Julia Franck (1970; Oost-Berlijn) over de achtergrond van “De middagvrouw” waar ze in 2007 de prestigieuze Deutscher Buchpreis mee won: “… Mijn vader is heel jong overleden, wat ik over hem weet, is niet veel. Hij was verlegen en fijngevoelig, maar hij had geen vertrouwen in andere mensen. Enkele maanden na het einde van de oorlog had zijn moeder hem op het perron achtergelaten met de belofte meteen weer terug te komen. Hij was zeven jaar en wachtte tevergeefs. Misschien is hij wel nooit ouder geworden en heeft hij zijn hele leven gewacht. Voor mij is dit gegeven familielegende en griezelverhaal ineen. Wat, zo vroeg ik me al heel jong af, brengt een moeder tot zo'n besluit? Ze was verpleegster en had dan ook een voor die tijd ongebruikelijke opleiding genoten, die alleen voor dochters van goeden huize was weggelegd. Bij mijn naspeuringen heb ik heel wat sporen van haar kunnen terugvinden, oude foto's waarop ze met haar oudere, niet minder knappe zus te zien is. Documenten in het stadsarchief van Bautzen. Ik kende twee, drie plaatsen waar ze had gewoond, wist haar geboortejaar en sterfdatum te achterhalen, maar hoe intensiever mijn zoektocht werd, hoe meer ik merkte dat sporen alleen nog geen verhaal vertellen. Een verhaal heeft mensen en perspectieven nodig. Ik gaf haar een naam: Helene. Ik moest haar zelf bedenken, haar karakter, haar ervaringen, de omstandigheden waaronder ze was opgegroeid, de verwachtingen van en hindernissen voor een vrouw uit die tijd, zeer intelligent en zonder vooruitzicht op een studie, als jonge vrouw hoopvol gestemd en romantisch verliefd, uiteindelijk getrouwd, uit traditie en noodzaak en zonder liefde, moeder tegen wil en dank. In welke mate kon een vrouw in die tijd haar leven zelf vormgeven en haar eigen identiteit bepalen, op welke momenten moest zij zich verloochenen. Hoe meer ik me een voorstelling van haar leven maakte, hoe duidelijker ze mij voor ogen stond, haar gebaren, haar lach, haar ontwijkende blik - de schaamte en rusteloosheid waarmee ze probeerde zichzelf te zijn –, des te beter begreep ik hoe ze tot een dergelijk besluit had kunnen komen. Van meet af aan wist ik dat ik haar wilde rechtvaardigen noch moreel veroordelen – maar dat ik wilde vertellen, zo precies en nauwgezet mogelijk…”.
Proloog
“De middagvrouw” is een echt ‘Duits’ - zwaar, filosofisch, breedvoerig - maar desondanks fascinerend boek. De proloog begint met de wederwaardigheden van een zevenjarig jongetje, Peter, in het door het Rode Leger veroverde Stettin. WO II is aan zijn eind gekomen. Desolate puinhopen. Niets te eten. Een afwezige vader. Overal soldaten waarvoor geen vrouw veilig is. Als Peter thuiskomt vangt hij een glimp op van zijn moeder, terwijl ze verkracht wordt op de keukentafel, zonder dat hij begrijpt wat er gaande is. Daarop vluchten ze in een overvolle trein richting het westen. Op een station sommeert zijn moeder hem op een bankje te gaan zitten en op hun koffer te passen, waarop ze weg beent. Ze komt niet terug…
Standhouden
Dan begint het lichtelijk absurde verhaal over zijn mama. De kleine Helene uit Bautzen. Negen jaar jonger dan haar zus Martha. Vader: een gerespecteerde uitgever annex drukker. Moeder: een hysterische Jodin voor wie iedereen uit de weg gaat. Gek geworden vanwege de dood van alle vier de jongetjes die tussen Martha en Helene zijn geboren. Ze kan Helene niet om zich heen verdragen. Geen nood: Helene heeft Martha. Papa trekt naar de Grote Oorlog, raakt een been en een oog kwijt vanwege een te vroeg ontplofte granaat, en komt zonder ook maar ooit een vijand te zien in een lazaret terecht waar iedereen hem al gauw vergeet. Martha wordt verpleegster. Neemt bijna