Het is opmerkelijk hoe ons gedrag in voormalig Nederlands-Indië op dit moment ter discussie staat. De documentaires zijn niet aan te slepen. Zie bijvoorbeeld de 8-delige serie “Indonesia roept!” van Hans Goedkoop. Zie ook de uitzending van “Brommer op zee” met Thom Hoffman, naar aanleiding van zijn magnus opus “Indië, betovering en desillusie”, en Femke Halsema die wegbleef bij de Indië-herdenking omdat de dochter van de omstreden kapitein Westerling er het woord zou voeren. Voor de één is de laatste een held, voor de ander een oorlogsmisdadiger. Toen ik in verband met dit boekje het drieluik “Hoog spel in de Oost” zat te kijken, viel mij op hoezeer de fragmenten over het Nederlandse leger in de jungle van Nieuw-Guinea overeen kwamen met sommige scènes in de krankzinnige Vietnamfilm “Apocalypse now” van Coppola, uit mijn vorige blog. Misschien hoef je dus alleen maar deze film uit te zitten om iets te beseffen van de horror die oorlog meebrengt. Geen wonder dat ‘onze jongens’ knettergek terug kwamen. Zalig de vredestichters. Psycholoog Douwe Draaisma over waarom Indiëgangers na een leven lang zwijgen pas op hun zeventigste over hun trauma’s gaan praten: zie hier. Nadat ik de Indiëboeken “De tuinen van Buitenzorg” en “De kampschilders” van Jan Brokken had besproken, attendeerde iemand mij op het debuut van Regien Stomphorst. Mijn interesse voor haar boek komt vooral voort uit het feit dat haar verhaal zich gedeeltelijk afspeelt in Ede: mijn geboorteplaats.
Zwartekousenkerk
De analytisch aangelegde ik-figuur (“… mijn wiskundeknobbel kan niet urenlang werkeloos naar getallen kijken zonder een berekening uit te voeren…”), Jolien, zit aan het sterfbed van haar vader in het ziekenhuis als hij plotseling fluistert: “… Daan heeft het gedaan…”, en even later ook nog cryptisch meedeelt dat hij drie dozen met brieven heeft bewaard. Wát heeft Daan gedaan? Een maand later is ze haar ouderlijk huis aan het ontruimen en vindt ze op zolder inderdaad drie schoenendozen vol oude brieven en foto’s. Het eerste epistel dat ze leest heeft een poststempel uit 1945 en is geschreven door haar oma, die ze zich herinnert als een fanatiek gelovige uit de ‘zwartekousenkerk’. Het hele boek door kom ik er eigenlijk niet goed achter welke kerk ze nu precies bedoelt. Ik denk dat ik kijk met het perspectief van een generatie later. In mijn herinnering bestaat er in Ede maar één ‘zwartekousenkerk’: die van dominee Van der Poel. Daarom ook wel ‘poelekerk’ genoemd. Aan de Schaapsweg. Van de Oud Gereformeerde Gemeente. Ik ben er zelf niet in groot gegroeid, maar de helft van mijn familie zat daar wel. Ik ging er regelmatig met mijn oma heen. Ondanks zijn zware ligging was dominee van der Poel naar mijn gevoel een buitengewoon vriendelijke, warme en wijze man. Een soort tsaddiek-figuur. Ik denk niet dat iemand in Ede een hekel aan hem had. Elie Wiesel vertelt inzake zijn jeugdherinneringen hoe zijn opa zijn grote zwarte jas om hem heen placht te slaan, wanneer hij als klein jongetje naast hem zat in de synagoge. Die sfeer van geborgenheid en veiligheid, terwijl alle woorden ten ene male over je hoofd heen gaan, hing voor mij ook rond dominee Van der Poel en alles waar hij voor stond. Jolien vertelt dat ze regelmatig een kopje thee bij haar oma ging drinken. Op een dag zat er een helemaal in het zwart geklede man op de bank, die vroeger bevriend was met haar gesneuvelde oom Daan. Allebei hadden ze vanuit een diep geloof in de ‘Here’, een woord dat in de brieven oververtegenwoordigd is, oorlog gevoerd. Daarom kon zij in vrijheid leven. En zeker, de diehards onder de zogeheten ‘poelekakkers’ (wat niets te maken heeft met een elitair karakter maar met de boeren die er zaten: de kerk stonk letterlijk naar mest) liepen in het zwart, maar zouden ‘Here’ absoluut nooit met één blasfemische e in het midden schrijven. Zo zijn er wel meer van die kleine dingetjes die schuren.
Bekeerd
Evenals mijn vorige blog over “Max, Mischa & het Tet-offensief” draait dit verhaal verrassend genoeg ook om een oom. Een tweede verhaallijn gaat terug naar 1943 waarin de dan zeventienjarige oom Daan zijn moeder, een weduwe, in compromitterende omstandigheden aantreft met een getrouwde man. In plaats van finaal door het lint te gaan, wat volgens mij een vrij normale reactie zou zijn geweest voor een puber, gaat hij als een oude opa vroom met haar in gebed. Jolien, die meer over haar oom wil weten, krijgt van zijn nog levende verloofde – inmiddels is ze een oude dame van negentig – te horen dat haar oma voor de tweede keer trouwde met een rijke boer. Een misselijke vent. Oom Daan mocht hem niet. Maar waarom trouwde ze dan? Ze wilde meer bestaanszekerheid - ze dreef in haar eentje een winkeltje - en de opvoeding van haar vier kinderen viel haar zwaar. Ze wilde een stiefvader voor hen. Jolien hoort het beduusd aan, want zelf zit ze in een kunstmatig inseminatieproject. Ze wil juist een kind zónder vader. En weer vind ik het bijna ongeloofwaardig als de rijke boer op vrijerspad, in het tegenverhaal, de mooie winkelierster een tas gratis groenten uit eigen tuin komt brengen, en haar ten afscheid op haar hoofd kust. Stoere Veluwnaren kussen niet. Ergo, ze vinden het al moeilijk je een hand te geven als je jarig bent. Ze zijn absoluut niet van het aanraken. Dat weet ik, omdat de familie en vrienden aan mijn Leerdamse vaderskant in mijn beleving heel anders waren. Die knuffelden er ongegeneerd op los. Jolien herinnert zich de begrafenis van haar oma, meer dan dertien jaar geleden, waarop de dominee met gierende uithalen had gepreekt over hel en verdoemenis. Dat gebeurt zeker. Omdat oma als een zeer kuise vrouw door het leven ging (de lezer weet wel beter), had ze misschien nog een klein kansje op de hemel. Voor de rest van de aanwezigen was er geen hoop, want die deden niets anders dan liegen en bedriegen, hoereren en God loochenen: “… De Here zal jullie straffen!...”. Edoch, je gaat in de zware kerk niet zozeer verloren omdat je zondigt, dat doet per slot van rekening iedereen, maar omdat je ‘onbekeerd’ bent. Je wordt niet zalig door ‘goede werken’: daarom is er tijdens de Reformatie juist zo’n schisma ontstaan tussen rooms-katholieken en protestanten. De nadruk ligt altijd op een schier onbereikbare ‘bekering’ (zie “Knielen op een bed violen”). Oftewel een plotselinge en totale paradigmaverandering (zie William James in "Vormen van religieuze ervaring"). Verlichting. Godsopenbaring. Wedergeboorte. Daar heeft Jolien het gek genoeg nergens over.
Vredesmissie
In het andere verhaal heeft Daan bonje met zijn nieuwe vader. De laatste bromt dat die onbeschofte snotneus geen ‘u’ tegen hem zegt. Ook weer zoiets: wij zeiden hoogstens ‘u’ tegen de meester en de dominee, verder tegen niemand – dat klonk veel te raar. Ook geen ‘jij’ trouwens, maar ‘jie’. De stiefvader trommelt met zijn vingers op tafel alsof hij ‘een pianostuk instudeert’. Er waren geen piano’s in de huizen waar ik kwam, wel orgels dan wel ‘urgels’. Als Jolien weer bij de ex-verloofde van oom Daan op bezoek is, haalt deze een boek tevoorschijn over de ‘Haantjes’, het Veluwebataljon waar haar oom deel van had uitgemaakt en gestationeerd was in Malakka. Oom Daan meldde zich als voormalig heldhaftig ondergrondse verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog linea recta voor de bevrijding van Nederlands-Indië. Uit liefde voor haar tweede man heeft zijn ex helaas al zijn brieven verscheurd. Oom Daan wist zeker “… dat de Here wil dat soldaten de inwoners van de kolonie gaan helpen het land weer op te bouwen…”, vertelt ze. God wil het. Zijn jongere broertje, Joliens vader, zette daar zo zijn vraagtekens bij. Hij had op de radio gehoord dat de Indonesiërs voor de onafhankelijkheid gingen. Wat hadden Nederlandse militairen daar dan te zoeken? Wilden wij ook niet onafhankelijk zijn van de Duitsers? Ging het niet om opgedrongen naastenliefde waarop niemand zat te wachten? “… Van onze zijde bezien is Japan onze vijand en Soekarno een collaborateur. Wanneer wij ons in het Indonesische standpunt verplaatsen, is Soekarno een held en zijn de Ambonese KNIL-militairen collaborateurs. Deze Ambonese militairen vechten immers tegen mede-Aziaten om de kolonie voor Nederland te behouden…”. Daarbij, hoeveel heeft Daans keus te maken gehad met de nieuwe en verfoeide vader in zijn leven? Nog steeds worden militaire interventies verkocht als ‘vredesmissies’, bedacht ik, en is alles en iedereen overstuur als er doden vallen in oorlogsgebied.
Identity markers
Jolien wordt zo getriggerd door het verhaal over haar oom dat ze besluit een reis naar Maleisië te maken om in zijn voetsporen te treden. Op weg naar haar hotel in Sungai Petani wordt ze lastig gevallen door een paar jonge blagen. Haar zichtbare haren zijn het probleem. Een vrouw raadt haar aan een hoofddoek om te knopen. Ze leest een brief waarin het gaat over de zusjes van Daan die hun moeder aan haar kop zeuren om een lange broek. Uiteindelijk wordt er toch maar van afgezien. Vanwege de dominee. Weer bedenk ik dat er in de echte zwartekousenkerk niet eens een discussie mogelijk zou zijn geweest over een broek. Iets ‘zondigers’ was gewoon niet denkbaar. Zeventig jaar later loopt Jolien rond op een palmolieplantage, vroeger een rubberplantage, en tuurt over de rivier waar zich ooit het kamp van haar oom bevond. Oom Daan schijnt zich niet voorbeeldig gedragen te hebben. Ze is bezig ‘een lijk uit de kast te halen’, zegt ze zelf. Ze gaat naar het eiland Penang, waar ze door Georg Town wandelt en de grootste berg beklimt waar Daan enthousiast over schrijft. Een aap jat haar waterfles. In het synchrone tegenverhaal wil een soldaat voorgaan in gebed, wanneer er in een restaurantje een maaltijd word besteld: “… ‘Nou, bidden kan ook wel zachtjes,’ zegt Gradus. ‘Schaam jij je voor je geloof?’ vraagt Driekus…”. Typisch Veluwse namen. In mijn familie werd nooit hardop gebeden. En zeker ook niet voor elk wissewasje, zoals in Daans omgeving. Dat kwam niet omdat ze het bij ons niet zo nauw namen met het geloof. Integendeel. God was echter veel te ontzagwekkend om Hem te pas en te onpas lastig te vallen. Het geloof had te maken met het ‘verborgene’, zie bijvoorbeeld Matteüs 6 : 1-18. Veluwekenner Henk Vreekamp schreef ooit dat de introverte Veluwnaar niet praatte over zijn ‘heilsgeheimen’. Daar waren ze veel te heilig voor. Volgens hem lagen de wortels van deze perceptie in het oer-heidendom: Wodan werd ook nooit zomaar aangeroepen.
Religieus fatalisme
In het junglekamp is bij de waterval van Badenoch (Kejai) een soldaat uitgegleden en te pletter gevallen. Zijn eerste oorlogsdode, leest Jolien in een aangeslagen brief van oom Daan. Alles gaat zoals God het beschikt. “… Ons lot ligt al vanaf eeuwigheid vast in het raadsbesluit van de Here…”, aldus het religieuze fatalisme van Daan. Jolien, als er op een kilometerslange dwaaltocht zich grijze, dreigende wolken boven haar samenpakken: “… Het groen van de jungle naast mij is niet langer prachtig en mysterieus, maar lijkt ondoordringbaar en krijgt iets angstaanjagend…”. Na drie maanden jungletraining vertrekt oom Daan vanaf Maleisië met de boot naar Jakarta op Java, voor het echte werk. De mannen komen aan in de haven van Tandjong Priok. Ze moeten het station ‘Meester Cornelius’ bewaken. Alle inkomende treinen worden gecontroleerd. Alle verdachte personen gearresteerd. Overal spoken onzichtbare extremisten rond. Hij wordt doorgestuurd naar het station van de kampong Klender, waar hij binnen een maand zal omkomen. Ondertussen stuurt zijn broertje Daan brieven vol ‘communistenpraat’: “… De regering heeft door te praten veel levens gespaard. Die levens lijken voor de zichzelf christelijk noemende A.R.Partij niet te tellen en ze zoeken voor hun standpunt grond in de BIJBEL. ’t Is volgens de A.R. Partij hun roeping tegenover de Indische bevolking het wettelijk gezag te handhaven…”. Even verder: “… Als inboorlingen zich misdragen moet je knallen…”. Aldus zijn stiefvader thuis. Het is niet zo dat zwartekousenkerkers per definitie voor militarisme kozen, denk ik. In mijn familie gaat een verhaal dat een allang overleden oom kon kiezen tussen dienstplicht in Nederlands-Indië of in de kolenmijnen van Limburg. Mijn oom was een ‘bangebroek’, zoals Daan dat noemt, en koos de mijnen, waar hij net zo goed gek werd. Wat wil je: een boerenjongen die onder de grond wordt gestopt. Hij is gevlucht en bij een boer gaan werken die het uiteindelijk voor elkaar kreeg dat een en ander officieel werd goedgekeurd.
Uitbuiting
Ondanks dat Jolien hier en daar beweert op vrouwen te vallen, papt ze aan met de knappe zoon van de hoteleigenaar, die, als ze naar een oude, vette, witte kerel met een beeldschoon inlands kind aan zijn arm kijken, vraagt of haar oom hier heeft gevochten om ‘Nederland rijk te houden’. Jolien reageert geshockeerd. Hans Goedkoop zegt dat Nederland één derde van haar rijkdom te danken heeft aan Indonesië. Ondertussen komen er in het tegenverhaal brieven van Daan naar Ede met steeds heftiger retoriek: “… We hebben hier een beetje oorlog. We hebben een heel stuk gezuiverd van extremisten. Vuil volk…”. Veel inlanders zijn krijgsgevangen gemaakt: “… We moeten vechten en informatie lospeuteren uit gevangengenomen vijanden…”. Je kunt je beter geen illusies maken over hoe dat gaat: “… Uiteraard laten we niet met ons sollen; we schieten vijandige oproerkraaiers neer…”. De extremisten geven in het Maleis veel meer geheimen over hun strategie prijs dan wanneer een Hollandse soldaat hen verhoort. De inlandse oorlogsvrijwilligers zijn echt nodig. Over een arrogante KNIL-sergeant: “… Eerst kreeg de Ambonees kritiek op zijn meedogenloze ondervragingsmethodes, maar hij boekt zulke goede resultaten dat zijn wreedheden door de vingers worden gezien…”. Daan heeft het over de ‘snipers’ in bomen, die je in de rug bestoken. Iedereen is zenuwachtig. Er zijn veel schietpartijen in Klender: “… Alle brieven van Daan brengen tegenwoordig slecht nieuws over soldaten die zijn gesneuveld. Nel voelt dat haar zoon nog veel meer ernstige en verdrietige dingen verzwijgt…”. Op een zondag woont Daan met zijn maten een dienst bij in een Nederlandse kerk. Na afloop nuttigen ze onderweg in een Hollands eethuis aardappelen. En weer bekruipt me het gevoel dat er iets niet klopt. Zwartekousenkerkers lijden liever honger dan op de dag des Heeren geld te laten rollen – voor wat dan ook. Principes zijn principes.
Dionysisch
Het verhaal van Regien Stomphorst maakt goed duidelijk hoe Daan in een neerwaartse spiraal terecht komt: “… Soms heb ik het gevoel dat we in een enorme troep verzeild geraakt zijn terwijl we kwamen om de boel op te schonen…”. Plotseling begin ik een beetje te begrijpen hoe dat kan eindigen in de totale waanzin van kolonel Kurtz in de film “Apocalypse Now” (om iets nadrukkelijk te laten zien worden in literatuur en films de lijntjes tot in het extreme doorgetrokken). Zoals bepaalde sektes via steeds excessiever apocalyptisch gedachtegoed ook zijn afgegleden naar zelfvernietiging. Het dionysische neemt de overhand. Zijn moeder over Daan: “… Deze brief is zo mogelijk nog chaotischer dan de vorige dus het gaat niet goed…”. De zoon van de hotelhouder vertelt Jolien dat er mensen zijn gemarteld. Ik denk niet dat er een oorlog bestaat waarin dat niet gebeurt. Zie bijvoorbeeld “Ons lichaam, jullie slagveld” van Christina Lamb. Jolien: “… Ik zwijg, want dit dreigt opnieuw een hopeloos gesprek te worden. Ik weiger excuses te maken voor het oorlogsverleden van mijn oom. Ik ben er toch niet verantwoordelijk voor dat mijn voorouders andere volken hebben gekoloniseerd? Moet ik me dan ook persoonlijk verontschuldigingen voor slavernij en de kruistochten? Mooi niet…”. In de Edesche Courant van 5 juni 1946 wordt oom Daan als oorlogsdode geëerd en neergezet als een held. Op de erebegraafplaats Menteng Pulo vindt Jolien het erekruis van haar oom. Volgens het Nederlands Instituut voor Militaire Historie zijn er in de koloniale oorlog 4751 Nederlandse soldaten gesneuveld tegenover 97.421 Indonesische doden: “… Dat is een verhouding van een op twintig en een half…”. In 2016 gaat Jolien naar de Indië-herdenking in Roermond, dat een groot reüniegehalte heeft. De algemene strekking van de verhalen die er worden verteld, is dat de soldaten die terug kwamen naar Nederland geen warm welkom kregen en dat ze daarom hebben gezwegen over de gebeurtenissen in de kolonie. Zie wat oom Owen als Vietnamveteraan overkwam in de VS in mijn blog over “Max, Mischa & het Tet-offensief”. Jolien bezoekt het Nationaal Achief in Den Haag om rapporten in te zien die pas na tachtig jaar zijn vrijgegeven: “… De oorlogsvrijwilligers waren minimaal achttien jaar oud. Tegen de tijd dat het grote publiek mag weten wat ze hebben gedaan zijn ze ouder dan vierennegentig jaar en de meesten waarschijnlijk dood…”. De ontsluiering van de geheimen rond oom Daan zet haar wereld volledig op zijn kop.
Uitgave: Gopher – 2022, 218 blz., ISBN 978 949 323 097 2, € 21,25
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier
it's interesting
BeantwoordenVerwijderen