Menu

zaterdag 6 juli 2024

De komende Europeesche mensch – Walter Schubart

 


Terwijl ik verder zocht naar literatuur over de ziel in het christendom - zie mijn vorige blog - vond ik een oud boek uit 1938 van de Duitse jurist en cultuurfilosoof Walter Schubart (1897 – 1942). Ik heb het met lichte verbijstering gelezen. In 1930 trouwde Schubart met de Joods-Letse Wera Behrmann, aan wie hij zijn boek heeft opgedragen. Samen kregen ze twee kinderen. Na de machtsovername door de nazi’s in 1933 vertrokken zij naar Riga. In 1940 werd Letland als gevolg van het Molotov-Ribbentroppact deel van de Sovjet-Unie. Wera en Walter stuurden hun kinderen naar Duitsland, waar ze de oorlog overleefden. Zelf konden zij Letland niet meer verlaten. In juni 1941 werd het echtpaar Schubart door de geheime politie van de Sovjet-Unie per trein vanuit Riga gedeporteerd naar Siberië. Walter stierf op 15 september 1942 in een gevangenenkamp in Kazachstan. Zijn vrouw stierf in 1943 in een vrouwenkamp in Kazachstan. Ik kon op internet maar twee Nederlandstalige artikelen over de vrij onbekende Walter Schubart vinden: van Hans Ester (2012) en Kees Doevendans (2022). “De komende Europeesche mensch” moet je wel in zijn context lezen. Schubart wist nog niet van de Tweede Wereldoorlog met zijn gaskamers. Zijn pathetische visie is uiterst zwart-wit, maar soms is dat niet verkeerd om iets heel duidelijk neer te zetten. Ik zal vooral díe dingen er uit pikken die nu nog aanspreken. Ik bedacht dat het boek misschien zo resoneert omdat veel opiniemakers zeggen dat onze tijd veel lijkt op de jaren dertig van voor de oorlog.

 

Overgangstijd

Schubart schrijft in zijn voorrede dat zijn boek over ‘de tegenstelling tussen de West- en Oost-Europese mens’ zal gaan, wat ondertussen weer een heftig issue is: de strijd tussen Rusland en ‘ons’ met Oekraïne als kop van jut ertussen (1500 doden en gewonden per dag heb ik mij laten vertellen, moet je je dat eens voorstellen, wanneer zijn de jongens ‘op’!?). Schubart ziet vier elkaar aflossende archetypen waar volken en tijdperken door worden beheerst: die van de harmonische (zie de oude Grieken uit de tijd van Homerus, de Chinezen uit de tijd van Confucius, de christenen uit de gotiek), heroïsche (zie de oude Romeinen, de Germanen, het moderne Westen), ascetische (zie de Indiërs en de Neo-Platonische Grieken) en messiaanse mens (zie de eerste christenen en de Slaven waaronder de Russen). Schubart meent dat hij in een ‘overgangstijd’ leeft van het ene archetype naar het andere, net als veel denkers heden ten dage: neem alleen al de opkomst van extreem rechts in heel Europa. “… Dit zijn de ‘tusschenperioden’, de apocalyptische oogenblikken der menschheid…”. De laatste overgang was die van de gotische/harmonische mens, die geheel gericht was op het goddelijke, naar de Prometheïsche/heroïsche mens rond 1450/1550, die zijn oog richtte op de aarde. Toen begonnen de grote ontdekkingen. De heroïsche mens wil zélf God zijn. Zie ook: “Het lege ik” van Jeffrey Satinover. Ondertussen breekt na vijfhonderd jaar het morgenrood van wederom een nieuwe periode aan, volgens een bijzonder optimistische Schubart: de messiaanse dan wel liefdevolle, broederlijke Johanneïsche tijd (naar het Evangelie van Johannes).

 

Genius loci

Ook het karakter van de landstreek dan wel de ‘genius loci’ heeft invloed op de mens, aldus Schubart. Godsdiensten ontkiemen op wijde vlaktes, waar de mens zich een stipje in de ruimte voelt: “… Hoeveel hebben de steppen van China en Rusland, de vlakten van Indië, de woestijnen van Syrië en Arabië niet beteekend voor de godsdienstige lotsbestemming der menschheid! Boeddha werd op de eindelooze vlakte van Patna de groote Verlichting deelachtig. De stichters van de andere godsdiensten – zoo bijv. de Christus – togen naar de woestijn om de Openbaring te ontvangen...”. In Azië zijn alle grote godsdiensten ontstaan, in Europa niet één. Voor hetzelfde geld kun je zeggen dat goden op bergen wonen, zie de Godsopenbaring op de Sinaï of de Olympus, de godenberg van de Grieken, maar daar heeft Schubart het niet over.

 

De Russische ziel

Er begint zich voor het eerst wat te roeren in de Prometheïsche cultuur met het optreden van Rousseau en Schopenhauer. Een pessimistische ondertoon die voortdurend toeneemt. Zie Nietzsche, Spengler en Klages. Herder had het al over de ‘cultuurmoeheid’ van Europa. Een gemis dat volgens Leibnitz en Goethe kan worden overbrugd door ons naar het Oosten te richten. Nietzsche ‘schreed eenzaam en door niemand begrepen’ door de Prometheïsche cultuur die in zijn tijd op het toppunt van haar kunnen, kracht en zelfbewustzijn stond. Maar het doodde haar ziel. De veroveringen op technisch en natuurwetenschappelijk gebied werden steeds groter. De Prometheïsche cultuur zag zichzelf als het eindpunt en tegelijk de afsluitsteen van alle beschavingen, en doet dat nog steeds, volgens iemand als filosoof Ad Verbrugge. Zie ook “Het einde van de geschiedenis en de laatste mens”(1992) van politiek denker Francis Fukuyama. ‘We’ kunnen ons gewoon niet voorstellen dat een Rus echt een ‘andere ziel’ heeft dan wij, volgens Schubart. Anders denkt. Anders voelt. De westerse filosofie is ingekrompen tot geschiedenis: “… Zij heeft geen woord te zeggen tegen onze, naar licht en waarheid hongerende generatie; onze brandende begeerte naar vernieuwing van de mens ontgaat haar…”. Rusland kan voor nieuwe impulsen zorgen. Rusland kan ons van ons onbehagen ‘verlossen’. Rusland heeft de taak het Westen haar verloren ziel terug te geven. Rusland is ‘messiaans’ van aanleg, ook al is het in zijn tijd door ‘bolsjewistische krampen’ bevangen, aldus Schubart. Rusland wordt beheerst door een andere ‘genius loci’, een ander mensentype, dan het Westen. De tegenstelling tussen Rusland en Europa is op de allereerste plaats een vraagstuk van de ziel, en niet van buitenlandse politiek. De tegenpartijen moeten tot verzoening komen, wil zich  een harmonische Europese toekomst openen. Het conflict is oeroud. Schubart profeteert: “… Het zal het laatste en grootste conflict in den geest van het Avondland zijn…”. Volgens Beatrice de Graaf ziet Poetin het huidige conflict dan ook als een ‘heilige oorlog’.

 

Ten oorlog

Voor Schubart heeft oorlog zo zijn voordelen. Het is een manier om elkaar te beïnvloeden. Waar was het christendom geweest zonder de veroveringstochten van Ceasar en Germanicus?! “… Haat kan in liefde omslaan, onverschilligheid kan dat niet…”. Schubart noemt Napoleon ‘de meest volstrekte incarnatie van de Prometheïsche mens’ en tegelijkertijd ‘de grootste belichaming van het westerse verlangen naar de verborgen mystiek van het Oosten’: “… Het kwam hem voor als lag achter Moskou het paradijs…”. Napoleon noemde Europa een ‘molshoop’ en Parijs drukte hem als ‘een mantel van lood’. Volgens Schubart is de communistische wereldrevolutie een samentrekking van alle krachten tégen Europa die “… den toon aangeeft over den geheelen aardbol…”. Schubart: “… Alle ontevredenen, getrapten, door Europa onderdrukten, allen die er een onrecht op te wreken hebben – en hoevelen zijn dat niet – kunnen zich onder deze vaan scharen…”. Zie het antikolonialisme en de wokegedachten van nu. Volgens Schubart ziet Rusland het als zijn historische taak zich tegen Europa te keren en het zo mogelijk te vervangen, wat de leiding der mensheid betreft. De Russen zijn er “… diep van overtuigd dat onze planeet een zucht van verlichting zal slaken als mettertijd de Prometheïsche cultuur in de schoot der eeuwigheid terugzinkt…”. Misschien is dat nog steeds zo. Zonder het bolsjewisme zou er nooit zoiets als het fascisme of nationaal-socialisme zijn ontstaan, meent Schubart, want dat was er een verweer tegen. Het kent haar eigen ‘vader’ niet: “… Het voert Europa naar den algemeenen oorlog en daardoor naar den chaos welke het Russische bolsjewisme rechtstreeks trachtte te verwekken…”. Schubart: “… De roode vuist welke Rusland het dreigend onder den neus houdt, wordt van Salamanca tot Riga, van Aken tot Athene, beantwoord met den groet van Ceasar. Het nam zijn toevlucht tot het Romeinsche ideaal van een staat welke door geweld bestuurd wordt. Het offerde de heiligste goederen van vrijheid en recht op, uit angst voor het Russische monster. Dat was het eenige gebaar van afweer waartoe Europa nog in staat bleek…”. Wat is er veranderd?

 

Het gotische tijdperk

De mens van het Avondland heeft nooit zoveel op de Rus geleken als in het gotische tijdperk dat zich kenmerkte door harmonie. De mens voelde zich geborgen in het volmaakte Godsrijk dat de wereld was. Het te willen veranderen was hem een gruwel. Eén groepje mensen paste niet in dit nederige wereldbeeld: de alchimisten, voorlopers van de huidige natuur- en scheikundigen. “… Zij waren er zich van bewust dat zij den heerweg verlaten hadden en gevaarlijke zijpaden bewandelden. Zij wilden – wat de scholastici verafschuwden – God’s geheimen blootleggen en zoo mogelijk achter de drijfveeren der schepping komen. Het waren uitzonderingen, geen typische verschijningen, van hun tijd. Door de kerk gedaagd en door de maatschappij vermeden, verscholen deze zonderlingen, die eer nog aanzien genoten, zich in hun kloostercellen of in andere afgelegen oorden en experimenteerden daar, schuw, bedreigd en met een slecht geweten, achter geblindeerde ramen…”. De gotische mens leek op de oude Griek. Al schiet de laatste wortel in de aarde en klemt de eerste zich aan de hemel vast. Zie de kathedralen en het Gregoriaans. De gotische voorstelling van de schepping was zo ruim dat daarin zelfs probleemloos plaats werd gemaakt voor de duivel en het lijden.

 

Hervorming

Volgens Schubart heeft de Hervorming het Prometheïsche tijdperk ingeleid. Hij noemt het een protest van het verstand tegen het gevoel. De mens wordt zich bewust van zichzelf. De nieuwe mens richt zich niet meer op zelfovergave, maar zelfbestendiging. Alles gaat om het eigen ‘ik’ draaien. Dat maakt de mens eenzaam. Oervertrouwen verandert in oerangst, wat een streven naar macht ontketent. Het verworven bezit maakt de mens niet eerbiedig, maar trots. De liefde tot God en het eeuwige maakt plaats voor liefde tot de aarde en het tijdelijke. De broederliefde verwordt tot  ‘ieder voor zich’. Eenheid en saamhorigheid gaan verloren. De kerk komt tot scheuringen. “… Luther wilde den godsdienst vernieuwen door deze te verinnerlijken, hij wilde hem voor de wereld, wier zondigheid hij huiverend aanschouwde, in veiligheid brengen…”. Maar daardoor splitst het protestantse leven in een goddelijk en een werelds deel en het goddelijke krimpt naarmate het wereldse zich breed maakt. Het veroorzaakt schrille tegenstellingen tussen leer en leven, waardoor het religieuze tenslotte uit het autonome hart verdwijnt. De pausen grepen ter grondvesting van hun kerkelijke almacht terug op de ‘Romeinse Caesar’ en de ‘Hebreeuwschen Jahweh’, aldus Schubart: “… Beiden zijn nauw verwant en gaan van overheersching en logica uit. Beiden regelen de verhouding van den mensch tot God als die van schuldenaar tot schuldeischer, als een contractueele overeenkomst met nauwkeurig omschreven rechten en plichten. Niet de liefde doch de rechtvaardigheid is punt van uitgang…”. Deze  geest is in Europa door de Reformatie en in de zuidelijke landen door de Renaissance machtig geworden – zie Machiavelli. Schubart vindt Luther met zijn onverwoestbare kracht het evenbeeld van de Oud-Testamentische profeten, maar kan hem nauwelijks een christen noemen vergeleken met de Jezus uit het evangelie van Johannes.

 

Prometheïsche vernieuwingen

Hij betrekt de antithese tussen de harmonische, organische Grieken en de heroïeke, mechanische Romeinen op de verschillende wegen die de christelijke kerk insloeg. Nog steeds speelt ze op in de tegenstelling Rusland-Europa: “… Het moderne West-Oostersche probleem heeft zijn wortel in het conflict tusschen de beide antieke cultuur-uitingen van de Middellandsche Zee. Wanneer men dit niet inziet, kan men er de diepte niet van peilen…”.  Het Romeinse recht verdrong het gemeenschapsrecht van de gotiek omdat het het recht van de welgestelden was, een recht dat op macht steunde. De barok, romantiek en het expressionisme hebben zich tegen de Prometheïsche vernieuwingen verzet: “… Het expressionisme eindelijk is hopelooze waanzin, een schreeuw van vertwijfeling, een verloren gaan van vorm…” (Kandinski, Archipenko). Even verder: “… De Prometheïsche mens wil de wereld niet vereeren als de vrome, niet doorgronden als de wijsgeer en niet afbeelden als de kunstenaar, maar hij wil haar regeeren als staatsman, uitbuiten als koopman en voordeel van haar trekken als homo faber. De plaats van de priester, den denker en den musicus wordt ingenomen door den technicus, den werkman en den soldaat…”. Barok is ‘bewuste’ gotiek. In weerwil van zijn protestantse geloofsovertuiging bestempelt Schubart Bach als het prototype van de gotische mens: “… Daarom schreef hij Passionen en geen opera’s…”. Schubart: “… Naarmate het Prometheïsche oerbeeld krachtdadiger op den voorgrond trad, werd de mens gezonder, ondernemender en banaler…”. De laatste verheerlijkt de techniek en veracht de godsdienst. Tegelijk met de godsdienst verdwijnt ook de sociale structuur. Het liberalisme baart de concurrentiemaatschappij. Wil de staat daardoor op den duur niet veranderen in chaos dan zal deze door dwangmaatregelen bestuurd moeten worden. Er staat ons dus nog wat te wachten!

 

Liefdesgedachte boven rechtsgedachte

Vervolgens doet Schubart de geschiedenis van het Russische christendom uit de doeken. Hij vertelt hoe gruwelijk het lijden van de Russen onder de Tartaren is geweest, wat de oprispingen van wreedheid verklaart. Geweld leidt tot meer geweld. Op de meest verlichte geesten heeft dit lijden echter een gunstige werking uitgeoefend; namelijk in de visie dat de ‘liefdesgedachte’ boven de ‘rechtsgedachte’ gaat. Het is volgens Schubart het kern-idee van het christendom, dat aan gene zijde van recht en onrecht, van schuld en wraak, het milde gebaar van alles vergevende en alles zuiverende goedheid bestaat. Zie mijn vorige blog over de Bergrede. De Prometheïsche wereldopvatting, die Schubart zonder meer aanduidt als ‘westers vergif’, rolde herhaaldelijk over Rusland heen, maar het harmonische karakter van de gewone Rus had er niets mee. De oude Rus heeft een aangeboren gevoel voor het al. Op de Prometheïsche idealen reageert hij eerder ‘messiaans’ dan ‘ascetisch’. De Rus gaat gebukt onder de disharmonie van zijn ziel – zie het werk van Dostojewski. Hij legt het accent op het hiernamaals. Hij houdt onverbreekbaar voeling met het eeuwige. Hij wordt door het goddelijke aangegrepen en bewogen. Hij zal de disharmonische buitenwereld proberen om te bouwen naar de harmonische binnenwereld. Hij wil een goddelijke woning in de wereld vinden. Hij heeft een roeping: “… Wat de harmonische mens als reeds verwerkelijkt ziet, moet de messiaansche nog verwerkelijken…”.

 

Russisch nihilisme

De Rus is niet tevreden met het erkennen van de waarheid, hij wil haar léven. Voor hem kunnen waarheid en werkelijkheid geen verschillende wegen gaan. De Rus luistert naar de stem van zijn geweten en offert zich op voor zijn overtuiging. Daarom komt de Rus tot de conclusie dat als de wereld slecht is, zij ten onder moet gaan. Zo wordt de apocalyptische ziel geboren en ontstaat het Russische nihilisme, dat vervuld is van een tomeloos verlangen naar de ondergang. Schubart noemt dit nihilisme de ‘ontaarding’ van het Russische messianisme. Soms wordt de Rus een bandeloze vernieler. Uit de afgrond van het lijden kan een eschatologische oerhaat tegen het leven opstijgen: “… Zoo veranderen de Russen van een volk van boeren en heiligen in een volk van revolutionairen en fantasten…”. Het ‘nee’ zeggen tegen de wereld neemt het karakter van vernietiging van die wereld aan. Het Russische nihilisme is religieus van aard. Het omverwerpen van de bestaande orde maakt een toekomstige en betere mogelijk. Het gaat om wedergeboorte. Het vernietigen van het oude is een offer. “… Het komt slechts op het temperament aan of men den ondergang van de wereld aan God overlaat of hem zelf tracht te bewerkstelligen, de grootere activiteit van het laatste standpunt wijst op een hoogeren graad van innerlijke onrust…”. Je kunt dus nooit weten met welke sentimenten Poetin is bevangen, bedacht ik: het Westen speelt met vuur.

 

Warme mystiek, koude dogma’s

De Westerling is iemand van het midden, de Rus is iemand van uitersten. De Rus gaat het om geestelijke vrijheid. ‘Wat komt het aardse leven er nu op aan’, denkt de Rus heimelijk en met ware doodsverachting. De rijke Rus schaamt zich voor de arme: “… Wanneer het ‘Domina sancta paupertas’ van de Franciskanen ergens op aarde uit het diepst der ziel beaamd wordt, is dat wel onder het Russische volk. Vrijheid is onafscheidelijk met nederigheid verbonden. De Rus is vrij omdat hij nederig is, en nederig is de mensch, die zich met God verbonden voelt…”. Biecht en berouw brengen hem verlichting. Lijden verlicht zijn schuldgevoel. Zonder offer geen wedergeboorte. Zonder dood geen opstanding. Pasen is het grootste Russische kerkfeest, niet het kerstfeest. De Rus verzoent zich met zijn lot, de Prometheïsche mens strijdt er tegen: het allerergste is een ‘looser’ te zijn. Daarom kent de Rus vrede en de Prometheïsche mens angst: zie de koperdruk ‘Melancholica’ van Dürer. Het is het verschil tussen de nomade en de landbouwer. “… De nomaden, niet door dagelijksche zorgen om het bestaan gekweld, hadden tijd te over voor een beschouwend leven en zijn dus droomerige, peinzende overdenkers van de eeuwige dingen geworden…”. Zie bijvoorbeeld het werk van Sholeh Rezazadeh. Zonder angst echter geen dapperheid: daarom is de Westerling heroïsch. De Rus heeft diep wortel geschoten in het eeuwige en leeft uitgelaten bij de invallen van het ogenblik. Zijn waaghalzerij komt voort uit goddelijke lichtzinnigheid. De Russische kerk geeft zich over aan de warme mystiek, de protestantse kerk aan het koude dogma.

 

Oerangst en oervertrouwen

Waar weinig godsdienst is, zal de staat steeds meer gaan regelen, wat eindigt in een totalitair regime. Zie onze totaal uit de klauwen lopende bureaucratie zou ik zeggen. Naarmate de wetten meer beknellen en benauwen nemen de overtredingen echter toe. Russen verafschuwen macht, laten die graag aan anderen over. Russen haten wetjes en regeltjes, wat haar neiging tot anarchie verklaart. Vanwege overspannen bezorgdheid wordt de organisatie van de westerse maatschappij het doel van de politiek, beheersing van de natuur het doel der techniek en voorraden produceren het doel der industrie. En zo ontstaat als vanzelf de ‘rubberen-tegel-generatie’. Wij durven niet te léven. In zijn oerangst verlangt de Prometheïsche mens naar autoriteit: de dictatuur van de rede. Van het intellect. Van het doel-gericht-zijn. “… De Westersche mensch is moreel, omdat hij het zijn moet, de Rus omdat hij niet anders zijn kan. De eerste gehoorzaamt aan een bevel van buiten, de tweede aan een innerlijke aandrift…”. Dat is tot mijn verbazing precies waar de Bergrede over gaat volgens Dallas Willard (zie mijn vorige blog). De Europeaan “… wordt onvatbaar voor ingevingen, zijn bevindingen zijn nooit openbaringen. Hij stelt zich in het bezit van waarheden. ‘Ik wil mij een genadig God veroveren’, zegt Luther, alsof God een buit is waarop men zich storten kan…”. De Rus wacht in stille overgave af wat hem toebedeeld wordt. Zijn schaduwzijde: zelftucht ontbreekt en zijn grote fantasie wordt met veel dwalingen betaald. De Europese individualist is niet in staat tot een helicopterview: hij ziet door de bomen het bos niet meer. Gaat in het detail ten onder. Alles treedt op als tegenstelling: God en de wereld, ik en de wereld, politiek en cultuur, waarheid en schoonheid, geloof en weten, leven en leer. Oordelen is een vorm van delen. Tellen betekent delen. De Europeaan ziet niet het geheel dat de som der delen is. Het Prometheïsche ‘activisme’ staat lijnrecht tegenover de Russische ‘beschouwelijkheid’. Door zich rot te werken ziet de Europeaan de kosmische leegte niet die hem bedreigt: “… De bewoner van het Avondland houdt geen rekening met God en ziet den mensch daarom heel groot, de Rus ziet hem als steeds staande voor het Aangezicht van God en daarom heel klein. De Europeaan kan niet wachten en de Rus wacht te lang, oer-angst maakt den mensch overhaast en oer-vertrouwen traag. De eerste ontbreekt het aan geduld, de tweede aan vastbeslotenheid…”. De Europeaan krijgt de zenuwen van zijn ik-besef. Hij heeft geen tijd te verliezen omdat hij niet voortgewiegd wordt op de stroom der eeuwigheid. Schubart noemt het voortjakkerende tempo van het moderne westerse leven ‘de vloek van de godloosheid’. De Rus heeft eeuwig de tijd, omdat hij zich bewust is een eeuwig wezen te zijn. Tijd is geld. Europa is de zetel der zakelijkheid. Angst maakt verzot op geld. Het Europese kapitalisme komt voort uit angst.

 

Russisch atheïsme

Ik-besef uit zich als zelfzucht. De Europeaan ziet zijn medemens niet als broeder maar als vijand: ‘Homo homini lupus’. Hij slaagt er nooit in zichzelf weg te cijferen. Kan niet ‘luisteren’. “… De mensch van het Avondland verplaatst zich in een ander door zich met hem te vergelijken…”. Daarom is hij óf verwaand, óf jaloers. Eigenschappen waarop de sociale media drijven, toch?! Iedereen spant zijn uiterste krachten in om niet achter te blijven. Niemand lijdt zo hevig als de berooide mens in Europa, want hij moet zijn ellende verbergen. Zie: “Moeder van 40.000 kinderen” van Jasper van den Bovenkamp. De Europeaan is altijd luidruchtig aanwezig. Kan niet stil zijn. Over het zwijgen: wat men niet met de ogen van het lichaam ziet, vermag de tong nauwelijks uit te spreken. Het woord ontheiligt en profaneert, het  onthult de geheimen der wereld. Wanneer je dingen snel begrijpt, kom je er ook achter dat ze weinig te betekenen hebben. Eerbied veronderstelt onbegrijpelijkheid. Bij het heilige en het irrationele hoort het zwijgen. Alleen zwijgend kun je je open stellen voor de stem van God. Het bolsjewisme is volgens Schubart een geloofsstrijd. God zélf vormt de tegenstander. Het is opstand tegen God, geen afval. Haat, geen onverschilligheid. Daarin verschilt het Russische atheïsme van het Westen. De Rus kan de overmaat aan leed niet met Gods goedheid in overeenstemming brengen. Uit medelijden met de gekwelde vervloekt de Rus God: “… Er zijn bolsjewisten geweest, die voor Judas een standbeeld opgericht hebben als voor een heilige van een onheilig rijk…”. Bij de Russen is álles religieus: tot het atheïsme toe: “… Een kruistochtstemming vaart door de Russische god-loosheid…”. Het Russische noodlot leert dat mensen bovenmenselijke waarden nodig hebben. Zie de zinloze slachting ter wille van verwerpelijke doeleinden. “… Aan het einde van de weg welke door de positivisten begaan wordt, staat niet de mensch als redelijk wezen, maar de bestie…”.

 

Wetticisme

Niet het Griekse ‘charitas’ maar het Romeinse ‘justitia’ is de leidraad voor de kerk in het Westen geworden. Door zijn handelwijze in overeenstemming met de wet te brengen, hoopt de westerse christen uit handen van zijn Rechter te blijven. De bekering moest in het Noorden met geweld worden afgedwongen, wat wijst op niet-aangeboren christelijke neigingen. Zie de "Heliand" waarin Christus wordt voorgesteld als een strijdbare aanvoerder van hemelse heerscharen. “… De religie der naastenliefde gaat in de cultus van het zwaard over, welke men met de Mithras-dienst vergelijken kan, den godsdienst van de Romeinse legioenen…”. Zie ook de christelijke ridderorden. Dat in het gotische tijdperk, ondanks de Germaanse tegenstand, zuiver christendom kon ontstaan, is te danken aan de Keltische invloed. Zie: “Eiland van geleerden en heiligen” van Niek Bakker. Niet uit liefde, zoals bij Augustinus, maar uit grilligheid onttrekt de God van Calvijn enige uitverkorenen aan de eeuwige straf. De God van de reformatoren is een grimmige Vader die door zijn kinderen meer gevreesd dan geliefd wordt. Hij vertoont de trekken van de goden der heidense angstreligies. Dat verhaastte de aftocht naar de godloosheid, volgens Schubart. Calvijn maakte ook nog eens uiterlijke waarden als macht en bezit tot kenteken van goddelijke genegenheid. Van Calvijn voert een directe lijn via het Engelse puritanisme naar het economisch kapitalisme, aldus Schubart. De ik-mens haakt naar de sekte. Elke splitsing van een kerkorganisatie verengt het godsbegrip. Door de priesters uit te schakelen, stelden de hervormers de mens onmiddellijk voor Gods Aangezicht en maakte de protestantse kerk zich in feite overbodig. Schubart heeft het over het ‘metafysich egoïsme’ van het calvinisme, gespitst als zij is op het ‘eigen heil’. Daar kan iemand zijn hele leven mee bezig zijn. Naarmate het godsbegrip enger wordt opgevat, geldt het voor steeds kleinere kring: “… Een boven alles verheven God, kan aanbeden worden door alle menschen, hoe verschillend zij onderling ook zijn…”. De ik-mens is niet in staat tot zorg voor de ziel en ook niet tot  naastenliefde. Over de steriele, onvruchtbare christen van het Westen: ‘hem ontbreekt de doornenkroon’.

 

Het eeuwig-vrouwelijke

De Rus was al christen voor hij zich tot het christendom bekeerde. De leer viel in Rusland zonder geweld in vruchtbare bodem. Het was of men haar verwacht had. De Orthodoxe Kerk is helaas ten onder gegaan door de staat. Er gaapt een diepe kloof tussen haar en de vroomheid van het volk. Maar naarmate men dieper valt, kan men hoger stijgen: “… Uit den afgronden van boosheid en pijniging voeren steile wegen naar de toppen der heiligheid…”. De gelovigen gaan door de hel van het bolsjewisme: “… De Antichrist woedt; de kerkklokken zwijgen…”. Velen blijken echter bereid hun leven voor Christus op te offeren. Schubart noemt Franciscus van Assisi de meest Russische geest binnen de katholieke Moederkerk, waarvan hij hoopt dat de Russen er ooit naar zullen terugkeren. Hij duidt het oosterse christendom als vrouwelijk en het westerse als mannelijk. Tot mijn verrassing: “… De kiemcel van alle moraal is de liefde van de moeder voor het kind. En van daaruit gezien kan men zeggen, dat de vrouw het edelste deel van de menschheid is…”. Zij is de gevoelvolle bewaarder en hoeder van het leven, de wijsheid (Sofia) en schoonheid. De rationele man staat voor testosteron, agressie en dood. Volgens Schubart is alleen in het christendom de vrouw gelijkwaardig aan de man, elders is zij altijd zijn dienares en de prooi van zijn lusten.

 

Dostojewski

Prachtig schrijft Schubart over Dostojewski: “… Zijn helden zijn vertegenwoordigers van de intelligentie en in hun verscheurde ziel strijdt de oude geest van het Oosten op leven en dood, met den nieuwen geest van het Westen…”. Dostojewski had nooit een figuur als Oblomov in het leven kunnen roepen. In “Schuld en boete” rekent hij af met de übermensch: Raskalnikov wil de wereld bewijzen dat hij niet zo’n ellendige luis is als alle anderen. Hij vermoordt een woekeraarster omdat ‘hij een Napoleon wil worden’. Maar in plaats van zich te ontwikkelen tot een godenzoon, belandt hij als berouwvolle boetedoener in de cel, waar hij ‘het leven op een andere wijze leert aanschouwen’. Het thema draait om ‘Caesar of Christus’. In “Demonen” rekent Dostojewski profetisch af met de geweldstaat. Het socialisme wil een aards hemelrijk: het is een surrogaat-religie die de broedergedachte verraadt. Alhoewel de bolsjewisten volgens Schubart wel in hoge mate hebben bijgedragen aan het doen afnemen van de westerse invloed door de uitroeiing van de hogere standen, want zij waren aanhangers van de westerse beschaving. Ook Dostojewski geloofde aan de speciale roeping van het Russische volk een ‘broeder voor alle mensen te zijn’. In de ogen van de Orthodoxie is Europa door en door verrot en Rusland het ware godsvolk dat het kan verlossen en/of vervangen. Christelijk messianisme kan echter veranderen in politiek messianisme en doodeng uitpakken wanneer het idee postvat God een handje te moeten helpen. Zie de kruistochten. Voor je het weet identificeren gelovigen zich met de apocalyptische ruiters. Al heel lang blijken slavofielen en Russische anarchisten het met elkaar eens over dat de mensheid bevrijd moet worden van Europa. Dostojewski - hevig teleurgesteld in het Westen - koos al voor de Aziaten. Hij was een voorloper van de ‘Eurazische beweging’. Poetin richt zich ook op Azië: zie de BRICS.  

 

Autonome mechanismen

Het is alsof Schubart het over nu heeft als hij schrijft: “… Er is nog nooit een cultuur geweest welke, als de Prometheïsche, met zooveel energie en eenzijdigheid gestreefd heeft naar het zinnelijk welbehagen, naar de bevrediging van de lusten van het lichaam, met verwaarloozing van de belangen der ziel en nog nooit is er een cultuur geweest welke de menschen zoo nameloos ongelukkig gemaakt en in zoo diepe ellende gestort heeft als deze…”. Hij betoogt dat de machine de mens onvrij heeft gemaakt. Dat de mens angstig is omdat hij voelt dat hij wel eens het onderspit kan gaan delven ten opzichte van het apparaat en de mega-organisaties, die hij zelf in het leven heeft geroepen. Hij is een anoniem en vervangbaar nummertje geworden. “… De mechanismen worden autonoom; het worden baarlijke duivels…”. Honderd jaar geleden dacht iedereen dat de machine de bevrijding van de arbeider zou bewerkstelligen, zodat hij zich eindelijk met geestelijke zaken kon gaan bezig houden. Maar mensen hebben juist veel minder tijd overgehouden, aldus Schubart. De machine jaagt hen als slaven voort: “… Wij zijn den gang der zaken niet meer meester…”. Vul voor het woord ‘machine’ het woord ‘kunstmatige intelligentie’ in, en je zit in onze tijd. Schubart waarschuwt al voor moderne oorlogsvoering die niet meer te stoppen is: “… De techniek is in het stadium van zelfvernietiging getreden…”. Volgens hem leidt wapenproductie onvermijdelijk tot oorlog: “… de Westerse cultuur streeft naar haar eigen vernietiging en roept die nabij…”.

 

Nieuw hartje

Bijna grappig somt Schubart de typische kenmerken van de Europeanen op: “… De Engelschman ziet de wereld als fabriek, de Franschman ziet haar als salon, de Duitscher ziet haar als kazerne, de Rus ziet haar als kerk…”. Even verder: “… De Engelschman zoekt buit, de Franschman roem, de Duitser macht, de Rus wil het offer brengen…”. En ook: “… De Engelschman wil van zijn medemenschen profiteeren, de Franschman wil hen imponeeren, de Duitser wil hen commandeeren, en alleen de Rus eischt niets van hen…”. Al met al: “… De Prometheïsche mensch is ten doode opgeschreven, de Johanneïsche mens wordt geboren!...”. Het doet me aan de uitspraak van de rooms-katholieke theoloog Karl Rahner denken, die ooit zei: “… De christen van de toekomst zal een mysticus zijn, of zal er niet meer zijn…”. Schubart heeft mij wel een antwoord gegeven op de vraag waarom het traditionele christendom in het Westen vaak zo uitermate ‘zuur’ wordt beleefd: zie bijvoorbeeld Jan Siebelink in “Knielen op een bed violen”, Franca Treur in “Hoor nu mijn stem” en Jane Gardam in “De dochter van Crusoe”. Misschien is de calvinistische idee van ‘bekering’ vooral een ‘paradigmaverandering’ van oerangst naar oervertrouwen (zie ook William James in “Vormen van religieuze ervaring”). Vroeger werd ik geleerd te bidden voor een ‘nieuw hartje’. Nu denk ik: dat was zo gek nog niet…

 

Uitgave: De Librije Haarlem – 1939, vertaling W.J. Merckens, 276 blz.

Niet verkrijgbaar bij bol

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten