Na de zomerstop gaan we met de leeskring “Geen vaarwel vandaag” bespreken, waar Daan Heerma van Voss (1986) de BNG Bank Literatuurprijs 2023 mee won. De roman gaat over de ontwikkelingen rond het overlijden van een vader uit een gebroken gezin. Ik vond het boek wel een hoog gehalte aan ‘Much Ado About Nothing’ hebben, maar het is in ieder geval heel mooi opgeschreven ‘Much Ado About Nothing’. Misschien is dit wel de ‘gewonigheid’ waar de bekende psychiater Dirk De Wachter altijd zo hoog van opgeeft. Zie over het schrijversgezin Heerma van Voss de documentaire ‘Privéterrein’ in ‘Het uur van de wolf’ van de VPRO (12 okt. 2014).
Kennismaking met een alwetende verteller
Het verhaal begint met een verrassende alleswetende verteller die zich netjes voorstelt: “… Deze kennismaking zal kort zijn. Kort maar noodzakelijk, zoals dat gaat met waarschuwingen. In dit hoofdstuk gaat al iemand dood. En die ultieme verstilling zal meerdere levens in een stroomverstelling brengen. De man over wie het gaat zal over één witregel zijn opwachting maken, nog even geduld. Bij dezen beloof ik dat ik me niet zal opdringen. Hier en daar laat ik me horen. Heb ik dan geen persoonlijke betrokkenheid bij het verhaal? Zeker wel, die is nooit groter geweest dan nu en hier, juist door mijn rol als verteller. Gelukkig voor ons beiden weerhouden goede smaak en afkeer van sentimentaliteit me ervan die betrokkenheid precies te benoemen of uit te venten. Je zult me moeten geloven: dit verhaal doet ertoe…”. Wat een bescheidenheid. Wat een zelfvertrouwen ook.
Trauma
En, inderdaad. Oskar J.R. van Bohemen, een oude man die na jaren weer eens in zijn eentje op vakantie gaat, zakt tussen gate D12 en D14 op Schiphol in elkaar en sterft. Zijn leven trekt aan hem voorbij: “… Lang was hij een taaie zelfstandige in de eeuwig jonge filmwereld…”. Er zijn herinneringen aan zijn ex-vrouw Elise. En aan zijn drie inmiddels volwassen kinderen: Tessel, Moor en Cat. Juist de tussen neus en lippen door gestrooide opmerkingen maken een goed verstaander opmerkzaam: “… Wanneer iemand op televisie zegt dat hij of zij ‘getraumatiseerd’ is, heeft hij zin om iets stuk te maken…”. En dat in combinatie met een ‘kerkelijk glas-in-loodraam dat het grijze, magere gezicht van eerwaarde Doomernik kleurt terwijl het steeds dichterbij komt, steeds dichterbij, knipogend, net een cycloop’. Even verder: “… Een zacht, warm gevoel dat hij niet verwachtte trekt door zijn hele lichaam – nooit meer zal iemand hem pijn doen, nooit meer zal hij die pijn op een ander hoeven verhalen…”. Dus dat heeft hij wél gedaan. Een paar keer stelt de verteller de vraag of er een goed of slecht mens bezig is dood te gaan. Wie zijn wij om daar antwoord op te geven? Wat weten we nu helemaal? Al met al is het een práchtig beschreven sterfscène.
