zaterdag 21 januari 2012

De andere wang – Willem van Leeuwen


Ondertitel: Vergeven in tijden van vergelding

Willem van Leeuwen (1959), freelance journalist voor o.a. NRC en HP/De Tijd, is een ‘wrokkig’ iemand, zegt hij zelf. Hij heeft daar veel last van; en besluit op onderzoek te gaan naar het begrip ‘vergeving’. Bij zichzelf en bij anderen. Een jaar(!) lang.


Het mooie is dat hij zichzelf zo uitlegt in dit boek, want ik heb het altijd moeilijk gevonden me in wraakzuchtige types te verplaatsen. Ik haat agressie. Ik ben van alles, maar zeker niet ‘wrokkig'.
Misschien komt dat doordat mij nooit iets ergs is aangedaan. Mijn familie is niet vermoord, ik ben niet mishandeld, ik ben nooit tot op het bot vernederd. Misschien komt het ook, doordat ik, als ik gekwetst word, de neiging heb de schuld bij mezelf te zoeken – bedacht ik, toen ik mezelf spiegelde aan Willem van Leeuwen. Als mensen zich tegenover mij naar gedragen, denk ik al heel gauw dat ik dingen verkeerd heb gedaan, of niet duidelijk ben overgekomen, of met zaken bezig ben die boven mijn pet gaan.
Ooit zei iemand een keer tegen mij: er zijn twee soorten mensen, psychopaten – zij leggen de schuld bij de ander, en neuroten – zij leggen de schuld bij zichzelf. Nou, dan hoor ik dus overduidelijk tot de laatsten.
Zou je ook niet gewoon kunnen zeggen: er zijn twee soorten mensen, mannen en vrouwen? In mijn vorige blogs heb ik veel gefilosofeerd over mannelijk/vrouwelijk denken. Mannen denken hiërarchisch, dus is het toch eigenlijk niet zo vreemd dat mannen snel in hun eer zijn aangetast? Willem van Leeuwen geeft inderdaad aan dat vrouwen minder last hebben van rancune. Eigenlijk worden vrouwen alleen furieus als het om kinderen gaat. Ik sta altijd weer te kijken van wat moeders over hebben uit liefde voor hun kinderen.

Willem van Leeuwen: “… Wrok is niet hip. Integendeel. In dit tijdsgewricht is ‘cool’ het modewoord, relaxed zijn de ideale levenshouding. De zulfhulpboeken die ervoor moeten zorgen dat je opgewekt, ongecompliceerd, licht, luchtig, tevreden en gelukkig door het leven fladdert, zijn niet aan te slepen…”.

In het boek staan prachtige interviews met min of meer bekende Nederlanders rond het thema vergeving.
Ronald Jan Heijn, zoon van de ontvoerde en vermoorde Ahold-topman Gerrit Jan Heijn, zegt: “… Als je moeite hebt met vergeving, dan is het handig jezelf de vraag te stellen wat voor jou de zin is van het leven. Je antwoord daarop zal verduidelijken waarom je er zoveel moeite mee hebt. Stel dat voor jou de zin van het leven is: “gelukkig worden”, dan is een ontvoering een flinke streep door de rekening. Als je vindt dat het doel van het leven moet zijn: “lessen leren”, dan ga je heel anders om met wat je wordt aangedaan. Het gaat immers niet om wát je meemaakt, maar hóé je met het leven omgaat…”.
Ik ben christen. Dat laatste, over 'lessen leren', is ook mijn visie. Wil je hier verder over lezen dan is “Hier en Daar” van Henk Binnendijk wel een mooi boek.
Willem van Leeuwen vraagt zich af of ‘vergeven’ misschien in de familie zit. De vrouw van Gerrit Jan Heijn schreef in 2006 “De verzoening”, een boek waarin ze haar worsteling met het verleden en haar verzoening met het leven uiteen zet. Ik weet nog dat ik met tranen in mijn ogen voor de televisie zat toen zij daarover vertelde in één of ander praatprogramma: wat een genereuze vrouw.

In een interview met priester Antoine Bodar legt deze uit hoe de Bijbel spreekt over ‘vergeving’. Wij moeten ‘zeventig maal zeven’ keer vergeven. Dat is gewoon: ‘altijd’. Dat is het ideaal.
Willem van Leeuwen voelt zich benauwd tussen de duizenden boeken om hem heen en met een man tegenover zich die de wijsheid in pacht lijkt te hebben.
Is vergeven te leren? Bodar: “… Maar meneer, natuurlijk is het te leren! Er is zoveel te leren, maar de meeste mensen willen niet. “Ik ben nu eenmaal zo”, is het vaak gehoorde, softe cliché van deze tijd. Maar als je leert je te verplaatsen in een ander, dan kom je al een stuk dichter in de buurt van vergeving. Leven is dienen, waarbij je je naaste als het even kan hoger acht dan jezelf, maar tenminste gelijkwaardig. Vergeving heeft veel te maken met empathie. Kunnen meevoelen met de ander…”.

Willem van Leeuwen schrijft indrukwekkend over zijn gevoel van beklemming, als het over geloven gaat: “… Het is vooral de benauwdheid van de allesbepalende moraal die me terneerslaat. Het juk van: dit is het goede en dit is het kwaad, van de heilige onschuld en de menselijke schuld. Het oordeel over: jij hemel, jij hel. De wetten van goed en fout, van deugd en ondeugd, schuld en boete, van winst en verlies. Juist die rationele, normerende, bedachte begrippen, hebben mijn leven – hoezeer ik die kerksheid in mijn tienerjaren ook heb afgeschud – nadrukkelijk bepaald. Het hele denken over wat goed en wat niet goed is, over wat wél en wat niet deugt, wat wel en wat niet mag, heeft mijn gevoelsleven danig ondermijnd. Het gevoel is weggeduwd, als door een brutale voordringer aan een drukke haringkar. Ik besef: het meeste in mijn onopvallende leven is bepaald door de ratio…”.

Mijn ervaring is dat mensen bij christenen inderdaad vaak denken: oh nee, weer zo’n één van wie niets mag of kan. Geloof wordt haast altijd geassocieerd met ‘regeltjes’; buitenstaanders voelen zich soms al bij voorbaat afgewezen door christenen.
Ik denk dat dat niet zo gek is. Als anderen jou gaan opdringen wat je wel of niet mag, voelt dat als een aantasting of beschadiging van je identiteit. Jij bent niet ‘goed’. Jij mag niet zijn wie je bent.
Hiermee zijn we weer helemaal terug bij het boek van Ellen Heijmerikx – zie mijn vorige blog.
Hier wringt iets. Ik denk dat religie niet buiten wetten en leefregels en moraliteit kan. Waarom zouden we anders godsdienst nodig hebben. Misschien moeten gelovigen leren het (ver)oordelen op te heffen in vergeving (dat is zelfs heel christelijk: “oordeel niet opdat je niet veroordeeld wordt”). Dat vergt veel zelfverloochening; die andere kolossale christelijke deugd.
Het is natuurlijk ook heel raar om van ongelovigen hetzelfde gedrag te eisen als van gelovigen. Dat doen vegetariërs ook niet.
Heel veel gelovigen hebben ‘God wel lief’, maar vergeten de rest van het grote gebod: het liefhebben van ‘de ander als jezelf’. En dat houd in mijn ogen in: de ander tot zijn recht laten komen. Ik denk echt, dat dat, heel simpel gesteld, het grootste probleem is binnen onze religie. Vroeger was haast iedereen gelovig, en hield iedereen zich min of meer aan de christelijke moraal. Die tijd is voorbij. Christenen moeten anders leren denken. Sommige orthodox christelijke kranten en tijdschriften lijken zich wel zo ongeveer te hebben gespecialiséérd in het afzetten tegen ‘de wereld’: dat is ook 'wrok'. Dat vreet niet alleen aan hun reputatie, maar ook aan de mijne! Ik word daar echt niet goed van, hoor. Ik pleit voor een fier christendom; middenin de wereld.

In dit boek nog een heel bijzonder hoofdstuk over het al dan niet vergeven van de Duitse oorlogsellende aan de hand van het weigeren van de aanwezigheid van de Duitse ambassadeur bij de nationale dodenherdenking op de Dam.
De half joodse emeritus hoogleraar contemporaine geschiedenis Hermann von der Dunk heeft er geen problemen mee. Maar: verzoenen en vergeven, het is iets persoonlijks. Collectieve verzoening bestaat volgens hem helemaal niet, net zomin als collectieve schuld. Je kunt helemaal niet oordelen over wat je niet zelf hebt beleefd en doorgemaakt.
Rabbijn Evers is tegen, en krijgt er ongenadig van langs; ongeveer 95 procent van de honderden reacties getuigen van onbegrip voor ‘zijn’ Joodse standpunt.
Evers: “… Wie zegt: “Het is nu wel genoeg geweest, de Duitsers kunnen bij het herdenken worden betrokken”, gaan voorbij aan het individu. Vergeet niet dat we in de geschiedenis van West-Europa zelden zo’n gruwelijke genocide hebben meegemaakt. En dat er behalve van vervolging en uitroeiing, ook sprake was van langdurige negatieve informatievoorziening. De joden waren slecht volk. Mensen weten niet wat dat met je doet als slachtoffer. Je zelfbeeld gaat eraan. Een heleboel joden gaan vandaag de dag nog gebukt onder de vervolging en dat negatieve beeld. Ja, ook uit de tweede generatie, ook uit de derde. Wat denk je dat het met je doet als je als Joodse tiener vandaag leert of hoort over de geschiedenis? Over wat er met je familie, met je volk is gebeurd? Dat er een tijd was, echt nog niet zo heel lang geleden, dat je kon worden vergast, opgehangen, doodgeschoten, alleen omdat je Jood was? Wat denk je dat dat met kinderen doet? Zoiets is traumatisch…”.

Willem van Leeuwen: “… Ik was hier twee uur en kan niet veel meer dan begrip hebben voor de gevoelens van Joodse slachtoffers en nabestaanden… Op welke manier zou de aanwezigheid van een Duitse ambassadeur op de Dam belangrijker kunnen zijn dan het verdriet van een Jood? Als één joods oorlogsslachtoffer een Duitser op de Dam bezwaarlijk vindt, dan geen Duitser. Hoe erg kan dat zijn?...”.

Een vrouw die verlaten werd door haar man: “… In het begin is slachtofferschap oké, belangrijk zelfs, je moet je pijn de ruimte durven geven. Maar op den duur is het een heel nare rol. Slachtoffer blijven vernauwt je bewustzijn, want je blijft hangen in de ervaring. Je moet ruimer durven denken, meer zijn dan alleen je emotie. Voorbij die ervaringen proberen te komen. Vergeven is juist een manier om te groeien. En weet je waarom vergeven ook zo nodig is? … Omdat we geen heiligen zijn. We kwetsen allemaal, we zijn wie we zijn, niet alleen goed en niet alleen slecht. We zijn mensen en daar hoort per definitie bij dat we soms kwetsen. Als je dat beseft dan kun je niet anders dan anderen hun daden vergeven. En ook jezelf, trouwens…”.

“De andere wang” is een boeiend en pijnlijk eerlijk boek over misschien wel het moeilijkste wat er is: vergeving schenken voor iets wat je is aangedaan.

"De andere wang"is voor €17,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Nijgh & Van Ditmar - 2011

donderdag 19 januari 2012

Wij dansen niet – Ellen Heijmerikx


Aan de hand van het interview van Pauw & Witteman met Ellen Heijmerikx op 4 okt. 2011 (te zien is als je hier klikt), hebben we onlangs op de leeskring haar tweede boek, “Wij dansen niet”, besproken.
Het is een prachtig geschreven en indrukwekkend verhaal over hoe het leven van Janne, een schoolmeisje uit de jaren ’50, totaal verandert als haar ouders zich aansluiten bij een sektarisch kerkgenootschap (definitie dr. Reender Kranenborg: een sekte is een groep waarin men door een bepaalde leer of een bepaald persoon te volgen, zich verwijderd heeft van de oorspronkelijke religie), in het boek ‘De Vikingen’ genaamd, omdat ze uit het Noorden komen.


In het begin: een leuk gezin.
De moeder van Janne is een intelligente, vrolijke vrouw, die thuis de buitenlandse correspondentie van een bedrijf bijhoudt, Latijn zingt in een kerkkoor, uitgelaten met Janne door het huis danst, en hippe jurken voor haar naait.
Jannes vader, een arbeider in een staalfabriek, is duidelijk verliefd op zijn vrouw – ook al wringt het af en toe een beetje dat hij minder geleerd heeft als zij.
Verder heeft Janne nog een ontzettend irritante, vervelende broer, IJze, die haar pest, haar ‘vleermuis’ noemt, maar ondertussen toch heel gek met haar is. Als Janne wagenziek wordt, steekt IJze met een vies gezicht zijn hoofd door het raampje: “… Haar vader remde af en stopte langs de kant van de weg. Hij draaide zich om en zei dat IJze heel snel zijn hoofd naar binnen moest halen. Heel snel. Want anders reed een tegenligger zijn kop eraf en dat zou godgeklaagd lullig zijn…”. Zo gaat dat binnen een gezin. Heel normaal dus…

Tot familie hen meeneemt naar een kerk met ‘nieuwe dominees’, waar ze denken dat ze door het volgen van allerlei geloofsregeltjes volmaakt gelukkig kunnen worden op aarde:
“... Eerst leer je het verschil zien tussen goed en kwaad en daarna leg je alles wat kwaad is af. Dat doe je uit, zoals je een jas uitdoet. Dan wordt je een nieuw mens. Een mens zonder zonden. Een zegen voor je omgeving…”.

Als je zo’n visie huldigt, is het natuurlijk belangrijk om te weten wat precies ‘kwaad’ is.
Nou, bijna alles, lijkt het wel: de radio, de platenspeler, make-up, kleurige jurken, krullen in je haar, schilderijen aan de muur.
Op een mooie zomerdag verbranden ze alle slechte dingen die ze in huis hebben: “… boeken, kleding, schoenen met hoge hakken, dunne kousen, het trouwalbum met de overgebleven foto’s waar dames met blote jurken en sieraden op stonden die haar moeder onmogelijk weg kon kleuren met inkt, haar vaders sigaren, zijn speelkaarten, Jannes haarlinten, aankleedpop Lilli die de zondige rondingen van een vrouwenlichaam benadrukte, het speelgoedgeweer en de tinnen soldaten van IJze die tot gewelddadigheid opriepen…”. Mama maakt er een echt feestje van.
Gaandeweg wordt erop aangedrongen om alle familiebanden te verbreken met degenen die niet tot het ware geloof horen. De juf komt langs omdat Janne niet meer met klasgenootjes speelt, niet meer hoepelt en niet meer mee mag doen met een toneelstuk.

Uiteindelijk wordt Janne geslagen. Haar vader meent dat hij zijn kinderen moet ‘kastijden’. In het begin doet hij dat met tranen in zijn ogen; maar het lijkt erop dat hij er gaandeweg aan went. Janne is loyaal tot het uiterste:
“… De pijnlijke striemen op haar billen vervullen haar met trots…”. Ze neemt zonder meer aan dat dit de beste manier is om van zondige begeerten en hartstochten verlost te worden.
Langzaam verandert de vrolijke, gevoelige Janne in een zenuwachtig nagelbijtend meisje, dat de werkelijkheid volkomen uit het oog verliest. Ze mishandelt haar konijn en knipt de zwierige staart van haar goudvis omdat zij ook geen strikken aan haar jurk heeft. In navolging van de oude geloofsmartelaren slacht ze haar pop.

Ze krijgt een ‘uitverkoren’ zusje.
Als ze merkt dat IJze zich afzet tegen de kerk, wil ze hem door middel van een offer terughalen, en loopt met het babietje de sloot in, waar ze haar in een vlaag van godsdienstwaanzin, zowel doopt als doodt.
Een thema dat ook opduikt in “De geweldenaars” van Flannery O’Connor (zie mijn blog van 2.1.’11).

Dit is een roman die duidelijk thuis hoort in het rijtje van “Knielen”- Jan Siebelink, “Dorsvloer vol confetti” – Franca Treur, “Een goede zoon” – Boudewijn Smit (zie mijn blog van 1.5.’11) en “De vader en de zoon” – Peter ter Velde.
Allemaal boeken over jong-volwassenen die niet meer ‘kunnen’ geloven, en breken met de tradities van ‘thuis’. Het fascinerende is dat dit geen afrekeningen zijn, zoals bij Jan Wolkers en Maarten t’Hart, maar veel meer weg hebben van ‘verwerkingsprocessen’. Alsof de auteurs alles wat gebeurd is op een rijtje willen zetten. Achterom kijken, en willen ‘begrijpen’.

In “De overgave” laat schrijver Arthur Japin een charismatische dominee het volgende zeggen: “… Ik kan het laten donderen, weet u, als ik wil. Dat is de macht die mensen je geven, alleen doordat ze mij op het spreekgestoelte zetten en zelf gaan zitten luisteren. Je kunt ze met je woorden laten sidderen, maar alleen wanneer zij dat zelf willen…”.
Dat hebben voornoemde schrijvers goed begrepen.

Ik weet natuurlijk niet hoe Ellen Heijmerikx(1963) zich van binnen voelt, maar bij Pauw & Witteman ziet ze er prachtig en zelfverzekerd uit. Het lijkt me heel zwaar om je uit een onderdrukkende rigide groep te moeten vechten, maar als dat lukt, weet je wel wie je bent (zie b.v. ook mijn blog van 9.7.'11 over "Vurige tong" van Ann De Craemer) . De schrijfster is een indrukwekkende persoonlijkheid. Als je het hebt over ‘identiteit’. Tegenover de extreem strakke opvoeding die Ellen Heijmerikx heeft ondergaan staat m.i. de volkomen teugelloze opvoeding – die net zo goed veel te wensen over laat. Niet voor niets brullen alle jeugdhulpverleners weinig anders dan hun eeuwige mantra's over konsekwent opvoeden. Maar hoe kun je nu konsekwent opvoeden als je zelf geen regels hebt gekend. Hoe bouw je ooit een identiteit op als je nooit tegen grenzen aan bent gelopen. Wij plukken nu de vruchten van de vrije opvoedingsideeën – uit de jaren zestig. Die smaken vaak nogal wrang.

Het is bijna onvoorstelbaar dat zo’n mooie, extraverte, slimme vrouw, als de moeder van Janne, haar identiteit volkomen inlevert voor de groepsidentiteit van de sekte.
De Belgische psycholoog Paul Verhaeghe heeft hier in “Liefde in tijden van eenzaamheid” mooie dingen over gezegd: “… Een identiek proces ligt aan de basis van een bepaald soort groepsvorming die typisch is voor hiërarchisch-mannelijke groepen zoals de kerk en het leger. Daar neemt de leider de positie in van het Ik-Ideaal, met wie alle leden zich identificeren. Deze gemeenschappelijke identificatie veegt hun oorspronkelijke verdeeldheid weg en zorgt er bovendien voor dat de groepsleden op elkaar beginnen te lijken, vooral door de ontwikkeling van eenzelfde manier van spreken – die in de eerste plaats eenzelfde manier van denken verraadt… “. De innerlijk verdeelde mens “…wil een grote Ander bij wie het veilig zitten is, achter op de fiets. Hij of zij is op zoek naar iets of iemand in wie men kan geloven…”. Onzeker en “… constant twijfelend moet deze laatste wel gefascineerd worden door een figuur die een massieve zekerheid naar voren schuift, die het wéét en dit weten bovendien orakelt zonder blijk te geven van de minste innerlijke twijfel…”. De leider “… is een man uit één stuk. Hij weet, en hij weet dat hij weet… Actuele voorbeelden daarvan zijn er legio; van bendeleider via sektegoeroe tot politiek beest, elk met zijn groupies…”.
Ellen Heijmerikx zegt in het bovengenoemde interview dat je heel gelukkig kunt zijn in een sekte. Ik denk dat ook: je krijgt er veel voor terug.

Ik was mateloos geboeid door het filmpje over “de Noorse Broeders” bij Pauw & Witteman. Mijn dochter van 15 is momenteel een enorme fan van de zanger-acteur Jared Leto en zijn rockgroep “30 seconds to Mars”. Wat is eigenlijk het verschil, dacht ik, toen ik naar die eerste groep keek.
Draait het niet allemaal om identiteit en groepsidentiteit? “Follow the leader”.
Jared Leto is tegen roken, drugs, alcohol, en eet vegetarisch. Dus mijn dochter is ook tegen roken, drugs, alcohol en eet vegetarisch (met eeuwige dank aan voornoemde rocker – wie weet komt ze zo veilig de puberteit door – hoop ik): groepsregels.
Mijn dochter draagt zwarte kleren en heeft haar haar knalrood geverfd: kledingregels.
Fans (maar dat mag je niet zeggen: ‘we’re not fans, we’re family’) hebben zich georganiseerd in een groep met een naam ‘the echelon’, hebben een eigen, min of meer geheime, twittercode, hebben hun eigen tekens en symbolen, staan over de hele wereld met elkaar in verbinding, en zijn altijd en onvoorwaardelijk ‘lief en aardig’ voor elkaar. Helpen elkaar met huiswerk, enzo. De geëngageerde liedjes gaan over wereldproblemen als oorlog, kindermishandeling, belachelijke schoonheidsidealen, geweld en agressie. Of over feel-good-onderwerpen als ‘follow your dream’: eenheid van taal en denken.
En misschien wel het meest bizarre – net als bij de Noorse broeders – zijn ze volkomen seksloos. Terwijl de hele popwereld zindert van de seks; heeft Jared Leto nooit ook maar één liedje over de lichamelijke liefde gemaakt, vertelde mijn dochter. Ook bij hem geldt dus waarschijnlijk alleen de universele liefde. Het wil trouwens toch al niet zo vlotten met relaties bij hem, geloof ik, hij schijnt altijd op pad te zijn met z’n moeder. Gevolg: mijn dochter en haar vrienden zijn ook heel aardig voor mij. Ze ging een tijdje geleden zelfs met me mee naar Centre Pompidou toen we in Parijs waren; terwijl ik het anders nooit voor elkaar krijg haar een museum in te slepen. Echter: Jared was er geweest en had er filmpjes over op internet gezet. Hoezo: 'obsessed'…

Jared Leto: “… People sometimes ask me if this is a cult. I say it’s something special. Not everyone understands, but that’s okay, it’s for the people who do…”. Filmpje over ‘the echelon’ als je hier klikt (op verzoek van mijn dochter).

Identiteit / groepsidentiteit. Zo werkt dat dus.

Uitgave: Nieuw Amsterdam - 2011

zondag 8 januari 2012

Spaans meisje op Ameland – Rita Knijff-Pot


Dit boek wordt aangekondigd als een roman, maar ik vind het meer weg hebben van een literair docudrama, eerlijk gezegd (voor een roman is het en toen… en toen… en toen-gehalte wel heel erg groot). Het doet denken aan “Het meisje dat verdween” van Els Florijn (zie mijn blog van 19.05.’11), “Baltische zielen” van Jan Brokken en “In Europa” van Geert Mak: geschiedenis op persoonlijke leest geschoeid. Door gebruik te maken van de levensverhalen van bepaalde mensen kun je van geschiedenis een boeiende presentatie maken. Dat spreekt mij erg aan. Je moet geschiedenis wel een beetje leuk vinden, natuurlijk – maar dat doe ik: heel erg zelfs!
Rita Knijff zag bij het NPS/VPRO programma “Andere Tijden” de documentaire “Spaanse edellieden op Ameland”, wat haar zo intrigeerde dat ze besloot daar verder onderzoek naar te doen en er uiteindelijk dit boek over te schrijven.


Het verhaal begint in Spanje, waar in 1936 een bloedige burgeroorlog uitbreekt. Pedro, een net afgestudeerd econoom, sluit zich vol overtuiging aan bij de rechtse falangisten (een extreem-nationalistische groep). Ze staan achter generaal Franco: “… De socialisten, linkse en radicale republikeinen, communisten en regionalisten, met uitzondering van de conservatieve Basken (want hen was autonomie beloofd) stonden tegenover de Kerk, grootgrondbezitters, industriëlen en aristocratie… De toenemende macht van allerlei linkse partijen, die dachten de wijsheid in pacht te hebben, ontnam hem het zicht op de toekomst…”. Het linkse Volksfront, dat de verkiezingen won, stond recht tegenover het National Front, dat overtuigd was dat er stemfraude was gepleegd: “… In zijn memoires schreef Van Vollenhove dat ‘de Spaanse Republiek’ in het buitenland als een democratie werd verheerlijkt, maar in werkelijkheid niets anders was dan een anarchie waarin alle partijen en personen naar macht streefden en elk centraal gezag afwezig was’…”. En toen stond dictator Francisco Franco op…

Ik heb de achtergrond van de Spaanse burgeroorlog altijd erg verwarrend gevonden omdat er sprake is van zoveel partijen. Het knappe van dit boek is dat daar in romanvorm een heel duidelijk overzicht van wordt gegeven. Eindelijk snap ik het min of meer. Eigenlijk zou je eerst een boek als dit moeten lezen, voordat je begint aan romans als het duizelingwekkende “De schaduw van de wind” van Carlos Ruiz Zafón; dat daardoor veel beter te begrijpen is - en waar je je dan des te meer in kunt verplaatsen.

In Madrid breken hevige gevechten uit, die Franco, tegen alle verwachtingen in, niet even neerslaat. Om zijn familie te ontzien vluchten Pedro en zijn broer met nog zo’n 150 Franco-aanhangers de Hollandse ambassade in. Daar weten ze niet wat ze met hen aanmoeten. Ze brengen de Nederlandse neutraliteit in gevaar. Als het dak van één van de gebouwen instort en de situatie onleefbaar wordt, gaat Nederland praten met de wankele Spaanse regering, en krijgt het voor elkaar dat de vluchtelingen opgenomen mogen worden als asielzoekers, op voorwaarde dat ze de ‘weerbare mannen’ tegen zullen houden, mochten die alsnog terug willen om zich weer in de Spaanse strijd te storten. En zo arriveert op 30 maart 1937 op het station in Roosendaal een groep van 75 hoog-opgeleide Spaanse fascisten, waaronder Pedro.

In Nederland worden ze met open armen ontvangen door vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke kerk. De oorlog die in Spanje is uitgebroken ziet men daar als een strijd van het christendom tegen het atheïstische communisme. Omdat er toch Spanjaarden verdwijnen, besluit een kardinaal hen naar het waddeneiland Ameland te verplaatsen. Vandaar is het moeilijk vluchten; er vaart maar één veerdienst per dag – die boot is goed in de gaten te houden.
Op Ameland vinden ze het prima: daar houden ze zich niet met wereldpolitiek bezig.

Iedereen weet dat er overtuigde communisten (zoals de beroemde schrijver George Orwell) naar Spanje gingen om tegen Franco te vechten. Dat er andersom, ook (en in dit geval nationalistisch-gezinde) mensen uit Spanje vertrokken, is veel minder bekend.

Pedro belandt op Ameland, wordt tot over zijn oren verliefd op een mooi winkelmeisje: Riemke, die hij, zonder het te weten, zwanger achterlaat. Op 13 februari 1939 keren alle vluchtelingen op stel en sprong terug naar huis: de burgeroorlog is over. Riemke hoort of ziet nooit meer wat van hem.

Het ene hartverscheurende drama volgt op het andere. Een buitenechtelijk kind krijgen was in die tijd een ongelooflijke schande. Riemke wordt door haar strenge moeder naar Utrecht gestuurd (ze is het vasteland nog amper op geweest), waar ze doodalleen in een R.K.-opvanghuis voor ongehuwde moeders bevalt van een meisje: Annelies. Hier draait het boek om.
Omdat de Amelanders en opa van niets mogen weten gaat Annelies niet mee naar huis. Na een paar jaar komt opa er toch achter dat hij ergens een onwettig kleinkind heeft zitten, en haalt het, briesend van woede, persoonlijk op: sympathieke man – die opa.

Ondertussen breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Weer stort Riemke zich in een onmogelijke liefde: een Duitse soldaat, Karl. Weer wordt ze zwanger, trouwt en vertrekt naar Meissen, een plaatsje vlak bij Dresden. Er volgt een hoop getrouwtrek om Annelies. Oma laat haar niet gaan. Oma is de baas.
Boeiend is de manier waarop de oorlog wordt beschreven vanuit Duitsland. Terwijl het Duitse Rijk langzaam instort, en de boel wordt overgenomen door de niets- en niemand ontziende Russen, wordt Karl langzaam maar zeker gek, en vlucht Riemke, met inmiddels twee kinderen, terug naar Ameland. Haar moeder ziet haar aankomen, en is op zijn zachts gezegd: niet blij.
Moeder en dochter werken elkaar op de zenuwen. Haastig wordt er een nieuwe man geregeld voor Riemke: dat is voor iedereen het beste. Annelies blijft bij oma wonen.
Uiteindelijk trouwt ze met een Amelandse jongen. Samen drijven ze een winkel. Het gaat hen voor de wind.
Toch merk je tussen de regels door dat Annelies, ondanks haar liefdevolle huwelijk, nooit echt gelukkig is op Ameland. Ze kan geen kant op. Haar flamboyante Spaanse karakter aardt niet tussen alle Hollandse kneuterigheid.

Er is ook een verhaallijn die Pedro volgt. Hij wordt buitenlands verslaggever voor Radio National, en zit een tijd in Stuttgart. Op een gegeven moment denkt Riemke dat ze Pedro’s stem hoort, als ze aan een radio zit te knoeien. Dat heeft ze mooi goed, al gaat het maar om een paar momenten.
Ook hier weer buitengewoon intrigerende beschrijvingen over hoe het er aan toe gaat in Nazi-Duitsland. De manier waarop Joden verdwijnen, de luchtaanvallen, de branden, de duizenden doden. Op een gegeven moment zoekt Pedro met een vrouwelijke collega dekking in een verzakte graftombe: levend begraven, fluistert ze. De volgende dag wordt ze gedood als ze een kind wil redden uit een brandend huis.

Het verhaal volgt Annelies die met hulp van een geschiedenisleraar, de filmploeg van Andere Tijden en haar kinderen op zoek gaat naar haar vader. De familie wordt gevonden. Pedro is helaas overleden, maar ze leert wel haar Spaanse halfzussen kennen.
Annelies overlijdt in 2005 aan een hartaandoening.

Dit is een bij vlagen erg indrukwekkend boek. De beschrijvingen van Ameland vind ik het minst. Ze komen het oubolllige karakter van een ellenlang huwelijksgedicht op bruiloften van vroeger niet te boven. Het zal wel aan mij liggen: maar die Hollandse bekrompenheid vliegt mij echt naar de keel. En ik ben niet eens een Spaanse! Maar ik snap dat de schrijfster daar niet onderuit kon.

"Spaans meisje op Ameland" is voor €18,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Aspekt - 2011, 252 blz., ISBN 978 946 153 019 6, € 18,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 6 januari 2012

Nacht over Westwoud – Wanda Reisel


Een waarnemend huisarts komt in een dorp terecht waar de emoties hoog op lopen vanwege de rituele slacht rond het islamitisch offerfeest. Een hot item, dus (sommmige mensen lijken zich beter te kunnen verplaasten in het gevoelsleven van een kip dan in dat van een gelovige; twitterde onlangs een leuke politicus).
Toch vind ik deze roman, die een beetje het midden houdt tussen een streekroman en een thriller, geen fijn boek. Dat ligt zeker niet aan de schrijfstijl, die verrassend en spannend is, vooral in het begin. Ik had nog nooit wat van Wanda Reisel (Willemstad-1955) gelezen; ik vind haar een knappe schrijfster.
Wat mij tegenstaat draait om de inhoud. Die knaagt aan mijn identiteit als christen.
Ik zal het proberen uit te leggen.


In de eerste plaats de benadering van seksualiteit.
In het verhaal komt een meisje voor met het Downsyndroom. Haar conversatie bestaat, ondanks haar z.g. bijdehandheid, voornamelijk uit het roepen van allerlei benamingen voor geslachtsdelen. Iedereen moet daar vreselijk om lachen omdat dat van haar onschuld zou getuigen. Ik vind een geestelijk gehandicapte, die op dit punt blijkbaar geen corrigerende opvoeders om zich heen heeft, helemaal niet leuk. Eerder ontzettend ‘zielig’. Ik denk dat de meeste mensen, als ze met dit meisje geconfronteerd zouden worden, in hun hart denken: ‘gelukkig is ze niet van mij…’. Ze brengt je in verlegenheid. Dat bouwt haar persoonlijkheid niet op, dat breekt haar af. Ik kan daar onmogelijk het barmhartige van in zien; ik vind dat het standpunt dat de roman hierover huldigt haar menselijke waardigheid aantast.
Daarnaast wordt het meisje verkracht. Er volgt een medisch onderzoek dat op bijna voyeuristische wijze uit de doeken wordt gedaan. Dat dient nergens toe en is stuitend; het gaat toch al om zo’n kwetsbaar kind.
Verder heb ik niets met de huwelijksverhoudingen in het boek. ‘Trouw’ is niet aan de orde. Mannen gaan zonder scrupules vreemd, en hun vrouwen pikken dat gewoon. De roman is hierin totaal onrealistisch. Als je je huwelijk kapot wilt hebben moet je je vooral zó gedragen.
De manier waarop een vader zijn zoon instrueert op het gebied van seks draait alleen om lust. Vrouwen degraderen tot gebruiksvoorwerpen. Daar heb ik niet alleen iets tegen als gelovige, maar ook als feministe. Vrouwen zijn mensen met gevoelens; weet je nog?!
Ik ben absoluut niets tegen seks in literatuur. Eros en Thanatos: daar draait het leven om. Maar juist omdat seksualiteit zo’n enorme kracht is moet seks m.i. op een integere, eerlijke en voorzichtige manier aan de orde komen die past binnen een context. Er is op dit gebied al genoeg rotzooi in de wereld; juist literatuur die literatuur pretendeert te zijn zou het verschil moeten maken.

In de tweede plaats vind ik Wanda Reisel in haar eigen zwaard vallen, wat het thema van dit boek aangaat: vreemdelingenhaat en discriminatie.
Zij laat een xenofoob dorp voorbijtrekken dat om uiteenlopende redenen niets moet hebben van buitenlanders.
Opgehitste dronken boerenkinkels worden compleet achterlijk neergezet. Elk zelfstandig denken is hen vreemd en ook zij blèren voornamelijk in geslachtsdelen-taal. Uiteindelijk gaan ze de tijdelijk invallende Joodse dokter te grazen nemen.
Nu maak ik mij geen illusies over het denken betreffende vreemdelingen in gesloten boerengemeenschappen, maar dat ze daar ooit een arts gaan molestreren vanwege zijn Joods-zijn, gaat er bij mij niet in. Boerenjongens zijn geen neo-nazi’s. Ze hebben allemaal op school gehoord over WO II en “Snuf de hond” gelezen. Ze zullen eerder door het vuur gaan voor de Joodse gemeenschap. Zelfs meneer Wilders is hartstikke pro-Israël.
In het boek wordt de Koerdische stagiair van een dierenarts door hen dwars gezeten. Ik denk eerder dat die boeren-eigenheimers bewondering zouden hebben gehad voor de kundige manier waarop hij met hun paarden weet om te gaan. Het ambacht is hen heilig. Ik denk dat hij niet meer stuk zou kunnen. De enige ‘goede buitenlander’ zou zijn geweest, of iets dergelijks. Hoe ik dat allemaal weet? Ik heb boerenfamilie in Kootwijkerbroek, Scherpenzeel en Ederveen. Ik heb in Elburg gewoond en gewerkt, en momenteel leef ik op Walcheren.
Ik herken dit niet.

Wat er dan nog bijkomt: de aanvoerder van deze boerenjongens is een steile ouderling. De enige christen in het dorp. Een afschuwelijke, wellustige kerel die het verstandelijk gehandicapte meisje misbruikt en de schuld in de schoenen van de buitenlandse stagiair steekt. Hij dwingt zijn vrouw ook nog eens tot walgelijke seks-tegen-haar-zin. Negatiever kun je iemand niet neerzetten. Zijn vrouw gelooft trouwens allang niet meer, maar durft dat niet tegen hem te zeggen.
Ook de vrouw van de overleden predikant van het dorp komt melden dat zij en haar man in het verleden zijn gestopt met geloven, maar de schijn ophielden, om de dorpelingen een geestelijke crisis te besparen (why – die dorpelingen zijn immers allemaal ongelovig?). Moraal van het verhaal: wat is het toch ontzettend dom en achterhaald om tegenwoordig nog christelijk te zijn…

Iedere nuance is Wanda Reisel vreemd. Dit boek is zo akelig zwart-wit dat het me een beetje deed denken aan de affiches in Nazi-Duitsland waarop joden werden afgebeeld als de meest weerzinwekkende, oversekste, huichelachtige wezens die er bestaan. Je kunt dat overdreven vinden, maar stel je voor dat iemand die niets weet over christenen een stuk of tien van dit soort boeken leest. Hoe denkt zo’n iemand daarna?
Literatuur is beeldbepalend. Schrijvers horen zich daar bewust van te zijn; zij dragen daarin verantwoordelijkheid. Ik had echt iets van: hallo, mogen ‘wij’ misschien ook nog leven? Als je meent over de rug van boeren en christenen discriminatie aan de kaak te moeten stellen, bezondig je je aan precies hetzelfde kwaad. Wat bereik je daarmee?

Verder komt er niemand op het idee de burgemeester of de politie in te schakelen als het dorpsgebeuren uit de hand dreigt te lopen. Het dorp speelt eigen rechter. Terwijl er toch behoorlijk wat hoger-opgeleiden rondlopen. Het verhaal eindigt ermee dat de waarnemend arts met een karabijn op zolder zit te wachten tot de eerste boer zijn tronie door het trapgat steekt. Maar goed ook, want hier kan enkel nog een bloedbad op volgen en die hebben we het afgelopen jaar al genoeg in het echt gezien.

Ik vind dit boek ongefundeerd, vooringenomen en zonde van de literaire kwaliteiten van Wanda Reisel. Ik zou hier een andere roman over vreemdelingenhaat tegenover willen stellen: ‘Het verslag van Brodeck’ van Philippe Claudel. Lees dit en je weet wat ik bedoel.
Ik houd van kritische blikken op het christendom; mits die terecht zijn. Ik vind het prima als mij een spiegel wordt voorgehouden: daar leer ik alleen maar van. Daarom recenseer ik ook met liefde boeken als ‘Vurige tong' van Ann De Craemer (zie mijn blog van 9.7.'11) en ‘Wij zijn ons brein’ van Dick Swaab (zie mijn blog van 30.10.'11). Die zijn ‘echt’. Het is goed als je jezelf uitlegt; dat bevordert het wederzijdse begrip. Maar dan moet dat wel op een wezenlijke manier gebeuren. Ik vind dit verhaal kitsch van de bovenste plank. Het slaat nergens op.

Uitgave: Contact - 2011

maandag 2 januari 2012

Veel gezelliger dan bij u thuis – Sylvia Witteman


Ondertitel: Breikous, bordspel en ander kosteloos vermaak

Zo, laten we dit jaar maar eens vrolijk beginnen.
Omdat ik graag op de hoogte ben van wat er zich afspeelt in christelijk Nederland - en ook daarbuiten natuurlijk - lees ik een wat linksige christelijke krant: het Nederlands Dagblad. Je hebt ook een rechtsige christelijke krant: het Reformatorisch Dagblad. Die krijg ik van mijn schoonmoeder (alleen de achtergrondbijlage hoor, “punt-komma” geheten: leuk bedacht). En dan gooit een vriend van mij ook nog eens de boekenbijlage van De Volkskrant in de brievenbus, plus de artikelen waarvan hij denkt dat ik die zou moeten lezen, omdat hij meent dat al dat christendom mij volledig indoctrineert.
Dat mag hij natuurlijk vinden, maar volgens mij stamt De Volkskrant anders ook uit een religieuze, in dit geval Rooms-Katholieke, zuil. Niet dat je daar nog wat van merkt, en zeker niet bij Sylvia Witteman, columnist in die krant (een ‘voor de zekerheid’ aangestoken kaarsje in een oude R.K.-Kerk daargelaten). Sylvia Witteman is buitengewoon on-christelijk.


Ik lig krom van het lachen om haar stukjes. Die zoek ik als eerste op, voor ik de rest tot mij neem. Wat er nu zo ongelooflijk leuk aan is kan ik eigenlijk niet precies zeggen. Ze spreekt mij gewoon aan, altijd denk ik: kon ik maar zo schrijven – ik zou alleen niet zo vloeken! Het zal wel komen doordat ik zo vaak met mijn hoofd in de wolken loop: Sylvia Witteman haalt mij naar beneden. Ze schrijft over de meest zompige huis-, tuin- en keukensituaties (verstopte gootsteenputjes ofzo - dat soort dingen - het gaat meestal nergens over), maar op zo’n hilarische manier, dat je je dag weer helemaal ziet zitten. Een introductie in een nieuw jaar begint bij haar bijvoorbeeld met:
“… Aangezien in dit tamelijk verse nieuwe jaar alweer méér is misgegaan dan ooit valt goed te maken, …”. En dan komt het.
Bovendien is het erg fijn om te lezen dat het huishouden bij een ander ook regelmatig ontaardt in een puinhoop: “… Ze (de kinderen) hadden vuurtje gestookt, in huis. Zelf zweer ik op zulke momenten bij een enorme draai om de oren, maar mijn zus, die aardigheid heeft in opvoeden, verzon een passender straf…”.
Of over ‘dik’ zijn: “… Diederik, een fervente brievenschrijver, stond me jaren geleden eens op te wachten bij mijn voordeur en voegde me vervolgens ongevraagd toe dat ik 'in het echt dikker dan op foto’s’ was. Sindsdien beantwoord ik zijn brieven niet meer; niet omdat ik in het echt niet dikker zou zijn dan op foto’s, want dat ben ik wel, maar omdat ik het eng vind dat iemand die alleen uit geschreven tekst hoort te bestaan zich opeens materialiseert tot een ongenode man van middelbare leeftijd op mijn stoep…”.
En over modellen in de Vogue: “… Die meisjes op de foto’s vielen eigenlijk nogal mee. Er zaten nog wel een paar van die uitgehongerde Oostblok-resusaapjes met vijandige oogopslag tussen, maar dat type dat je een paar jaar geleden nog deprimerend aanstaarde, lijkt toch gaandeweg plaats te maken voor een iets toeschietelijker genre…”; de enkeling die het hongerdieet niet volhoudt “… ziet zich al spoedig gedegradeerd tot een carrière als ‘plus sized model’, wat jargon is voor ‘afgeprijsde speklap’… Nee, dan heb je het beslist makkelijker als afgedankte topvoetballer; dan kun je tenminste nog gewoon een sigarenzaak beginnen en je op je gemak dooddrinken, met een gezellig tot de oksels opgehesen joggingbroek aan…”. Bovendien: “… Een leuke man draagt ook geen mode, maar gewoon kleren. Ik vind ijdele mannen uiterst onaantrekkelijk, en dat is meestal wederzijds…”.

Sylvia Witteman vertrekt uit de realiteit en maakt er een hoe langere hoe gekkere toestand van. Dat lijkt makkelijk maar is het niet. Probeer je eigen grappen en grollen van gisteren maar eens te vertellen aan anderen, vandaag. Meestal landt het helemaal niet. En terwijl je aan het vertellen bent, snap je zelf ook niet meer waarom je eigenlijk zo moest lachen, toen.

In ieder geval: die columns zijn dus gebundeld in “Veel gezelliger dan bij u thuis”. Heb ik natuurlijk gelijk aangeschaft – maar het valt een beetje tegen, eerlijk gezegd. Ik ben wel iemand die ontzettend kan lachen om flauwekul, maar al die stukjes bij elkaar in één boek: dat wordt wel héél erg flauw. Humor moet je eigenlijk doseren. Tussen al het saaie en serieuze nieuws in de krant slaat het gewoon beter aan (waarschijnlijk geldt hetzelfde verhaal voor de recensies op deze site).

Hoe dan ook, Sylvia Witteman heeft in Rusland, in Berlijn en een tijd in de Verenigde Staten gewoond, maar het Nederlands heeft ze daar niet verleerd. Wat dacht je van dit: “… ‘Fietsen verleer je nooit’ is een smerige leugen die mij na slechts drie fietsloze jaren dagelijks het leven dreigt te kosten door de combinatie van trambanen, enge vrachtwagens met dode hoeken, nat glibberig wegdek, rotscootertjes die als boze wespen om je heen zwermen en boodschappentassen die door windvlagen tussen je spaken worden geblazen, zodat je met een knal tot stilstand komt en diverse prozaïsche huishoudbehoeften (hompen jong belegen kaas, vaatwasbonbons, bossen prei) over het natte asfalt een goed heenkomen zoeken naar regenput of een hondendrol…”. Dat was dus één zin.
Voor de jongste van haar drie kinderen valt Nederlands praten nog niet mee: “… ‘Mama, tussen jou en mij is een rainbow en aan iedere kant staan buckets en buckets met love…”. Je kleuter zal het maar zeggen!
“… Maar…”, schrijft ze “… als hij boos is, dan ‘haat’ hij me. Van de week legde ik hem uit dat je zoiets in het Nederlands eigenlijk niet zomaar bij elk wissewasje zegt. ‘Ik haat je’ is veel erger dan ‘I hate you’, wat eigenlijk betekent: ‘Ik ben kwaad op je’ (moet je toch eens horen wie dat zegt, dacht ik ginnegappend). Nou, hij begreep me uitstekend. ‘Ik weet het,’ zei hij, nog nasnikkend. ‘Maar ik haat je écht. Ik haat je in het Néderlands’ …”.

Dat Sylvia Witteman van mijn generatie is merkte ik vooral uit het volgende:
“… Mit Musik geht alles besser , zoals de Duitsers dat zo aardig weten te zeggen. Het is waar: wij leren om het even welke informatie vlot uit het hoofd, mits vergezeld van een pakkend deuntje. Dat geldt helaas ook voor zinloze gegevens. ‘Leve de man van de SRV, van je hiep hiep hiep hoeree’ krijgen ze er bij mij nooit meer uit…”.

Herkenbaar voor elke moeder: “… ‘Nou? Hoe was het op school?’ vraag ik elke dag verwachtingsvol. ‘Gewoon…’ zeggen ze dan steevast, ‘Wat hebben jullie gedaan?’ ga ik voort. ‘Niks…’. Uitstekende, bemoedigende berichten. Want zo hoort dat te gaan op school: het is er ‘gewoon’ en er gebeurt ‘niks’…”, en deze: “… Toen ik twaalf jaar geleden mijn eerste baby kreeg, nam ik me vast voor om niet in de geijkte valkuilen van het moederschap te vallen. Dat kwam erop neer dat ik mijn kinderen nooit zou binnenroepen door driftig met mijn trouwring tegen de keukenruit te tikken, ik zou hun gezichten nooit schoonmaken met mijn eigen speeksel, en ik zou nooit zeggen: ‘Doe in godsnaam elke dag schoon ondergoed aan, want stel je voor dat je een ongeluk krijgt!’ Vooral dat laatste fenomeen intrigeerde me als kind mateloos. Ik zag voor me hoe ik, zojuist aangereden door een auto en hevig bloedend bij de spoedeisende hulp, uit mijn kleren werd geknipt door de dienstdoend arts, die na één blik op mijn onderbroek geschokt het voltallige ziekenhuispersoneel bijeen zou roepen, dat na geruime tijd joelend en wijzend om mij heen staand unaniem zou besluiten dat van een levensreddende operatie onder dergelijke omstandigheden uiteraard geen sprake kon zijn. De schande van een ongeval in smerig ondergoed is me gelukkig tot nu toe bespaard gebleven…”.
Even verder vertelt ze dat er in Amerika onderzoek is gedaan naar het mail-verkeer tussen moeders en (volwassen) dochters. Wat ze daarover aanhaalt; dat wil je niet weten…

Terug in Nederland, zijn het rare dingen, die haar opvallen: “… Op zich kan ik niet zo goed tegen de betutteling van die SIRE-campagnes, net als veel mede-Hollanders. Wij zijn een eigengereid, lomp en achterdochtig volk. BEMOEI JE MET JE EIGEN ZAKEN, zou in het wapen van Nederland moeten staan in plaats van JE MAINTIENDRAI…”.
Na een half jaar Nederland heeft ze nog steeds niet gezwommen, want als gewone sterveling mag je gewoon nooit het zwembad in “… omdat de gangbare zwemtijden vergeven worden aan school-, zwangerschaps-, bejaarden-, en moslima-zwemmen. Maar zwemmen zal ik, desnoods als zwangere bejaarde moslimascholier…”.

Zo, ik heb een hoop grappige fragmenten uit dit boek gelicht, maar ik geef toe, meestal gaat het er bij Sylvia Witteman een stuk grover aan toe. Alleen kan ik dat soort in deze blog niet aanhalen: dan leest niemand mij meer. Ik ken mijn grens.
Nou, eentje dan.
Ze heeft het over haar dochter die toen ze drie was een groot zwak koesterde voor teletubbie Dibsy, beslist de coolste van alle vier: “… Dipsy was tenminste een echte man, voor zover een teletubbie een echte man kan zijn. Maar goed, een kinderhand is gauw gevuld…”. En dan komt het natuurlijk: “… Voor een vierenveertigjarige vrouw ligt zoiets ingewikkelder. Mijn generatie hoort het leuk te vinden als een man met een baby in een draagzak rondloopt, maar ook een uurtje eerder vrij neemt om nieuwe beenwarmers met haar te kopen in precies de juiste kleur roze, of bloemen schuin afsnijdt en netjes rangschikt in een passende vaas in plaats van ‘zolang’ even in de wc-pot te zetten om er vervolgens later op de avond dronken overheen te pissen… Dat horen wij leuk te vinden, en dat vinden wij ook. Maar waarom zijn wij dan zo verliefd op Don Draper, de schofterige hoofdpersoon uit Mad Men?....”.
Verder ga ik niet en moet je het zelf maar lezen. Sylvia Witteman is erg. Echt heel erg. Veel erger dan ik als christen verantwoorden kan. En toch. Diep in mijn hart ben ik ervan overtuigd dat humor uiteindelijk het enige wapen is waarmee je het leven te lijf kunt. Dat meen ik serieus. “Send in the clowns”.
Nu maar hopen dat ze dit niet leest. Want dan ben ik nog niet jarig…

Uitgave: De Arbeiderspers - 2011