dinsdag 11 februari 2014

De woongroep – Franca Treur


Een vriendin van mij zei dat ze na lezing van “De woongroep” het liefst ‘haar hoofd in een karnton wilde steken’. Nou, als een auteur dat soort reacties bij de lezers oproept, kun je op z’n minst zeggen dat hij/zij een prikkelend boek heeft geschreven. Hoog tijd dat ik het las, dus. Ik denk dat “De woongroep” een roman is waar je wat mee hebt of niet. Wat mij betreft, ik zeg het maar vast: ik vond het geweldig.

Verschil maken
Na alle mediabelangstelling voor Franca Treur mag het verhaal bekend worden verondersteld: Elenoor, 28, thuiswerkende contentmanager – alhoewel ze af en toe de deur uit gaat om taalles te geven aan een groep ongeïnteresseerde ambtenaren: “… Als ik me omdraai om iets op de flip-over te schrijven, voel ik me net een taartje op een draaiplateau… Wat valt er meer te zeggen dan dat er niets meer in hun hoofden doordringt? Dat het na elke les voelt alsof je een goudvis in bad hebt gedaan?...”, is nog niet rijp voor huisje-boompje-beestje, en besluit zich tegen de zin van haar vriend Erik, aan te sluiten bij een idealistische woongroep die zich ophoudt in een oud weeshuis in Amsterdam-Oost: “… Een gekleurde tempel met goede mensen erin die mij zullen laten zien hoe het fruit des levens geplukt moet worden. Oké, ze hebben misschien dreadlocks, en ze ruiken misschien naar zweet, daar moet je doorheen kijken. Het belangrijkste is: ze geven ergens om. Ze discussiëren bij het warme licht van een met een theedoek afgeschermd peertje, drinken wijn uit jampotten en zingen met gitaren rond een tafel vol koffievlekken en ingekerfde vloeken. Ze maken plannen. Leuzen op de muur, tomaten op de vijand, stenen door de ruit…”. Ze wil wat betekenen in de wereld. Verschil maken. Iemand zijn.

Hoe weet je precies wat je wil?
Waarom ik het boek zo goed vind? Omdat ik mij wel herken in Elenoor. Ik zwalkte tussen mijn twintigste en dertigste ook maar zo’n beetje rond in de wereld. Wist niet wat ik wilde: “… We krijgen het over mij, over wat ik nu wil. Ik praat lang, toch word ik niet duidelijk. Hoe weet je precies wat je wil? Je wil een lijf als in de reclame, maar als het erop aankomt, wil je ook die bak friet. Je wil rookvrije longen en schone vaten, maar nog liever rook je een sigaret. Je wilt onsterfelijk worden, toch zit je na het werk graag op de bank…”, nam vaak genoegen met elk baantje dat mij door het uitzendbureau werd aangeboden want ik moest tenslotte eten: “… Ik werk veel, maar ik werk om gewerkt te hebben. Klussen die makkelijk uit te besteden zijn, die net zo goed door iemand anders gedaan kunnen worden, wie ziet het verschil. Alexander kan het, Reve kan het, Mattheo. Oké, Annerie kan het misschien niet, je moet wel een deadline kunnen halen, anders gaan ze hup naar een ander. Maar precies dat is het punt! Dat ze naar een ander kunnen gaan. Ik leid een leven dat voor hetzelfde geld iemand anders z’n leven is. Van mij zijn er zoveel!...”, en huiverde van mijn vriendinnen die zich door hun man met babies lieten opzadelen in altijd eendere rijtjeshuizen. Dat nooit, dacht ik:“… Ik onderbreek hem en zeg dat het een absurd idee is om het leven door te willen geven als je zelf al geen idee hebt wat je ermee aanmoet. ‘Bovendien, moeders, daar zijn er óók al zoveel van.’…”. Toch werd ik later heel gelukkig met man en kind in een rijtjeshuis: een kwestie van volwassen worden – als je het mij vraagt.

De ernst waarmee u over dingen nadenkt
Hoewel Elenoor niet lijdt aan de leegte en de zinloosheid van het bestaan zoals Sartre en Camus dat deden, is ze er zich wel van bewust. Eigenlijk vind ik dat al heel wat, want ik ken massa’s mensen die zich geen seconde afvragen waar het leven om draait. Zie b.v. Nienke Wijnants die na de bestseller "Het dertigersdilemma" op de proppen kwam met "Wie ben ik. Wat wil ik?", waarin ze stelt dat ongelovigen ronddobberen op een zee van leegte: ‘zonder dat te beseffen’.
Misschien heeft e.e.a. te maken met de gereformeerde afkomst van Treur, die in ieder interview wel even aan de orde komt, en waarover de bekendste socioloog van Nederland, Abram de Swaan, in het ND van 31.01.14 opmerkte: “… Uw krant is van oorsprong gereformeerd, toch? Dat vind ik leuk. Wij zijn bepaald geen geestverwanten, maar ik herken in u wel de ernst waarmee u over dingen wilt nadenken…”.

Allesbehalve heilig

Elenoor doet behoorlijk ironisch over haar verveling en ontevredenheid, die ze verdrijft met het aanschaffen van dure technische speeltjes. Tegelijk voelt ze zich schuldig over haar koopgedrag - ze loopt nog een keer halfhartig mee met een demonstratie in de Kalverstraat tegen mateloos consumentisme.
Haar linkse medebewoners geloven in protestacties, maar waar tegen: daar moet heftig over gebrainstormd worden. Als ze er achter komen dat Elenoor een hypermoderne wasmachine heeft gooien ze hun krakkemikkige biogeval, dat met een soort hometrainer aangetrapt wordt, al gauw op straat. Ze zweren bij vegetarisme, maar alleen als anderen er bij zijn. Ze roken en drinken en roddelen. Kortom: het is net zoiets als je aansluiten bij een kerk – na een tijdje kom je er vanzelf achter dat je medegelovigen, net als jij, alles behalve heilig zijn.

Dubbel

Eigenlijk is Elenoor vreselijk dubbel. Ze leest geen fictie omdat haar dat te onecht is:
“… In een roman hoeven de mensen nooit te werken, een eerlijk stuk brood te verdienen, zoals Herbie zou zeggen, terwijl ik me door al die woorden heen moet slepen…”
. En non-fictie ook steeds minder, “… omdat het deprimerend is. Je leest eerst een inspirerend verhaal van iemand die ervan overtuigd is dat we iets zus of zo moeten aanpakken, en je gaat daar enthousiast in mee, je zou je er wel voor in willen zetten, zo’n goed idee is het, en dan lees je iemand die precies het tegenovergestelde vindt, ook een steengoed verhaal, misschien nog wel beter, en je denkt: laat het hele gedoe maar zitten ook…”. Maar als ze zegt “… dat je maar weinig zelf besluit. Dat je lichaam al dingen doet voordat je het weet en dat je hersenen er dan snel verklaringen bij verzinnen…”, lijkt me dat rechtstreeks uit de pil ‘Wij zijn ons brein’ te komen. “… Mijn ouders keken naar de hemel als naar een afdruiprek, en lezen heb ik geleerd met de Wehkamp-gids…”. Ik vind haar echter helemaal niet zo dom als ze zich voordoet. Integendeel. Wie zegt er nu dingen als: “… Ook toen ik het nieuws van mijn vaders ongeluk hoorde, at ik zoals Luther bomen plantte…”, of “… Ik moet oppassen of het raam beslaat van zelfbeklag…”, of “… Je hebt altijd een leven in de ogen van andere mensen, ook al vind je zelf dat je geen leven hebt…”. Ze merkt veel op, waar ze vervolgens een behoorlijk sarcastisch sausje over uitgiet. Omdat ze niet wil oordelen: ze voelt zich niet geroepen andere mensen te vertellen hoe ze moeten leven. Ze becommentarieert het leven vanaf de zijlijn. Elenoor ziet hoe iedereen, ondanks alle schijnbaar goede bedoelingen, vooral gericht is op zichzelf. Ze moet het rooien tussen een stelletje uitvreters, mannenverslindsters, vreemdgangers, dieven en erger.

Thee die heel lang trekt

Ook over haar verhouding met Erik - een historicus met een vader die kapitalen heeft verworven met graaien, o.a. over de rug van verpleeghuisbewoners, waar hij in het boek fiks mee tegen de lamp loopt – is ze uiterst ambivalent. Erik kan het zich veroorloven om zich al zeven jaar bezig te houden met het script van een ooit te maken film over de Shoah, omdat pa alles voor hem betaalt. Volgens mij een zwaar geval van ‘affluenza’. Tot voor kort wist ik ook niet dat de term bestond, maar het is de naam voor de z.g. –niet erkende- ‘rijkeluisziekte’. Sommige psychologen en deskundigen duiden er probleemgedrag mee aan van kinderen die door hun ouders zo extreem zijn verwend dat ze niet meer door hebben wat de consequenties zijn van hun daden.
Erik vindt zichzelf briljant. Elenoor vindt hem een aansteller. Ze denkt niet dat ze veel voor hem betekent; hij begeert haar niet eens: “… Kleine behoeftes kan ik wel vervullen, maar verder dan dat gaat het niet. Zelfs seks is voor hem een kleine behoefte. Hij vindt het prettig, maar hij komt zelf niet op het idee. De enkele keer dat hij zelf begint, voelt het als iets waar hij zich toe heeft moeten zetten. Een kleine ingreep waar het weer eens tijd voor is…”, en even verder “… Met Erik over iets anders praten wat niet de oorlog is, of iets uit de kranten, is niet eenvoudig. Ik heb wel eens gedacht dat er bij Erik iets ontbreekt waar een normaal mens empathie heeft zitten. Tegenwoordig vind ik dat te cynisch, en geloof ik weer in de aanwezigheid van warmte, begrip en belangstelling, ergens diep in hem, zoals in thee die heel lang moet trekken voordat hij een beetje smaak afgeeft…”. Voor Erik is het leven simpel: “… Oerknal, these, antithese, synthese. Hier dit zijn wij…”. Erik is al helemaal zoals de wereld hem wil hebben. “… Erik dacht na over de beschaving. Het was helemaal niet moeilijk om met hem over al dat interessants te praten, het ging vanzelf. Ik hoefde alleen te knikken en zo nu en dan een aanwezigheidsgeluidje te maken…”. Maar “…omdat hij mij leuk vond, vond ik mezelf ook opeens leuk. Voordat ik hem kende vond ik mezelf nooit leuk…”.

Zalig worden in het kinderen baren
“De Woongroep” rommelt eigenlijk maar zo’n beetje aan, net als de vorige roman die ik heb besproken, en die ik aan de hand van Camille Paglia heb gedefinieerd als ‘vrouwelijk’, zie hier, tot bijna op het eind de schrijfster ineens lijkt te beseffen waar het heen moet en er toch nog zoiets als een plot ontstaat. Best een spannende zelfs. Politie op de stoep, een verdwenen huisgenoot, moord en doodslag…
Na een knetterende ruzie drijft Elenoor toch weer in de armen van Erik, omdat er steeds meer mensen hun weg naar de woongroep vinden en er voor haar eigenlijk geen plaats meer is in de herberg. Een meisje slaapt bij haar in bed alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Trekt haar kleren aan, loopt op haar slippers. Zelfs de rondspokende geesten van de voormalige weesmeisjes lijken haar weg te willen hebben. Het leven neemt het over: Elenoor raakt zwanger en heeft daar vrede mee – net als een hoop vriendinnen die van hetzelfde dromen. Een kind als de zin van het leven: het kan niet zonder jou en houdt onvoorwaardelijk van je - de eerste jaren. En zo krijgt de Bijbel weer helemaal gelijk: “Zij zal zalig worden in het kinderen baren”(1 Tim. 2:15).

Blauwdruk van het leven
Vroeger werd de blauwdruk van het leven aangereikt door de kerk. Tegenwoordig door de hypotheekadviseur, met wie Erik en Elenoor aan tafel belanden: “… Mooi, mooi. Nou dan laten we dat even rusten en dan kijken we even naar de te verwachten levensloop. Kijk in principe heeft een hypotheek een duur van dertig jaar. In het begin betaal je alleen rente, en later als jullie wat meer verdienen, zou je ook kunnen beginnen met aflossen. Na een paar jaar denken jullie misschien over een tweede kindje, hè, ik noem maar wat, een dakkapel, een bijkeukentje, dan willen jullie waarschijnlijk iets bijlenen, maar je kan ook van tevoren al een iets hogere inschrijving doen, hè, dat is gewoon waar jullie je prettig bij voelen. Dan kan het zo zijn dat een van jullie op een gegeven moment iets minder gaat werken, dus het is dan belangrijk dat in die periode de netto maandlasten te overzien blijven. Eens kijken, jullie pensioen ligt ergens rond 2045. Voor jou,’ zegt hij met een knik naar Erik, ‘iets eerder voor haar. Dan gaan we ervan uit dat jullie nog zo’n jaar of dertig van je pensioen willen genieten. Jullie zullen een overlijdensrisicoverzekering af willen sluiten, om te voorkomen dat, als een van beide partners uiteindelijk overlijdt, de langstlevende het huis zal moeten verkopen.’…”.
Jaja.
“… Zo gaat het dus, denk ik. Iedereen doet dit op een dag…”.

Zonder God is het ook al niks
Gek genoeg beweegt zich tussen alle egoïsten en hedonisten die in het boek Elenoors pad kruisen één figuur die anders is: een man die haar bezorgd naar huis helpt als ze hartstikke dronken is, “… Het verbaast me dan ook helemaal niet wanneer hij zegt dat hij David heet. David is een naam die perfect bij hem past…”, en zich voorstelt als jeugdouderling. Als ze wil mag ze gerust eens met hem komen praten. Later brengt ze een bezoek aan haar nieuwe huisarts: blijkt hij dezelfde te zijn. Na het gesprek voelt ze zich ‘gezegend’. Ik moet zeggen, ik dacht wel even – hoe heb ik het nu?!
In een schitterende uitzending ('Eeuwigh gaat voor oogenblick'; 03.01.2014) van Antoine Bodar met Connie Palmen, gaat het er op een gegeven moment over dat ongeloof altijd ‘katholiek’ of ‘gereformeerd’ of ‘hervormd’ ongeloof is. Als je van je geloof valt, ben je tenminste altijd nog van het ‘ware’ geloof gevallen. Connie Palmen zegt op het laatst dat een goede schrijver een soort ‘Judas’ is: een verrader. Het gekke is dat Franca Treur in dit boek niet haar gereformeerde achtergrond verraadt, maar het leven waarin ze als afvallige in terecht is gekomen. Ik ben benieuwd hoe haar schrijverschap zich verder gaat ontwikkelen. Vooralsnog heeft Elenoor de wereld niét lief. Het enige licht dat ze ervaart wordt uitgerekend verspreid door een christen. De conclusie zou dus bijna kunnen zijn: zonder God is het ook al niks…

Uitgave: Prometheus - 2014, 280 blz., ISBN 978 904 461 658 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

2 opmerkingen :

  1. Interessante bespreking!
    Een minpunt van de roman vind ik dat Franca Treur nogal veel uitlegt in deze roman, sommige zaken liggen er te dik bovenop.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ja, dat is denk ik wel een valkuil voor elke (beginnende) schrijver - niet voor niets zeggen ze wel eens dat schrijven vooral 'schrappen' is...

    BeantwoordenVerwijderen