zondag 15 september 2024

Aangrenzende kleuren – Jakub Malecki

 


“Aangrenzende kleuren”, na “Roest” en “Saturnin” de derde in het Nederlands vertaalde roman van de Poolse schrijver Jakub Malecki (Kolo, 1982), is een even dreigend, ongrijpbaar, sensitief, sprookjesachtig en mysterieus boek als “Empusion”, van zijn vrouwelijke evenknie Olga Tokarczuk. De titel deed mij direct aan de observaties van het tekentalent Jakob uit “Lichtspel” van Daniel Kehlmann denken – zie mijn vorige blog.  ‘Kijk goed’, zegt Jakob, “… en de wereld verdwijnt en verandert in een mengeling waarin niets meer op zichzelf staat en alles in elkaar overloopt…”. Dat is precies wat het multi-interpretabele “Aangrenzende kleuren” je laat ervaren. “… Als je goed kijkt, zie je bijvoorbeeld dat schaduwen niet alleen de kleur van de ondergrond hebben waar ze op vallen, maar ook die van het object dat ze werpt…”, gaat Jakob verder. “… Of je ziet dat de wereld vol spiegelingen zit: bijna elk ding houdt de wereld waardoor het wordt omgeven op zijn oppervlak vast, lichtpunten, omtrekken en weerkaatsingen – alle beelden nemen andere beelden in zich op. Om dat waar te nemen moet je in zekere zin dom worden. Je moet ophouden met denken…”. Met andere woorden, alles en iedereen, ook jij en ik, nemen de kleur van onze omgeving aan. Een al wat ouder wordende schilder wiens ogen achteruit gaan, uit het stadje Kolo waar “Aangrenzende kleuren” zich afspeelt, constateert hetzelfde: “… Altijd keek hij vol onrust toe hoe de aangrenzende kleuren langzaam in elkaar overliepen. Ze namen elkaar op en waren daarna nooit meer hetzelfde als voor het contact met elkaar…”. Zie ook bijvoorbeeld Franca Treur in “Hoor nu mijn stem” die iemand bout laat beweren: “… ik geloof helemaal niet in een authentieke kern. Ik weet niet eens waar mijn navel zit, en het kan me ook niks schelen. Vergeef me dat ik klink als een socioloog, maar we zijn alleen iemand in onze relatie tot anderen. Het is niet anders…”. Zelf geloof ik meer in en/en dan of/of.

 

Verlangen  

Het verhaal begint met een hoogbejaard echtpaar dat op de verbouwde zolder van de woning van hun zoon, een timmerman, elke dag zwijgend plaatsneemt in hun leunstoelen voor het raam, om hun dood af te wachten – kun je wel stellen. Ze komen alleen naar beneden om te eten. De vrouw lijkt een beetje dement: “… Elke dag had ze twee of drie uren waarin alles op zijn plaats stond. Gewoonlijk vanaf het midden van de dag tot aan de warme maaltijd, en soms ook nog na de warme maaltijd. Ze herinnerde zich dan alles en iedereen, ze wist hoeveel mensen er in dit huis woonden en hoeveel er vroeger hadden gewoond…”. Door het raam ziet ze hoe haar zoon, Krystian, zijn werkplaats verlaat. Er staat een kar bij de poort waarvan een man en zijn dochter stappen. Ze komen een lijkkist bestellen voor de moeder van het gezin. Krystian vraagt waar de vrouw aan is overleden. De longen, zegt de vader. “… U moet hem niet geloven. Mijn moeder is doodgegaan van verlangen…”, zegt de dochter. Dat brengt mij weer bij Daniel Kehlmann die schrijft dat kunst, onder het mom van schoonheid, áltijd over ‘verlangen’ gaat. Omdat alles altijd ontoereikend is. Omdat het nooit genoeg is. Omdat er altijd zoveel ontbreekt. Tot je God vindt, beweerde Augustinus. Want alleen God kan het gat in je vullen. Voor Krystian aanschuift voor het middageten met ‘de geur van verwachting’, gaat hij naar boven om in het schrift waarin hij alle doodsoorzaken, ‘completen’ noemt hij die, bijhoudt van de stervelingen die in een kist van hem begraven worden, het woord ‘verlangen’ te noteren. Kan dat? Doodgaan van verlangen?

 

Op zoek naar de duivel

Terwijl ze buiten speelt, vangt zijn bijdehante dochtertje Pola door het open raam op dat haar moeder ook naar iets verlangt: een zoon. En wel zo hevig, dat ze zelfs naar de duivel zou gaan, als dat zou helpen, zegt ze. Welnu, haar klasgenootje Janek, die smoorverliefd op haar is, weet wel waar de duivel te vinden is. Hij is hem in levende lijve tegengekomen in het bos. Tijdens het paddenstoelen plukken met zijn vader. De duivel is heel groot en hij heeft een hond, waarschijnlijk een wolf, vertelt hij. Dus smeedt Pola een complot met haar ‘twee jaar dommere zusje’ Misia om samen naar hem op zoek te gaan. Onder haar jurk neemt ze een bierflesje mee naar de kerk, dat ze met een touw rond haar middel bindt, om wat wijwater te stelen teneinde hun veiligheid te garanderen. “… Pola wist dat God in de kerk woonde, maar in plaats van door Hem werden de gelovigen ontvangen door meneer pastoor met zijn reusachtige buik, waarin hij vast heel veel kwijt kon, bijvoorbeeld twee hele kippen en vijf glazen wijn. Het meisje vermoedde dat hij tijdens een van zijn schranspartijen per ongeluk wellicht God had opgepeuzeld…”. Meneer pastoor ‘preekt, zegent, schraapt zijn keel, schudt zijn hoofd, stelt vragen en geeft er de antwoorden meteen bij met een gezicht alsof hij die antwoorden zelf niet had verwacht’. In het gedrang richting de uitgang na afloop van de dienst, slaakt Misia een gil zodat alle hoofden haar kant opdraaien, wat Pola de kans geeft het flesje vlug in het wijwatervat te dompelen.

 

Wat staan de heren hier zo in het zonnetje te doen?

Ondertussen vat Krystian in stilte een waanzinnige fascinatie op voor de vrouw die is overleden aan verlangen. Hij komt er achter dat het om Iwona Graczyck gaat, de echtgenote van de redacteur van de plaatselijke krant, die elke zaterdag bij hem wordt gebracht door een loensende bezorger met immer dezelfde woorden: ‘Feiten en nieuwsgierigheden voor meneer’. Ooit kwam Iwona in de picture omdat ze de eerste aan een universiteit afgestudeerde vrouw van Kolo was. Krystians obsessie groeit net zo hard als de pijn van een ontsteking aan zijn hand, die hij heeft opgelopen door een houtsplinter van Iwona’s doodskist. Krystian heeft iets met de dood. In de Grote Oorlog is hij ternauwernood aan zijn einde ontsnapt toen hij samen met vier anderen, geblinddoekt, buiten de stad tegen een hek werd gezet om gefusilleerd te worden. In de verte was een stofwolk genaderd. Iemand had ‘Kozakken’ geroepen, waarop de Duitsers er als een haas vandoor gingen. Toen hij zijn blinddoek verwijderde, stond er een kudde schapen en een vrouw met haar armen om zich heen geïnteresseerd naar hen te kijken. “… En wat staan de heren hier zo in het zonnetje te doen?...”, vroeg ze meewarig (zie de Russische schrijver Dostojevski die hetzelfde meemaakte). Het lijkt alsof hij zijn trauma nooit heeft verwerkt. Nooit meer uit de schemerzone tussen leven en dood is gekomen. Niet meer helemaal van deze wereld is. Het liefst zit hij in stilte een sigaret te roken bij zijn bijenstal. Soms praat hij tegen het geheimzinnige bijenvolk. Honing komt het dichtst in de buurt van goud, vindt hij. Af en toe is zijn vrouw hem een paar dagen ‘kwijt’. Dan blijft hij in bed liggen zonder te praten of te eten. Na een tijdje staat hij weer op en gaat door alsof er niets aan de hand is.

 

Vrouwendingen

“Aangrenzende kleuren” is een ‘vrouwelijk’ boek. Een ‘mannelijk’ boek richt zich op een plot waar het linea recta op af stevent. Een ‘vrouwelijk’ boek cirkelt om een middelpunt, in dit geval het stadje Kolo, op de manier zoals vrouwen in een kring rond de haard elkaar verhalen vertellen. De schijnwerper valt onder andere ook op de depressieve tiener Mikolaj, die bij de reling van een brug staat om zijn zoveelste zelfmoordpoging te doen. Agent Droszcz trekt hem weg van het kolkende water onder hem en brengt de jongen naar huis: “… Droszcz liep voor hem uit, zonder zich ook maar één keer om te draaien, ervan overtuigd dat Mikolaj Stein nergens heen zou vluchten. Zulke mensen bestonden; achter hun voor- en achternaam zetten ze niet steeds een vraagteken, alleen een punt, en soms zelfs een uitroepteken…”. Eigenlijk is het enige wat Mikolaj, de moederloze zoon van de huisarts nog gelukkig maakt, de gedachten aan koken. Onder zijn bed verbergt hij een enorm dik kookboek, waar hij zich totaal in kan verliezen. Dat zijn de korte pauzes in zijn miserabele leven, die hij probeert ‘te verlengen, uiteen te drukken, ze van binnenuit op te tillen’. Koken is tovenarij: “… Niet de smaak interesseerde Mikolaj het meest, maar juist het proces, die geheimzinnige transformatie van het een in het ander…”. Mikolaj houdt niet alleen van ‘vrouwendingen’. Hij wordt ook nog eens constant bestookt door dwanggedachten. Steeds ziet hij de verkrachting van een koeienhoedster op de wei buiten Kolo voor zich. Door twee ‘in wezen goedaardige’ dorpsidioten. Hij was er getuige van. Greep niet in. Bevroor. Hij beschouwt zichzelf als de grootste lafaard die er op aarde rondloopt: ‘een afgekloven, bruin uitgeslagen klokhuis’. Bij het opstaan: “… Hij pakte de kleren die hij vannacht had neergekwakt en trok ze aan met het gevoel dat hij zich wederom in al die gedachten kleedde…”. De koeienhoedster in kwestie deed aangifte, maar werd door de politie afgebekt: als je je niet als een hoer gedraagt, word je ook niet als een hoer behandeld. Moet je kijken hoe ordinair ze er bij loopt… Vervolgens ging ze naar de pastoor die voor hij bezopen in slaap viel, zei dat ze haar verkrachters moest vergeven en bidden dat haar hart vrij werd van wraak…

 

Remedies tegen de narigheid van het leven

De oude vader van Krystian heeft zoveel narigheid meegemaakt dat hij de tijd is gaan zien ‘als een beer’: “… hoe meer een mens in zijn nabijheid beweegt, hoe groter het gevaar dat hij loopt. Het beste was stilzitten, geen plotselinge handelingen verrichten…”. Door af te zien van alle bezigheden voelt hij zich steeds lichter: “… Aangezien hij geen enkele relatie had met de wereld, kon de wereld hem niets maken…”. Dan heb je nog Dwaze Leokadia, die in een vijver karpers kweekt om op de markt te verkopen, en met haar buks op haar eeuwige vijand jaagt: een zwarte aalscholver, die in staat is om jaarlijks honderdzeventig kilo vis te eten. Háár vis. Krystian gaat met zijn opgezette hand naar dokter Stein die adviseert hem elk uur met eikenschorskompressen te behandelen. Ook moet hij meer met zijn vrouw dansen om zijn levensvreugde te doen toenemen. Als Krystian vraagt naar de vrouw die van verlangen is overleden, zegt de praatzieke dok dat het wel zeker mogelijk is van ontroering of hysterie dan wel morele opwinding te sterven. Hij kan uit zijn eigen praktijk op zijn minst vijf gevallen opnoemen. De remedies daarvoor zijn echter buiten de spreekkamer van de dokter te vinden.

 

Sinister doosje

De dochtertjes van Krystian klimmen op een nacht stiekem uit het raam en gaan in het pikkedonker op zoek naar de duivel die ze nog vinden ook. Hij zit bij een vuurtje te eten. Zijn hond ligt naast hem te slapen. Als hij klaar is veegt hij langs zijn snor en zegt: kom nu maar tevoorschijn. Hij luistert zwijgend naar hun verhaal. Na een hele tijd merkt hij op dat hij hen niet kan helpen, maar zij hem misschien wel. Hij geeft hen een blikken doosje mee, waarna ze weer naar huis rennen. In het verhaal wordt gaandeweg  uit de doeken gedaan wat er in het sinistere doosje zit dat een hele eigen rol gaat spelen.

 

De onvoorstelbare broosheid van de wereld

De duivel blijkt een dakloze. De eeuwige buitenstaander die verwordt tot zondebok (zie bijvoorbeeld ook “Het verslag van Brodeck”  van Philippe Claudel). Sommigen beschouwen hem als een nakomeling van giganten, een Bijbelse reus, de aankondiger van rampen. Hij heet Adam en werd geboren in een schuur in 1896. “… Over zijn vader wist Adam niet veel. Voornamelijk dat hij precies mans genoeg was geweest als nodig was om een zoon te verwekken, maar dan ook geen fractie meer: hij was er vandoor gegaan bij het horen van de woorden ‘ik moet je iets vertellen’…”. Zijn moeder was een dienstmeisje dat werd ontslagen toen ze ongehuwd zwanger bleek. Samen leidden ze een zwervend bestaan. Na de dood van zijn moeder belandde Adam in een klooster van de franciscanen waar hij mocht helpen bij het werk in de tuin. Hij leerde de wereld kennen van groenten, fruit, insecten en ‘de belangeloosheid van enkele oude monniken’. Ze waren goed voor hem. Behandelden hem liefdevol. Maar plotseling kwam de wereldoorlog hun vredige wereld binnen. Hij ging met de monniken mee die de gewonden verbonden, de laatste sacramenten verleenden, de biecht afnamen en de communie gaven. “… Adam had de indruk dat hij droomde. Bedekt door een zwarte mantel, met een lantaarn in de hand liep hij te midden van de stervenden en herhaalde hij fragmenten van gebeden die hij luisterend naar de franciscanen tijdens honderden missen vanbuiten had geleerd. Hij gaf voor iemand te zijn die hij niet was en de mensen die op sterven lagen, pakten zijn handen, klampten zich aan zijn mantel vast en eisten dat hij sprak, zwoer, beloofde. Dus sprak, zwoer en beloofde hij wat ze maar wilden, en daarna keerde hij terug naar zijn bed in de nabije, verlaten sacristie en lag een tijdlang in de duisternis te staren…”.  Even verder: “… Adam wist dat de wereld onvoorstelbaar broos was en elk moment onder de voeten van de mens uit elkaar kon vallen: plotseling zul je opnieuw in de regen staan, door de wind in je gezicht worden geslagen, met een lantaarn in de hand, en de stervenden zullen aan je armen trekken. Over de aarde diende je voorzichtig je stappen te zetten, haar niet te irriteren en je moest voortdurend op je hoede zijn…”.

 

De gek van God

De jongen besluit in het bos te blijven wonen waar hij op een dag een ‘gek van God’ tegen het lijf loopt die zegt dat God vanzelf naar je toekomt, want Hij komt naar iedereen: “… Misschien wel vandaag? Misschien vannacht? Je moet heel goed opletten…” (zie ook “Het onstuimige verlangen van God… naar jou” van Brennan Manning: alleen al de titel!). Wanneer Adam er over nadacht dat God ‘barmhartig, begrijpend en wijs’ was, stelde hij zich geen ‘opa met een witte baard’ voor maar  ‘een vrouw van vijftig of ouder’. Toen hij het een lange tijd geheimzinnig hoorde ritselen in de struiken kwam er uiteindelijk een beweeglijke, onhandige en vrolijke puppy tevoorschijn die hij ‘God’ noemde. Adam en God die samen in het paradijs wandelen. Bedoelde de schrijver zoiets?

 

Gespletenheid

Overal in het verhaal gaat het over de ‘gespletenheid’ van de mens. Prachtig beschrijft Malecki een en ander aan de hand van ‘het koninkrijk van het hout’. De vader van Krystian heeft hem ooit laten zien hoe sterk hout is. In een guts in een zwerfkei had hij een stok gespietst en met een emmer water overgoten. De volgende dag lag de kei in twee brokken uiteen. Het staat symbool voor het zelf van Krystian die met één been in de realiteit staat, daar zorgt zijn slagvaardige vrouw Regina wel voor, en met zijn andere been in de irrealiteit van zijn verbeelding aangaande de vrouw die is gestorven aan verlangen. Gekke Leokadia werd ooit verliefd op de broer van Krystian, een enorme vrijbuiter: “… altijd had hij haar op haar zenuwen gewerkt. Vlot en vrolijk als hij was, vond hij klaarblijkelijk dat de wereld geschapen was voor zijn plezier…”. Leokadia, op haar beurt was van mening “… dat zij op de wereld was gezet om dwarsgezeten te worden…”. Tot haar schrik ontdekte ze in zichzelf twee tegenstrijdige verlangens: “… dat Lolek haar een keer in zijn armen zou nemen en dat ze een keer die armen wilde breken…”. Als haar aartsvijand de aalscholver gewond raakt, is ze helemaal van streek en neemt ze hem mee om te verzorgen.

 

Keuze

Krystian gaat met zijn vrouw en dochtertjes naar een plaatselijke voetbalwedstrijd waar zijn vrouw bezorgd toekijkt hoe hij het grootste deel van de tijd ineengedoken, met zijn hoofd omlaag, op de bank zit, “… alsof hij zich tot een bolletje wil oprollen…”. Tot ieders consternatie verschijnt de verontrustende reus ten tonele. Hier en daar vraagt hij wat aan iemand, waarna hij in de wirwar van hoeden, parasols en op vaderlijke schouders gedragen kinderen verdwijnt. De meisjes raken totaal van slag. Krystian heeft hem niet eens gezien. Tijdens diezelfde wedstrijd doet Mikolaj zijn zoveelste poging zich van de brug te gooien, maar dit keer komt de reus voorbij en fluistert zachtjes: “… Als u de keuze hebt tussen verdriet of het niets, kies u voor het niets?...”.  Dat zet Mikolaj aan tot denken. “… Nog voor hij de brug had verlaten had hij begrepen dat hem een kans werd geboden, misschien wel de allerlaatste, en dat hij die moest grijpen. Hij zou de Duivel uit de stad verdrijven en daarna zou hij zijn vroegere leven kunnen hernemen…”.

 

Wat is waarheid

Krystian is de kompressen vergeten. Hij heeft het gevoel dat het hout zich tegen hem keert en uit is op zijn vernietiging. Als hij het niet meer trekt, gaat hij wederom naar dokter Stein die de zwelling met het nodige geweld open drukt en belangstellend de splinter uit de dikke pus vist. De splinter zou ook nog voor de ongewenste vreemdeling kunnen staan waar uiteindelijk een ware lynchpartij tegen op gang wordt gezet. De hoofdredacteur van de plaatselijke krant beseft “… heel goed dat belangrijker dan de waarheid datgene was wat de mensen als waarheid beschouwden…”. De mensen in Kolo zijn er van overtuigd dat de man die enkele dagen daarvoor de stad was binnengekomen echt de duivel is. Allerlei verhalen doen er over hem de ronde: “… Henryk Graczyk wist dat een eenmaal geconstrueerde waarheid meestal een eigen leven leidde, onafhankelijk van de schepper, en dat die gewoonlijk met geen mogelijkheid meer te stoppen was…”. Er is geen houden meer aan: “… De waarheid over die man was al te rijp en te krachtig om die nu nog te kunnen beteugelen, te kunnen vervangen door een andere waarheid…”.

 

Ratrace

Met dat de pijn verdwijnt, krijgt Krystian visioenen dat zijn zaak in de fik vliegt en wat voor een opluchting dat zou zijn. Weg uit het dodenrijk dat het hout inmiddels voor hem is geworden. Dan kan hij zich helemaal aan zijn bijen wijden. Hij denkt aan het huis uit zijn jeugd waarin alle kamers met elkaar verbonden waren, zodat hij oneindig rondjes kon hollen van kamer naar kamer. Hij bedenkt dat hij eigenlijk nooit gestopt is met rennen: “… Na elke hoop verscheen de volgende. Op het moment dat een doel werd bereikt werden er nieuwe onthuld. Eén gerealiseerde droom verdween en maakte plaats voor een andere, nieuwe droom en achter elk opgelost probleem wachtte een volgende probleem…”. Nog maar een paar dagen geleden was hij bang dood te gaan aan een infectie. Inmiddels is hij gezond en geen moment gelukkiger. Ik bedacht dat Adam met zijn lantaarn ook best wel doet denken aan de dwaas uit de beroemde parabel van Nietzsche, die met zijn lantaarn op een markt verschijnt terwijl het nog licht is: hij zoekt God. Terwijl hij roept dat God dood is, lachen de mensen hem uit, waardoor hij concludeert dat hij te vroeg is gekomen. Als God dood is, zijn we mijns inziens inderdaad gedoemd eindeloos rondjes te rennen in onze dichtgetimmerde wereld.

 

Uitgave: Querido - 2024, vertaling Karel Lesman, 288 blz., ISBN 978 902 148 931 5, 22,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten