donderdag 30 augustus 2012

De seingever – Ann De Craemer


Een ‘vertelling’ over Belgisch wielrennen ofwel ‘de koers’, zoals ze dat daar noemen.

Het is tegenwoordig bijna vloeken in de kerk, maar ik zal het maar gelijk bekennen: ik heb weinig met sport en al helemaal niets met racefietsen (laat mij uitleggen: ik sport wel, maar dan puur voor de lol, met te dikke vriendinnen enzo, én uit liefde – mijn huidige man had ooit een racefiets, dus schafte ik er ook eentje aan, zodat ik samen met hem eindeloze fietstochten… , nou ja, je weet wel -, bovendien was ik tot mijn dertigste zo dun als een draadje en dus meer gefocust op ‘verdikkingsmiddelen’, want als elke hippe minirok regelrecht van je kont naar beneden glijdt is dat ook niet alles - kan ik je verzekeren, én ik mis gewoon het fanatisme dat erbij hoort).
Aan dit boek was ik dan ook zeker nooit begonnen als het niet verbonden was met de naam Ann De Craemer (1981 – studeerde Germaanse taal- en letterkunde en Americain Studies, schrijft voor ‘De Morgen’, is Iran-deskundige, won De Bronzen Uil Publieksprijs). Haar vorige boek, “Vurige tong” (zie mijn blog van 09.06.11), vond ik fantastisch. Dat is natuurlijk niet zo gek want ik heb wél alles met religie – en daar gaat het over. Ik weet dat dat een doorn is in De Craemers atheïstische oog, maar sommige mensen noemen sport een vorm van religie, dus zover liggen onze passies misschien niet eens uit elkaar.
Wederom stelde Ann De Craemer mij niet teleur. Ergo: toen ik het pakketje van de uitgever openmaakte, ben ik met “De seingever” in mijn ‘zetel’ (zo noemt de schrijfster dat consequent) gaan zitten, om er voor ik het uit had niet meer uit op te staan. Ik had zelfs niet in de gaten dat de zon was gaan schijnen en ik dus de hele middag lekker in de tuin had kunnen zitten! Een schrijvende wielrenster is dwars door mijn hart gefietst. Iets dat tot dusver alleen mijn man is gelukt…

De seingever is een verkeersregelaar bij koersevenementen. Meestal ‘verwaaide, oude mannetjes’ die gek zijn van de wielersport. Jonge mensen halen hun neus op voor dat soort werk omdat het (bijna) geen cent oplevert.
Ann De Craemer vertelt over haar ontmoeting met zo’n seingever, en verweeft haar sportervaring en sportkennis met zijn levensverhaal en anekdotes over de racefietserij. Zo ontstond een vlot beschreven wielergeschiedenis dat is ingebed in het tragische leven van een gepensioneerde, alleenstaande arbeider. Ooit was hij gelukkig, had een vrouw en een veelbelovende zoon, die net zo gek was van fietsen als hij. Beiden verloor hij.
De Craemer vertelt hoe toen het mis ging met die zoon, zijn vriendin op de hoogte werd gebracht: “… Maar dat liefje hielp niet. Het lief ging ervandoor. Prille verliefdheid vermag veel, maar om leugens en waanzinnige zottigheden te tolereren, moet je al in het hoofdstuk van de liefde zijn aanbeland…”. Ja, dacht ik, zo is dat: de seingever is wat betreft zijn wielerpassie, in ieder geval wel in die liefde beland, want ook al brengt zijn sport hem het meest heftige verdriet, toch valt hij er uiteindelijk gelouterd op terug. Ik moest denken aan wat Tim Keller schrijft in “Het huwelijk”
(zie mijn blog van 16.06.12): “… Je moet de onvolwassen incarnatie van je liefde laten ‘sterven’, zodat ze kan opstaan tot een nieuw leven. De liefde waarin je dan groeit zal wijzer, rijker, dieper en minder veranderlijk zijn. Het lijkt een kosmisch principe: ‘Het graan valt in de aarde en sterft, voordat het groeit’. Sommigen durven zelfs de stelling aan dat álles op die manier werkt…”.

Ann De Craemer schrijft zichzelf nadrukkelijk in het verhaal, en vertelt op een fascinerende manier hoe het schrijfproces van “De seingever” gestalte kreeg. Iets wat b.v. Laurent Binet in “HhhH” (zie mijn blog van 13.08.11) en Jonathan Coe in “De afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim” (zie mijn blog van 01.03.11) ook deden. Ik geloof daar wel in: lezers willen persoonlijke verhalen horen – willen weten wie de schrijver achter een verhaal is. In de vorm of vent discussie, speelt heden ten dage de vent een enorm belangrijke rol. Je ziet het ook terug bij politici. Ik denk dat mensen i.v.m. de aankomende verkiezingen echt niet alle partijprogramma’s gaan lezen hoor; ze kijken gewoon of een gezicht hun bevalt.
De schrijfster vertelt dat ze het moeilijk vond om een naam te verzinnen voor de seingever, dus blijft de seingever gewoon de seingever en de zoon zoon. Als typische Elckerlycs. Net zoals mijn oudste tantes, zowel aan mijn vaders als aan mijn moeders kant, ‘tante Zus’ heten.

De seingever leeft in een kleine wereld: “… Altijd had hij alles op de fiets gedaan, en verder dan veertig kilometer hoefde hij zich zelden te begeven. Iedereen die hij kende, woonde vlakbij, en alles wat hij nodig had, was op een straal van tien kilometer te vinden…”. Reizen interesseert hem niet: “… mij gaan ze zo zot niet krijgen om een hele dag in een bus te zitten gelijk een vis in een aquarium…”. Eenenveertig jaar werkt hij op dezelfde werkplek: een weverij. Na anderhalf jaar vinden hij en zijn enige en eeuwige lief het “… net zo vanzelfsprekend om te trouwen als elke morgen je voet in een sok stoppen…”. Nimmer verhuist hij: “… Hoe kon hij alles achterlaten wat hem al zijn hele leven vertrouwd was? (...) Hij zou alle vaste grond onder zijn voeten voelen wegschuiven…”. Hij leest nooit een boek, zoals zijn vader ook nooit een boek las. Ze spellen alleen het dagblad “Sportwereld”. Dat is hun enige venster op de buitenwereld. Plus later de tv. En toch is de seingever een tevreden man: “… waarschijnlijk kende hij iedereen die binnen een straal van vijf kilometer van de Poelberg woonde…”.
Het deed mij denken aan het verhaal van advocate Sanne Bloemink die ik van de week op de radio hoorde over haar binnenkort te verschijnen boek “Happy me”, waarin ze onderzoek doet naar de enorme wellness- en gelukscultuur in Amerika. Ze heeft daar zes jaar gewoond. Haar man kreeg een topbaan aangeboden in New York. Ze woonden in een appartement aan de Hudson, kregen drie leuke kindjes, wat wil je nog meer? En toch was ze niet gelukkig. “Ik schaamde me kapot”, zei ze, “iedereen was jaloers, iedereen zei: wat ben jij een zondagskind, maar ik voelde me vreselijk”. Wat ze miste? Verbondenheid. En dat is nu precies wat de seingever in die vijf vierkante kilometer waarop zijn leven zich afspeelt wél vond: “… Het zal het woord ‘nodig’ zijn geweest (…), want wie voor niets of niemand nodig is, is dood vooraleer hij is gestorven…”.

“De seingever” is een totaal ander boek dan “Vurige tong”. Zo fel en woedend en hilarisch het laatste; zo beheerst en fijnzinnig en melancholisch het eerste. Ik ben maar één keer in de lach geschoten, toen Ann De Craemer vertelde over een zwarte man “… die in die tijd nog ‘neger’ werd genoemd…”, het publiek achter de dranghekken keelpastilles probeerde aan te smeren, waarbij hij luid schreeuwde: “… Karra Boeia, Karra Boeia, Spekka voor de keela…”. Dat zie ik wel voor mij, ja.
De Craemer vertelt herhaaldelijk dat ze geen roman wilde schrijven, maar teksten als: “… Op die afrit van de rotonde die haast loodrecht voor ons lag, stond onder het bord ‘E40-E403’ een wegwijzer ‘Alle richtingen’. Ooit moet iemand met ofwel een uitzonderlijk synthetisch vermogen ofwel een eindeloze besluiteloosheid dat verkeersbord hebben uitgevonden. Voor wie een angstaanval kreeg van de wirwar van borden, masten en vlaggen die hier was neergepoot, had het iets geruststellends: ontsnappen was mogelijk, en het kon nog in alle richtingen…”, en metaforen voor het noodlot als: “… een stuiterbal van het soort zwart dat de meeste mensen in hun leven nooit van dichtbij zullen zien…”, doen mij toch hopen dat ze op een dag van standpunt zal veranderen. Dit boek is zo weergaloos mooi. Ik ga absoluut zitten wachten op haar grote roman; alhoewel er ook nog wel een dichtbundel voor mag gaan, want dat moet met een begincitaat als dit ook wel lukken: “… Voor jou, soms ongrijpbaar als wind, maar altijd aanwezig als zon in mijn letters…”.

Zowel de seingever als Ann De Creamer houden van de koers omdat hun vaders daar van hielden: het is ze met de paplepel ingegoten. Wij zijn allemaal voor een deel producten van onze omgeving. Dat te realiseren kan veel onvrede over anderen relativeren.
De Craemer staat aan het eind van het boek een stuk ambivalenter tegenover het wielergebeuren dan de seingever. Alle dopingschandalen hebben haar een hoop illusies armer gemaakt. “…Vindt je dat nu niet moeilijk om naar de koers te kijken na alles wat er gebeurd is? Niemand wordt toch graag belogen waar hij bij staat?...”, vraagt ze aan de seingever. De seingever haalt zijn schouders op: “… Wat moet ik daarop zeggen? Ge zijt nog te jong, meisje. Ze liegen overal. Gelijk waar ge kijkt of uw televisie openzet, zijn ze ons aan het bedriegen. ’t Is in de koers niet anders, maar of ze nu bedriegen of niet, het blijft een schone tijdpassering, en dat is toch het voornaamste … Trouwens, gij, vertelt gij altijd de waarheid?...”.

Niets is wat het is, alles is wat het lijkt.

“De seingever” is voor €19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Bezige Bij Antwerpen - 2012

zondag 26 augustus 2012

De ijsballon – Alec Wilkinson


Subtitel: Een dramatische ontdekkingsreis naar de Noordpool

In wat ongetwijfeld als ‘heetste weekend van 2012’ geboekstaafd gaat worden – 18 & 19 augustus – “De ijsballon” van Alec Wilkinson (1952; werkte bij de politie, publiceerde negen boeken waarvoor hij een Guggenheim Fellowship, de Lyndhurst Prize en de Robert F. Kennedy Book Award ontving, schrijft sinds 1980 voor The New Yorker) gelezen. Ik kreeg het vanzelf koud.


Dit ‘ijzingwekkende’ verhaal is opgehangen aan de persoon van Salamon August Andrée (1854-1897), een Zweedse ingenieur, die op het idee kwam om met een waterstofballon naar de Noordpool te varen. Hij dacht dat dat wel in 43 uur was te fiksen. Daarna kon hij ergens in Alaska landen, of misschien – nog mooier – in San Francisco. Met twee compagnons steeg hij zondag 11 juli 1897 vanaf Spitsbergen op, en verdween in het niets. Pas in 1930 vond een groep walvisvaarders hun skeletten en een serie dagboeken (waardoor wij alles van hen weten) terug in het ijs.
Minstens duizend anderen hebben voor Andrée ook geprobeerd de pool te bereiken. Per schip. Alle pogingen mislukten jammerlijk. De boten kwamen vast te zitten en werden als luciferhoutjes verbrijzeld door het pakijs. Tenminste 751 van hen verdronken, verhongerden of vroren dood. Je moest dus wel behoorlijk gek zijn om tóch weer een poging te wagen. En passant doet Wilkinson ook de geschiedenis van deze voorgaande poolexpedities uit de doeken en vertelt hij allerlei legenden en verhalen die met de Noordpool zijn verweven, wat zijn boek buitengewoon gevarieerd en levendig maakt.

About heaven & hell. Nergens liggen sublieme schoonheid en meedogenloze wreedheid zo dicht bij elkaar als in de Arctische wereld. Als je daar strandde was je simpelweg overgeleverd aan de goden en had je NIETS meer te vertellen: “… Het is me te beurt gevallen, het grote avontuur van het ijs, diep en puur als oneindigheid, de stille, door sterren verlichte poolnacht, de natuur zelf in al haar diepzinnigheid, het mysterie van het leven, de onophoudelijke cirkelbeweging van het universum, het feest van de dood, zonder lijden, zonder spijt, eeuwig in zichzelf. Hier in de verheven nacht sta je in al je naakte onbeduidendheid, oog in oog met de natuur, en je vlijt je vroom neer aan de voeten van de eeuwigheid, aandachtig luisterend; en je kent God die het al bestuurt, het centrum van het universum. Alle raadsels van het leven lijken helder voor je te worden, en je lacht om jezelf dat je zo door gepieker kon worden verscheurd, het is allemaal zo nietig, zo onuitsprekelijk nietig… ‘Wie Jehovah ziet, sterft.’…”. Aldus Adolphus Greeley, een Amerikaanse ontdekkingsreiziger waarvan verder niets meer werd vernomen.

De van overal opgedoken logboeken bevatten bepaald geen verhalen voor watjes:
“… Ellisons bevroren vingers vielen eraf. Dokter Pavy sneed de smalle huid bij de enkel door waaraan zijn voet nog slechts vastzat. Zijn andere voet viel er twee dagen later vanzelf af…”.
Over beren: “… toen Johansen een touw bij zijn kajak oppakte, zag hij aan een punt van de boot iets ineengedoken zitten waarvan hij dacht dat het een hond was. Ogenblikkelijk ‘kreeg hij een tik om de oren waardoor hij sterretjes zag’. De klap deed hem achterovertuimelen…”.
Over wolven: “… De Eskimo’s staken verscheidene scherpe messen met het lemmet omhoog in het ijs, waarna ze de lemmeten besmeerden met bloed. De wolven likten van de lemmeten en sneden hun tong, maar voelden dat niet vanwege de kou. Door hun eigen bloed op de lemmeten bleven ze likken ‘totdat hun tongen aan flarden waren en ze ten dode waren opgeschreven’…”.
Huiveringwekkende dorst: “… Hij dronk alles wat maar een zweem van alcohol had, zelfs verf…”.
Huiveringwekkende honger: “…Ik heb alleen mijn eigen laarzen opgegeten en een oude broek die ik van luitenant Kislingbury had gekregen…”.
En nóg meer honger: “… Maanden later vonden de Eskimo’s bij de rivier ongeveer dertig lijken en een paar graven. Een dag gaans daarvandaan vonden ze nog vijf lijken. Op beide plaatsen waren veel van de lijken verminkt … Klaarblijkelijk hebben de omstandigheden onze ongelukkige landgenoten gedreven tot dat laatste gevreesde alternatief als middel om in leven te blijven…”. Oftewel: kannibalisme.

Ongelooflijk mooi schrijft ene Elisha Kane over de gigantische en spookachtige ijsbergen die in zee drijven: “… Er was iets ondefinieerbaars aan ze. Ze waren zo vredig en puur, zo massief en toch vluchtig, zo majestueus in hun sombere schoonheid maar niettemin gespeend van de treffende details die iets een eigen karakter verlenen, dat ze mij veeleer stof voor dromen toeschenen dan dingen die vastomlijnd in woorden kunnen worden gevangen…”. De poolwereld is materieel en etherisch tegelijk.

Wilkinson: “… In de bittere kou werd boter zo hard als steen, moest vlees gespleten worden als haardhout en kon kwik uit een geweer worden weggeschoten. In streken in Siberië werd melk in stukken verkocht… Toen de presbyterianen in de negentiende eeuw naar Alaska gingen, vertelden ze de indianen over het hellevuur dat eeuwig brandde, wat de indianen best aantrekkelijk vonden klinken zodat de missionarissen de hel moesten veranderen in een oord waar het altijd koud was…”.

Het probleem van overwinteren in hutten: “… Ze waren nog met veertien, van wie het merendeel besloot de hut te verlaten omdat er continu water van de smeltende sneeuw binnendruppelde waardoor ‘we geen droge draad meer aan het lijf hebben en het erbarmelijk met ons gesteld is’…”.
Ene luitenant Colwell haalt een stel overlevenden van een ijsschots: “… Toen Brainard werd uitgekleed, troffen ze eeltplekken van wel anderhalve centimeter dik op zijn knieën aan. ‘Na zoveel maanden in de desolate Arctische streken, na zoveel lijden en het doormaken van de meest afschuwelijke gebeurtenissen, stonden de mannen nog maar zelden rechtop,’ vermeldt het verslag. ‘Ze kropen op handen en voeten rond, over steen en ijs.’ …”.

Wolken en mist dwongen Andrée zijn ballon op het ijs te zetten en te voet verder te gaan. Zelfs met sleeën was het reizen vreselijk afmattend. De Noordpool kent zelden ongebroken ijs. De mannen moesten met heel hun hebben en houden van schol naar schol springen, waardoor ze met een slakkengang van soms maar een kilometer per dag vorderden. Het ijsoppervlak bestond uit richels, wallen en breuken in de zee, afgewisseld met gesmolten sneeuwwater, brijpoelen (zout water bevriest anders dan zoet water; de delen rondom zoutkristallen bevriezen n.m. niet, waardoor een papperige structuur ontstaat), en ijsbulten waar ze zich een weg doorheen moesten hakken. Zodra ze gingen zweten bevroren hun jassen, waardoor het leek alsof ze in een harnas liepen. De stijve jassen maakten een krakend geluid wanneer ze bewogen.

Het meest buitenissige effect van de vaak roerloze Arctische lucht is dat hij zoveel vocht en ijskristallen kan bevatten dat je door de breking van het licht de gekste dingen gaat zien.
In 1854 schreef Elisha Kane: “… Er zweeft een zwarte bol in de lucht op zo’n drie graden noordelijk van de zon. Je kunt onmogelijk uitmaken wat het is. Een vogel of een ballon? Op dit moment begint het aan de randen ervan te glinsteren, en opeens verandert het van vorm. Nu kun je duidelijk zien wat het is. Het is een enorme piano, zo klaar als een klontje. Nee, dat was toch te snel! Je had dat amper gezegd voordat het een aambeeld was geworden – een aambeeld zo groot dat Vulcanus en zijn cyclopen er de magneetsteen van de polen op konden smeden. Je hebt dat alles nog net niet tot je tevredenheid vastgesteld voordat je aambeeld zichzelf alweer omvormt: het trekt zich naar binnen samen, rondt zich aan de randen af en, presto, het heeft een dubbelganger van zichzelf gemaakt: een kolossale halter. Wacht even! Daar is de zwarte bol weer terug. Ongeveer een uur na deze zinsbegoochelende tovenarij raakte de hele horizon in beroering: grote bergen verhieven zich erboven, en een parelmoeren lucht en parelmoeren water mengden zich zo door elkaar dat je niet kon bepalen waar het een begon of het ander ophield. Je schip bevond zich binnen in een reusachtige bol; ijsgestalten van een onbeschrijflijke verscheidenheid om je heen, evenals jezelf zwevend in pure leegte; de vlucht van een vogel is even duidelijk waarneembaar in de diepte van de zee als in het ononderbroken element daarboven. Niets overtreft ondertussen de zonderlinge schoonheid van onze reisgenote de ‘Rescue’, zoals ze daar tussen hemel en aarde ligt in spiegelbeeldige verdubbeling…”.

Rauw, bedwelmend en om high van te worden; dit boek…

“De ijsballon” is voor €22,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).


Uitgave: Ambo – 2012

vrijdag 17 augustus 2012

Clara Schumann-Wieck – Kees van der Vloed


Subtitel: De pijn van het gemis

Bijna iedereen kent de namen van de romantische Duitse componisten Robert Schumann en Johannes Brahms; bijna niemand – althans in Nederland – kent de vouw die hen groot maakte: Clara Schumann-Wieck (1819-1896). Alias: ‘de vrouw van’.
Drs. Kees van der Vloed (1960; neerlandicus en webmaster van www.requiemsurvey.org, een online encyclopedie over requiems), schreef een fascinerend boekje over haar.


Hoe word je een pianovirtuoze?
Bij Clara zit het in de familie. Mama is een begaafd pianiste en sopraan; papa, is een beroemde piano- en zangleraar (zijn manier van lesgeven is nog steeds in gebruik), handelt in piano’s, heeft daardoor zo zijn contacten, en is bovendien behept met de obsessie zijn dochter naar de top te willen drillen.
Clara’s ouders scheiden als ze vijf wordt. Kinderen zijn volgens het toenmalige Saksische recht bezit van de vader, dus Clara gaat naar haar strenge papa, die bang is dat ze doof is, omdat Clara geen woord uitbrengt en nauwelijks reageert op haar omgeving. De kleuter leest wel noten, maar geen letters: “… Tegenwoordig worden deze symptomen geduid als selectief mutisme, een vorm van autistisch gedrag dat soms optreedt na traumatische ervaringen en in het geval van Clara denken we dan aan ruziënde ouders en het gemis van haar moeder…”. Na haar achtste gedraagt ze zich normaal.

Clara blijkt een wonderkind waarover Johann Wolfgang von Goethe (als ze elf is) opmerkt: “Ze speelt met meer kracht dan zes jongens”!
Het leuke aan dit verhaal is dat er en passant allerlei 19de eeuwse beroemdheden voorbij trekken: Paganini, Schubert, Mendelssohn, Liszt, Wagner, prins Frederik (de broer van Willem II, die tijdens een optreden van Clara de pijnlijke vraag aan haar soms toch wel wat jaloerse man, Robert Schumann, stelt of hij misschien ook muzikaal is - ach, hij wil alleen maar aardig zijn...), en noem maar op.

Terwijl Clara onverstoorbaar haar etudes oefent sleept haar hardhandige vader regelmatig haar vervelende broertjes, als ze niet willen luisteren, aan hun haren door de kamer. Ze groeit op in een ontzettend ruzie-gezin, wat alleen nog maar verergert als papa met een boze stiefmoeder trouwt. De negen jaar oudere muziek-student waar Clara als een blok voor valt, Robert Schumann, vraagt zich in zijn dagboek dan ook vertwijfeld af of hij in huize Wieck eigenlijk wel onder ‘mensen’ verkeert.
Papa Wieck verzet zich met hand en tand tegen een eventueel huwelijk van Clara met deze componist/muziekrecensent. Robert is een losbol en een drankorgel. Al dreigt papa Robert dood te schieten; het stel zet door (er komt zelfs een rechtbank aan te pas). Uiteindelijk kapseist papa Wieck en trouwt Clara een dag voor haar 21ste verjaardag met Robert die het ondanks zijn losbandigheid toch maar mooi heeft geschopt tot ‘doctor honoris causa’.
Samen krijgen ze acht kinderen. Ze zijn gek op elkaar. Helaas is Robert Schumann psychisch verre van in orde, en takelt - wat Clara niet echt door lijkt te hebben - steeds verder af. Zijn leven wordt beheerst door angsten, depressies, en waanideeën. Na twaalf jaar huwelijk en een mislukte zelfmoordpoging laat hij zich, zonder afscheid te nemen van Clara, opnemen in een psychiatrische privé-kliniek, waar ze weggehouden wordt. Na tweeënhalf jaar ziet ze hem pas weer terug: op zijn sterfbed.

Al die tijd is er een liefde achter de coulissen: de mooie, geniale en probleemloze muziek-student Johannes Brahms. Hij kust de grond onder Clara’s voeten. Hij zorgt voor haar en haar gezin op alle mogelijke en onmogelijke manieren: “… Clara raakt onder de bekoring van Johannes; misschien wordt ze zelfs wel verliefd op hem. Maar niets wijst erop dat ze toegegeven heeft aan haar gevoelens. En daarmee zou haar handelen helemaal overeenstemmen met de liefdesconventie van haar tijd: er bestaat maar één ware liefde, niet twee of drie, maar één grote, ware liefde. Een mens kan dus niet voor meerdere geliefden bestemd zijn. En als je de ware liefde gevonden hebt, dan blijf je daaraan trouw, tot in de dood en zelfs over het graf…”.

Clara geeft concerten door heel Europa, waar ze de muziek van Schumann en Brahms promoot. Ze houdt van het artiestenbestaan, is verslaafd aan het applaus, haar leven heeft de allure van een hedendaagse popcultus: “… Het Weense publiek is uitzinnig. De run op entreekaartjes is zo groot dat de politie bij de verkoopppunten de orde moet bewaren. In restaurants wordt ‘torte à la Wieck’ geserveerd. In het Wiener Zeitschrift wordt een gedicht gepubliceerd onder de titel ‘Clara Wieck und Beethoven (F-moll Sonate)', waarin Clara wordt voorgesteld als de enige, echte opvolger van Beethoven. Een groter compliment is niet mogelijk. Daarmee worden Clara’s ‘concurrenten’, zoals de in Wenen hoog aangeschreven pianist Thalberg, volledig overklast…”.
In het boek is veel aandacht voor haar succesvolle optredens in Nederland. Ook hier brengt op een dag een koor van meer dan honderd zangers in de vrieskou een serenade bij het hotel waar Robert en Clara Schumann logeren.

Omdat Clara nooit thuis is verloopt het contact met haar kinderen, die afwisselend bij familie en in pensions en kostscholen verblijven, via de post (per dag schrijft ze zo’n 15 brieven!). Geen van hen neemt het hun moeder ooit kwalijk dat ze er niet is. Zelfs op de begrafenis van haar dochter Julie (27 jr.) laat ze verstek gaan. Haar zoon Ludwig die de geestelijke instabiliteit van zijn vader heeft overgeerfd, en eveneens wordt opgenomen in een psychiatrische kliniek, laat ze aan zijn lot over omdat ze zijn lijden niet kan aanzien. Hij sterft, geheel door zijn familie verlaten. Ook overleeft Clara haar zoontje Emil, 16 maanden oud, en zoon Ferdinand, die op 42-jarige leeftijd overlijdt aan een agressieve vorm van reuma.
Het meest heb ik me verbaasd over haar jongste dochter Eugenie die vriendschap opvat voor een vrouw, ‘Fillu’, wat uitgroeit tot een liefdesrelatie die tot hun dood zal duren. Hoewel iedereen in de familie op de hoogte is van deze lesbische relatie - in die tijd totaal ongepast! -, doet niemand daar moeilijk over. Integendeel. Ze hoort er helemaal bij. Clara schrijft in haar dagboek dat ze haar heel graag mogen.

Clara overlijdt op 76 jarige leeftijd aan een hersenbloeding.
Na de begrafenis zit Brahms met een groep vrienden s’avonds nog wat te praten en te drinken. Plotseling staat hij op, en zegt: “… Ach, waar gaat dit eigenlijk over! Alles is toch zinloos in deze wereld! De enige mens die ik werkelijk heb liefgehad, heb ik vandaag begraven!...”. Geëmotioneerd loopt hij de deur uit. De volgende dag zegt hij tegen zijn vrienden: “… Heren, ik heb twee weken geleden voor mijn verjaardag een paar liederen gecomponeerd. Het zijn goddeloze liederen, maar de teksten staan godzijdank wel in de Bijbel!...”. Dan speelt en zingt Brahms hen voor: … Denn es gehet dem Menschen wie dem Vieh, wie stirbt, so stirbt er auch… Da lobte ich die Toten, die schon gestorben waren, mehr als die Lebendigen, die nog das Leben hatten… O Tod, wie bitter bist du… .
Van der Vloed: “… De slotzin O Tod, wie wohl tust du zingt hij met verstikte stem en over zijn wangen stromen tranen van groot verdriet. Brahms staart naar het klavier. Niemand durft iets te zeggen. Er valt ook niets te zeggen, want iedereen begrijpt wat hier gebeurt. Brahms kan de pijn van het gemis niet langer onderdrukken. Dan herneemt hij zich nog eenmaal en begint hij aan het vierde en laatste lied. Met de woorden Nun aber bleibet Glaube, Hoffnung, Liebe, diese drei; aber die Liebe ist die grösseste besluit hij zijn Vier ernste Gesänge, zijn requiem voor Clara.
Tien maanden later sterft Johannes Brahms, 63 jaar oud, zonder nog één noot gecomponeerd te hebben…”.

Dramatisch.

Het boek bevat veel foto’s en registers met bron- en archiefmateriaal.
Van mij had het drie keer zo dik mogen zijn. Van der Vloed schrijft snel en met ongekende verve. Geen muziekanalyses, alleen in 174 bladzijden het verhaal van een leven.
Klein maar fijn…!

“Clara Schumann-Wieck. De pijn van het gemis” is voor €18,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt ( voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Aspekt - 2012

maandag 6 augustus 2012

Er was ook liefde in het getto – Marek Edelman


Marek Edelman (1922-2009; cardioloog, politiek en sociaal activist) was tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken bij de oprichting van de Joodse Strijders Organisatie (ZOB) in het getto van Warschau en nam na de dood van commandant Mordechai Anickwicz, als laatste, de leiding op zich.

De verhalen in “Er was ook liefde in het getto” (126 blz.) heeft Edelman verteld aan psycholoog en vertaalster Paula Sawicka, die ze uitschreef; maar of ze dat als vriendin of beroepsmatig deed, is mij niet duidelijk. Een hoofdstuk heeft als titel: “Flarden van herinnering”, en zo is dit boek ook opgesteld. Het is daarom wel belangrijk dat je iets weet over het getto van Warschau wil je de verhalen kunnen volgen. Dit boek is vooral een indrukwekkende illustratie bij deze verbijsterende geschiedenis. Marek Edelman schreef eerder: “The getto fights, Warsaw 1941-1943” (1990).

Oktober 1940: de Duitsers maakten van de Jodenwijk in het Poolse Warschau één van de grootste getto’s in W.O. II. Iedereen die geen Jood was werd gesommeerd te vertrekken; iedereen die wél Jood was, moest er gaan wonen. Ook de Joden uit de kleinere dorpen en stadjes in de omgeving. Het inwonertal schommelde rond de 380.000 mensen, zo’n 30% van heel Warschau en dat op een grondgebied van 2,4%: overbevolking. Veel inwoners overleden door honger en tyfis.
Op 22 juli 1942 kreeg de Joodse politie het bevel iedere dag 6000 Joden af te leveren bij het treinstation. Ze zouden ‘naar het oosten’ worden getransporteerd. De leden van de Joodse Strijders Organisatie geloofden hier niets van, en kwamen op 18 januari 1943 in opstand. Met succes. Na vier dagen trokken de Duitsers zich terug. Tijdens de drie maanden die daarop volgden bereidden alle inwoners van het getto zich voor op wat hun laatste strijd zou worden. Die begon op de dag voor Pesach; 19 april 1943.
Tijdens de gevechten werden ongeveer 7000 Joodse strijders gedood en nog eens 6000 mensen levend verbrand of vergast in de bunkers. De overlevenden werden naar vernietigingskampen gestuurd; de meesten naar Treblinka.
De opstand werd o.a. indrukwekkend verfilmd door Roman Polanski in “The Pianist”.
Leon Uris schreef er zijn aangrijpende roman “Mila 18” over.
Mei 2012 kwam de NOS met nieuwe feiten over een speciaal ingericht concentratiekamp op het grondgebied van het getto van Warschau waar honderden Nederlanders werden ingezet om de overgebleven puinhoop op te ruimen:
http://nos.nl/video/369745-nieuwe-feiten-over-getto-van-warschau.html
http://nos.nl/video/369454-de-opstand-in-getto-van-warschau.html.

Eigenlijk wilde Marek Edelman een film maken over het thema ‘liefde in het getto’; maar hij kon geen regisseur vinden die dat zag zitten. Ook de mensen over wie het moest gaan zwegen liever. Zijn verleden is dan ook niet onomstreden. De meeste gettobewoners waren destijds tegen de acties van de Joodse Strijders Organisatie uit begrijpelijke angst voor de harde maatregelen die ze van Duitse zijde onontkoombaar zouden uitlokken. Het getto werd dan ook vanaf de buitenkant kapot gebombardeerd en systematisch in brand gestoken. Marek Edelman kwam weg via de riolen en vluchtte in een vrachtwagen de bossen in.

Overal waar Marek Edelman na de oorlog verscheen predikte hij ‘liefde’:
“… Men moet erop toezien dat de cultuur het goede verzorgt en niet haat.
De oorlog is afgelopen, maar wij kunnen dat nog steeds niet.
Op de beste universiteiten van Europa – en daartoe behoort de Sorbonne – in het meest democratische land – en dat is Frankrijk – werden de grootste volkerenmoordenaars gevormd. Pol Pot was er zo een. Dat betekent dat we niet zo goed leren, dat het schoolsysteem slecht is. Want haat is makkelijker op te wekken dan liefde. Haat is eenvoudig. Liefde vereist inspanning en toewijding.
We staan toe dat in de straten van steden van democratische landen, in de naam van de democratische vrijheid, parades van haat en intolerantie gehouden worden. Dat is een slecht teken. En dat is geen democratie, want democratie betekent het niet toelaten van het kwaad, zelfs niet het geringste, want op een dag zou dat kunnen uitgroeien. We moeten op scholen, op kleuterscholen en aan universiteiten, leren dat kwaad het kwaad is, dat haat het kwaad is en dat liefde onze plicht is. We moeten strijden tegen het kwaad, zodat hij die het kwaad begaat, begrijpt dat er voor hem geen medelijden is…”.

In “Er was ook liefde in het getto” ontroerende verhalen over stellen die verliefd werden op elkaar - ondanks alle gruwelen en ellende waarin ze leefden, over de daden van liefde die werden verricht voor kinderen en oude mensen, over hoe de scholen en het ziekenhuis werkten, en natuurlijk over de terreur en het verzet.
Verder bevat het boek een namenlijst: “… Ik ben de laatste die deze mensen met naam en voornaam heb gekend en niemand zal ze meer in herinnering brengen. Het moet, opdat er een spoor van hen overblijft…”, wat foto’s en een plattegrond van het getto.

Marek Edelman’s herinneringen zijn tegelijk verschrikkelijk én hartverwarmend.

“Er was ook liefde in het getto” is voor €16,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Marmer - 2011