De kern van hoe we ons leven leiden
Ondertussen wordt verder ingetuned op de rol van de alwetende verteller bij monde van Tessel, de oudste van de drie kinderen, een veertiger die in een Amsterdams bibliotheekzaaltje zichzelf aan het presenteren is als schrijfster, alhoewel ze al zes jaar met een writer’s block kampt. Het vraagstuk van de alwetende verteller is voor haar geen stoffige boekenkwestie, want “… misschien raakt het wel de kern van hoe we ons leven leiden…”. Dat denk ik zeker. Zie “… de innige relatie tussen de alwetende verteller en God, de instantie die niet alleen almachtig maar ook alwetend is. Zonder alwetende God geen religie, zonder God geen alwetende verteller. In de paar alinea’s erna slaat ze de brug naar klassieke literatuur, Homerus en later Dickens, Émilie Zola. Pas in de laatste eeuw is de alwetende verteller in onbruik en zelfs in diskrediet geraakt, het idee wordt archaïsch gevonden, belachelijk…”. Het is een fascinerende gedachte dat God tegelijk met de alwetende verteller uit de literatuur verdween. Jammer dat het zo’n beetje bij deze vaststelling blijft; dat het niet verder wordt uitgediept. Tegenwoordig geloven de meeste mensen in het postmoderne beginsel dat er miljarden afzonderlijke vertellers met een eigen leven en een eigen verhaal bestaan, zonder dat ze daarbij kunnen leunen op iets dat of iemand die de onderlinge samenhang tussen al die levens bewaakt, aldus Tessel. We zijn allemaal individuen. Zie de cultuurfilosoof Walter Schubart uit mijn vorige blog, die al in 1938 schreef dat de Europeaan niet bij machte is de som der delen te aanschouwen en daarom door de bomen het bos niet meer ziet. “… We zijn acteurs zonder regie geworden, aarzelend over onze tekst…”. Het doet me denken aan Mark Rutte die ooit zei dat je ‘voor visie bij de oogarts moet zijn’. “… We zijn ongeïnspireerd geraakt, misschien kijken we zelfs neer op ons eigen leven…”. Tessel heeft twee vragen die ze het publiek zou willen stellen: “… zou het toch kunnen dat er een instantie bestaat, een iets of iemand, die alles van ons weet? En zo ja, zouden we dan willen horen wat die instantie te vertellen heeft?...”. Maar de aanwezigen zitten duidelijk niet op deze discussie te wachten. Dus laat maar.
Niks aan de handa
Het daarop volgende hoofdstuk begeeft Tessel zich op hoge hakken door de modderige zone waar het tot camper omgebouwde Volkswagenbusje van haar broer Moor staat. Hij zit in de deuropening een jointje te draaien: “… Het is nooit te laat voor een gelukkige jeugd…”. Moor blijkt nogal een branie, die zich bezighoudt met schimmige zaakjes en bij moet komen van een stukgelopen relatie. Over de zooi om hem heen: “… de chaos is perfect in balans, niks aan de handa. Alles staat zo scheef dat er niks omvalt…”. Met zijn zus in de buurt wordt hij ‘giftig’. Hij heeft ook al niets met zijn vader. Hij herinnert zich de stiltes voor de ruzies, “… als een ingehouden ademteug…”. Even verder: “… ‘Je weet dat ik andere herinneringen heb dan jij,’ laat hij zich ontvallen. Oskars vingers drukkend op Moors slaapbeenderen, terwijl hij het hoofd van zijn zoon onder de kraan hield ‘om af te koelen’. Wat het meest pijn deed van alles: dat Moor er maar niet in slaagde om zijn vader te haten, daarvoor was de zoonsliefde, opgelegd door de biologie, simpelweg te sterk. De ‘afkoelingsmaatregel’ eindigde pas toen Moor veertien was en hij tegenover zijn vader in de woonkamer stond en zei: over een tijdje ben ik sterker dan jij en zul je voor elke klap die je me geeft er twee terugkrijgen. Tot Moors verbazing was zijn vader, die hij Oskar was gaan noemen, zomaar de kamer uit gelopen. Ze hadden er nooit meer over gesproken…”. De verteller: “… Moor ziet niet wat sommige anderen zien: dat hij wel erg hardnekkig vasthoudt aan herinneringen die anderen liever zouden willen vergeten. Hij denkt niet wat sommige anderen denken: dat pijn je soms juist aan de ander bindt, dat het een vorm van hechting kan zijn…”. Een diep gekwetste zoon aan wie het verleden blijft vreten: “… Was het nou te veel gevraagd voor hem om me hier één keer te bezoeken? Eén keer. Sorry, maar zo denk ik erover…”. Tessel blijkt het ook al moeilijk te hebben met haar partner Henk-Maarten. Samen hebben ze een dochter: Clio. HM, Hare Majesteit, noemt Moor zijn zwager spottend. Na een scheidingsperiode is het stel het weer met elkaar aan het proberen. In ieder geval hoeft ze niet meer te doen alsof ze intens gelukkig is, aldus Tessel: “… Zo vermoeiend…”. Moor: “… ‘Denk je…’ begint hij dan, zoekend, ‘… denk jij soms ook dat we met andere ouders minder verneukt zouden zijn geweest?’…”.
De maatschappelijke ineenstorting van ‘the nuclear family’
En dan Cat nog. De baby van de familie. Voor haar studie zit ze lekker anoniem in New York. Niemand die ze kent. Geen verplichtingen. Ze houdt van de ‘non-wederkerigheid’. De vrijheid. Het geluid van de stad wekt het ‘oceanische gevoel’ bij haar op waar Freud over schrijft in “Het onbehagen in de cultuur”. Dan “… is ze op haar gelukkigst, al weet ze dat dit gevoel fragiel is, op elk moment kan het omslaan in nietigheid of leegte…”. Leeft ze daarom op oxazepam? Ze heeft wel een trendy vriendje met een sjiek appartement: “… Zolang hij trakteert haperen de creditcards nooit, en hebben de studieschulden geen macht over haar…”. Eén van haar ultieme doelen: “… Iets vinden waar je zo in opgaat dat het aanvoelt alsof je niet meer bestaat…”. Dat wordt een ambitieus eindessay over de ouderwetse Freud en zijn visie op het uiteenvallen van ‘the nuclear family’. Notabene. Ze is altijd geïnteresseerd geweest in succesvolle gezinnen, in scheidingen, in waarom het ene brak en het andere niet. Het probleem is dat Freud de maatschappelijke ineenstorting van het gestandaardiseerde kerngezin nooit heeft meegemaakt en er daarom ook weinig tot niets over heeft gezegd. Hoe moet ze een standpunt bepalen? “… Dus worstelt Cat zich door talloze Freud-teksten, op zoek naar passages die je zou kunnen interpreteren als vooruitwijzingen naar of voorspellingen over het lot van het kerngezin, ze worstelt en komt vooralsnog niet boven…”.
Ironisch
Moor noemt het ‘ironisch’ dat zijn vader een hartaanval op het vliegveld kreeg, tot woede van Tessel. Vanwege een oud familieverhaal. Zijn betovergrootvader, een Brabantse suikerbietenmagnaat die zijn grote zwarte rubenshoed naar verluidt zelfs in bed ophield, zou namelijk het eerste vliegtuig naar Nederland hebben gehaald. Om zijn zeventigste verjaardag te vieren. Binnen een generatie was het familiekapitaal er trouwens doorheen gejaagd. Moor meent dat hij ‘het authentiekst is gebleven’ van allemaal. Zijn zussen dansen naar de pijpen van Oskar. Tegelijk voelt Moor zich een looser en legt de schuld daarvan bij zijn rotvent van een pa. Moor vertelt over de ruzies met zijn ex die vond dat hij een baan moest zoeken. Zijn protest: hij weigert mee te doen aan 's levens ratrace: “… Lao Tse zegt dat je nooit bovenaan moet staan, dan ben je het kwetsbaarst, het minst wendbaar. Je moet als water zijn, water zoekt het laagste punt, en vindt altijd een uitweg.’ ‘Bovenaan terechtkomen lijkt me voor jou niet het grootste gevaar, eerlijk gezegd…”. Ze vond hem lui: “… Maar dat oordeel klopte niet. Hij hield van dagdieverij, dat wel. Hij snoepte tijd, glipte er graag tussenuit, lummelde, wandelde, spoelde bij vrienden aan, en soms dronk hij een biertje teveel…”. Hij wachtte gewoon op het juiste moment. Zij: “… Soms vraag ik me af of we nog geloofwaardig zijn. Als stel…”. Hij: “… Geloofwaardig? We zitten toch niet in de gemeenteraad…”. Een oude vriendin, Debbie, ving hem op in haar woonwagen, op hetzelfde erf waar hij inmiddels zijn eigen stek heeft. “… Hoe vaker zijn vader had gezegd dat Moor was afgedwaald – in telefoongesprekjes, altijd kort en zakelijk – des te zekerder van zijn koers hij is geworden…”.
Homer
Tessel belt Schiphol, regelt een vliegticket voor Cat - die trouwens doet of ze het vliegtuig heeft gemist (waarom?) - en treedt in contact met een notaris, want Oskar blijkt over een testament te beschikken. Iedereen laat alles aan haar over, maar ja, de Big Sister is nu eenmaal de oudste en had bovendien als enige regelmatig contact met hun vader. Wat een gezemel. Na het spetterende begin van het boek, vind ik het verhaal hier inzakken als een pudding. Wel een aardig intermezzo, maar ook weer op het randje van melodramatisch, gaat over Homerus. Tijdens het lezen van de “Odyssee” bedenkt Tessel dat elk leven, ondanks de schijn van alledaagsheid, misschien op te vatten is als een odyssee: “… Een lange, verwarrende tocht vol stormen die je uit je richting slaan, met betoverende Sirenen die je uiteindelijk hoorndol maken, met gevaarlijke Cyclopen die je vervloeken zonder dat je er erg in hebt, met mensen die in beesten veranderen en beesten die in mensen veranderen, met hoofdpersonen die verdwijnen naar de periferie en figuranten die later essentiële rollen gaan vervullen. Er is geen plot, er zijn slechts gebeurtenissen. Er is geen samenhang buiten degene die we zelf bedenken. Er zijn geen keuzes, er zijn hooguit ingrepen met onvoorziene gevolgen. En uiteindelijk, als alles achter je ligt, lonkt daar de thuiskomst, en blijkt je huis veranderd te zijn of niet meer te bestaan, maar jij bent er nog, de enige volwaardige getuige van je leven, die levenslange tocht waarvan de heroïek vaak pas tot je doordringt nu je terugkijkt…”. Steeds vaker bestelt ze letterkundige boeken en obscure studies over de kwestie van de alwetende verteller. In de “Ilias” maakt deze verteller zijn opmars, die trouwens net zo goed een vrouw kan zijn geweest. Mannelijke dichters oreerden in het openbaar, altijd op zoek naar het volgende applaussalvo. Vrouwelijke dichters trokken zich terug in huis. Konden al hun tijd en aandacht in het scheppen van ongeziene meesterwerken investeren. Hetzelfde geldt voor Homerus zelf. In de Griekse mythologie zijn alle muzen vrouwelijk. Was Homerus niet simpel de notulist die de eer opstreek van wat de muze aan informatie in zijn oor fluisterde? Clio, de naam van haar dochter, was de muze van de geschiedschrijving. Maar dat ‘hield Tessel voor zich’: “… Zoals ze wel meer voor zich houdt…” (waarom?). Moor weet dan weer dat de Engelse naam voor Homerus ‘Homer’ is, dezelfde als zijn held (natuurlijk) Homer Simpson, wat me doet denken aan Dallas Willard die zei dat in een absurde wereld als enige wet overblijft: doe grappig of ga dood.
De teloorgang van een huwelijk
Het tweede deel van het boek gaat over hoe mama Elise verliefd wordt op papa Oskar. Ze komen elkaar tegen tijdens een saaie lezing waar ze per abuis verzeild raakte. Ik fiets er even doorheen. Elise valt als een blok voor de man in zijn blitse pak die stottert onder druk, gaat met hem samenwonen, en wel in een leegstaande tandartsenpraktijk die ze gaandeweg verbouwen. Als ze zwanger is trouwen ze. Ze verveelt zich niet met hem, omdat ze hem ‘niet helemaal begrijpt’. Elk jaar gaat hij een tijdje voor zijn werk naar Hollywood. Als ze tussen zijn kleren een spiritueel gidsje met in de binnenkant een afdruk van een kus (gestifte lippen) aantreft, voelt ze het wantrouwen opborrelen, maar het fijne ervan vertelt hij niet. Onder het motto: ‘wat ik vertel is niet meer van mij’. Oftewel, ‘mijn geheimen zijn mij heilig, mijn geheimen zijn van mij’. De andere kinderen worden geboren. Hij bouwt een donkere kamer om foto’s te ontwikkelen waar hij zich doorlopend in terugtrekt. Hij wordt met de dag onhebbelijker, zwijgzamer en sacherijniger. Kan niet praten. Reageert zich af op Moor. Als Elise hem dwingt een zogeheten familieopstelling te tekenen trekt hij met een potlood een grote cirkel op het papier: “… Dit ben jij, jij bent de cirkel. Er is geen ruimte meer voor iemand anders. Je wilt altijd maar praten, praten-praten-praten. Ik heb niks meer te zeggen…”. Steeds vaker zoekt Elise haar oude schoolvriend Cas op die wél kan luisteren: “… ‘Ik wist dat hij…’ Ze zocht naar woorden, wist eigenlijk allang op welk woord ze uitkwam, maar hoopte dat een ander woord zich zou aandienen. ‘Ik wist dat hij gewond was.’ ‘Maar je dacht dat die wonden hem kwetsbaar maakten,’ vulde hij in. Ze knikte. ‘In plaats van dat ze hem pantse…’ ‘Ga maar niet te erg psychologiseren. Dat vind ik niet fijn.’…”. De ouderlijke taken worden liefdelozer uitgevoerd. De maaltijden verlopen hoe langer hoe stroever. In bed liggen ze met de rug naar elkaar. Hun hartverscheurende eenzaamheid: “… ‘Zei je wat?’ vroeg ze soms, om hem maar iets te laten zeggen, om zijn stem te horen, ‘Niks,’ zei hij stug…”. Soms loopt Elise wel een halfuur te ijsberen in de voormalige tandartspraktijk: “… In dit huis hebben te veel mensen pijn geleden, dacht ze dan, er is te veel geboord en gebeiteld en gepulkt, er is te veel gehuild en er is te veel gewacht. Het lag aan het huis, aan de grond…” (zie de moeder van de kleine Philip in “Luister” die zijn overgevoeligheid ook al wijdt aan de plek van hun huis: ooit een stierenvechtersarena). Op een dag blijft Elise bij 'Casplant' - zoals Moor hem noemt - slapen: einde huwelijk.
Godvergeten
Vaak worden er vragen gesteld in de tekst die ook goed kunnen functioneren als vragen voor een leeskring. Tessel: “… waarom heb ik je nooit gevraagd waarom je fotograaf bent geworden?...”. Volgens mij omdat Oskar fotografie (en in het verlengde daarvan film) beschouwde als “… een methode om de absolute waarheid te tonen…”. Oftewel: “… dat wat niet ontkend kon worden…”. Even verder: “… Foto’s waren superieur…”, aan journalistiek en kunst, “… feitelijker en eerlijker…”, “… onomstotelijker…”. Erger dan dat de priester uit zijn jeugd zijn gore poten niet thuis had kunnen houden was de ontkenning van zijn ouders, volgens mij. Zijn ouders hadden niet naar hem willen luisteren. Ook al begon hij zaterdagsavonds te beven, en kalmeerde hij weer op maandag. Ook al deed hij tierend en kokhalzend zijn verhaal terwijl hij normaal kalm was. Zijn ouders humden een beetje. Oskar moest dat soort dingen niet zeggen. Er was niets gebeurd. Ze moesten ook aan hun naam denken. Waar zouden ze op terug kunnen vallen als ze zich tegen de kerk keerden? Hij moest een brave jongen zijn. Hij had zichzelf destijds niet kunnen beschermen. Was te jong. Te onnozel. “… Hij committeerde zich. Dit was zijn familie, dit waren zijn mensen…”. Hij moest er maar niet meer aan denken, vonden zijn ouders. Denken bezorgde hem stekende hoofdpijn en trillende handen. Het enige wat hij wist, was dat hij nooit meer een Huis Gods zou betreden. Wat is er in wezen erger dan verraden worden door je eigen ouders? Hij beschermde zijn waarheid door haar niet uit te spreken. Op die manier kon niemand ooit beweren dat hij overdreef of nog erger, dat hij loog. Oskar was niet gewend precies te weten wat hij voelde omdat hij zijn jeugd was doorgekomen door niet goed te luisteren naar wat er allemaal in hem omging, want dan was hij ongetwijfeld gek geworden, aldus de verteller. Als Amsterdamse fotograaf gaat hij echter wel een keer terug naar Oosterhout om stiekem de inmiddels oude obscene priester te fotograferen. De negatieven bewaart hij in een metalen kistje dat hij op een vlooienmarkt heeft gevonden, waarop een gele aap die lachend met cimbalen slaat. Het is een rauw verhaal, maar eerlijk gezegd bijna lauw vergeleken bij de Vlaamse documentatiereeks Godvergeten, wat verbazingwekkend genoeg de opvatting van Oskar over fotografie en film ten volle ondersteunt.
Je echte zelf
In zijn testament heeft Oskar de benjamin van de familie, Cat, verkozen als executeur, wat haar broer en zus ergens maar zo-zo vinden. Cat werd door hun ouders anders behandeld, zachter, met meer respect. “… Cat had de rol gekregen van de afgevaardigde, de parel van de familie, ze was hun ontstegen…”. Ondertussen worstelt Tessel met het thema voor een nieuw verhaal waarin ze voelbaar wil maken dat wij een autoriteit, een figuur die alles weet, zoals die vroeger in romans bestond, missen. Cas lijkt deze rol te vervullen als toeschouwer van het huwelijk van Elise. Iedereen in “Geen vaarwel vandaag” is op zoek naar zijn ware, onverwoestbare en onvergankelijke zelf. Cat neemt er zelfs peyote voor in tijdens een wilde woestijnreis waardoor haar alles wordt geopenbaard, maar de volgende dag “… begreep ze niet meer wat ze had begrepen…”. Freud stelt dat tussen de pool van het lustprincipe en de pool van de doodsdrift, precies in het midden, het ‘eeuwigheidsverlangen’ zich ophoudt, volgens Cat. Je wezenlijke kern. “… Door géén contact te maken met de leefomgeving behield je het eigene, en bleef je onveranderd. De afgewende eenzaat, die een bestaan zonder voetafdrukken leidde, had het eeuwige leven…”. Zie de mystici. Moor houdt zich met allerlei new age goeroes bezig. Je zou kunnen zeggen dat Cat, de lucky fladderaar, de onthechte, de satelliet, de ‘authenticiteit’ leeft waar Moor de mond van vol heeft. Nog een erg flauw maar heel grappig idee: Moor ziet wel wat in de verkoop van onderbroeken waarop de kop van Freud, de seksprofessor, staat afgebeeld.
De eik is geveld
In het laatste deel wordt Oskars verborgen leven uit de doeken gedaan. Hij had wel degelijk een lief in Amerika, met wie hij dagen vol roezen en katers deelde: “… De geroutineerde manier waarop ze lijntjes sneed met een creditcard, het gehak-en-geschuif, deed hem het ergste vermoeden…”. Na een enerverende lsd-ervaring zet hij er definitief een punt achter. En dan weer zo’n vraag: “… Nou, hoe werkt zoiets precies? Levenskeuzes? Zijn het keuzes?...”. Op slinkse wijze weet Moor het woord te voeren tijdens de rouwdienst. Hij zegt mooie dingen over zijn vader, zeker als je je realiseert dat hij al de feiten waar jij als lezer over beschikt, niet weet: “… er was iets dat hem op de hielen zat. Altijd, overal. Een soort contragewicht. Een ‘maar’. En als hij iets mooi vond, of waardevol, of ontroerend, haalde die ‘maar’ hem ogenblikkelijk in…”. Alsof hij constant in de ‘achteruitspiegel’ keek. Cat vindt een sleuteltje in de envelop met aanwijzingen die ze van de notaris heeft gekregen. Als de kinderen het huis opruimen blijkt het te passen op een kistje waarop een half weggesleten gele aap is geschilderd. Daarin fotonegatieven, krantenberichtjes en een brief waarin papa vertelt dat de kern van zijn leven is te vinden in de dingen die hij niet heeft verteld: “… Ik mocht niemand belasten, dat was een principezaak. Ik was er zeker van dat ik jullie beschermde…”. Hoe het besef tot hem doordrong dat als je de steen in de vijver niet erkent, je de trillingen in het water nooit zult begrijpen. Er komt precies twee keer een bijl langs in het verhaal: wanneer zowel Oskar als Moor hun emoties gecontroleerd afreageren door op een stuk hout in te beuken. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Hoe dan ook: de eik is geveld. Daarom het gouden bijltje als enige versiering op de omslag?
Uitgave: Atlas Contact – 2023, 384 blz., ISBN 9789025474065, € 24, 99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten