donderdag 29 mei 2014

Maar buiten is het feest – Arthur Japin


Nooit eerder heb ik op een leeskring zo’n heftig boek besproken als “Maar buiten is het feest” van Arthur Japin (Haarlem; 26 juli 1956). Op een bijna koelbloedige manier voert hij een misbruikaffaire op waarvan je denkt: hoe is het mogelijk dat een volwassen man zich zó kan verplaatsen in een klein meisje. De, wat je noemt ‘bedrieglijke eenvoud’, waarmee Japin vertelt hoe het voelt, hoe gruwelijk ziek het allemaal is, hoe onontkoombaar de situatie, het nergens veilig zijn, de pijn, de omgeving die niets ziet of wil zien, het met huid en haar overgeleverd zijn aan de elkaar steeds verder overtreffende grillen van een egoïstisch monster - “… ‘Dat is namelijk het echte drama, begrijp je?’ Ze liet zijn handen los en nam een slok. ‘Dat zouden ze moeten durven tonen. Die constante dreiging. Die angst de hele tijd, dat het overal en altijd op elk moment weer kan beginnen…” - : Japin heeft er allemaal geen grote woorden voor nodig. Misschien betuigt dat wel zijn meesterschap.

Zien en gezien worden
Nadat ik “Maar buiten is het feest” voor de eerste keer had gelezen kwam ik er pas achter dat het verhaal is gebaseerd op het leven van de bruisende theaterdiva Karin Bloemen (zoals Arthur Japin’s boeken altijd een link met de - vaak historische - werkelijkheid hebben). Hoofdpersoon Zonne is evenals La Bloemen een gevierde zangeres, die met grappen en grollen zowel fans als hinderlijke journalisten en aasgieren van paparazzi, moeiteloos uit haar hand laat eten. Tot ze voor de rechtbank moet verschijnen om het voogdijschap over haar nichtje Lotte op te eisen. De moeder van het meisje, haar zus, is omgekomen bij een brand. Inclusief de rest van het gezin. Het punt is: de biologische vader van het meisje leeft nog. Het punt is verder: die biologische vader is tevens haar opa.
Lotte is het resultaat van incest. Opa vergreep zich jarenlang aan zijn stiefdochters. Ook aan Zonne zelf. Zonne is er alles aan gelegen Lotte uit handen van haar verkrachter te houden. Dat betekent waarschijnlijk dat het hele misbruikverhaal in geuren en kleuren in de media zal worden uitgemeten (maar zover gaat het boek niet). Wil ze dat wel? Wat voor gevolgen zal dat hebben voor haar? En voor Lotte?
Bloemen is precies hetzelfde overkomen, allemaal. Ook Arthur Japin heeft een traumatische jeugd achter de rug waarin sprake was van langdurige geestelijke en lichamelijke mishandeling. Dat verklaart veel. Japin’s vader pleegde zelfmoord toen hij twaalf was. Het artiestenleven, het jezelf verliezen in verhalen, zijn allemaal manieren om aan de wreedheid van het bestaan te ontsnappen – maakt hij duidelijk in de interviews die ik heb gelezen. Je kunt twee dingen doen: of jezelf onzichtbaar maken (maar leef je dan nog wel?) – zoals in het boek wordt gesymboliseerd met jezelf opsluiten in een doka, de donkere kamer waar foto’s worden ontwikkeld. Papa is n.m fotograaf. Of, om iedereen voor te zijn, juist in het voetlicht treden, jezelf laten zien met al je kwetsuren en trauma’s (als iedereen alles van je weet, wie en wat kan je dan nog beschadigen?): “… Naar buiten treden om te voorkomen dat mensen binnendringen, het is een tweede natuur geworden. De regie houden. Iets vertonen voordat je wordt bekeken. Geven voordat je iets wordt afgenomen…”. Het hele boek gaat over zien en gezien worden.

Weijntje’s redding
De tweede keer las ik het boek met Karin Bloemen in mijn hoofd, wat het verhaal heel anders maakte. Ineens viel het me op dat er melding wordt gemaakt van het ‘voluptueuze lichaam’ van Zonne; iets waar ik finaal overheen had gelezen. Ergens komt ze op in een “… uitzinnige hoepelrok van zeven meter doorsnee met een hoog opstaande kanten kraag van glimmend goudlamé…”. Als een fotograaf over een rozenperkje struikelt zegt ze: “… ‘Wat een rare manier om te vallen!’ Ze lacht en geeft de man op theatrale toon een reprimande. ‘Dit kan ik echt niet toestaan, hoor, dat soort capriolen leidt veel te veel de aandacht af van mij!’…”. Dat zié je Karin Bloemen natuurlijk gewoon doen!
Zonne is de artiestennaam voor het misbruikte meisje Weijntje (een vreselijke naam, maar haar ouders hebben bij het sterfbed van een oude oma nu eenmaal beloofd hun kind naar haar te vernoemen). Ze blijkt goed te kunnen zingen en heeft het geluk iemand tegen te komen die haar eigen frustraties op dat gebied koste wat kost via haar wil compenseren: juffrouw Verbeet. Een bijna komische, want zeer theatrale zanglerares, die zich letterlijk vastbijt in Weijntje’s zangcarrière. Dat is haar redding. Op die manier kan ze ontsnappen aan haar getormenteerde bestaan en Zonne worden.
De episodes in het boek wisselen tussen Weijntje, die haar hartverscheurende relaas vertelt, en de imponerende persoonlijkheid die ze later wordt: Zonne.

Medeplichtig
Het verhaal van Weijntje. Als haar vader vreemd gaat, gooit haar moeder hem woedend het huis uit. Ze blijft achter met drie dochtertjes; Weijntje is de middelste. Op de kermis ontmoet ze een knappe fotograaf, Sijmen, die haar inpalmt en binnen de kortste keren zijn intrek neemt in hun huis inclusief winkel (de echte papa was couturier). In het begin is het allemaal hartstikke leuk: Sijmen neemt de meisjes mee naar de markten en kermissen waar hij zijn plaatjes schiet. Ze hebben meer lol dan in alle jaren daarvoor. Maar langzaamaan merkt Weijntje dat er ineens overal gaatjes in de muren van het huis verschijnen waardoor ze wordt beloerd. Zelfs op de wc is ze niet veilig. Weijntje maakt voor het eerst kennis met heftige seks als ze haar stiefvader betrapt terwijl hij achter een kermistent stiekem een vrijend stel fotografeert. Grijnzend duwt hij haar in de richting van het copulerende paar: kijk, dat doet iedereen die groot is – je kunt er maar beter aan wennen. De gemaakte foto’s zijn hun ‘geheim’. Thuis blijkt Sijmen een enorm dossier aan te leggen met compromitterende afdrukken, die gebruikt worden om anderen te manipuleren en chanteren: ‘iedereen heeft wel wat te verbergen - je hoeft alleen maar goed te kijken’.
Als Weijntje een keer alleen met hem op een nachtmarkt in de hoofdstad is betast en verkracht hij haar voor het eerst: dat doen alle vaders. Ze mag niets tegen haar moeder zeggen, want vanaf nu is ze haar rivale: “… ‘Niks doet een vrouw zo’n pijn als verraden worden in de liefde,’ zei hij vertrouwelijk, ‘Neem dat van mij aan. En het allerlaatste wat jij en ik willen is haar pijn doen, toch?’…”. Met misselijkmakende berekendheid maakt hij zijn stiefdochtertje tot ‘medeplichtige’. Maar “… Zonne had op dat moment een moeder nodig. Wat voor volwassen spelletjes Sijmen met haar ook geprobeerd had, welke woorden hij haar allemaal had toegehijgd, welke handgrepen hij haar had willen bijbrengen, zij was geen vrouw, zij bleef een kind. Zij wilde maar één ding: naar mamma rennen, tegen háár aankruipen, zich tegen haar borst drukken en haar warmte ruiken, onder een arm wegschuilen zonder iets te zeggen. Gewiegd worden en gesust zonder iets uit te hoeven leggen…”. Het vreselijke is, haar moeder kijkt weg en de aanrandingen houden natuurlijk niet op. Ze gaan van kwaad tot erger.

Het volle pond
Als jaren later haar vriend, bij gebrek aan een beter idee, zijn jas over Zonne’s hoofd gooit terwijl ze in een bioscoop naar een verkrachtingsscene kijken, zegt ze na afloop: “… Da’s een makkie, zo’n film. Maak je geen zorgen, het kost me geen enkele moeite om daarnaar te kijken. Ze laten één keer zien hoe erg het is, en daarna mag je de rest zelf invullen. Alleen daaraan zie je al dat het allemaal spel is. In het echt, schat, blijft het namelijk niet bij zomaar één keer.’…” en “… ‘Dat het eens een keer gebeurt, daar gaat het niet om. Zo is het leven.’ Ze zag dat Sander, aan wie zij pas kort tevoren over haar verleden had verteld, geen raad wist met haar luchtige toon, schoof haar glas opzij en pakte zijn handen. ‘Vreselijk, maar waar, die pech kan een vrouw hebben. Waar het om gaat is dat het doorgaans bij die ene keer niet blijft. Dat het vaker gebeurt, telkens opnieuw. Drie, vier keer per week gebeurt het je. Jaar in jaar uit. Altijd maar door. Maar de makers van zo’n film zijn te laf om de werkelijkheid te laten zien. En te slim. Wie naar zo’n film gaat, een boek leest of luistert naar een dramatisch lied, hoopt misschien dat hij een flits krijgt voorgeschoteld van de werkelijkheid, beetje aangenaam verpakt, maar meer ook niet. Het volle pond zouden ze helemaal niet aankunnen. Da’s het probleem met het echte leven, het is niet te verteren. Je kunt alleen maar hopen dat je het niet allemaal hoeft uit te zitten. Daar komen mensen niet voor naar het theater. Hoe zwaar het werkelijk is, dat wil toch niemand weten.’…”. En nog even verder: “… Maar als dan blijkt dat het bij die ene keer niet is gebleven, dat het geen incident is geweest maar steeds opnieuw gebeurde, dat de vernedering en het geweld uiteindelijk een manier van leven zijn geworden, dan beginnen mensen af te haken. ‘Waarom is zo’n meisje niet in opstand gekomen?’ roepen ze. ‘Hoe kun je zoiets laten gebeuren? Als het echt zo erg was, dan had iemand dat toch zeker wel een keer gemerkt! Had je eens wat meer verzet, kind, had dan ook iemand gewaarschuwd.’ Wanneer mensen andermans ellende te lang moeten aanhoren, slaat hun sympathie om in irritatie. Vraag het iedereen die een ongeluk of een verlies heeft meegemaakt: medeleven is nogal beperkt houdbaar. Andermans gevoel wordt hun te veel, zij willen terug naar hun eigen levens. Neem het hun eens kwalijk, zij hebben er immers ook niets mee te maken. Begrip is nu eenmaal niet rekbaar en op een gegeven moment zijn mensen erdoorheen. Dan duiken ze weg als was je leven maar film, en ze wenden zich af…”.
Tja, wat moet ik verder nog zeggen. Dit spreekt zo voor zich. Laat ik het hier maar bij houden.
Wel wil ik nog kwijt dat ook Weijntje’s oudste zus werd misbruikt, zichzelf zelfs opdrong aan Sijmen, om te zorgen dat hij met zijn tengels van Weijntje afbleef, zoals Weijntje later ook zou doen om haar jongste zusje te beschermen. Sijmen misbruikte, met zijn tactiek van verdeel en heers, zo’n beetje alle vrouwen in zijn omgeving: de vriendinnen van zijn ega tot en met juffrouw Verbeet. Alhoewel de laatste, om Sijmen om te kopen in verband met het ontwikkelen van Weijntje’s zangtalent, zélf met seksuele avances lijkt te zijn begonnen.

Dan nog even dit
Voordat ik aan deze recensie begon bladerde ik door de ochtendkrant waarin een artikel stond over seksueel misbruik. Naar schatting krijgen iéder jaar maar liefst 62.000 kinderen in Nederland voor de eerste keer te maken met een vorm van seksueel geweld. Een op de drie kinderen (!) is het slachtoffer van een of andere vorm van seksueel misbruik. Dat blijkt uit een onderzoek van Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen Corinne Dettmeijer-Vermeulen, dat ze van de week overhandigde aan minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten.
Ik citeer: “… Het gaat zowel om aanranding als verkrachting als vormen waarbij daders de kinderen niet aanraken, zoals misbruik via de webcam of het bezit van kinderporno. Meisjes worden vaker slachtoffer dan jongens: 41 procent tegenover 23 procent. Verder lopen kinderen van 16 en 17 jaar meer risico dan jongere kinderen. Ook kinderen met een beperking of afkomstig uit gezinnen waarin verslaving of criminaliteit voorkomen of eenoudergezinnen, lopen een verhoogd risico. Hoe groot de groep daders is, is onbekend. Wel is duidelijk dat ze vrijwel altijd een man zijn. Maar niet elke verdachte is pedofiel: twintig procent heeft een seksuele voorkeur voor kinderen. Daarnaast is een kwart van de verdachten zelf minderjarig. De helft is niet eerder in beeld geweest bij justitie. In driekwart van de gevallen gaat het om een bekende van het kind, bij twintig procent betreft het een familielid. Een groeiend deel is ook actief op internet. Dettmeijer wil af van vooroordelen als het om daders gaat. ‘Als we vasthouden aan een stereotiep daderprofiel, van de pedofiele zwemleraar of de vieze man in de bosjes, dan missen we wat er in werkelijkheid gebeurt’, schrijft zij. ‘Dan willen we niet geloven dat die aardige huisvader met een goede baan zijn dochter misbruikt. Dan wordt de kinderpornografie downloadende tandarts, advocaat of bankdirecteur niet of nauwelijks gestraft, omdat hij zo veel te verliezen heeft. En dat moet anders.’ Dettmeijer vindt dat te weinig slachtoffers in de hulpverlening terechtkomen, al weten zij de weg naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling steeds beter te vinden. Ook is het moeilijk hen te herkennen. Veel slachtoffers doen er jaren het zwijgen toe en daarnaast zijn de drempels te hoog om een vermoeden van seksueel geweld te melden. Die moeten omlaag. Ook is van belang dat misbruik beter wordt herkend. Een melding bij de politie leidt in drie op de tien zaken tot een aangifte. Volgens de rapporteur kan een reden daarvoor zijn dat de politie te veel nadruk legt op de nadelen van het doen van aangifte. Ze wil dat de politie meer meldingen onderzoekt. Ook moet er meer aandacht komen voor het voorkomen van seksueel geweld. De ‘diversiteit van het fenomeen’ komt daarbij nog te weinig aan bod. Ook ligt de nadruk te veel op het weerbaar maken van de slachtoffers en te weinig op de daders…”. (Nederlands Dagblad; 28 mei 2014)

Uitgave: De Arbeiderspers – 2012, 311 blz., ISBN 978 902 958 492 0, €21,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 22 mei 2014

De langste week – Nick Page

Wat er werkelijk gebeurde in de lijdensweek


Het verleden is niet dood. Het is niet eens voorbij. (William Faulkner - Requim voor een non)

“… Op vrijdag 3 april van het jaar 33 werd Jozua ben Jozef – die gewoonlijk Jezus van Nazaret werd genoemd – terechtgesteld.

Hij was slechts zes dagen eerder in Jeruzalem aangekomen, vanaf de Olijfberg, gevolgd door een grote groep mensen. In de dagen daarna werd er in de hele stad over hem geroddeld en geruzied: hij had voor opschudding gezorgd in de tempel. Hij was er voorstander van dat mensen geen belastingen betaalden, hij had de reinheidswetten van de tempel getrotseerd en hij had de autoriteiten scherp bekritiseerd – zowel de joodse als de Romeinse. Uiteindelijk was hij verraden door één van zijn eigen volgelingen, berecht door de plaatselijke aristocratie en overgeleverd aan de Romeinse bezettingsmacht. Na wat politiek getouwtrek tussen verschillende machtige groepen en individuen waren de Romeinen bereid hem terecht te stellen. Hun soldaten – hulptroepen uit Samaria – sloegen hem zo hard dat de dood aan het kruis sneller dan gewoonlijk zijn intrede deed. Een rijke sympathisant vroeg de Romeinen toestemming hem te begraven, en zijn lichaam werd haastig ter aarde besteld om te voldoen aan de plaatselijke religieuze wetten.

De zoveelste onruststoker uit Galilea. De zoveelste zogenaamde Messias. De zoveelste voetnoot in de politieke geschiedenis van het Romeinse rijk. Niet meer dan een routineuze executie in een buitengebied van het imperium.

Niets bijzonders dus…”

Kletspraat?

Hoe is het mogelijk dat de hele westerse beschaving is gebaseerd op het levensverhaal van deze joodse rabbi? Nick Page - zie hier zijn website - probeert in dit boek, naast de evangeliën, via allerlei andere bronnen zoals b.v. de joodse historicus Josephus, de joodse schrijver Philo, de Misjna (een reusachtige verzameling mondelinge wetgeving die in de periode tot rond 200 na Christus door rabbi’s is verzameld) en de apocriefe evangeliën (christelijke geschriften die geen deel uitmaken van het Nieuwe Testament en over het algemeen later zijn geschreven), dichter bij “… de meest bijzondere man die ooit heeft geleefd…” te komen. Het boek is trouwens schitterend vertaald door Ralph van der Aa.
Het vreemdst aan het verhaal over Jezus is volgens Page zijn ‘opstanding’. Daarin onderscheidt hij zich van elke andere Messias. Heel veel mensen zien het verhaal van de opstanding als een mythe of beeldspraak, maar “… er is geen evangelieschrijver die beweert dat Jezus het graf inging als een man, en eruit kwam als een metafoor…”.
Ik moest denken aan de joodse theoloog Pinchas Lapide die in een boek uiteen heeft gezet waarom het eigenlijk niet anders kan dan dat Jezus werkelijk is ‘herrezen’ (zie hier), en, hoewel hij geen volgeling van Hem was, sprak over ‘overweldigend en feitelijk bewijs’. Er waren meer dan 500 mensen die Jezus na zijn opstanding hebben gezien – als dat niet zo was, zou toch minstens één iemand de vroege christenen hebben moeten betichten van bedrog? In eerste instantie geloofden de discipelen niets van het verhaal over de opstanding van Jezus, maar dat veranderde. Later zijn ze, voor zover wij weten, allemaal de marteldood gestorven. Zijn er ooit mensen bereid geweest hun leven te geven voor een mythe, voor een leugen, voor kletspraat?

Ongewone duisternis en een bloedrode maan
Na 2000 jaar is het evangelie zo vaak en tot vervelens toe naverteld en herkauwd dat je van goede huize moet komen wil je er nog een sprankje inspiratie aan ontlenen. Toch lukt Nick Page dat. Zelfs ik, die al een halve eeuw ben doodgegooid met Bijbelverhalen, vond dit boek a-dem-be-ne-mend!
Page heeft geprobeerd het leven van Jezus in de historische, politieke en religieuze context van zijn tijd te plaatsen. Hij duidt zelfs astronomische feiten binnen het verhaal. Als hij de profeet Joël aanhaalt: ‘Ik zal wonderen doen verschijnen aan de hemel boven en tekenen geven op de aarde beneden, bloed en vuur en rook. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed voordat de grote, stralende dag van de Heer komt’, betrekt hij dat niet op de Apocalyps – zoals ik dat altijd en overal ben tegengekomen – maar op de sterfdag van Jezus: “… Wat hier zo fascinerend is, is de vermelding dat de maan in bloed veranderde. Volgens de evangeliën werd het op een onnatuurlijke manier donker toen Jezus stierf, wat strookt met de profetie. Maar hoe zit het dan met de bloederige maan? Op de avond van 3 april van het jaar 33 vond er een gedeeltelijke maansverduistering plaats, die zichtbaar was in Jeruzalem. Bij een gedeeltelijke maansverduistering wordt de maan oranje of rood. Het zou kunnen dat het citaat uit Joël door de eerste gemeente werd gezien als een profetie van twee merkwaardige voorvallen die in verband werden gebracht met de dood van Jezus: een ongewone duisternis en een bloedrode maan…”.

Een pelgrimsoord dat je gezien moést hebben
Uitgebreid behandelt Page de Romeinse dictatuur die onderworpen volken via belastingheffing vooral gebruikte als economische melkkoeien. De joodse aristocratie, de kliek van hogepriesters in Jeruzalem, waren in feite collaborateurs, die alleen aan de macht bleven zolang de Romeinen dat wilden. Er was geen sprake van een geregelde rechtsgang zoals wij dat gewend zijn. Page over het politieke gekonkel van de joodse en Romeinse elite: “… Wie denkt dat er een Sanhedrin, een raad was die dingen besloot, zit er helemaal naast. Jeruzalem werd bestuurd door één familie: het Huis van Hanan…”. Het Sanhedrin had volgens hem niets te vertellen, en bestond vooral uit een stel meelopers en jaknikkers.
De tempel was niet zoiets als een kerk van tegenwoordig, maar het grootste bedrijf van Jeruzalem en verreweg de grootste werkgever van de stad: “… Er werden voortdurend bouwwerkzaamheden verricht. Er moesten dieren geslacht worden. Er waren werkkrachten nodig om de handel en wandel in de tempel in goede banen te leiden, en slaven en dienstknechten om alles schoon te houden en ervoor te zorgen dat alles goed liep. Voor de offers waren graan, hout, runderen, schapen, vogels, olijfolie, fruit en wierook nodig. Dat moest allemaal worden aangeleverd. Daar stond tegenover dat de tempel enorme rijkdom ontving doordat iedere jood in de hele Grieks-Romeinse wereld een jaarlijkse donatie deed en door de tienden op de landbouwopbrengsten van mensen uit Judea en daarbuiten…”. De tempel functioneerde als de centrale bank van Judea, omdat het ontvangen geld niet kon worden opgepot maar gebruikt moest worden. Joodse schrijvers maken duidelijk dat verschillende priesterlijke facties het niet beneden hun waardigheid achtten hun macht met geweld en afpersing uit te oefenen als arme mensen hun schulden niet konden aflossen. Herodes de Grote bouwde het tempelcompex uit tot een schitterend pelgrimsoord dat je gezien moést hebben.
Dit in tegenstelling tot de onvoorstelbaar smerige plekken waar de armen woonden, opeengepakt in overvolle krottenwijken met stinkende open riolen: “… Suetonius schrijft dat terwijl keizer Vespasian een keer aan het lunchen was, een hond binnen kwam lopen met een mensenhand in zijn bek en die onder de tafel liet vallen. Vespasian zag het als een voorteken…” en “… Eén van de favoriete geintjes die keizer Nero uithaalde als hij er s’ nachts incognito op uit ging, was om onoplettende burgers in het riool te duwen…”.

Tweederangs burgers
Steeds zet Nick Page de verhalen rond Jezus in een net even anders dan gebruikelijk licht. Van de geschiedenis over Maria die ervoor koos aan Jezus’ voeten te gaan zitten in plaats van haar zus Martha te helpen (Lucas 10:38-42) wordt vaak gedacht dat het aangeeft dat het contemplatieve leven te verkiezen is boven het aktieve. Page denkt dat het eerder laat zien dat Maria lak had aan de heersende conventies: “… De rabbijnse leer lijkt vrouwen te verbieden de Tora te bestuderen. Rabbi Eliëzer zei dat ‘iedereen die zijn dochter de Tora onderwijst, hetzelfde doet als haar ontucht onderwijzen’…” (wat mij direct aan Yentl, de film van Barbra Streisand, deed denken). In de hele Grieks-Romeinse wereld, en in Judea in het bijzonder, waren vrouwen tweederangs burgers: “… De geboorte van een meisje was een teleurstelling. In het joodse apocriefe boek Ben Sira staat: ‘Het is een schande om de vader te zijn van een ongedisciplineerde zoon, en de geboorte van een dochter is verlies.’…”. Vrouwen waren lichtzinnig en gevaarlijk, want ze wekten lustgevoelens op. Vooral hun haar was een bron van verleiding. Iedere fatsoenlijke vrouw bedekte haar hoofd als ze de deur uitging: “… Het haar van een vrouw werd als seksueel provocerend beschouwd, vergelijkbaar met de manier waarop tegenwoordig in het westen haar borsten worden gezien…”. Vandaar dat de manier waarop een vrouw een kostbaar kruikje parfum openbrak en over Jezus’ hoofd leeggoot, en vervolgens zijn voeten nat maakte met tranen die ze droog wreef met haar haar, als buitengewoon schandalig werd opgevat. En nog steeds is er in orthodoxe kring geen sprake van gelijkwaardigheid, bedacht ik, toen ik van de week het ontroerende tv-gesprek zag dat Annemiek Schrijver had met Hilligje Kok (Het Vermoeden; 18.05.14).
Jezus maakte geen verschil tussen ‘Joden of Grieken, slaven of vrijen, mannen of vrouwen’ (Galaten 3:28) en de eerste christenen hadden de gewoonte elkaar te begroeten met een kus als “… uiting van revolutionaire sociale verbondenheid en/of radicale gelijkheid…”. Normaal gesproken werd een dergelijke openlijke uiting van genegenheid in de cultuur van die tijd afgekeurd. Daarom was het ook zo schokkend dat Judas zijn Meester verraadde met een kus.

Satire en spot
Over de intocht in Jeruzalem: “… Jezus rijdt op een ezel die hem twee maten te klein is, zoals een man op een kinderfiets. En het vermakelijke element, de satire en spot, wordt versterkt wanneer we ons realiseren dat het niet de enige stoet was die die dag Jeruzalem binnenkwam…”. Ook Pontius Pilatus kwam met zijn soldaten opdagen, zoals bij ieder belangrijk pelgrimsfeest: “… De gigantische aantallen (bezoekers), gecombineerd met religieuze hartstocht en bezieling van het feest, zorgden voor een licht ontvlambare sfeer. Josephus maakt melding van de nodige onrust. Hij schrijft dat de feesten ‘de gebruikelijke gelegenheden waren waar rebellie de kop opsteekt’. Er is maar een vonkje nodig om een vuur te laten ontbranden. Tijdens een berucht voorval vond een soldaat die in de burcht Antonia op wacht stond – vanwaar hij uitkeek over de tempel – het nodig zijn achterwerk te ontbloten naar de joden onder hem en ‘een geluid te maken dat al net zo onbetamelijk was als zijn gedrag’. Tijdens de rellen die hierdoor ontstonden, werden volgens Josephus dertigduizend mensen doodgedrukt…”. Over Jezus: “… Als we ze in hun maatschappelijke en politieke context bekijken, zien we wat Jezus’ gelijkenissen in werkelijkheid zijn: uiterst controversiële, ongemakkelijke verhalen die grote woede opwekten. Wanneer ze verteld worden in de tempelhoven, te midden van de zinderende, explosieve sfeer van Pesach, kunnen we ze zien als bespottingen waar de tempelautoriteiten kwaad en verbolgen op reageren, zinnend op wraak. Dit zijn geen kinderverhaaltjes. Dit zijn opruiende verhalen…”.

Outsider
Nick Page zet Jezus neer als een outsider met een overrompelend revolutionair elan. Een ‘veelvraat’ en een ‘wijnzuiper’ volgens sommigen. Iemand die predikte dat je je vijand moest liefhebben, hem zelfs je andere wang moest toekeren als je werd geslagen, en zich omringde met alles wat zwak en onrein was: armen, verdrukten, kreupelen, blinden, verlamden, melaatsen, bezetenen, heidenen, hoeren, tollenaars, en overige minkukels. En dat in een wereld waarin veel buitenlandse slaven werden gedwongen het joodse geloof aan te nemen en zich te laten besnijden, alleen om te vermijden dat hun eigenaars niet in contact zouden komen met niet-joden.
Page vertelt over de keiharde kruisigingen die bekend stonden als ‘de slavendood’: “… De slavenopstanden in de tweede eeuw voor Christus mondden uit in massale kruisigingen; de zegevierende Crassus liet zesduizend slaven kruisigen; ze stonden langs de hoofdweg Rome in…” en “… Het is wel ironisch dat de joden al vele jaren op één of andere manier verantwoordelijk worden gehouden voor het kruis, terwijl ze die straf zelf zo vaak hebben moeten ondergaan. Er waren maar weinig volkeren die meer onder kruisiging te lijden hebben gehad dan de joden zelf. Josephus beschrijft hoe de Hasmoneese heerser Alexander Janneüs in het jaar 88 voor Christus achthonderd mannen liet kruisigen. In de dagen van de joodse revolutie bestrafte de Romeinse procurator Florus degenen die hem bespotten door hen te kruisigen. Hij liet een groot aantal joodse burgers en leden van de joodse aristocratie lukraak oppakken, boeien en vervolgens kruisigen. Dit deed hij ondanks de smeekbede van koningin Bernice. Volgens Josephus liet Quicntilius Varus tweeduizend joodse mensen kruisigen na de opstand die volgde op de dood van Herodes de Grote…”.
Het opmerkelijke is dat Nick Page een heel andere Jezus presenteert dan de westerse kerken, die in het ergste geval – vergeef mij de uitdrukking, maar ik wil het toch even gezegd hebben – een stichtelijke ouwe-wijven-god van Hem maakten: “… En Jezus? Wat gebeurde er met hem? Nou, na zijn hemelvaart zijn we met hem aan de haal gegaan en de geschiedenis vergeten. We hebben alle onaangename, lelijke dingen verwijderd: alle politieke intriges, de armoede en al het andere. Vervolgens hebben we het bloed van hem afgespoeld, hem op een troon gezet, hem een purperen mantel aangedaan en een keizer van hem gemaakt. We hebben hem angstvallig uit de buurt gehouden van de tafels van de geldwisselaars, en van de manier waarop hij is terechtgesteld hebben we iets moois en lieflijks gemaakt. En als ultiem verraad hebben we hem de leider gemaakt van een wereldwijde beweging die precies die principes aanhing waar hij zo’n afkeer van had. We maakten hem tot het hoofd van een wereldwijde kerk. Tijdens zijn rondwandeling op aarde ging het hem om het koninkrijk van God, geweldloosheid en liefde en armoede en gerechtigheid; nadat hij was overleden, ging het om gezag, om macht en rijkdom en pracht en praal en status en eenvoudigweg iedereen afslachten die het niet met je eens was…”.
Met de Jezus van Nick Page kan ik beter uit de voeten.

Uitgave: Gideon – 2014, 356 blz., ISBN 978 905 999 018 0, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 3 mei 2014

Wie noemde haar zwak? – Clemens van Brunschot


“Wie noemde haar zwak?” is na “Uit de duisternis neergedaald” en “Een vloek uit Kyrgyzstan” de derde thriller van Clemens van Brunschot (1954, Eindhoven, socioloog). Het laatste boek heb ik niet gelezen. “Uit de duisternis neergedaald” wel; wat ik een ontzettend knap verhaal vind, omdat de lezer in het hoofd terecht komt van iemand die lijdt aan schizofrenie, en uiteindelijk zelf niet meer weet wat echt is of niet – zie mijn blog van 30.10.2012. Nu is het zo, dat ik met ‘gekte’ meestal wel raad weet, maar met thrillers een stuk minder, om de eenvoudige reden dat ik die niet vaak lees, en dus niet goed kan vergelijken (daar komt recenseren toch voor een groot deel op neer, volgens mij). Bovendien kun je over thrillers niet al te veel prijs geven; want je mag het plot natuurlijk niet verraden. Maar, gezien het feit dat Van Brunschot zelf naar mij toekwam met de vraag of ik over zijn nieuwe boek een blog wilde schrijven – wat natuurlijk mijn ijdelheid streelt – probeer ik het gewoon.

Sterke vrouwen
Het verhaal gaat over twee zussen en is bedoeld als een ‘ode aan sterke vrouwen’, vermeldt Clemens van Brunschot nadrukkelijk in de media. Dat is een nobele geste.
Pascal, een gesjeesde psychologiestudent, werkt als intercedente op een uitzendbureau. Om zich alsnog om te scholen tot psychotherapeut loopt ze in haar vrije tijd stage bij een vriendin. Ze lijkt niet al te veel vertrouwen te hebben in de Rationeel Emotieve Therapie waar ze mee werken: “… Die RET hield in dat je de cliënt ervan bewust maakte dat die niet zozeer last had van de werkelijkheid als wel van de emoties die hij daardoor liet oproepen. En als hij dat mechanisme doorzag, hielden misschien niet meteen de emoties op, maar wel de schade die ze hem berokkenden. Toch had Pascal er moeite mee om tegen een zwerver te zeggen dat hij minder last van de kou zou hebben als hij probeerde te doorzien dat het alleen maar zijn gevoel bij de temperatuur was…”. Ze is gehuwd met een lapzwans van een echtgenoot, die ze voor geen meter vertrouwt, en die ze daarom een keer het ziekenhuis in heeft geslagen.Natuurlijk is niets menselijks een psycholoog vreemd, maar toch…
Op een dag krijgt ze een mailtje van haar zus Paula, een verpleegster, die vanwege post-traumatic stress disorder (PTDS) in de ziektewet zit. Paula meldt dat ze waarschijnlijk iemand heeft gevonden die haar - ‘beter dan welke therapeut in Nederland ook’ - van haar probleem af kan helpen.
Als haar zus tijdens een afspraak niet op komt dagen gaat Pascal samen met manlief poolshoogte nemen in haar appartement. Het echtpaar vindt een foto van een buitenlander en een Amerikaans telefoonnummer die als ze daarnaar bellen weggedrukt wordt. Er komen nog een paar korte en verontrustende mailtjes van Paula binnen waaruit blijkt dat ze met degene waar ze zo over te spreken is in de USA zit om van haar trauma’s af te komen. Pascal vindt het allemaal maar niks en besluit haar zus als vermist op te geven bij de politie die daar ‘net zo ontvankelijk voor is als de paus voor voodoo’. Via de computer vist haar man uit dat de berichten van Paula uit San Antonio in Texas komen, en reist Pascal haar verdwenen zus achterna: het begin van een waanzinnige zoektocht.

Verleiding
Het leuke is dat Van Brunschot afwisselend vanuit de hoofden van Pascal en Paula schrijft zodat wij, als alwetende lezers, ook precies weten waar Paula in terecht komt: een Texaanse sekte. Ze blijkt al twee jaar een (platonische) relatie te hebben met de Mexicaanse leider. Dat wordt overigens vrij vroeg in het boek verteld, dus kan ik het hierbij wel verklappen. Zijn dochtertje is vermoord in een Engels ziekenhuis waar Paula indertijd werkte. Een moslimextremist zag haar hormoonafwijking - conigenital adrenal hyperplasisa (CAH), waardoor een meisje jongensachtige geslachtskenmerken ontwikkelt die operatief veranderd kunnen worden - aan voor het werk van de duivel, en stak met een mes op haar in. Sindsdien is Paula panisch voor messen en heeft ze last van nog veel duisterder en onbedwingbaarder neigingen. De Mexicaan nodigt haar uit in zijn clan, een mysterieuze broederschap, waarbij het gaat om ‘verleidingen’ de baas te worden.
Het thema ‘verleiding’ wordt heel mooi in het boek verwerkt. De zussen komen b.v. uit een dorpje dat Sint-Antonius heet; vernoemd naar de heilige Antonius die in verzoeking werd gebracht door demonen die hem van het rechte pad af wilden brengen. De sekte houdt zich op in San Antonio, waarvan de leden denken dat het naar dezelfde heilige heet, maar uiteindelijk blijkt het om een ander te gaan. Sint Antonius van Padua, die vooral wordt aangeroepen om kwijtgeraakte zaken, zoals het geloof, terug te vinden. Ook is er sprake van een tentoonstelling waar een opzienbarend schilderij van de heilige te zien is: “… Het was verrassend voor een klooster: de Heilige Antonius van Salvador Dali was poedelnaakt en maakte met zijn kruisbeeldje – dat dan weer wel! – een bezwerend gebaar naar een steigerend paard en vijf olifanten op superlange spinnenpoten, met allerlei spullen op hun rug, waarschijnlijk symbolen voor de verleidingen die de arme man in de woestijn voor zijn kiezen had gekregen. Eigen schuld! Had hij maar moeten eten…”.

Tijd
Hetzelfde geldt voor het thema ‘tijd’. Pascal komt in een bar een ‘chronoloog’, iemand die gespecialiseerd is in de wetenschap van de tijd, tegen, met wie ze een discussie heeft die bijna over de Calvinistische predestinatieleer lijkt te gaan: “… ‘Wist je,’ zei hij, ‘dat het nu al vaststaat of je hem of haar zult vinden in de komende weken? ‘ ‘Nee.’ ‘Als tijd een dimensie is waarlangs je je beweegt, moet er al iets zijn om langs te bewegen en moet er dus ook al iets zijn waarvan jij waarschijnlijk dacht dat het er nog niet was.’ ‘Weet je dat zeker?’ ‘Bijna. Het is wel een aantrekkelijke theorie.’ Pascal vond het helemaal niet aantrekkelijk. ‘Als nu al vaststaat hoe dingen aflopen, maakt het toch geen bal uit wat we eraan doen! Ons leven heeft dan toch geen zin meer!...”.
Iemand vindt dat de relativiteitstheorie van meneer Einstein je ‘relaxed’ maakt: “… Alsof de tijd je draagt in plaats van dat jij ermee in gevecht bent…”.
Van Brunschot verdeelt het verhaal ook d.m.v. hoofdstuktitels die steeds een tijd - soms vergezelt van een plaatsaanduiding - aangeven, wat de spanning op een merkwaardige manier verhoogt.

Toon
Uiteindelijk infiltreert Pascal in de sekte om Paula te redden, wat nog niet zo makkelijk is, omdat Paula behept is met het stockholmsyndroom: het gegeven waarbij gijzelaars sympathie opvatten voor hun gijzelnemers.
Er komen behoorlijk heftige scène’s voor in het boek. Pascal laat een tegenstander o.a. in zijn eigen zwaard vallen, op straat wordt een bekende van haar in mootjes gehakt, er is sprake van bloed aan deurposten - net zoals in het Bijbelverhaal over de Egyptische uittocht van het volk Israël, en Paula wordt als ultieme verleiding voor haar medebroeders gedwongen naakt rond te lopen. Toch wordt het allemaal zo on-eng verteld dat zelfs ík rustig doorlas. En dat is het bijzondere aan dit boek: de toon. Het mag dan over twee vrouwen gaan; het verhaal wordt heel grappig, macho-achtig, en bijna baldadig verteld: “… Hij bleef maar kijken – zo meteen ging hij aan haar ruiken!...”, “… Naar het noorden gingen ze, maar het kon ook het zuiden zijn…” en Pascal wordt b.v. - omdat ze zo mager is - omschreven als “… een spannende spijker…”. Zoiets kan alleen een man verzinnen. Dit is beslist geen damesroman. Het fantasygehalte is hoog; maar het nivo van schrijven ook. De humor wint het van de spanning. Het deed me denken aan de detective’s van Bart Holsters en Walraven die mijn man twintig jaar geleden las, en ik ook, omdat ik wel eens wilde weten waarom hij kronkelend van het lachen van de bank viel.

Geen enkel hokje

Toch wordt alle flauwekul weer afgewisseld met diepzinnige redenaties over het bestaan van God: “… Hoe is het toch mogelijk dat we allemaal dezelfde werkelijkheid ervaren? Ik vraag het jullie. Wie durft?’ Agressieve Henry stak zijn hand op, die was dat gewend. ‘Misschien is de werkelijkheid wel gewoon zoals we die ervaren?’ ‘Heel goed, Henry, maar niet goed genoeg. Want er moet een enorme rij biochemische en bio-elektrische processen plaatsvinden voordat er zoiets als bewustwording ontstaat, somewhere down the line. En er is ook nog zoiets als gezichtsbedrog. Nog iemand anders?’ John liet zijn pessimisme even bovenkomen en zei: ‘Ik heb zitten denken… misschien is het alleen het ‘ik’ werkelijk en passen al die zogenaamde anderen alleen maar in míjn plaatje, zodat voor mij alles klopt.’ ‘Knap gedacht, John! Je lijkt wel een filosoof. Maar het staat haaks op onze ervaring dat we die anderen toch niet kunnen laten doen wat we willen.’ Pengee maakte een vaag gebaar dat werd opgevat als het opsteken van een hand. ‘Ja, Pengee?’ ‘Uh… we hebben allemaal dezelfde evolutie doorgemaakt en dus werken onze zintuigen hetzelfde?’ ‘Aha! En hoe kan het dan dat diezelfde evolutie voor iedereen hetzelfde uitpakt?’ ‘Uh… omdat er maar één evolutie is, los van hoe we waarnemen… ?’ ‘Ik houd het meer op een masterplan dat daaraan ten grondslag ligt.’ ‘Het is goed,’ mompelde Pengee. ‘Nog iemand? Paula misschien?’ ‘Misschien werden wij geschapen om een werkelijkheid te delen?’ ‘Uitstekend! Nog iemand anders?’ Lucas zei, zonder zijn hand op te steken: ‘Het zou kunnen dat we elkaars gedachtegolven oppikken en daardoor hetzelfde denken.’ ‘Ik denk het niet, Lucas. Want hoe kunnen mensen die elkaar helemaal niet kennen een werkelijkheid delen? Maar zelfs als je gelijk hebt, komt toch de vraag op hoe dat dan gekomen is. Toch een God?’ Lucas haalde zijn schouders op. Miguel ging verder. ‘Je ziet, het is geen godsbewijs, maar het kan wel helpen om het bestaan van een God te leren accepteren. Waarmee ik niet wil zeggen dat je daar dan ook meteen iets mee moet. Heeft iemand nog iets hierover te zeggen? …”. Opvallend is dat Van Brunschot geen vloeken nodig heeft om het verhaal kracht bij te zetten. Wel gebruikt hij te pas en te onpas het stopwoordje ‘smut’.
Als op het eind de hele familie gezellig bij elkaar zit op het terras van hun eigen dorpscafé om het avontuur nog eens na te bespreken en te drinken op de goede afloop, kreeg ik bijna associaties met Suske en Wiske. Daar zou dit boek zich ook uitstekend voor lenen: als strip of filmscenario. Toch krijgt het verhaal daarna nog een heel kort, maar bizar staartje, waardoor het wat mij betreft weer boven het ‘gewone’ uitgetild wordt. Eigenlijk past het in geen enkel hokje. Misschien is dat wel de kracht van “Wie noemde haar zwak?”.

Uitgave: Zilverspoor – 2014, 359 blz., ISBN 978 949 076 754 9, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier