Filosoof Cees Zweistra wijst in “Waarheidszoekers” op de grote kloof die er in onze maatschappij is ontstaan tussen ‘winnaars’ en ‘losers’ – zie mijn vorige blog. Volgens hem profiteren alleen de hoogopgeleiden van de globalisering en technologische vooruitgang. Het lageropgeleide 2/3 deel van de bevolking ondervindt vooral nadelen van het liberale beleid, om over ‘waardigheid van werk’ maar te zwijgen. Dit zijn de mensen die kampen met verlies van zingeving en sociale vervreemding. Zij neigen er toe de open samenleving de rug toe te keren. De ‘common sense’ zegt hen weinig. Sommigen doen niet meer mee. Een tijdje geleden bespraken we op de leeskring “Het boek Daniel” waarin de Vlaamse auteur en journalist Chris De Stoop (1958) op een meesterlijke manier beschrijft waar een en ander toe kan leiden.
Overval
De proloog start met het gebeuren waar het hele boek om draait: twee jongens dringen een grote vervallen vierkantshoeve op het verfranste platteland binnen om de vierentachtigjarige boer, die tussen zijn over de vloer verspreide boodschappen die hij die middag in een supermarkt heeft gekocht, luidruchtig ligt te snurken. De ene jongen heft een grote hooivork boven zijn hoofd om de oude man zijn hersens in te slaan. De andere pakt zijn iPhone en begint te filmen. In de kamer is niets van waarde om te stelen: “… geen laptop, geen smartphone, zelfs geen televisie. Alsof de bewoner weigerde de wereld via een scherm te bekijken of aardse bezittingen te vergaren. Zo wekte hij de schijn dat het allemaal belachelijk was wat anderen hadden en deden. Zo gaf hij aanstoot…”. De band met de hedendaagse maatschappij had hij blijkbaar allang doorgesneden. “… Alleen het erf, het land en de beesten. Het leek zo’n solitair, zo’n sedentair bestaan. Er waren veel manieren om je af te keren van de wereld, maar hier leek iemand zich letterlijk te willen verschansen…”. Hij kon het beter vinden met koeien dan met mensen.
De oude viezerik
Die boer is de oom van Chris De Stoop. Een zonderling die zijn leven lang vrijgezel bleef. ‘De viezerik’ werd hij in de volksmond genoemd. Hij zag er dan ook verre van appetijtelijk uit. Iedere zaterdagavond ging hij naar de supermarkt waar hij zijn meestal enige wekelijkse kletspraatje maakte met de medewerkers, die met boer Daniel waren overeengekomen dat hij tegen sluitingstijd welkom was, omdat ze het dan niet meer druk hadden met andere klanten. Eerder kwam hij met de tractor, waarmee hij zichzelf ook naar het gemeentehuis en de kerk reed. Nadat hij op een bruusk remmende auto was gebotst, nam de politie het gevaarte in beslag omdat het ding onverzekerd was. De eigenaar van de auto trok zich het lot van de verslonsde boer aan, hielp hem waar hij kon, en werd zijn laatste goede vriend. Vervolgens sjouwde Daniel rond met een oude fiets waar hij zijn boodschappentas aan kon hangen. Zijn inkopen betaalde hij contant. Hij had geen betaalpas, want de banken vertrouwde hij niet. Iedereen kon zien dat hij met een dik pak papiergeld op zak liep. Meerdere keren werd hij gewaarschuwd dat hij vroeg om problemen.
Bende van Evernijs
Volgens de notaris was oom Daniel om het leven gekomen tijdens een grote uitslaande brand die zijn hoeve in de as had gelegd. Er kwam een proces, want de media linkte de zaak aan een intimiderende jeugdbende, waar het nabijgelegen dorp al een paar jaar last van had. Tot diep in de nacht maakten hangjongeren kabaal op het dorpsplein. De burgemeester deed niets. Het ging om ‘de bende van Evernijs’, een los netwerk van een dozijn pubers. De harde kern bestond uit een handvol jongens, waaronder een loslippige stagiair uit de supermarkt, die zijn maten vertelde over de poenige kluizenaar. Ook deze groep maalde niet om de ‘common sense’. “… Als middelbare scholieren spijbelden ze veel, haalden slechte resultaten en haakten uiteindelijk helemaal af. Ze zaten thuis te gamen of te facebooken en hingen rond op het pleintje. Ze zetten hun muziekinstallatie loeihard, schreeuwden en vielen mensen lastig, of raasden met een scooter over het plein en het kerkhof. Ze brachten drank en drugs mee. Nachtenlang op een pleintje rondlummelen was leuker met een joint dan zonder. Behalve drugs dealen in geparkeerde auto’s, kleine diefstalletjes en vernielingen, gebeurde er weinig crimineels, maar de mensen voelden zich niet meer op hun gemak…”. En even verder: “… Thuis ontbrak het hun aan niets, maar ze hadden ook niets extra’s. En ze wilden iPhones, brommers, auto’s, Air Max-schoenen van Nike. Ze vonden dat ze alles moesten krijgen wat ze wilden. En als dat niet zo was, dat ze het mochten pakken…”. In het gerechtsgebouw ontmoet Chris De Stoop de beklaagden in levende lijve. Vijf gasten, waarvan de meesten destijds pas achttien jaar oud waren. Alleen Rachid was eenentwintig. Samen met zijn neef Ahmed komt hij uit Roubaix, dat in 2014 tot de armste stad van Frankrijk werd uitgeroepen. Dan heb je nog Pascal en Arno, onhandelbare jongens met korte lontjes die de vechtscheidingen van hun ouders niet konden verteren. En Dylan, die er op het allerlaatst bij was gekomen. Chris De Stoop besluit de belangen van zijn oom zélf te gaan behartigen tijdens de rechtszaak - vier jaar na diens dood. Zijn symbolische eis: een euro.
Nooit van haar leven
Chris De Stoop schetst het brave gezin waarin oom Daniel werd geboren als nogal wonderlijk. Vanaf de jaren zestig begonnen de grote landbouwveranderingen, maar zijn oudoom deed niet mee: “… Zo vertikte Eugène het pesticiden te sproeien, zodat het onkruid op zijn akkers bleef tieren. Hij zou ook een van de laatsten in het dorp zijn die nog met paarden bleef werken. Grote Brabantse trekpaarden waar kinderen tot hun jolijt op mochten meerijden. Dan hief Eugène uit volle borst het Franse volkslied aan: ‘Aux armes, citoyens! Marchons, marchons…’…”. En even verder: “… Het was ook Eugène die naar de winkel ging, altijd in kostuum, hoe ouderwets en versleten ook; zelfs op het veld werkte hij vaak in pak en das…”. De Stoops zuinige oudtante lijkt een beetje mensenschuw te zijn geweest. Ze kwam amper het erf af. Zij deed de papieren en de geldzaken. Ze was erg dominant en beschermend tegenover haar twee zonen, die ze niet kon loslaten. Na de dood van zijn vader kocht Daniel een tractor. Hij dacht ook na over een auto en een televisie, maar dat kwam er allemaal niet van. Hij heeft zijn moeder tot haar eind toe verzorgd en daarna zijn enige, wat vreemde, broertje. Toen hij op zijn tweeënzestigste alleen achter bleef, zei hij dat hij zou gaan trouwen en al een lief op het oog had. Hij ging op vrijersvoeten naar een slagerij: “… Yvette, een pronte vrouw, heerste daar achter de toonbank, geestdriftig in het vlees graaiend, gracieus de klanten bedienend…”. Daniel liet de anderen voorgaan, bleef in een hoek staan wachten, keek naar de vloer: “… Toen de laatste klant eindelijk was geholpen, zei hij: ‘Ik wil met u trouwen.’…”. Ze wilde niet. Nooit van haar leven. Daniel bleef haar stalken. Yvette werd er stapelgek van. “… Iedere keer als Daniel naar de supermarkt ging stopte hij met zijn blauwe tractor voor haar deur om minutenlang droefgeestig naar haar huis te staren. Een medewerker van de Colruyt zei dat hij Daniel ooit vanaf zijn tractor hoorde roepen: ‘Yvette, ik houd van u!’…”.
Hoe onnozel kun je zijn
Het blijkt dat eerst Pascal en Arno bij de oude boer zijn langsgegaan. Ze hebben hem opgewacht tot hij thuiskwam met zijn zaterdagse boodschappen en hem beroofd van het geld dat hij op zak had: dertienduizend euro. Hun euforische praatjes vonden gehoor bij Rachid en Ahmed die op het idee kwamen dat er vast nog veel meer geld was te vinden in de eenzame hoeve, en er ook eens gingen kijken. Ahmed sloeg oom Daniel zo’n beetje dood, gooide voor de zekerheid de zware kolenkachel op zijn benen, en Rachid filmde de boel. Hoe onnozel kun je zijn. Ze vonden een metalen kistje met zo’n zesduizend euro. “… Bijna al het in de loop van een boerenleven opgepotte geld was enkele dagen na de overval al verkwist…”. Er werd over de zaak gekletst. Op school. In het café. Het maakte Ahmed zenuwachtig. Met Pascal en Dylan, een vriend die tot dusverre niets met de zaak te maken had, ging hij na een week terug om het boerenhuis met het lijk in de fik te steken. Al gauw kwam de politie kletsmajoor Rafael van school halen. Drie weken na de overval werd ongeveer heel de bende opgerold. Na vier maanden waren de belangrijkste feiten toegegeven. Het was wachten op het proces.
De kracht van een roedel wolven
De Stoop: “… Mag iemand niet verzaken aan het gemeenschapsleven? Het wordt blijkbaar door velen gezien als eigendunk, als kritiek op de gemeenschap, als spuwen op de medemens die je mijdt als de pest…”. Zeker in zo’n klein gehucht als waar oom Daniel zijn leven lang woonde. “… De verbinding met de mensen om je heen is belangrijk, de drang om bij een groep te horen, de kracht van een roedel wolven…”. En even verder: “… Mij heeft het altijd gefascineerd. Mensen die niet meer meedoen, die eruit stappen, die zich afkeren van de maatschappij, die hun eigen koers varen en zich niet laten meevoeren met de stroom, ik kon ze soms benijden. Zich aan het systeem onttrekken en de gebaande paden verlaten vond ik getuigen van moed…”. Oom Daniel leefde met de elementen en hield van dat rudimentaire bestaan: “… Zonder to-dolijst die je elke dag moet afvinken, zonder bucketlist van wat je nog allemaal in je leven moet doen…”. Oom Daniel, versmolten met zijn boerderij, was niet bang voor de leegte: “… Dat lijkt nu nog weinig mensen te bekoren. In 2014 bleek uit een onderzoek van de universiteiten van Virginia en Harvard dat de meeste mannen zichzelf nog liever een elektrische schok toedienen dan een tijd alleen aan tafel te moeten zitten met niets dan hun gedachten, zonder smartphone of andere afleidingen. Niets leek hun erger dan dat…”. Schrijven is ook solitair werk dat vraagt om rust en stilte: “… Het klinkt bijna als heiligschennis in digitale tijden…”. Overal ben je bereikbaar, overal word je bekeken. “… Van de weeromstuit gaan sommige mensen weer smachten naar de stille kracht van onzichtbaarheid. Zien maar niet gezien worden. Zoals kleuters die kiekeboe of verstoppertje spelen, of zoals dieren die zich camoufleren om niet op te vallen…”. Maar ja, soms heb je anderen gewoon nodig. Zijn afzonderingsstrategie heeft oom Daniel wel het leven gekost.
Ontmenselijking
Tijdens de rechtszaak worden alle beklaagden neergezet als inmiddels nette kerels die tijdens hun tienerjaren een foutje hebben begaan. Een gerechtspsycholoog legt De Stoop de groepsdynamiek uit: “… ‘Wat een rol speelde was de ‘ontmenselijking’ van de zogenaamde oude viezerik door de groep,’ besluit hij. ‘Hij was niet ‘iemand van ons.’ ‘Ik sta op: ‘Zouden ze het dan niet gedaan hebben als hij iemand uit hun eigen wereld was?’ ‘Nee. Hij was voor hen een ‘Untermensch’ en dat maakte het geweld gemakkelijker.’…”. Even verder: “… Dus ze zagen oom Daniel volgens de psycholoog niet langer als een mens. Hoe dan wel? Als een oud beest? Als een stuk stront? Is een leven tussen koeien en kippen minderwaardig?...”. De psycholoog legt uit dat scheldnamen, karikaturen en stigmatisering de eerste stap zijn in een proces van ontwaarding en uitsluiting. Hij verwijst naar de nazi’s en het Rwandese regime, dat de Tutsi’s als parasieten en kakkerlakken afschilderde. Bovendien isoleerde en marginaliseerde het hele dorp oom Daniel: “… Niet alleen de Colruyt, maar ook de bank Belfus had hem gevraagd net voor sluitingsuur te komen, om geen klanten te storen door zijn uiterlijk…”. Het ontmenselijken heeft drie voordelen: “… Het rechtvaardigt geweld, het maakt de eigen groep superieur, en het laat toe empathie en ethiek uit te schakelen, zodat je geen last krijgt van je geweten. Je moet niet meevoelen met het slachtoffer en je moet er geen wroeging over hebben…”. Het maakt het draaglijk om iemand dood te slaan: “… Ze konden niet tot zo’n wreedheid komen als ze het slachtoffer niet eerst hadden gedehumaniseerd…”. De Stoop: “… Zo werd Daniel dus gezien als barbaars, als boers, als onbeschaafd. Als inferieur wezen. Geen medemens maar een ‘ondermens’…”.
Groepsdruk
Over het opportunisme in de groepsdynamiek: ”… De groep was even onrijp als de individuele leden. Er was geen strategie en geen voorbereiding, alsof ze slechts een konijn gingen stropen of een kruimeldiefstal plegen. Het was ook geen vastomlijnde bende maar een losse verzameling jongeren die een onzeker toekomstperspectief en een gevoel van sociale rechtvaardigheid deelden. Ze ontbeerden verbinding en wilden ergens bij horen. De groep gaf hun status en betekenis. Vanuit hun afkeer van de maatschappij, die hen onvoldoende kansen bood, vonden ze het gelegitimeerd om te pakken wat ze konden krijgen, ook als ze daar iemand voor moesten beroven…”. En even verder: “… Iedereen kwam vanzelf in de juiste positie terecht: degene die informeert, degene die het initiatief neemt, degene die volgt, degene die slaat. Rachid, die volgens de gerechtspsycholoog gezien werd als een echte rinoceros, die niet meer te stoppen viel als hij eenmaal gelanceerd was, kreeg slechts zijn moordende rol omdat hij door de groep in stelling werd gebracht. Ook wie leidde kon dat alleen doen omdat hij gedragen werd door de anderen. Dat is het groepsproces en de groepsdruk. Zo deden ze misschien dingen die ze diep in hun hart niet zouden willen doen. Individueel voelden ze zich zwak maar als groep sterk…”. Echter, ondanks de groepsdruk blijf je individueel verantwoordelijk. Je kiest er zelf voor je geweten niet te volgen. Je kunt altijd uit de dynamiek treden. De Stoop: “… Oom Daniel lag dus een week dood op het erf zonder dat iemand zich er druk om maakte…”. De psycholoog zegt dat er in dit geval drie partijen zijn die elkaar versterken: “… De samenleving die mensen uitsluit. De jongeren die geen plek vinden in de maatschappij. En het slachtoffer dat zichzelf buiten de gemeenschap plaatst. Elk van die drie heeft bijgedragen tot het drama…”. De schuld van oom Daniel kan Chris De Stoop niet erg meemaken. Toch zegt de psycholoog: “… Hij heeft zichzelf ontmenselijkt. Hij heeft voor sociale zelfmoord gekozen…”.
Caligulisme
Alles past in het plaatje dat filosoof Cees Zweistra schetst in “Waarheidszoekers”. Zelfs het verdwijnen van ‘ontmoetingsplaatsen’, wat vervreemding in de hand werkt, wordt door De Stoop met heimwee beschreven: “… Nu woont er een aannemer in de Tempelhoeve en bloedt het dorp leeg, de jongeren trekken weg, er is geen handelszaak meer, zelfs geen broodautomaat, en ook de boerderijen stoppen ermee. Er blijven nog maar vijf boeren over, zonder opvolger…”. De ‘kleine caligulisten’ ontberen zowel norm- als schuldbesef. De moord was geen stommiteit of jeugdzonde, maar nietsontziend geweld, aldus De Stoop. De heren ontlopen hun gevangenisstraf niet. Behalve Pascal die door ‘God bestraft is met een hersentumor’. Evenals Cees Zweistra gelooft Chris De Stoop echter dat het ooit weer mogelijk moet zijn om ‘samen in de wereld te wonen’ en knoopt hij met een groots gebaar van vergevingsgezindheid het gesprek aan met de moordenaars van zijn oom: “… Bemiddelaar Isabelle Martin zei me dat een ontmoeting kan leiden tot inkeer en boetedoening bij daders en tot begrip en loutering bij slachtoffers en nabestaanden. Eventueel kan een herstelakkoord worden getekend…”. Op zondag 16 mei 2021 hield Chris De Stoop naar aanleiding van zijn boek een indrukwekkend pleidooi voor ‘empathie’ in het boekenprogramma ‘Brommer op zee’ - zie hier.
Uitgave: De Bezige Bij – 2020, 256 blz., ISBN 978 940 310 271 9, € 22,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten