zaterdag 27 december 2014

De verborgen meisjes van Kabul – Jenny Nordberg


Verhuld protest in Afghanistan



“… Voor alle meisjes die hebben bedacht dat ze harder konden rennen en hoger konden klimmen als ze een broek aanhadden…”

Onderzoeksjournalist Jenny Nordberg, werkzaam voor o.a. The New York Times en het Zweedse Svenska Dagbladet, stuitte tijdens haar onderzoek voor een televisiedocumentaire naar Afghaanse vrouwen, op een fenomeen waar zelfs gender-deskundigen nog nooit van hadden gehoord: als jongens verklede meisjes. De zogeheten ‘bacha posj’.

Beter een zogenaamde zoon dan helemaal geen zoon

In haar boek maken we kennis met Azita, een op dure scholen opgeleide dochter van een professor uit Kabul, die al vier jaar in de politiek zit: “… Het parlement waar zij deel van ging uitmaken, werd voor een groot deel bevolkt door drugsbaronnen en krijgsheren, en leek in een staat van verlamming te verkeren door diepgewortelde corruptie, maar het was in elk geval een poging de democratie in te voeren waar veel Afghanen naar zeiden uit te kijken. Het was de opvolger van vele vormen van mislukt bestuur in de afgelopen eeuw: de absolute monarchie, communisme, en een islamitisch emiraat onder de Taliban. Of helemaal geen bestuur, in tijden van burgeroorlog…”. Ze spreekt Dari, Pastoe, Urdu, Russisch en Engels en houdt er relatief vrijzinnige opvattingen op na. Ze is naar verschillende Europese landen en Yale in de Verenigde Staten gevlogen om betogen te houden over het leven onder de Taliban. Toch is ze getrouwd met een analfabete neef met losse handjes, een boer die al een vrouw had, omdat haar vader geen andere uithuwelijksmogelijkheid zag (volgens hem zou ze als maagd zeker door de Taliban zijn ontvoerd); en dost ze haar vierde en jongste dochter uit als een jongen, omdat je in Afghanistan als politica niets bereikt als je geen moeder bent van een zoon. Het gekke is dat veel mensen van de maskerade op de hoogte zijn en het een prima oplossing vinden. Niemand praat er over. Volgens Azita zijn vrouwen in haar samenleving een mindere soort, wandelende baarmoeders, in boerka’s verpakte dieren. Dochters zijn vooral een handig informeel betaalmiddel waarmee ruzies worden beslecht en schulden afbetaald. Iedereen is gebaat bij een jongen in het gezin: de vader lijdt geen gezichtsverlies, de moeder en zusjes kunnen zich onder zijn escorte buitenshuis bewegen en als ze arm zijn kan een vermomde zoon elders geld gaan verdienen. In een land zonder wettelijke en sociale voorzieningen zijn de families afhankelijk van hun mannen. In grote gebieden in Afghanistan is de geletterdheid niet groter dan tien procent, en tiert het bijgeloof welig. Wijd en zijd wordt de overtuiging aangehangen dat de vrouw het geslacht van een kind bepaalt door het zich vast voor te nemen. Als er dus een meisje wordt geboren is dat de schuld van de moeder. Ze heeft niet genoeg een zoon gewenst. Een jongensbaby is een triomf, een succes. Een meisjesbaby is een vernedering, een mislukking.

Magie
Nordberg raakt gefascineerd door de Afghaanse jongensmeisjes en komt de waanzinnigste verhalen tegen. In een Taliban-dorpje waar de vrouwen en mannen strikt gescheiden leven, woont een ‘oom’, een volwassen vrouw met een tulband op en mannenkleren aan. Als ‘tussenfiguur’ heeft ze een speciale status en functioneert ze als boodschapper tussen de beide seksen (de meeste nepjongens veranderen net voor de puberteit trouwens weer in een meisje). Op een zwart-witfoto uit het begin van de twintigste eeuw bewaken vrouwen in mannenkleding een harem – vrouwen vormen immers geen bedreiging voor de kuisheid van andere vrouwen. Ze ontmoet een hoogopgeleide vrouwelijke gynaecoloog die tevens een reputatie hoog houdt als ‘zonenmaakster’: met het doorgeven van oeroude huismiddeltjes, diëten met warme en koude voedingsmiddelen en seksuele standjes boekt ze opmerkelijke resultaten. Voor wie cynisch is: “… De conventionele geneeskunde erkent inderdaad dat mannelijk sperma sneller zwemt en eerder vermoeid raakt, terwijl sperma met het vrouwelijke chromosoom trager is maar meer uithoudingsvermogen heeft en langer blijft leven in de baarmoeder…”. Ze vertelt over het magische geloof dat een bacha posj de weg vrij maakt voor het krijgen van een echte zoon.
Nordberg heeft voor haar boek een paar dozijn jongensmeisjes geïnterviewd. Door de levens van vijf van hen te ontrafelen duikt ze diep in de geheimen van de bacha posj. Het blijkt dat niet alleen in Afghanistan maar overal waar sprake is en was van een rigide patriarchale samenleving vrouwen zich hebben voorgedaan als mannen om oorlog te voeren, te werken, een opleiding te kunnen volgen of simpel zonder gevaar voor eigen leven te kunnen reizen (zie b.v. mijn blog over “Gebed voor de vermisten” van Jennifer Clement). De nepjongens die voor hun puberteit weer meisje worden, lijken door hun ervaring geestelijk weerbaarder en onafhankelijker in het leven te staan. Degenen die hun vermomming als jongen langer volhouden, hebben het als volwassene erg moeilijk met hun vrouwelijkheid. Diepgravend schrijft Nordberg over de betekenis van gender en de rol van seks in de gesegregeerde samenleving van Afghanistan.

Macht en godsdienst
Afghanistan is één van de gevaarlijkste landen om kinderen te krijgen. Elk half uur sterft er een moeder tijdens een bevalling. De levensverwachting van vrouwen is 44 jaar. De meeste zwangere vrouwen zijn te arm om een echo te laten maken en eventueel een abortus uit te voeren, zoals in buurlanden als India vaak gebeurt. In heel Azië zijn al meer dan 160 miljoen vrouwelijke foetussen geaborteerd, waardoor er generaties lang gigantische problemen de kop zullen gaan opsteken vanwege het vrouwentekort; vertelt Nordberg. Uit onderzoek komt naar voren dat de mate van vernedering en onderdrukking van vrouwen zo’n beetje gelijk op gaat met de mate van geweld en agressie oftewel oorlog naar buiten toe. Hoe meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen, hoe vreedzamer en economisch stabieler een land. Daarnaast wijst Nordberg op het feit dat achter iedere bacha posj een vooruitstrevende vader staat. Lang niet alle mannen willen dat vrouwen onzichtbaar zijn. Ook zij zitten gevangen in de kaken van de traditie. Het zijn heel vaak en juist de vrouwen, de oma’s en de (schoon)moeders , die de aloude sociale conventies met hand en tand bewaken en verdedigen (zie b.v. ook mijn blog over “De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man) van Lisette Thooft). Nordberg zet de Islam absoluut niet neer als een achtergebleven en antiprogressieve godsdienst; al zijn veel Islam-uitleggers dat vaak wel: “… Het is de klassieke vloek die rust op de georganiseerde godsdienst: stervelingen gaan met de interpretatie aan de haal om anderen onder de duim te houden…”. Ze benadrukt dat mensen godsdienst vaak misbruiken om macht uit te oefenen, maar dat dat niet hetzelfde is als dat godsdienst überhaupt oorlog zou zijn (zie b.v. ook mijn blog over “Compassie” van Karen Armstrong). Veel jonge mensen krijgen les van moellahs die zelf niet eens kunnen lezen of schrijven. Als iemand zegt dat er iets in de Koran staat, wordt dat meestal voetstoots aangenomen, want je zou maar eens de indruk wekken tegen Allah in te gaan. Niemand vertrouwt elkaar in Afghanistan. Alles draait om de buitenkant, om de goede naam en de eerbaarheid. Vandaar dat kledingvoorschriften ook zo belangrijk zijn. Van vrouwen mag niet alleen geen stukje huid zichtbaar zijn, ze mogen je ook niet aankijken, en er mogen geen vrouwelijke vormen zichtbaar zijn. Het gevolg is dat iedereen eigenlijk doorlopend aan seks denkt.

Wie dacht dat kolonialisme iets uit het verleden is…

Nordberg doet een beschamend en ten hemel schreiend boekje open over de sjieke expatgemeenschap vol high-tech en ultra-design in Kabul waar een ontwikkelingswerker in het middenkader per maand ongeveer 15000(!) dollar belastingvrij verdient. Tussen 2006 en 2011 werd er in totaal ruim 30 miljard dollar aan ontwikkelingshulp in Afghanistan gepompt door ongeveer 30 landen en een paar grote multilaterale organisaties als de Europese Unie, de Verenigde Naties en de Wereldbank. Van elke dollar ontwikkelingsgeld komt bij tijd en wijle nog geen tien cent ten goede aan de over het algemeen straatarme Afghaanse bevolking. Van de rest van het geld is vooralsnog alleen een select groepje Afghanen en buitenlanders uitzonderlijk rijk geworden: “… Bij een van de meest opgehemelde prestaties – onderwijs, met name aan meisjes – wordt gepronkt met indrukwekkende officiële cijfers: bijna tien miljoen geregistreerde leerlingen, terwijl dat er onder de Taliban slechts rond de vijftigduizend waren. Maar de helft van de nieuwe scholen in Afghanistan beschikt niet over een gebouw en heeft geen docenten, de meeste leerlingen maken hun school nooit af, en een vijfde van de geregistreerde leerlingen is permanent afwezig…”. Bovendien reikt de interesse voor het onderwijs van de zelfingenomen buitenlanders niet tot de universiteiten. Iedere neergestreken organisatie doet maar wat: elke nationaliteit en iedere organisatie probeert een eigen versie van democratie en ontwikkeling uit te voeren, zonder meestal ooit met elkaar te overleggen. De enorme hoeveelheden geld wakkeren het wanbeheer en de corruptie gigantisch aan en maken van Afghanistan een ‘renteniersstaat’ die volkomen afhankelijk is van internationale hulp en nauwelijks verantwoording aflegt tegenover de eigen burgers. Een laag jetsettende, Engelssprekende vrouwelijke activisten in Kabul die zich met name richt op international gehoor, heeft de kloof tussen de stedelijke en plattelandsvrouwen alleen maar nog groter gemaakt (ter overweging: in één jaar werden maar liefst ruim 700 buitenlandse projecten gesponsord voor het verbeteren van de leefsituatie van vrouwen en meisjes - welke ‘gewone’ Afghaanse er beter van is geworden mag het zeggen): “…Soms laten de Amerikanen zich erop voorstaan dat ze sinds ze op het vliegveld zijn opgepikt, geen voet buiten de compound hebben gezet en dat ook niet zullen doen tot ze weer naar huis gaan…”. Voor wie dacht dat kolonialisme iets uit het verleden is…
De toekomst is verre van rooskleurig: bijna alle desgevraagde insiders zijn het er over eens dat als de buitenlandse troepen definitief vertrekken Afghanistan zal ontaarden in een chaotische burgeroorlog dan wel een wetteloze narcostaat, waarna regionale krijgsheren de provincies waarschijnlijk onder elkaar zullen verdelen.

Is het bij ons wel zo heel erg veel anders?

“De verborgen meisjes van Kabul” geeft niet alleen een verbijsterend beeld van de man- vrouwverhoudingen in Afghanistan; al lezende word je zelf ook een spiegel voorgehouden. Niemand heeft de sociale context waarin hij wordt geboren voor het kiezen. In hoeverre passen wij ons aan om niet buiten de boot te vallen (zie b.v. ook mijn blog over “De menselijke smet” van Philip Roth)? Is het bij ons wel zo heel erg veel anders? Het zegt toch wel wat dat de film “Houdt God van vrouwen”, waarin Hilligje Kok haar best doet een meer actieve rol in de kerk en politiek te spelen, bekroond werd als beste documentaire van 2013. En dat Lilian Janse, die zich tegen de partijbeginselen in verkiesbaar stelde als vrouwelijk SGP-raadslid in Vlissingen, is genomineerd als moedigste mens van 2014 in het Een Vandaag Opiniepanel. En wel door de bestseller-schrijfster van "Dorsvloer vol confetti", Franca Treur, die zelf uit een streng-christelijk milieu komt waarin ze geacht werd met een hoedje op en een rokje aan ter kerke te gaan. Nordberg: “… Toen Setareh (een tolk) uiteindelijk met een speciaal voor de gelegenheid aangeschaft prepaid mobieltje een woordvoerder van de Taliban in de provincie Kunar had bereikt, bevestigde hij dat als de Taliban eenmaal meer macht in Afghanistan krijgen – wat hij stellig verwachtte zodra de meeste Amerikanen en de geallieerde strijdkrachten waren vertrokken – de bacha posj onmiddellijk in de ban zouden worden gedaan, aangezien diegenen die proberen hun gender te veranderen, zich ten onrechte ‘met Gods schepping bemoeien’. De woordvoerder liet Setareh tevens weten dat vrouwen uit alle universiteiten, rechtbanken, het parlement en de provincieraden zullen worden verwijderd, omdat ‘God geen vrouwen op die plekken wil’…”. Dat klinkt me bekend in de oren...

Uitgave: Atlas Contact - 2015, vertaling Miebeth van Horn, 384 blz., ISBN 978 904 502 803 3, € 24,99
Ik las het manuscript. Eind januari is het boek leverbaar. Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 19 december 2014

Pleidooi voor de Psalmen – Tom Wright


Subtitel: Waarom we ze niet kunnen missen

N.T. Wright (1948 - Northumberland), actief binnen de Anglicaanse Kerk als nieuwtestamenticus, is één van de spraakmakendste theologen van onze tijd. Sommigen noemen hem zelfs de nieuwe C.S. Lewis - bij ons vooral bekend van de Narnia verhalen en films - vanwege zijn vermogen het aloude christelijke geloof zó te verwoorden dat moderne mensen er weer wat van gaan begrijpen. Tot 2010 was hij bisschop in Durham. Tegenwoordig hoogleraar aan de Universiteit van St. Andrews.

Sterke taal

“Pleidooi voor de Psalmen” is zijn meest persoonlijke boek, waarin hij zijn zorg uit over het feit dat de psalmen door veel christenen als te ouderwets en te zwaar aan de kant worden geschoven: “… De Psalmen behoren tot de oudste gedichten ter wereld, en ze kunnen nog steeds wedijveren met elke vorm van poëzie uit alle antieke of moderne culturen, waar ook maar ter wereld. Ze zijn vol kracht en passie, gruwelijke ellende en uitgelaten jubel, tedere fijngevoeligheid en krachtige hoop. Wie maar een beetje hart en openheid heeft voor nieuwe dimensies van menselijke ervaring, iedereen die van een goed boek of gedicht houdt, iedereen die zicht wil krijgen op de heldere flitsen en op de donkere schuilhoeken van de menselijke ziel – iedereen met openheid voor de fraaie uitdrukking van een weidse visie op de werkelijkheid, zou op deze gedichten moeten reageren, met de eetlust van een mens die voor een week of twee geen goede maaltijd heeft gehad. Het is er gewoon allemaal...". Daar ben ik het volkomen mee eens. Bijbeltaal is anders dan vrome taal. Van de zalvende toon in veel kwezelige gedichten, de alles-komt-goed en het-is-toch-wat vooringenomenheid in veel christelijke verhalen en de happy-clappy-mentaliteit in veel gospelliederen zakt mijn broek af. Bijbeltaal is sterke taal, heb ik eerder beweerd - zie mijn blog over “Agaat” van Marlene van Niekerk - of je nu vloekt of een Bijbeltekst citeert. Van de week keek ik naar een oorlogsfilm, “Fury” met Brad Pitt, en wat gebeurt er als in het heetst van de strijd een paar soldaten opgesloten zitten in het binnenste van een defecte tank: ze gaan Bijbelteksten reciteren.

The Third Quest
“Pleidooi voor de Psalmen” is niet het makkelijkste boek van Wright. Daarom ga ik het eerst over wat andere boeken van hem hebben. In "Gewoon Jezus" legt Tom Wright aan een breed – en niet per se christelijk publiek – uit wie volgens hem de echte Jezus was, door Hem als historisch figuur in de sociale en politieke cultuur van zijn tijd te plaatsen (Romeinse overheersing, Joodse nationalistische gevoelens – zie b.v. ook “De langste week” van Nick Page). Hij noemt zijn manier van onderzoek ‘the Third Quest’, in tegenstelling tot de eerste wetenschappelijke zoektocht van negentiende-eeuwse theologen die de ‘ware’ Jezus trachtten te vinden door enkel de evangeliën uit te kammen - waardoor ze meestal een Jezus overhielden die voornamelijk in hun eigen straatje paste; en de tweede zoektocht die na WO II op gang kwam, en zich vooral richtte op het vroegchristelijke denkkader, waardoor men meestal niet verder kwam dan een visie over hoe er in het begin over Jezus werd gedacht.
In "Verrast door hoop" houdt Wright een pleidooi voor de feitelijke opstanding van Jezus (nogal wat Bijbelwetenschappers nemen dat verhaal niet serieus). Volgens hem bestaan er hiervoor veel aanwijzingen waar ook niet-gelovigen niet omheen kunnen (zie b.v. eveneens Pinchas Lapide, die als ongelovige Jood er toch van overtuigd was dat Jezus lichamelijk opstond). Hieruit volgt dat de bestemming van christenen na de dood niet in de hemel, maar op de door God vernieuwde aarde ligt – eens zal God de hele kapotte wereld verlossen, en niet alleen maar bepaalde personen.
In "Goed leven" gaat het over de verandering die je ondergaat als je gelovig wordt. Het gaat er niet om dat je je aan allerlei wetjes en regeltjes houdt, het gaat om ‘karakterontwikkeling’, om ‘een tweede natuur ontwikkelen’ naar het voorbeeld van Jezus. Wright: “… een van de elementaire geestelijke wetten is dat je wordt wat je aanbidt…”. Dat maakt je een ander mens (ik heb daar uitgebreid bij stil gestaan in mijn blog over "De zon tegemoet" van Else Grabe; zie verder ook de recensie over “Het smalle pad van de liefde” van Vonne van der Meer met onderwerpen als ‘religieus ontwaken’ en ‘geloof als ontwikkelingsmodel’).
Ik denk dat als je deze boeken gelezen hebt, “Pleidooi voor de Psalmen” veel toegankelijker wordt, omdat je dan bent ingewijd in de gedachtegang van Wright. Ik las dat zijn Bijbelcommentaarserie "Voor iedereen" wel weer heel laagdrempelig is.

Het ‘verhaal’ van de Psalmen
Prachtig schrijft Wright over het ‘verhaal’ van de psalmen: “… Het is het verhaal van God de schepper, over zijn kracht en heerschappij, die hemel en aarde bestuurt, die de hele schepping verheugt door een oplossing te geven voor heel de janboel en warboel, alle wonden en ongerechtigheden, eens en voor altijd. Het is ook het verhaal van kwaadwillende vijanden die om prooi rondzwerven, van mensen die leugens fluisteren en strikken zetten, en van slapeloze nachten en flessen vol tranen. Een deel van het vreemde werk van de Psalmen is om de verschrikking en schande van alle eeuwen samen te trekken naar een punt waar het intens en ondraaglijk wordt, waar het samengebald wordt in één grote schreeuw van pijn, de pijn van Israël, de pijn van Adam en Eva, de pijn die uitroept, in de meest paradoxale daad van aanbidding, om te vragen waarom God in de steek liet. En dan vertellen de Psalmen natuurlijk het verhaal van een vreemde vindicatie die de zaken rechtzet, van een wonderlijke uitredding, van troost en herstel…”, oftewel: het verhaal dat Jezus kwam vervullen.
Hij wijst op het opmerkelijke gegeven dat sommige psalmregels iets zeggen vanuit een bepaalde invalshoek en herhalen vanuit een net iets andere, waardoor de lezer wordt uitgenodigd beide gezichtspunten te volgen, en zo een grotere, onuitgesproken waarheid te ‘zien’, die tussen de regels doorschijnt. Sommige mysteries zijn nu eenmaal te groot voor woorden. Aan sommige realiteiten kunnen zelfs de grootste dichters niet tippen; er is alleen maar naar te verwijzen. Zoals: “… Door het woord van de Heer is de hemel gemaakt / door de adem van zijn mond het leger der sterren…” (33:6), "... Ik open mijn mond voor een wijze les / spreek uit wat sinds lang verborgen is..." (78:2), “… Ga ik op weg of rust ik uit, U merkt het op / met al mijn wegen bent U vertrouwd…” (139:3). Wright: “… Iets dergelijks wordt elders in de Bijbel bereikt – bijvoorbeeld in Genesis dat ons twee scheppingsverhalen geeft, met twee voorstellingen in beeldtaal, voor een werkelijkheid die beide te boven gaat…”.

Anders
Volgens Wright is het niet problematisch dat de tekst van de Thora ‘oud’ is en onze hedendaagse wereldbeschouwing ‘nieuw’ – en daarom op de een of andere manier beter – maar fundamenteel ‘anders’. Een gelovige zal zich dus niets minder dan een nieuwe denkwereld eigen moeten maken. De westerse levensbeschouwing is grotendeels gebaseerd op het klassieke epicurisme, zoals verwoord door de grote Romeinse dichter Lucretius, die ongeveer een eeuw voor Jezus leefde. Hij zag God of ‘de goden’ en de wereld die wij kennen door een grote en onoverbrugbare kloof gescheiden. Dus kun je maar het beste, wat betreft de godenwereld, je schouders ophalen, en uit het leven halen wat er voor je in zit. Deze filosofie staat haaks op de aanname van een monotheïstische Scheppergod die zich met jou en de wereld bemoeit.
Aan de andere kant zijn we ook nog eens gevormd door een nog steeds werkzaam platonisme, dat de materiële wereld ziet als een krakkemikkige en verdorven plaats die verdragen moet worden zolang we ertoe veroordeeld zijn en die we moeten ontvluchten als dat mogelijk is. Wright noemt dat ‘een tamelijk verwoestende combinatie’, die veel christenen ertoe gebracht heeft de wereld en het hier-en-nu af te wijzen. Hij verwijst naar het Oudtestamentische Bijbelverhaal over Sadrach, Mesach en Abednego , de drie helden die weigeren het gouden beeld dat Nebukadnessar had opgericht eer te bewijzen: “… Als trouwe Joden waren zij vastbesloten alleen de ene schepper-God te aanbidden. Maar wanneer mensen de heidense afgoderij afwijzen, dan zijn zij maar al te gauw geneigd te schuilen bij een soort dualisme, met angst voor de materiële wereld voor het geval dat dat een plaats van demonen mocht zijn…”. Vervolgens komt hij met een enorm scala aan psalmverzen, die de schoonheid van de wereld, met alles er op en er aan, bejubelen. De psalmdichters beschouwden de aarde zelf niet als ‘goddelijk’, als de ‘godin Gaia’, zoals veel New-Age aanhangers, maar het is wél de luisterrijke creatie van de ware God, dus alle lof waardig.

Transformatie
Wright behandelt de psalmen aan de hand van de thema’s tijd, ruimte en materie als onderwerpen waar de menselijke en goddelijke wereld elkaar kruisen. Op die manier lijken de psalmen een nieuwe dimensie, een spirituele ruimte te kunnen scheppen in de ziel van mensen. Een ruimte voor God. Om ons die ruimte eigen te maken is het lezen, zingen of reciteren van de psalmgedichten een belangrijk hulpmiddel: “… De Psalmen geven aan dat de mensen die ze zingen werkelijk veranderd worden tijdens het proces van zingen. Hun diepste innerlijk – ook in fysieke zin – wordt getransformeerd…”. De psalmen trekken je een andere wereld in. Hoe ‘werkt’ dat in de praktijk? “… Elke gedachte die we denken, elke daad die we doen, en vooral elke gewoonte die we aannemen en ontwikkelen, schept ‘paden’ in onze hersenen. Dat is de reden waarom een gewoonte is wat het is: iets wat in het begin moeilijk of onmogelijk is (denk aan het leren van een vreemde taal of het bespelen van een muziekinstrument), wordt langzamerhand, zoals we zeggen, ‘tweede natuur’. Plotseling realiseren we ons dat we een hele zin gesproken of een hele melodie gespeeld hebben, zonder erbij stil te staan. Wanneer dat gebeurt is er neurologisch iets veranderd in ons systeem. Soms hebben deze veranderingen overduidelijk fysieke gevolgen. Ik kende eens een jongen die zo lang en toegewijd op de viool geoefend had, vanaf zijn vroegste jaren, dat de vingers van zijn linkerhand toen hij een tiener was een paar centimeter langer waren dan die van zijn rechterhand…”. Ik moest denken aan Maarten 't Hart die het geloof der vaderen verloor maar in wie het vuur voor de psalmen nog altijd brandt - zoals hij zegt. Ik heb zelf wel eens meegemaakt dat vrienden die het geloof allang voorbij waren, terwijl ze opgingen in een bezigheid - schilderen, auto wassen, ik noem maar wat – zonder dat ze het in de gaten hadden een psalm neurieden. Soms legde ik uit waar de melodie vandaan kwam, omdat ze daar zelf geen idee van hadden. Altijd bleken ze als kind meegenomen te zijn naar een kerk. Gebaande hersenpaden blokkeer je niet zomaar. Zoiets ontroert mij. Misschien zijn we in ons onbewuste wel veel religieuzer dan we denken.

Uitgave: Van Wijnen – 2014, vertaling Kees van der Ziel, 128 blz., ISBN 978 905 194 481 5, €12,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 12 december 2014

De thuiskomst – Anna Enquist


Met de leesclub een al wat ouder, oneindig melancholiek, droevig, maar wel heel mooi boek, “De thuiskomst” van Anna Enquist (1945, studeerde psychologie, psychoanalyse en piano aan het conservatorium), gelezen. Enquist deed onderzoek voor het verhaal toen haar dochter Margit verongelukte op de Dam in Amsterdam. In een nawoord achter in het boek vertelt ze dat haar dochter weet had van haar plannen en haar nieuwsgierigheid haar hielp door te zetten met schrijven, al wist ze vaak niet hoe. Ze zegt veel gehad te hebben aan de adviezen van anderen: Heleen Bokmeier (‘doe het uit het perspectief van de vrouw’), Hugo Claus (‘nooit meer of minder dan twee A-viertjes per dag’), Marcel Möring (‘niet plannen, gewoon gaan zitten en beginnen’) …

Wat weet je nou

Het historische verhaal “De thuiskomst” is gebaseerd op het leven van de vrouw van de beroemde Engelse ontdekkingsreiziger James Cook (1728-1779): Elizabeth Batts (1741 – 1835). Ze kreeg zes kinderen van hem - hoe ze dat voor elkaar bokste snap je niet, want het verhaal begint met de opmerking dat ze van de twaalf jaar dat ze getrouwd waren, James amper een jaar thuis heeft gehad – die ze allemaal overleefde, inclusief haar man. Ze werd maar liefst vierennegentig.
Ze zegt dat ze wist waar ze aan begon toen ze besloot met een zeeman te trouwen, dat ze goed tegen alleen-zijn kon, zich zelfs wel op haar eenzaamheid verheugde – maar ach, wat weet je nou, als je eenentwintig bent… Als ze moeder is van twee schoolgaande zonen, en een dochtertje en twee andere zoontjes heeft begraven, is ze er heel anders aan toe: “… Ze was moe. Alles in haar vierendertigjarige lichaam wilde naar beneden, naar de grond, en daar blijven liggen. Liever nog, in het gras onder de linde…”. Ze bereidt zich voor op de thuiskomst van haar echtgenoot, die drie jaar weg is geweest. Het is wennen als hij vertrekt, het is wennen als hij terugkomt. Jarenlang is ze een onafhankelijke vrouw die haar zaakjes zelf beslist en alleen alle moeite en verdriet van het leven torst, en dan is daar ineens die man die denkt het nodige te zeggen te hebben over het gezin en haar opeist in bed. Maar nu is het de laatste keer geweest, denkt ze. Het is genoeg geweest – nu zal hij niet meer weggaan; nooit meer. Dat heeft Hugh Palliser, kapitein aan wal en contactpersoon van James, op wie ze het hele verhaal door heimelijk verliefd lijkt - en hij op haar - beloofd. Nou, als dat zo stellig in het begin van een roman wordt geponeerd kun je er donder op zeggen dat het anders loopt.

Huppelend meisje
Het verhaal over Elly. Dochter van Elizabeth. Een kleuter nog. In een onbewaakt ogenblik glipt ze de straat op, en loopt onder een paardenkoets: dood. Elizabeth blijft steken in haar rouw – komt er nooit meer overheen. Veel lezers vonden het storend dat Elizabeth zoveel meer ontdaan lijkt door het omkomen van Elly, dan door het overlijden van de overige kinderen. Maar ‘dochters zijn de toekomst’; ‘zonen worden opgegeten door de zee’. Het is alsof de moeders in het boek zich zo-bij-zo al instellen op het afscheid nemen van hun mannen. Bovendien geeft Elizabeth zichzelf de schuld van het ongeluk. Ze lette niet op; déze dood had ze kunnen voorkomen. Ongelooflijk mooi schrijft Enquist over de begrafenisdienst. Elizabeth hoort niets van wat de dominee zegt; het is de organist die haar woordeloos door het gebeuren loodst met Händels ‘Water Music’: “… Ze herkende de melodie. De oude organist riep de zee op, hij herinnerde haar aan het feit dat James bestond, dat haar man daarbuiten, ver weg, op het water voer en naar haar terug zou keren, dat niet alles verloren was. Het kistje was tot halverwege het middenpad geschoven. Aan de arm van Palliser volgde zij, omspoeld door muziek. De volle klank verdween om plaats te maken voor een puur houtblazersgeluid. Het was of het breekbare trio gespeeld werd door in volmaakte eenheid opererende hobo’s, fluiten en fagotten. Op het eerste gehoor leek het een vrolijk lied, maar zij wist wel beter en meneer Hartland ook. De manier waarop hij steeds de korte, smekende frases afsloot brak haar hart. Zo was het. Een huppelend meisje op de weg. In de zon. Onder de zware koets…”. En ík herken de schrijfster: de musicus, de moeder van een verloren dochter.

Wachten
James komt thuis. Alles lijkt erop dat hij niet meer weg zal gaan. Dan looft de koning een prijs van twintigduizend pond uit aan de zeevaarder die een noordelijke doorgang ontdekt naar de andere kant van de wereld. James kan geen weerstand bieden en neemt in een dronken bui de uitdaging aan. Weer laat hij Elizabeth in de steek. Hij kan niet anders, zegt hij, alleen op zee is hij zichzelf. Haar moeder vindt dat Elizabeth niet zo moeilijk moet doen. Die kerels hou je toch niet tegen; die willen alleen maar weg. Ze komen vanzelf wel weer terug. “… Het enige wat je kan doen is: meegeven. Je moet zijn als gras. Ze vertrappen je met hun zware klompen, en je buigt mee. Ooit zullen ze hun voeten verplaatsen, dan richt je je weer op. Als je stijf rechtop zou blijven staan, zoals het riet, dan breek je. Het gaat voorbij, Elizabeth, aan alles komt hoe dan ook een einde. Wachten. Geen verzet, dan ga je verliezen.’ ‘Als het gras,’ fluisterde Elizabeth. Wat mooi. Het gras langs de rivier: verdronken, verdroogd, opgevreten, platgeranseld. Altijd komt het weer op. Als het gras zal ik zijn. Als het gras…”. Elizabeth is een vrouw die haar leven verdoet met wachten: “… Er lag een tapijt van bruine bladeren in de tuin. Ze kon er zich niet druk om maken. Een voor een zouden de regenwormen de blaadjes de grond in trekken, soms zag ze een blad rechtop staan als een vaasje in de aarde. Wachten moet je, rustig wachten, dan kwamen de meeste dingen vanzelf goed…”.

Meestal zien mensen alleen wat ze weten

Via de verhalen en logboeken van James, die Elizabeth corrigeert, komen we van alles te weten over het leven aan boord, en over de vreemde werelden die de ontdekkingsreizigers aantreffen op verre kusten. De hardhandige manier waarop James Cook zijn bemanning van scheurbuik tracht te vrijwaren. Kannibalisme. De vrije seksuele gewoonten op Tahiti waardoor de matrozen binnen no time de bewoners opzadelen met vreselijke geslachtziekten. De bemanning die bij bosjes het leven laat – is het niet in de huizenhoge golven of vanwege verwoestend pakijs, dan wel door moeraskoorts. De afgrijselijke straffen waarmee gezag wordt afgedwongen op de schepen die vergeven zijn van de wantsen, vlooien en luizen. Beschuit met maden, stinkend pekelvlees, rottend water. Matrozen die zich niet willen wassen en hun behoeften benedendeks doen als ze het buiten te koud vinden. Maar ook de voortschrijdende wetenschap - het is tenslotte de tijd van de ‘Verlichting’ - waarvoor al die onmogelijke offers worden gebracht. Het zeemansleven is kei- en keihard. Het gekste verhaal dat ik tegen kwam wordt verteld door een neef van Elizabeth, die als eerste een voet zette op nieuw land waar de mensen net deden of ze hem niet zagen: “… Heel vreemd was dat. Er lag een reusachtig schip in hun baai, ze hadden zoiets nog nooit gezien natuurlijk – maar het was of we niet bestonden. Ze gingen gewoon door met hun bezigheden. Ze keken door ons heen. De kapitein probeerde ze iets te geven, hij legde spijkers en kralen bij hun hut. Ze lieten de geschenken op de grond liggen. Hun blik gleed eroverheen, ze moeten alles gezien hebben maar het drong niet door. Wij, met onze schepen en spullen, bestonden niet…”. Eerder plaatste de schrijfster de opmerking: “… Meestal zien mensen alleen wat ze weten…”. Ik tast in het duister over hoe dit fenomeen psychologisch is uit te leggen, maar als je erover doorfantaseert, heeft het wel bizarre implicaties: wie weet wat wij dan allemaal niet zien!?

Onttakeld door de dood
Na het laatste vertrek van James wordt Elizabeth’s leven meer en meer onttakeld door de dood. Ze krijgt bericht dat haar echtgenoot onder vreemde omstandigheden om het leven is gebracht op het eiland Hawaii. Eerst werd hij binnengehaald als een god. Toen hij verder trok, maar genoodzaakt was terug te keren omdat een mast het had begeven, keerden de inboorlingen zich tegen hem. Een slachtpartij volgde. Zijn overblijfselen kregen een zeemansgraf.
Hun overgevoelige, muzikale zoon Nathaniel, die tegen zijn zin door zijn vader werd gedwongen de zeemansschool te volgen, komt om tijdens zijn eerste en enige reis als matroos en trompettist, in een vliegende storm: vijftien jaar oud.
Mary, haar oude moeder, gaat dood. Dement. De enige die trouwens voor een vrolijke noot zorgt in het boek: ze lustte wel een glaasje. Dreef een matrozenkroeg.
De jongste zoon, Benny, net geboren voordat James voor de laatste keer vertrok, opgevoed door een min omdat Elizabeth nooit van hem heeft kunnen houden, sterft als theologiestudent in Cambridge. Elizabeth haatte dominees, en hij werd uitgerekend gelovig: “… Het maakte haar op een onverklaarbare wijze doodsbang…”.
Na zijn begrafenis verdrinkt de enig overgeblevene, de oudste, Jamie, commandant van de ‘Spitfire’, in de haven van Portsmouth, als hij in een open sloep op weg is naar zijn schip terwijl er een storm woedt: “… De sloep aan barrels tegen de rotsen. Het lichaam van Jamie, met ingeslagen schedel, beroofd van geld en horloge, aangespoeld op het strand…”. Roofmoord?
Hugh, haar rots in de branding, wil haar niet meer zien – omdat hij daar niet tegen kan. Hij houdt teveel van haar. Zegt hij.
Alle mannen die met James hebben gevaren sterven een voor een.
Brieven van wanhopige buurvrouwen en vriendinnen uit die periode beschrijven haar beklagenswaardige toestand: “… Dat ze niet meer buiten, zelfs niet naar beneden kwam. Dat ze in drie weken maar één klein stukje vis had gegeten. Dat ze maandenlang iedere ochtend en iedere middag een uur lang brullend huilde. Dat niets haar helpen kon…".

Alleen de feiten
Enquist laat het boek op een buitengewoon lugubere manier eindigen. Voordat Hugh sterft stuurt hij Elizabeth een brief waarin hij vertelt dat hij het laatste gedeelte van het scheepsjournaal van James achterover heeft gedrukt, om hem niet in opspraak te brengen. Al eerder heeft een collega van James haar heimelijk op de hoogte gesteld van het feit dat zijn lichaam door de inlanders in stukken werd gehakt en verdeeld onder de opperhoofden van de verschillende provincies op het eiland (het was enorm steggelen om zijn stoffelijke resten terug te krijgen): het lijkt wel een beetje op de Oud-Egyptische mythe van Osiris. James had zichzelf niet meer in de hand. Deelde ongelooflijk wrede straffen uit: liet diepe voren kerven in de armen van inboorlingen, sneed de oren af van dieven, gijzelde een prinses die nergens schuld aan had. Uit het in het boek afgedrukte journaal blijkt dat hij zichzelf was gaan zien als Lono, de god van de inlanders, die zichzelf moest offeren voor zijn volk. Pas dan zou het eiland echt in zijn macht zijn. Het idee vatte bij hem post dat de priester en zijn onderdanen een toneelstuk opvoerden, dat ze hem helemaal niet beu waren, dat ze maar deden alsof, omdat zijn bemanning te stom was om te snappen wat er stond te gebeuren. Dronk hij teveel hallucinerende drankjes? Was het hem in de bol geslagen? Als zijn weduwe dik in de negentig is verbrandt ze al het belastende materiaal in een vuurkorf. Zo eindigt het leven van de man die er prat op ging geen geloof, laat staan bijgeloof, nodig te hebben: alleen de feiten telden.
Toen ik op internet ging zoeken naar de dood van James Cook vond ik inderdaad teksten van antropologen die nog steeds discussiëren over deze vreemde geschiedenis.

Uitgave: De Arbeiderspers – 2005, 414 blz., ISBN 978 902 956 258 4, €12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 6 december 2014

De huisgenoot – Marjolijn Uitzinger


Voor wie rond Kerst en Oud & Nieuw verlegen zit om een spannend boek: “De huisgenoot” is de derde Berlijnse thriller van Marjolijn Uitzinger (Amsterdam, 1947) en speelt zich gedeeltelijk in dezelfde periode af, wat ik persoonlijk altijd als erg fijn ervaar, omdat je jezelf er dan des te meer in kunt verplaatsen: “… Het was ijzig koud, vroeger dan andere jaren was de vorst ingevallen. Volgens het televisienieuws waren er al zeven zwervers doodgevroren…”. En even verder: “… Ik opende de deur van mijn grote Amerikaanse ijskast en keek in een deprimerende leegte, na Kerstmis had ik geen boodschappen meer gedaan…”. Ik bedoel maar…

Berlijn: de meest creatieve stad van Europa

Aan het woord is Florian von Bismark die op het punt staat als toekomstig minister van Justitie lid te worden van een schaduwkabinet: “… Het was een open zenuw, een keihard gevecht tussen ambitieuze kandidaten…” (Wikepedia - Een ‘schaduwkabinet’ of ‘schaduwregering’ is een groep politici van een oppostiepartij die partijwoordvoerder zijn op verschillende beleidsterreinen en zo een alternatieve ministerraad vormen. Een schaduwminister kan het beleid van de zittende minister op hetzelfde beleidsterrein bekritiseren en alternatieven presenteren. Vaak worden schaduwministers na een verkiezingsoverwinning van hun partij ook daadwerkelijk minister). Marjolijn Uitzinger weet daar alles van. Ze is politiek verslaggever geweest bij de Volkskrant en Het Vrije Volk, presenteerde op radio en televisie voor o.a. de Vara het programma ‘In de Rooie Haan’, voor de NOS ‘Met het oog op morgen’, en was tussen 1990 en 2006 de stem van de Avro op Radio 1. Momenteel woont en werkt ze in Berlijn. In 2009 schreef ze samen met NOS-correspondent Margriet Brandsma "Na de Muur. Oog in oog met het nieuwe Duitsland", waarin onderzocht wordt hoe gewone Oost- en West-Duitsers tegen de val van de Muur aankijken. Het leuke aan “De huisgenoot” is dat je een gratis code krijgt waarmee je een Berlijn-app kunt downloaden om de ‘meest creatieve stad van Europa’ te verkennen. Op de website van Marjolein Uitzinger kwam ik ook uitgebreide reisdocumentatie over Berlijn tegen: zie hier. Voor 25 euro laten Uitzinger en Brandsma je zelfs een stuk van de stad zien!

Fahrerflucht
Terug naar Florian. Een welgestelde dertiger die door zijn vrouw is verlaten: ze houdt meer van vrouwen. Samen hebben ze een zoontje van vijf, die af en toe een weekend bij hem logeert. Florian heeft er allemaal niet al te veel hartzeer van; hij vindt het wel lekker om alleen te wonen. Als hij op een stervenskoude avond thuiskomt zit er een dakloze jongen in zijn portiek: Mirco. De jongen kent hem: “… Alle politici zouden zo moeten zijn als u. U koopt mijn krant. Altijd vriendelijk. En vanavond zag ik u op televisie, toen ik koffie dronk in het station. Goed interview…”. Florian geeft hem wat geld. Als hij naar bed gaat zit de jongen er nog steeds. Hij bedenkt dat het misschien doorgestoken kaart is. Dat er buiten een verborgen camera opgesteld kan staan, omdat de pers wil showen hoe hij reageert op zwervers. De SPD neemt het toch zo graag op voor mensen aan de onderkant van de maatschappij?! De jongen praat zich zijn huis in. Staat de volgende avond weer op de stoep. Berekenend beseft Florian dat het zijn populariteit alleen maar ten goede komt als hij zich ontfermt over een zwerfjongere. Bovendien gedraagt Mirco zich intelligent, beschaafd en bescheiden. Binnen de kortste keren is zijn logeerkamer bezet door deze nieuwe huisgenoot. Als Mirco ook nog eens een buitengewoon zielig verhaal ophangt over zijn achtergrond, besluit Florian hem in dienst te nemen als privéchauffeur. Kan hij af en toe eens een borreltje extra nemen. Op een avond na een vergadering steekt er een fietser in volle vaart de weg over. Mirco kan hem niet meer ontwijken. Florian springt de auto uit, ziet dat hij dood is, ziet ook dat er verder niemand op straat is, stapt zijn auto weer in, en beveelt de verbijsterde Mirco door te rijden: ‘Fahrerflucht’. Door dit ernstige misdrijf zijn de politicus en de zwerver tot elkaar veroordeeld. De gevolgen stapelen zich op. Steeds heftiger chantagemiddelen zijn nodig om het ongeval onder het tapijt te vegen. Ik ga natuurlijk niet alles uit de doeken doen: het moet wel spannend blijven.

In de politiek heb je geen vrienden
Wie denkt dat politiek saai is, moet dit boek maar eens lezen. Heel knap schetst Uitzinger een speelveld dat nog het meest weg heeft van een arena. De belanghebbenden draaien als haaien om elkaar heen. Met argusogen wordt niet alleen iedere beweging van de tegenpartij gevolgd, maar ook die van de kandidaten binnen eigen gelederen. “… In de politiek heb je geen vrienden…”, zegt Florian. Als hij wegens een uitglijder bij zijn fractiebestuur op het matje moet komen gaat dat zo: “… ‘Ik heb Bismark al hierop aangesproken, hij heeft zijn verontschuldigingen aangeboden en hij heeft me klip en klaar toegezegd dat dit niet meer zal voorkomen.’ Zo berouwvol mogelijk keek ik de vergadertafel rond, maar die moeite had ik me kunnen besparen, niemand keurde me een blik waardig. De aanwezigen bladerden wat in hun papieren of hielden hun ogen gericht op Anna- Lotte. Bij mijn binnenkomst was ik niet begroet, men negeerde mij totaal…”. Het politieke bedrijf lijkt voornamelijk gebaseerd op afgunst. Als iemand een ander pootje kan haken, zal dat niet worden nagelaten. Het is dan ook erg vervelend dat Florian’s tegenstreven, de CDU-politicus Gerhard Kuhn, hem al vanaf het gymnasium kent, en veels te veel van hem weet. Florian wordt neergezet als een saaie, onsportieve boekenwurm, die het alleen maar over politiek kan hebben, en erger. De insinuaties zijn niet van de lucht. Florian zal met Kuhn af moeten rekenen om zijn gezicht te redden:
“… Het politieke bedrijf lijkt op de dierenwereld. Als het alfadier verzwakt is, nemen anderen hun kans waar…”.

Ieder woord op zijn eigen, prettige plaats
Hoewel “De huisgenoot” klein is gehouden - geen grootse avonturen in de zin van de mediathriller van 2014 "Ik ben Pelgrim" – komt er genoeg aan actualiteit voorbij om de aandacht te vangen. Het gaat b.v. over de Stricher, de voornamelijk Bulgaarse en Roemeense schandknapen, die in de buurt van Bahnhof Zoo klanten trachten op te pikken. De schrijfster haalt een onderzoek van Sabine Rückert aan, “Toten haben keine Lobby” (1998), dat voornoemde schreef naar aanleiding van een krantenartikel waarin werd beweerd dat één op de twee moorden in Duitsland nooit boven water komt. Elk jaar zouden “… maar liefst zo’n twintigduizend moorden in de Bondsrepubliek onopgemerkt blijven. En als ze wel worden ontdekt, blijven ze vaak onopgelost. De publieke opinie is zich daarvan niet bewust; meestal blijft de verslaggeving beperkt tot kleine berichten, tenzij het een spectaculair geval is…”. Andere onderwerpen zijn o.a. het gebruik van de partydrug GHB, seksuele intimidatie, klokkenluiders en bouwfraude. Het bijzondere aan deze thriller vind ik dat er geen sprake is van good guys versus bad guys: alle personages hebben hun goede en zwarte kanten – net als in het echte leven. De auteur beschrijft het politieke theater vol huichelende, calculerende geesten en de bijhorende persmuskieten, op een uitzonderlijk kalme, bijna beheerste manier. Ieder woord staat op zijn eigen, prettige plaats.
Vooralsnog zijn we volgens mij nog niet klaar met Uitzinger, want “De huisgenoot” eindigt aldus: “… Onwillekeurig glimlachte ik. Wie dacht dat mijn rol was uitgespeeld, vergiste zich. Ik was nog lang niet weg…”. Gelukkig maar!

Uitgave: De Geus – 2014, 283 blz., ISBN 978 904 453 368 2, €17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier