woensdag 30 maart 2011

Superduif – Esther Gerritsen


Dit fijnzinnige verhaal over de intelligente en fantasierijke Bonnie, speelt zich af in de overgangsperiode van basisschool naar middelbare school; een tijd vol veranderingen, die voor de meeste pubers niet de gemakkelijkste is.
Bonnie trekt het niet, en lijkt (al schrijft Esther Gerritsen dat nergens expliciet) langzaam af te glijden in een  psychotische depressie. Gelukkig niet van de allerergste soort: ze heeft het gevoel af en toe in een gigantische, oerlelijke maar heldhaftige duif te veranderen die allerlei ongelukken en onheil af weet te wenden. Ze redt op die manier verschillende levens. Haar transformatie berust zo’n  beetje op een combinatie van Gregor Samsa uit Franz Kafka’s wereldberoemde verhaal ‘De gedaanteverwisseling’ (die verandert in een grote kever) en strip- en filmheld Superman.

Al vanaf blz. één is het duidelijk niet helemaal in de haak met Bonnie: “… als je moeder s’ochtends voorzichtig je slaapkamerdeur opent en goeiemorgen zegt, dan zeg je niet: Mama, ik wil liever dood dan opstaan.” Wat ze vervolgens wel doet is als een kleuter met armen en benen slaan en krijsen dat ze ‘niet op kan staan’; om daarna bedaard uit bed te stappen en naar school te gaan. “Zo ging dat iedere ochtend”.
Haar ouders, al wat oudere intellectuelen, die hun enige dochter, volgens Bonnie, als door ‘een wonder’ hebben gekregen, proberen met wijsheid en tact Bonnie’s gekte binnen de perken te houden. Misschien dachten ze dat het wel over zou waaien?

Al vanaf de crèche gaat Bonnie om met een wild en handtastelijk vriendje: Manuel.  Bonnie laat zich door hem molestreren, tot er op een dag een nieuw meisje in de klas verschijnt, Ine, die ingrijpt: “ …‘Hé! Héé-éé! Hou daarmee op! Hou daar onmiddellijk mee op!’ Manuel schreeuwde terug, liet mij los. Ik opende mijn ogen, kwam met moeite overeind en zag nog net hoe Manuel aan zijn haren uit de struiken werd getrokken. ‘Kun je wel, tegen een meisje?’ Ze nam het voor me op. En ze noemde me ‘meisje’. Het woord ‘meisje’ is nooit voor mij bedoeld geweest. ‘Meisje’ is het allerliefste woord dat er bestaat en dat woord gebruikte zij voor mij.’… ”

Ine sluit vriendschap met Bonnie: “… Op woensdagmiddag om kwart over twaalf stond het mooiste meisje dat ik ooit had gezien in onze huiskamer en ze riep: ‘Wat hebben jullie veel boeken!’ Mijn vader lachte naar haar en mijn moeder vroeg: ‘Weet je moeder dat je hier bent?’ en ik dacht: ook zij schaamt zich dat we zoiets moois hier zonder medeweten van de buitenwereld in ons huis hebben ingesloten…”

De gesprekken worden steeds vertrouwelijker: “Ik ben niet zo’n leuk iemand,” zei ik en ik voelde een grote opluchting nu ik dat voor het eerst van mijn leven hardop uitsprak. “Hoezo niet?” vroeg Ine, oprecht geïnteresseerd. “Ik hou van oorlogsboeken,” zei ik, “en ik teken ook niet graag bloemetjes in mijn schriften. Ik heb een hekel aan tekenfilms en aan stripboeken en eigenlijk ook aan spelletjes.”
Uiteindelijk vertelt Bonnie dat ze af en toe verandert in een mensgrote duif. Ine is onder de indruk en samen met Manuel haalt ze Bonnie over een spreekbeurt over deze wonderlijke transformatie te houden. De klas reageert met hoongelach: “Blijkbaar was zwijgen de enigste optie voor een held”.

Bonnie trekt zich steeds meer in zichzelf terug. Ze krijgt last van een telmanie, ze bekrast haar huid met een mes, ze voelt zich verdrietig en moe: “misschien moet ik eens naar een rusthuis”. En op de nieuwe school wordt het allemaal alleen maar erger: “… Ik dacht niet dat ik de enige was die zag, rook, voelde, dat het hier ondraaglijk was. De rest moest dat ook zien maar erkende het niet. Het was me snel duidelijk dat ik Ine ongelukkig maakte met mijn heldere blik en ik weet heel goed wanneer ik ergens teveel ben. Dus ik zorgde ervoor dat ik nooit te lang bij haar stond in de pauzes. Dat ik niet zomaar naast haar ging zitten bij een gezamenlijk lesuur en altijd eerst een ander de kans gaf om die plek in te nemen, en zo iemand was er altijd wel… Elk bekend gezicht ontweek ik. Ik wilde niemand in verlegenheid brengen. Ik leerde mezelf in de pauzes bezig te houden zonder hulp van anderen. Ik bracht uren door in de schoolbibliotheek en ik las met grote interesse elke mededeling op de posters of folders  die op het prikbord in de hal waren geplakt of zelfs de notulen van de medezeggenschapsraad…”

De pauzes zijn zo niet vol te houden, en daarom besluit Bonnie zich op te geven voor de schoolkrant, waardoor ze minstens eens per week in de pauze moet vergaderen. Ze schrijft boekrecensies, die weinig worden gelezen, daarna columns, die een groot succes worden, en uiteindelijk schrijft ze over de duif in haarzelf, wat iedereen prachtig vindt. Daarna is de stap om er met anderen over te praatten niet zo groot meer.

Ondertussen gebeurt het ‘hele erge’, waar Bonnie al haar levenlang op heeft zitten wachten. Niet bij haar, maar bij Ine. Sjoerd, Ine’s sacherijnige maar mooie broer verongelukt. Bonnie voelt zich daar enorm schuldig onder. Ze heeft het niet weten te voorkomen. Ze gaat als eerste bij de baar kijken omdat Ine niet durft. “… ‘Hij is mooi, he?’, zegt Ine’s moeder. ‘Ja, hij is heel mooi.’ Ze glimlachte naar me terwijl ze over zijn haar streek. Ik glimlachte terug. ‘Mijn jongen’, zei ze en ze bleef over zijn haar strijken. Ik wist net als zij dat ze bij leven al jaren niet meer over zijn haar had mogen strijken en ik dacht dat het vreselijk moest zijn om een moeder te zijn…”

De duif begint haar steeds meer te overheersen: “… Ik kon de onrust niet voor mijn ouders verbergen. Ik kon nauwelijks stilzitten en tijdens het eten bleef ik op en neer schuiven. ‘Wat heb jij toch?’ vroeg mijn moeder. Ik schudde mijn hoofd op en neer. Snel van links naar rechts. Woesj woesj. Woesj woesj. Zou ik er nu thuis ook gewoon over moeten spreken?...”

Op het einde van een schoolfeest gaat een dronken Manuel aan het vrijen met Bonnie, en slaan alle stoppen door. “… Ik koerde als een mannetjesduif in de aanval en liep het fietsenhok uit het schoolplein op. Ze wezen naar me en ze lachten. Monden stonden open. Natuurlijk. Niet iedere dag zie je een mensgrote duif. Ik werd uitzinnig. Ik draaide om mijn as en koerde en schudde mijn hoofd. Ze zagen me naakt. Ze wilden niets anders zien dan dat. Ze wilden zien dat ik lelijk was, dat ik gestoord was en dat zagen ze. En wat de meeste mensen zien, dat is waar. Ze zagen hoe ik naakt, gehurkt over het schoolplein liep, met mijn kop schudde en koerde…” 

Het boek eindigt zoals het begon, maar nu zegt Bonnie wèl hardop wat ze denkt, als haar vader haar een ijsje aanbiedt: Papa, mama, ik zou zo graag dood willen…”.    

Ik snap niet dat Arie Storm deze roman in Het Parool (27.08.10) afdeed als “psychobabbelproza”. Gekte doet zich nu eenmaal hier en daar voor in het leven. Esther Gerritsen heeft dat op een hartverscheurende manier beschreven. Het verhaal had mij vanaf het begin te pakken. Elsbeth Etty was gelukkig een stuk vriendelijker in het NRC (10.09.10). Ook al bromde juryvoorzitter Cox Habbema  in 2007 dat het erop leek dat vrouwelijke auteurs het alleen maar over “kleine persoonlijke wissewasjes en relatieproblemen” kunnen hebben, toch is deze roman genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs 2011. Dat heeft dit boek verdiend; maar natuurlijk kun je wat Bonnie meemaakt dan ook niet wegzetten als “een persoonlijk wissewasje”. Het is eerder een "persoonlijk drama".
  
Uitgave: De Geus - 2010

donderdag 24 maart 2011

Mijn weg van Boeddha naar Christus – Esther Baker


(Deze recensie werd, enigszins aangepast, geplaatst op de site van "Zij & Zeeuws" - november 2011: www.zijenzeeuws.nl)

“Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de HEER. Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk: ik zal je een hoopvolle toekomst geven. Jullie zullen mij aanroepen en tot mij bidden, en ik zal naar jullie luisteren. Jullie zullen mij zoeken en ook vinden, als jullie mij tenminste met hart en ziel zoeken.”  Jeremia 29:11-13

Boeken die draaien om een religieuze zoektocht intrigeren mij enorm; ik heb er weer eentje gevonden.

Dit is het ego-document van de engelse Esther Baker (1956),  dochter van een door de oorlog getraumatiseerde luchtmachtveteraan, en een coupeuse die zich ziek van de zorgen maakte als haar man weer eens op pad was voor een gevaarlijke missie.
Beide ouders hadden een hekel aan religie. Haar vader bracht zijn jeugd door in een weerzinwekkend weeshuis, waar de kerk een harde leer voorschotelde zonder verder een vinger naar hem uit te steken. Haar moeder liep een hevige antipathie tegen de kerk op doordat ze er als meisje maar liefst drie keer per zondag heen moest, om in haar mooiste kleren verplicht een God te aanbidden waar ze niets mee had.
“Toen ik opgroeide was ik een trotse atheïst – ik wist niet precies wat dat inhield, maar het betekende in ieder geval dat ik niets met God te maken had," vertelt Esther.

Gestimuleerd door haar vader, ontwikkelde ze een grote liefde voor de natuur en  besloot van tuinbouw haar beroep te maken. Ze droomde ervan natuurbeschermer te worden, misschien op een afgelegen tropisch eiland, waar ze wilde planten en bloemen kon redden. Dat leek haar mooi en belangrijk werk. Toen ze achttien was kreeg ze de geweldige mogelijkheid om drie jaar te studeren aan een prestigieuze tuinbouwopleiding in Londen, waar ze tot haar grote verbazing cum laude afstudeerde.

In die tijd zette Esther ook figuurlijk flink “de bloemetjes buiten”. Ze rookte en dronk te veel, ging naar feesten en had relaties en one-night-stands. “Mijn vrienden en ik genoten van onze nieuwe vrijheid, van vrije seks. We leefden zonder beperkingen en vrij – tenminste… dat dachten we.” Ze raakte geïnteresseerd in het occulte, hield zich bezig met seances, astrologie en tarotkaarten.
Resultaat: tegen de tijd dat ze 21 was raakte ze emotioneel volkomen uitgeput: “Het klinkt misschien vreemd, maar zo’n leefstijl vermindert de geïsoleerdheid en de wanhoop niet. Het verergert deze juist.”

“Toen ik met mijn diploma in mijn hand bij de poort van de school stond, dacht ik plotseling: 'En nu?’.” Ze werd bestormd door levensvragen. Is dit alles wat er is? Wie ben ik? Wat is de zin van het leven? Wat gebeurt er als je sterft? “Mijn spirituele kant, die al zoveel jaren onderdrukt was, kwam naar de oppervlakte en eiste antwoorden.”
In Londen bestond een enorme variëteit aan spirituele groeperingen, en ze ging ze net zo lang af, tot iemand tegen haar zei:”Je praat als een boeddhist”.
Esther vond boeddhisten wel vredige, meelevende mensen, en dacht: “Misschien ben ik inderdaad een boeddhist. Misschien is dat wat ik echt ben.” In een Londense tempel sprak  ze een boeddhistische monnik, en deed ze wat onderzoek. “Hoewel mijn motivatie anders was dan die van Boeddha (hij wilde ontsnappen en een einde maken aan het lijden, en ik wilde de waarheid vinden) herkende ik mezelf in zijn zoektocht. Hij had een luxe leven gehad (en ik had geprobeerd voldoening te vinden in aards genot), maar dat was niet genoeg. Iets maakte dat hij op zoek ging naar antwoorden.”

Esther raakte vooral onder de indruk van het feit dat Boeddha zei dat hij de waarheid zelf had gevonden, door eigen kracht en intelligentie. “Hij sprak niet over hulp van God of welke andere externe macht dan ook, en zei dat elke persoon zijn of haar eigen meester is. Hij ontkende zelfs dat God of een andere hogere macht ons lot bepaalt. “
Een nobele, verheven filosofie zonder God kan een bijzondere aantrekkingskracht hebben op intellectuelen. Verschillende monniken en nonnen, die Esther tegen kwam, waren dan ook heel intelligent en veel van hen hadden gestudeerd.

Zoals Nina Hagen al opmerkte in haar “Bekentenissen”, begaven honderdduizenden oprechte westerse zoekers zich de afgelopen decennia naar India (zie mijn blog van 13.03.2011), en Esther Baker werd er één van. Ze kwam  in Japan en Nepal en Thailand, waar haar fascinatie en toewijding aan het boeddhisme  alleen maar groter werd. Spoedig voelde ze zich in een boeddhistische tempel meer thuis dan daarbuiten. Ze deed aan ‘mindfulness’, een bepaalde vorm van meditatie, met als doel alles om je heen en in jezelf ‘los te laten’ (zowel lichamelijke als mentale prikkels als gedachten, gevoelens en emoties). Boeddha zag deze zaken als tijdelijk en zinloos, en geloofde dat ze verantwoordelijk waren voor het lijden in de wereld.
“De monniken spraken over een ‘goedaardig universum’ alsof er ergens een grote goedaardige Duracellbatterij liefde lag uit te stralen, maar ze legden nooit uit wat het precies was. Ik denk dat ze het zelf niet wisten.”

“Boeddha zei dat niemand een eigen ik of ziel heeft. We zijn slechts bundels verschillende, veranderende elementen. Dat klonk voor mij herkenbaar. Ik was niet depressief, maar ik voelde wel een leegte in me, alsof ik niet wist wie ik was of waar ik thuishoorde. Ik weet nu dat de leer dat men geen ziel heeft een grote fout is met rampzalige gevolgen. Daarmee wordt alles wat uniek is aan iemand ontkent, niet opgemerkt en niet bevestigd. Op die manier wordt het natuurlijk onmogelijk te ontdekken wie we echt zijn. Als ik er nu op terugkijk, doet het me denken aan het zaadje van een boom dat is ontkiemd onder een grote steen zodat het nooit het licht kan bereiken: het kan in leven blijven, maar het kan zich niet ontwikkelen tot de volledige omvang en schoonheid waarvoor het is geschapen. Als we ontkennen dat we een ik of een ziel hebben, kan het unieke, het mooie van ons als individu niet opbloeien. We weerspiegelen niet wie we mogen zijn. In tegenstelling tot het boeddhisme leert het christendom uitdrukkelijk dat we wél een ziel en eigen ik hebben.”

Esther liet zich wijden tot non. Ze ging een donkerbruin gewaad dragen, schoor haar hoofd kaal, bedelde om eten, wende aan een gebrek aan lichamelijk contact met andere mensen,  bleef elke week een nacht wakker, en mediteerde er op los. Haar ouders vonden het verschrikkelijk allemaal: ze ging er steeds magerder en beroerder uit zien door extreem slaapgebrek en te weinig eten.
  
Op een dag zag Esther hoe het zonlicht zo op een raam viel dat er  een perfect kruis op een witte muur ontstond (zie voorkant boek). “Als gehypnotiseerd bleef ik ernaar kijken. Zonder verdere gedachten ontstond er een fascinatie voor het kruis en zijn mysterie.”
Heel veel later ontmoette ze christenen, aan wie ze het niet verkocht kreeg dat het “nirwana”, “de grote leegte”, hetzelfde was als “God”. Dat maakte haar vertwijfeld en in de war: “Wat wisten zij dat ik niet wist?"

In de tempel kwam ze in aanraking met een drugsverslaafde vrouw. Esther wilde haar graag helpen, maar ze zag dat het boeddhisme deze vrouw niets te bieden had. “We hadden onze idealen, maar dat was niet genoeg”. Deze vrouw sprak met veel enthousiasme over een film die ze gezien had. Deze ging over Jackie Pullinger, een Engelse christin, die in Hongkong met armen en drugsverslaafden werkte. “Ze zei dat deze drugsverslaafden door de kracht van het gebed van hun verslaving waren genezen. Ze vertelde me hoe sterk ze hoopte dat dit ook met haar zou gebeuren.”
Esther zag de film: “The Law of Love”, en haar moeder gaf haar twee boeken van Jackie Pullinger: “Crack in the Wall” en “Chasing the Dragon”. Ze sloegen in als een bom. Eén citaat raakte haar enorm: “Het belangrijkste is dat we zijn als Jezus en van onze medemens houden, zelfs al lijkt hij hopeloos. We moeten het blijven proberen, wat er ook gebeurt. Dat is het hart van Christus.”
Ze zag dat het werkte en zegt hierover: “Ik kon de verandering in mij niet duidelijk uitleggen. Ik wist niet veel over God of Jezus maar mijn hart en mijn ziel wisten dat ik christen moest worden. Er waren veel dingen die me aan het klooster bonden, maar mijn zoektocht naar waarheid, waardoor ik in het boeddhisme was beland, was sterker dan mijn banden met het boeddhisme zelf. Ik wist nu dat niet alle spirituele paden naar de ultieme waarheid leiden. Het boeddhisme had me wel ergens naartoe gebracht, maar niet naar de ultieme waarheid. Ik vroeg me af of als ik nu zou sterven, ik kon zeggen dat ik alles gedaan had om de waarheid te vinden. Het antwoord was nee. Ik moest mijn gewaad afleggen en christen worden. Mijn boeddhistische geloof was ingestort en weggevaagd. Ik wilde niet meer buigen voor de afbeelding van een man, Boeddha, als ik de Schepper van die man, God, kon vereren. Het was zinloos en ik kon er niet meer tegen.”

Na een hevige innerlijke tweestrijd ontdekt Esther dat het doel van Boeddha, de leegte, niet het einde van het verhaal is.
“Boeddha beweerde dat niemand bestaat en dat alles leeg is, maar dat is gewoonweg niet waar. God heeft elke persoon naar zijn beeld geschapen en elk van ons is dus van onschatbare waarde. God heeft leven geschapen, Hij schept het en behoudt het. Ik besta, en alles wat Hij heeft gemaakt, bestaat. Bovendien heeft God een doel met zijn schepping.
‘In Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij’ (Handelingen 17:28). Buiten Hem niet. Toen ik dat besefte, kon ik de leegte die jarenlang mijn doel was geweest, loslaten. Ik kon het leven vieren omdat ik de echte zin ervan kende en niet losstond van zijn oorsprong en doel.”

Nina Hagen is dus niet de enige die via de saffraanroute (zoals zij dat noemt) God vond.
Dit boek is een diepgaand inside-verhaal over het verschil tussen boeddhisme en christendom, want dat je, zoals een hogere Thaise monnik in het boek voor de grap opmerkte, in Engeland het boeddhisme net zo goed christendom kunt noemen, is beslist niet waar.
Het christendom gaat uit van een persoonlijke God, het boeddhisme niet; dat betekent dat de gronden totaal verschillend zijn.

Inmiddels is Esther Baker met het evangelie de boer op gegaan. In Thailand.

Uitgave: Ark Media - 2011

zondag 20 maart 2011

De vrouw met de sleutel – Vonne van der Meer

Advertentie:
“Vrouw, 59, moederlijk voorkomen, brede heupen, prettige stem, komt u voor het slapen instoppen en voorlezen. Discr. verzek. Beslist geen seks. bedoel.”

Na Nina Hagen (vorige blog), nu Vonne van der Meer: de tegenstelling kan niet groter. Nina Hagen’s teksten knallen van het papier. Door Vonne van der Meer word je daarentegen op een heel zachte en fijngevoelige manier als het ware ‘ingestopt’; zoals dat in de advertentie heet.

Het verhaal: Nadat haar man Bob overlijdt aan een hartaanval, blijft Nettie berooid achter, en komt op het lumineuze idee om als een soort troostende al-moeder (vandaar die ‘brede heupen’?) eenzame mensen die niet kunnen slapen een verhaal voor te lezen: “Net toen ik begon te twijfelen aan de haalbaarheid van mijn plan, kwam ik in een boek het woord Mitschlaffer tegen. Een Mitschlaffer rolt zich in ruil voor een paar kopeken op aan het voeteneind van een slapeloze. Zodra die is ingeslapen, sluipt de Mitschlaffer het huis uit op weg naar een volgend adres. Wat ik te bieden heb, is een variant op een heel oud beroep. Ik kan mijn beroepskeuze als het moet historisch onderbouwen. Het werd door joden uitgeoefend in Rusland, in de tijd van Dostojevski. Mijn beroep is dan misschien niet het oudste beroep van de wereld maar wel bijna.”

Na 25 jaar schrijverschap (en dan weet je natuurlijk wel waar je het over hebt...) heeft Vonne van der Meer een subliem verhaal geschreven over verhalen: wat ze met je doen, hoe ze gemaakt worden, hoe ze alles veranderen.

De onstilbare honger naar verhalen: Nettie staat een blauwe maandag voor de klas, en krijgt de kinderen alleen rustig, door met een boek te zwaaien. “Als een dompteur zijn zweep. Het werkte. Geen kind dat niet graag voorgelezen wil worden. Zelfs de grootste lastpak zat na een minuut, elleboog op tafel, hoofd in de kom van zijn hand, aandachtig te luisteren.”

De verhalen die met je op de loop gaan: Ze komt bij een gepensioneerde notaris, ontdekt in de wasmand in zijn badkamer tussen al het degelijke herenondergoed een doorzichtig roodzijden vrouwenhemdje, en ziet als ze te vroeg terugkomt in zijn slaapkamer, terwijl hij zijn pyjama aantrekt, in een spiegel, zijn rug vol lange bloederige krassen zitten. Vrouwennagels? Ze haalt zich de meest gruwelijke taferelen voor de geest, leest trillend haar verhaal uit, en weet niet hoe gauw ze weg moet komen bij die engerd. Later denkt ze: “Kon ik die krassen op zijn rug niet anders zien? Waarom boze krassen, wie zei dat het geen opgewonden krassen waren? Waarom maakte ik er meteen een verkrachting van? Om het huwelijk van een ander paar te begrijpen zou je eerst een maand onder hun echtelijke bed moeten liggen, zei Bob altijd en hij had gelijk: wat wist ik van deze mensen?”.

De creatie van een verhaal: “Het trappenhuis zelf was zo neutraal mogelijk gehouden, maar op iedere deur of overloop ontdekte ik een detail dat iets over de bewoners verried. Die van de eerste verdieping hadden een koperen handje opgehangen dat het kwaad buiten moest houden. Een moslimfamilie? Op de tweede hadden de huurders een ijzeren kooi op de overloop gezet om een hond in te vervoeren. Was er een verband? Hing het koperen handje er om de onreine hond van de bovenburen af te schrikken? Renée (schrijfster in spé) zou over een trappenhuis als dit op een dag misschien een verhaal schrijven waarin je via de voorwerpen de bewoners leerde kennen.”

Mensen die eigenlijk wandelende verhalen zijn: “Vreemd dat je niet kon weten welke rol je in het leven van een ander speelde, meestal wist je het niet. Zou het uitmaken als je daarvan doordrongen was, dag in dag uit? Zou dit besef iedere ontmoeting, ook de stroeve, bijzonder maken, omdat je immers niet wist wat de gevolgen waren van een gesprek, een blik, of je aanwezigheid?”.

Verhalen over liefde: “Regel 1 - wordt nooit verliefd op een klant.” Edoch. Nettie ontmoet Michael; een werkloze, vrijgezelle veertiger, en  valt als een blok voor hem: “Het woord verliefd dekt de lading niet, te verheven, te edel. Dat een handdruk, iemands nabijheid direct zoveel effect op me heeft, heb ik maar een paar maal in mijn leven meegemaakt. Ik wil dit niet. M. is veel jonger dan ik. Hoeveel jonger weet ik niet en wil ik ook niet weten. Hoe groter het leeftijdsverschil, des te belachelijker ik me zal voelen.”
Er ontstaat een hilarische en onmogelijke situatie.
Ze leest hem een onbekend verhaal voor, dat gaandeweg verandert in een ordinair verslag over de stoelgang van een oude man. Ze zou het liefst  door de grond zakken: “Ik kreeg het mijn strot amper uit. Niet in het bijzijn van een vreemde, een man bovendien op wie ik indruk wilde maken. O, kon ik maar als Peter Pan het raam uit vliegen.”
Michael is zich van geen kwaad bewust, en wordt steeds vertrouwelijker. Op een dag bekent hij haar dat hij moeite heeft met relaties, er in feite niets van bakt, en of Nettie hem niet even  uit  kan leggen hoe dat moet met vrouwen.
“Maar geloof me, het móét niet op een bepaalde manier. Geen twee waterdruppels zijn hetzelfde, geen twee vrouwen.”
“Onzin, er valt vast wel iets te leren. Toen jij dat eerste verhaal voorlas van die man op de wc, dacht ik: die is niet preuts. Haar kan ik alles vragen. Iemand die zo open is… Zo iemand kom ik niet nog eens tegen.”
Nettie licht hem liefdevol voor, puttend uit de ervaring van een lang huwelijksleven plus de verhalen van vriendinnen, en met effect: als ze na een vakantieperiode weer bij Michael langs gaat, komt hij tot haar leedwezen op de proppen met een vriendin. “Hoe oud zou ze zijn, midden dertig? Hij liep naar de deur, pakte haar bij de hand en loodste haar de kamer binnen. 'Dit is Fransje.' Ik zag mezelf door haar ogen. Hoe ik daar zat in mijn paarse wollen jurk. Een mollige vrouw, met losse grijze haren en verschrikte blik. Een vampier die zich voedt met het bloed van jonge mannen.”

De helende kracht van verhalen:  Nettie wordt door wanhopige ouders bij de elfjarige Renée geroepen. Een klein kluizenaartje, dat weigert naar school te gaan. “Bij het verlaten van het huis liep ik haar vader tegen het lijf. Hij zei meteen hoeveel artsen en specialisten hij al geraadpleegd heeft. Hij heeft zelfs contact met een psychologe in Japan, waar zoveel jongeren zich in hun kamer verschansen dat er al een naam voor het fenomeen bestaat. (Vergeten hoe het heet, zoek het straks wel op.) Had erg met hem te doen. Geen grotere wanhoop dan om een kind, iedere ouder is op zeker moment een Mater Dolorosa…."
Met eindeloos geduld en heel veel psychologisch inzicht wint ze Renée’s vertrouwen, en helpt haar met verhalen schrijven. Ze aarzelt niet Renée flink aan te pakken:
"Wat wil je worden? Schrijver? Of kletsmajoor?" "Schrijver"…
"Voorzichtig. Ik wil haar het schrijven niet tegenmaken. Alleen een verhaal, het fantaseren over personages en wat ze beleven, kan Renée uit haar isoloment halen. Ze zal zich een weg naar buiten moeten schrijven."
Ze krijgt Renée zover dat ze voor ‘schrijversresearch’ mee naar buiten gaat, en uiteindelijk openbaart ze tijdens een picknik aan Nettie wat haar dwars zit, en is de oplossing voor Renée’s probleem zelfs vrij eenvoudig.

Verhalen die levens redden: Een stewardes die een einde aan haar leven wil maken. Nettie die net die ene keer te vroeg haar huis binnenkomt. " 's Nachts wring ik mezelf uit: waarom heb ik het niet zien aankomen? Vind het moeilijk te begrijpen waarom het leven haar zo zwaar valt, maar nog minder begrijp ik van mensen die het leven een feestje noemen... Hoeze feestje? Wat een flauwekul. Ik geef toe, soms leef je een paar maanden heel zorgeloos, maar dan word je ontslagen of ziek of alles tegelijk... En als je het zelf niet bent, is het iemand om wie je geeft. De zorgenvrije zones zijn er opdat we ons kunnen opladen, adem te halen om het lijden dat zich op gezette tijden aandient, aan te kunnen."

Het begrip door verhalen: "Het maakt niet uit hoe afstotend een personage is, zolang ik zijn motieven maar begrijp of ga begrijpen. Sympathie is geen voorwaarde voor inleving. We brengen uren door met een vrek of een hypochonder, mensen die we in het dagelijks leven liever mijden, met de overambitieuze Madame Bovary, of de hoofdpersoon uit 'Het parfum', een lustmoordenaar. Als de politie hem op de hielen zit, hopen we dat hij ze te slim af is. Niet omdat het zo'n leuke jongen is, maar omdat we - als enigen in de wereld die we al lezend betreden - weten wat zijn obsessie is."

Vooral véél verhalen blijven lezen, dus!

Uitgave: Contact - 2011, 218 blz., ISBN 978 902 543 629 2, € 18,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier



zondag 13 maart 2011

Bekentenissen – Nina Hagen


Wie denkt dat christenen saaie mensen zijn moet dit boek maar eens lezen!

Ruim anderhalfduizend jaar geleden schreef kerkvader Augustinus zijn “Belijdenissen”. Anno 2010 schrijft punk- en rocklegende Nina Hagen haar  “Bekentenissen”. Allebei vertellen ze hoe ze gedreven zoeken naar persoonlijke waarheid. Allebei gaan ze daarbij dwars door de populaire filosofieën van hun tijd. En allebei omarmen ze uiteindelijk het christelijk geloof.

“… Als ik één ding van het christendom heb begrepen dan is het dat het óf liefde is, óf niets. It is love or good for nothing!..”; aldus de tussen genialiteit en gekte switchende Hagen.

Nina Hagen wordt geboren in de atheïstische kunstenaarsscene van Oost-Berlijn. Haar vader, waar ze zielsveel van houdt,  is een getraumatiseerde, schrijvende, communistische, half-joodse kampoverlever. Haar moeder een steeds beroemder wordende, feestende  DDR-actrice. Het huwelijk houdt geen stand; haar vader kan zich niet aan het ‘normale’ leven aanpassen en raakt steeds verslaafder aan pillen.
Nina gaat met haar buurmeisje zondagsochtends stiekem naar een kerk, als wederzijdse ouders, die, zoals ze meedeelt, bepaalt geen engeltjes zijn, hun weekendroes uitslapen.
Haar moeder verzamelt mooie spullen. Van kostbare boeken tot raadselachtige afbeeldingen en voorwerpen die Nina vanuit een andere wereld toelonken. Daaronder bevinden zich ettelijke goudglanzende iconen en een oeroude Bijbel. Ze eigent zich de Bijbel toe, en begint er bijna dagelijks in te lezen. Het gotische schrift deert haar niet. Zo raakt ze al heel jong overtuigd van het bestaan van een ‘verboden wezen’: God. Ze besluit dat ‘verboden wezen’ uit te dagen; en doet dat door Hem op een avond vreselijk te vervloeken. Hoe zou Hij reageren? De dag daarop breekt ze op school tijdens een gymles haar been en moet een aantal weken plat in het ziekenhuis. Voor haar is dat het bewijs dat God echt bestaat, dat Hij werkelijk in Jezus mens is geworden, en vanaf dat moment schenkt ze Hem, zoals zij dat zegt, haar hart.

Nina’s moeder krijgt een verhouding met een politieke dissident, Wolf Biermann, die veel invloed op Nina heeft. “Mama’s nieuwe vlam was geen onschuldige flirt, het was een politieke afgrond”, zegt ze hierover. “Later zouden wij allemaal in een waanzinnige berg Stasimateriaal ontdekken hoe liefdevol elke stap die we zetten en elk woord dat we zeiden waren gevolgd.” Hagen weet wat fascisme is.
Ze maakt haar gymnasiumopleiding niet af.
“… Toen ik veertien of vijftien was, bestond er geen nest meer waarin ik me terug kon trekken. Ik zeg dat zonder hard feelings. Het was gewoon zo. En aan de oppervlakte leed ik daar niet eens onder. Ik wilde zelf graag weg van mijn zeurende moeder, die me op een nacht gewoon (bezopen en vastberaden) een schop onder mijn kont gaf en me de deur uitzette…”.
Op haar vijftiende en zestiende ondergaat Nina een abortus. “… Het verdrietigst was ik omdat mijn omgeving (de vader van het kind incluis), ja, dat al die mensen om mij heen zo onthutst waren over mijn zwangerschap. Bijna ademloos adviseerden ze me allemaal om abortus te plegen. Iedereen die ik vroeg. Iedereen. Wat is dat nou voor reactie, zeg! Ik had toen zo gehoopt dat er iemand was geweest die had gezegd: ‘Van harte gefeliciteerd, Nina, je bent wel een beetje erg  jong, maar wat maakt het uit, we zullen dat varkentje wel wassen!’. Maar nee, waar ik zo naar verlangde, gebeurde niet…”.

Achteraf blijkt dat de Stasi heeft verhinderd dat Nina naar de toneelschool kon. Na een vergeefse vluchtpoging richting het westen via  Polen, helpt iemand haar uiteindelijk aan een opleiding bij de "Zentrale Studio fur Unterhaltunskunst", en zo haalt ze toch nog een diploma en is officieel beroepszangeres.
Hagen baalt echter van de opgedrongen socialistische volksmuziek, en gaat voor de wereld van seks, drugs en rock-‘n-roll.
Ze vertelt over een bijna-dood-ervaring tijdens een lsd-trip, waarin ze Jezus ervaart. “Ga jij ook weer weg, net als de anderen?’, vraagt ze. “Nee!”, antwoordt Hij. “Ik ben er altijd! Ik was er altijd! Ik zal er altijd zijn!”.
Via-via komt Nina tussen de punks terecht in Londen, en later in Amsterdam, waar ze samenwerkt met onze eigen Herman Brood. Ondertussen is Brood dood, en leeft Nina Hagen: voor haar wederom een bewijs dat  God bestaat.   

Tussen al de mega-successen door, gaat Hagen’s spirituele zoektocht verder. Terwijl ze zwanger is van haar eerste kindje heeft ze een ufo-belevenis  waarover ze later schrijft: “… bij het fenomeen ufo gaat het om luchtschepen, om lichtverschijnselen aan de hemel en om het feit dat mensen in veel gevallen tegen hun wil worden ontvoerd en mishandeld door demonische wezens. Dat is toch satanisch! In de Bijbel wordt de duivel ook als heer der luchten beschreven, een ‘blender’, een gladjanus. Al in de Middeleeuwen deed de duivel met luchtkastelen van zich spreken. Nu weet ik dat dit soort ufo’s mensen niets goeds brengen! Het zijn waarschijnlijk helemaal geen aliens van verre planeten, maar transdimensionele demonen, duistere machten. En daar wil ik niets mee te maken hebben! In de naam van Jezus! Amen…”.

Ze komt in contact met de Oost-Aziatische religie’s. Ze stort zich vol overgave in het  hindoeïsme, boeddhisme, christendom en confucianisme, en vindt zichzelf ontzettend vrijdenkend en transconfessioneel als ze haar kind Cosma Shiva noemt. In de jaren tachtig heeft iedereen het over India. Daar komt het idee vandaan dat alle godsdiensten in wezen gelijk zijn; en ook Nina gaat op zoek naar de religie achter de religie’s: “… In de vitrine van mijn religieuze overtuigingen rangschikte ik Shiva bij wijze van proef in de buurt van de Heilige Moeder Maria. Shiva en Shakti. Geen ruzie maken! Halleluja, ohm, ohm, ohm…”.
Ze vindt een goeroe, Bahaji, en  leeft herhaaldelijk een tijdje in zijn ashram in India. Maar bij stukjes en beetjes merkt ze dat de duistere cultus van Bahaji en de vereerders van Shiva een blasfemische after- en antireligie, en in waarheid 'sympathie for the devil' is. Er is geen echte liefde, er zijn geheime bloederige dierenoffers, de persoonlijkheid van de aanhangers wordt afgebroken, en er wordt heftig verlangd naar de uiteindelijke ondergang van de wereld in een vuurzee. Bahasji wil vernietiging, de nucleaire crash, de grote showdown. En als je zijn mantra bidt, versterk je zijn duivelse energie alleen maar, volgens Nina. “… Ook lichamelijk deed me het geen goed, alsof Bahaji zelfs op dat gebied nog een pact met de duivel had. Na mijn laatste reis naar India in oktober 2008 zweefde ik wekenlang tussen leven en dood. Het was geen buikgriep en hoewel alle symptomen erop leken, had ik volgens de dokters van het Tropeninstituut in Hamburg niets. Helemaal niets. Anyway. Dan ben ik dus bijna doodgegaan aan helemaal niets...”

Voor de Nina Hagen van nu klinkt het hindoeïstische begrip ‘satanan dharma’, dat zoveel betekend als de waarheid die de vuurproef van voorbije tijden heeft doorstaan, en waar Jezus met gemak aan voldoet, inmiddels zo’n beetje als ‘satan dharma’: “… Ik heb het een en ander meegemaakt en wel zo dat ik de zogenaamde ware religie nu beschouw als licensed bij mister Horrelvoet. Het Duitse woord duivel komt, net als bij het Engelse devil, het Italiaanse diavolo en het Spaanse diablo van het Griekse woord "diabolos". En dat betekent: overhoopgooier. Het spreekwoord dat alle katten grauw zijn, klopt alleen s’nachts. Als het licht is, zijn er fundamentele verschillen tussen de godsdiensten. “Ik ben de weg, de waarheid en het leven,” heeft Jezus gezegd. En dat geloof je, of je gelooft het niet. Van alle godsdiensten een caipirinha mixen betekent: ze geen van alle serieus nemen. Er bestaat net zomin ‘een beetje waar’ als er ‘een beetje vrede’ bestaat. Jezus als superwereldwijze onder andere superwereldwijzen te zien betekent dat je Hem van zijn identiteit berooft, dat je een leugenaar van Hem maakt, dat je Hem niet serieus neemt. Yogananda’s esoterische beslaglegging op Jezus in de hindoeïstische godenhemel vind ik inmiddels smakeloos en leugenachtig... Honderdduizenden oprechte christelijke westelijke zoekenden begaven zich de afgelopen decennia op weg naar India. Jezus wilde dat ik deze weg ging. God schonk mij de genade een van hen te zijn. Ik was daar beneden. Ik heb alles gezien; de hele verrotte, heidense tovenarij. Maar de levende God, de God van Jezus, trok me weg bij die demonische saffraanlijmroute, zodat ik anderen voor die plakkerige verstikking kon behoeden en degenen die er al met huid en haar aan vastplakten los kon rukken… Misschien is het mijn lot dat ik  alleen leer als ik iets aan den lijve ondervind, dat ik voor altijd autodidact ben, in de kunst, in het geloof, in het leven...”
La Hagen (s)preekt …

Nina Hagen werd in 2009 gedoopt door de protestantse pastor Kalle in Schüttorf.

Dit boek las ik tijdens een midweek Parijs. In een winkelgalerij onder het Louvre vond ik in een mega-musicstore een CD vol daverende gospelrock van Nina Hagen: “Personal Jezus”. Inmiddels kan ik één ding zeggen: ze zingt zoals ze gebekt is. Ze klinkt als een kerel, specifieker: als een zwarte bootwerker. Authentiek, woest, met gigantisch rollende rrrr’s… In het boek vertelt ze ergens dat haar moeder gek werd van haar stem; dat kan ik me levendig voorstellen. Volgens haar heeft ze haar stemvolume te danken aan alle keren dat ze als peutertje alleen werd gelaten door haar ouders en nachtenlang  in haar bedje stond te huilen.

Ik geef direkt toe: van een fenomeen als Nina Hagen moet je houden. En dat doe ik. Ik vind haar schitterend. Als ik alle gezapigheid om mij heen helemaal zat ben, haal ik Nina Hagen van stal. Daar word ik zo vrolijk van!

Uitgave: Ten Have - 2010 

dinsdag 1 maart 2011

De afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim – Jonathan Coe

Even een tussendoortje. Heb dit boek gelezen terwijl ik met griep in bed lag. Ging prima. Het is heel luchtig en bij tijd en wijle hilarisch geschreven, dus uitermate geschikt voor die momenten waarop je het gevoel hebt dat je hoofd volgepropt zit met watten.
De Britse schrijver Coe legt in dit verhaal een sardonisch vergrootglas op een toch wel schrijnende problematiek: eenzaamheid als gevolg van de vertechnisering van onze - ook nog eens - in economische crisis verkerende samenleving. Op internet las ik dat maar liefst 30% van de Nederlandse bevolking zich “afschuwelijk” eenzaam voelt.

“… De mensheid is, zoals je misschien gemerkt hebt, erg inventief geworden in het bedenken van manieren om te voorkomen dat we met elkaar praten, en ik heb me met volle overtuiging gestort op de meest recente daarvan. Ik sms liever dan dat ik de telefoon gebruik. Liever dan dat ik met een van mijn vrienden afspreek, zet ik een vrolijke, ironische update op Facebook, zodat iedereen kan zien wat voor een druk leven ik leid. En waarschijnlijk waren er mensen die ervan genoten, want ik had nu al meer dan zeventig vrienden op Facebook, merendeels volstrekt onbekenden. Maar echt persoonlijk contact, in de trant van: zullen-we-ergens-koffie-gaan-drinken-en-even-bijpraten? Het leek wel of ik vergeten was wat dat precies was…”

Tot dit inzicht gekomen, besluit de door zijn vrouw Caroline en puberende dochter Lucy verlaten Maxwell Sim (48 jr.), na een half jaar nagenoeg zonder iemand te spreken depressief thuis te hebben gezeten, zich een weg terug te vechten in het sociale leven. Op terugreis van een mislukt bezoek aan zijn vader in Australië kletst hij in het vliegtuig tegen een zakenman aan, die overlijdt aan een hartaanval. Hij merkt het niet eens. Hoezo: wederkerigheid?! Op het vliegveld maakt hij kennis met Poppy, een jongensachtig meisje, die geheimzinnige bandopnames van vliegveldgeluiden maakt voor een bureau dat blijkt te fungeren als overspelbemiddelaar. Maxwell vraagt of ze daar geen morele bezwaren tegen heeft. Dan krijgt hij de wind van voren. Eigenlijk vind ik haar commentaar wel de mooiste monoloog uit heel het boek, dus dat citeer ik even:   

“… Er is één ding dat mensen van mijn leeftijd niet kunnen uitstaan, namelijk dat mensen van jouw leeftijd gaan preken over moraal. Kijk naar de wereld om je heen. De wereld die jij ons hebt nagelaten. Vind je dan dat je ook maar iets mag zeggen over principes? Ik ben het zat om te horen dat mijn generatie geen normen en waarden heeft. Dat we zo vreselijk materialistisch zijn. Dat we geen belangstelling voor politiek hebben. Weet je hoe dat komt? Doe eens een gok. Precies! Omdat jullie ons zo hebben opgevoed! Jij vindt dat we een product van Margaret Thatcher zijn, maar jullie hebben op haar gestemd, keer op keer, en daarna hebben jullie gestemd op iedereen die na haar kwam en precies hetzelfde deed. Jullie hebben hebberige zombies van ons gemaakt. Jullie hebben alle andere normen onder het tapijt geveegd. Het christendom? Niet nodig. Solidariteit? Wat heeft dat ooit opgeleverd? Echt handwerk? Dingen maken? Dat is voor losers. We laten de losers in het Verre Oosten alles voor ons maken en wij zitten op onze reet voor de tv te kijken hoe de wereld naar de verdommenis gaat, in breedbeeld en HD, dat spreekt vanzelf…”

Nou; daar kan iedere midlifer het mee doen dan. Waarvan akte!

Maxwell is zover heen, dat als hij beroofd wordt van zijn mobieltje, terwijl hij buiten op een bankje zit, en de hondsbrutale dief even later terug komt om te vragen waar het station is, hij deze nog vriendelijk de weg wijst ook. Hoe gek kun je zijn.
In zijn wanhopigste momenten faked Maxwell een internetrelatie met zijn eigen ex, die druk bezig is in allerlei themagroepen over boeken. Hij doet zich voor als ene Lizzie, en tot zijn verbijstering krijgt hij op deze manier meer virtuele warmte, liefde en vertrouwelijkheid van haar terug dan ooit in zijn stukgelopen12-jarige huwelijk het geval is geweest.

Staaltje echte Coe-humor: "... Ikweet nog dat ik een keer vroeg wat ze me kon aanraden, welke boeken mijn leven zouden kunnen veranderen. Ze antwoordde dat ik eens Amerikaanse fictie moest proberen. 'Zoals?' vroeg  ik. 'Probeer eens iets uit de Rabbit-reeks,' zei ze, en toen ik een paar uur later terugkwam uit de boekwinkel en liet zien wat ik had gekocht, zei ze: 'Wil je soms leuk zijn of zo?' Het was 'Waterschapsheuvel'.
   (Verdomd goed boek, trouwens. Maar mijn leven veranderen? Nee.)..."

Een vriend haalt hem over een baantje als vertegenwoordiger van ecologische tandenborstels aan te nemen (tandenborstels zijn recessie-bestendig), en zo wordt hij in een gloednieuwe zwarte Toyota Prius gezet, en naar de Shetland-eilanden gestuurd voor een promotiecampagne.  Hij rijdt over snelwegen die gemaakt lijken te zijn om ieder contact te vermijden, en - dat slaat alles - wordt verliefd op de sexy stem uit het navigatiesysteem.  Hij noemt haar “Emma”. Ze is geruststellend, betrouwbaar en spreekt nooit tegen.

Het wordt geen rechttoe- rechtaan reis; hij maakt diverse stops bij overal hetzelfde uitziende winkelcentra en hamburgertenten. Hij gaat aan bij een aantal bekenden omdat hij daar toch in de buurt is. Hij komt bij toeval in aanraking met allerlei documenten en verhalen die hem meer details over zijn leven duidelijk maken. Eigenlijk ontbreekt het in Maxwell’s bestaan niet zozeer aan mensen als wel aan het vermogen om een innige band met hen aan te gaan. Hij durft geen intimiteit aan. Hij slaat uitnodigingen voor etentjes af. Hij sluipt met een paar flessen gejatte whisky weg uit het huis van een oude vlam, en wordt tenslotte gevonden door een paar politieagenten; bewusteloos, bezopen en onderkoeld in zijn stilstaande auto op een ondergesneeuwde weg.

Maxwell is de mens zonder kern, zonder houvast. Hij daast maar een beetje rond aan de oppervlakte, doelloos, leeg, zonder te weten wat hij wil en wat hij aanmoet met zijn leven. Hij kent zichzelf niet, hoe zou een ander hem dan moeten kennen?
“…’Geen wonder dat Caroline zich na een tijdje zo verveelde. Geen wonder dat Lucy maar zo weinig met me te maken wilde hebben. Wat deden wij met z’n drieën dertien jaar in dat huis, dat miljoenen andere gezinnen in identieke huizen in het hele land niet ook deden? Wat had het allemaal voor zin? Dat zou ik wel eens willen weten. Dat is toch zeker niet teveel gevraagd? Wat is de zin ervan? Wat is g.v.d. de zin ervan?’
-         Over achthonderd meter linksaf op de rotonde. Neem eerste afrit.
Ze had ook overal een antwoord op, dat mens…”

Aan het eind van het boek daagt wel wat zelfinzicht, maar of hem dat nu zoveel verder zal helpen, waag ik te betwijfelen. Coe maakt een heel resoluut en postmodern einde aan het leven van Maxwell: hij schrijft zichzelf in het verhaal, knipt met zijn vingers en Maxwell is verdwenen… Het gaf mij een rotgevoel: alsof die Maxwell Sim geen knip voor de neus waard is. Wat een treurig einde, om op die manier het verhaaltje uitgeblazen te worden. Ik moest ineens weer denken aan wat prins Charles ooit op een artsencongres de aanwezigen voorhield: “… Ik denk dat de moderne, westerse mens voor alles het goddelijke element in zijn wezen moet herontdekken, zonder welke er geen hoop kan zijn en geen zin van ons bestaan in dit aardse domein…” (zie mijn blog van 26.12.2010).

"De afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim" is voor €15,- rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Bezige Bij – 2010