dagelijks een collega mee naar huis. De mannelijke Leontine. Terwijl de buitengewoon slimme Helene op haar dertiende thuis de zware zetmachines hanteert, ziet ze jaloers en verontrust toe hoe tussen haar zus en vriendin een lesbische liefde ontvlamt. Na zes jaar komt papa eindelijk thuis. Doodziek. Zijn vrouw wil hem niet zien. Slaapt liever. Zijn knappe dochters verplegen hem. Een naburige oorlogsveteraan ontpopt zich als een uitvreter die op Martha loert. Niemand krijgt hem de deur uit. Tot hun verwarde moeder eindelijk eens haar kamer uitkomt. Hij weet niet hoe snel hij moet wegvluchten van zoveel krankzinnigheid. Martha spuit de patiënt, wiens open stomp krioelt van de maden, vol cocaïne en morfine die ze uit het ziekenhuis jat. Zelf neemt ze af en toe ook een shotje, wat minder vreemd is dan het lijkt, want volgens Norman Ohler tierde het drugsgebruik, zéker onder Hitler later, welig (zie “Drugs in het derde Rijk”). Vader sterft. Moeder wil niet eens naar de begrafenis. “… We zullen haar niet dwingen. Iedereen mag zijn eigen weg naar God vinden…”, zegt de dominee. En op de vraag van de ontroostbare Martha - die op dat moment meer huilt om Leontine, die er vandoor is met een ‘verloofde’, maar dat weet de dominee natuurlijk niet - of hij begrijpt waarom God ons zo laat lijden: “… Het gaat niet om begrijpen, mijn beste kind, standhouden is alles…”.
Heilig voorbeeld
Prachtig wordt de titel “De middagvrouw” uit de doeken gedaan. Volgens het volksgeloof van het dienstmeisje is de geestelijke toestand van haar mevrouw een gemakkelijk te verdrijven vloek. Ze weigert met ‘de middagvrouw’ te praten. Ze hoeft alleen maar een uur lang aan ‘de middagvrouw’ te vertellen hoe je vlas bewerkt. Dat is alles; maar ja – als je niet in haar gelooft… Het doet me een beetje aan de legende van “Melmoth” denken; zie hier. De meiden vinden ondertussen een verdwenen adresboekje waaruit ze opmaken dat ze een onbekende tante in Berlijn hebben wonen. De stad waar Leontine naar verdwenen is. Helene maakt boven een dampende fluitketel stiekem een brief voor Martha open die ondertekend is door ‘haar vriend Leo’. De liefde is nog lang niet over blijkbaar. Leontine schrijft over haar irritante man, met zijn “… hagedisachtig dichtgeknepen ogen…”, die inmiddels in de bibliotheek slaapt, omdat ze hem heeft wijsgemaakt dat hij snurkt. Ze studeert geneeskunde. Houdt thuis wilde feesten met vriendinnen waarbij ze zich hult in de pantalons van haar eega. Marthe en Helene, die ondertussen ook voor verpleegster leert, hebben nog maar één doel voor ogen: op naar Berlijn. Dat betekent slijmen met en de hielen likken van hun mysterieuze tante. Met de nodige droge humor beschrijft Franck hoe de meiden een kalender ontwerpen vol volkswijsheden voor de kerstmarkt. Om een centje bij te verdienen en hun tante in het hart te raken, waarmee een intensieve correspondentie op touw wordt gezet. “… Wat tante bijvoorbeeld van dit soort adviezen vond: Matigheid en arbeid zijn de ware artsen van de mens; arbeid prikkelt de eetlust en matigheid verhindert de verkeerde bevrediging ervan. Hoe vaak de mensen niet beschaving en zeden met etiquette verwisselen! Een kwajongensstreek vergeven ze eerder dan een overtreding van de traditionele omgangsvormen. De zekerste manier om een jongmens te bederven is hem te verleiden om gelijkgezinden hoger te achten dan andersdenkenden. Men kan goede voornemens niet doeltreffender ondermijnen dan door er geregeld over te praten…”. Het heeft effect. Er komt een brief met daarin twee enkele reisjes naar Berlijn. Ze mogen zolang blijven als ze willen. Martha en Helene weten niet hoe ze hun ‘heilig voorbeeld’ moeten bedanken.
Dansen op de vulkaan
Maar tante is alles behalve ‘heilig’. Ze blijkt in een fantastisch huis in Berlijn te wonen dat bevolkt wordt door mondaine gasten met wie ze ‘s avonds naar theaters en nachtclubs trekt. Martha volgt in haar kielzog. Helene is te jong en blijft thuis om te lezen. Prachtig schildert Franck de decadente sfeer die er heerst: “… De hele stad leek werk te zoeken en wie een baan had, wilde een betere, een met meer loon. Wie geen werk had, hield zich met andere zaakjes bezig, maar de zusjes wisten daar nog te weinig van. In bedekte termen werd er over zwendel en weddenschappen gesproken; ook werd gezegd dat alleen mooie meisjes zichzelf konden verkopen, tenminste bij de revue. Lucinde, de vriendin van Fanny, werkte bij de revue, naakt, zoals ze ten beste gaf, uitsluitend gehuld in haar haar…”. Alcohol, opium, verhoudingen. “… Is Dada een prullenbak voor de kunst?...”. Martha voelt zich als een vis in het water. Helene houdt angstvallig een oogje op haar. Via Leontine krijgt Martha een aanstelling in het Joods ziekenhuis. Helene weet werk te vinden bij een apotheker, die haar van alles leert. Met het geld dat ze verdient betaalt ze een avondopleiding om een gymnasiumdiploma in de wacht te slepen. Ze droomt van een studie. Om quitte te staan bij haar tante legt ze al gauw om de zoveel tijd een zakje wit poeder bij haar op het nachtkastje. Nood breekt wet. Ook Martha heeft weinig last van scrupules. Brengt achter de rug van haar tante grammofoonplaten naar de pandjesbaas en stuurt levensmiddelen uit de voorraadkamer naar haar moeder in Bautzen. Als Helene eindelijk mee uit mag, ontmoet ze een filosofiestudent uit een gegoed milieu. Carl. Hij heeft een zolderkamer. Al gauw trekt ze bij hem in. In het drugshol van haar tante hebben ze amper in de gaten dat Helene er bijna nooit is. Het ‘dansen op een vulkaan’ neemt iedereen totaal in beslag – zie ook de Duitse televisieserie “Babylon Berlin”.
Voor de liefde geboren
Ondanks de libertijnse omgeving waarin Helene verkeert ondergaat ze evenwel een illegale abortus en is ze gedwongen zich vanwege de sociale conventies totaal buiten de begrafenis van Carl te houden, die plotseling verongelukt. Ze heeft drie jaar met hem samengewoond. Is totaal van slag. Ze ontmoet zijn moeder nog wel een keertje, die geen idee heeft. Hij heeft het vaak over zijn gevoelens voor Helene gehad: “… Tranen liepen over het fijne en mooie gezicht van Carls moeder. Carl kon niet anders, weet u, hij was voor de liefde geboren. Helene vroeg zich ineens af: zijn we dat niet allemaal?...”. Een zoon is onvervangbaar, maar zo’n mooi en verstandig meisje vindt vast wel weer een andere vent. Daar kan Helene het dan weer mee doen. Bijna bewusteloos leeft Helene verder, een drukke baan accepterend in een ziekenhuis. Willoos laat ze zich het hof maken door een perfect specimen van het ‘blonde beest’: Wilhelm. Hij noemt haar Alice en zal wel zorgen voor de juiste papieren, want Joden zijn een verdoemd ras: “… Je bent niet goed wijs. Helene was geschrokken. Was het mogelijk dat Wilhelm zinspeelde op de nieuwe wetten, die voorschreven dat ze in het ziekenhuis elke misvorming moesten aangeven en registreren, omdat tot elke prijs moest worden voorkomen dat mensen die met erfelijke ziektes waren belast zich voortplantten? En golden bepaalde geestelijke en psychische ziektes, zoals waaraan haar moeder in de ogen van sommige buren leed, niet eveneens als erfelijk en dienden die dus in ieder geval vermeden te worden? Een blakende gezondheid was het hoogste gebod, en wie niet kon genezen en blaken, moest zo snel mogelijk sterven, voordat het Duitse volk gevaar liep om aangestoken of door zieke nakomelingen verontreinigd, bevuild te worden…”. De ongemakkelijke vergelijking met de actualiteit van vandaag de dag dringt zich onweerstaanbaar op: het anti rook- en alcoholbeleid van de regering (waar op zich natuurlijk niets mis mee is), het reduceren van suiker in frisdranken, de designerbaby’s… En dat in een tijd waarin de vooroordelen over Joden weer volop in Europa leven, volgens een groot onderzoek van CNN dat vorige week gepresenteerd werd. “… Joden ‘hebben te veel invloed in de media en de politiek’, zo antwoordde maar liefst een vijfde van de ruim zevenduizend ondervraagde Europeanen. Volgens ruim een kwart van de Europeanen hebben Joden bovendien een te grote rol in de zakenwereld en de financiële sector. Ongeveer evenveel ondervraagden zijn van mening dat Joden in Europa ook teveel invloed uitoefenen ‘in conflicten en oorlogen over de hele wereld’. Niet alleen laten de uitkomsten van het onderzoek zien dat oude vooroordelen over Joden nog volop leven in Europa, ‘ze tonen ook een verbijsterende onwetendheid aan’ over de geschiedenis…”, volgens een artikel in het ND van 27 november. En even verder: “… Een belangrijke factor lijkt de onkunde over de Holocaust te zijn, aldus CNN in een interactieve presentatie. Vooral jongeren in Frankrijk weten daar weinig of niets over: ‘Een op de vijf jongeren tussen de 18 en 34 jaar in Frankrijk gaf aan nog nooit van de Holocaust te hebben gehoord.’ Voor heel Europa gold dat een op de twintig ondervraagden niets wist van de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog, terwijl in Oostenrijk veertig procent van de volwassenen aangaf ‘maar een klein beetje’ van de Holocaust te weten. In Polen was met tachtig procent de grootste – en toenemende – steun te vinden voor het herdenken van de Holocaust. Het nieuwe hoofd voor bestrijding van antisemitisme in Duitsland, Felix Klein, zegt in een verklaring over de cijfers van het CNN-onderzoek: ‘Om het antisemitisme te bestrijden is het essentieel om de herinnering aan de Shoah levend te houden. Het is een taak voor ons allemaal, omdat het antisemitisme een bedreiging is voor iedere open, democratische samenleving'…”.
Arisch
Alle innerlijke seinen staan op rood, toch laat Helene zich een van beide kanten totaal onbevredigende echtverbintenis in rommelen. Waar moet ze anders blijven? In haar eentje? Wilhelm met zijn verheven nazi-ideeën over reine en zuivere arische maagden is meer dan teleurgesteld als hij merkt dat Helene seksueel van wanten weet. Hij verkracht haar binnen het huwelijk want hij heeft het volste recht haar ‘aan te raken’. Hij verbiedt zijn ‘huisvrouwtje’ te werken. Eigenlijk hebben ze elkaar beiden in de tang, want Helene kan hem altijd nog aangeven als ‘vervalser’. Ondanks het feit dat Wilhelm zijn heil als gevierd ingenieur steeds meer buitenshuis gaat zoeken, raakt Helene toch in verwachting. Wie zegt dat het kind van hem is? Eens een hoer, altijd een hoer blijkbaar. Trouwens, wie heeft gezegd dat ze überhaupt zwanger moest raken? Hij is niet van plan voor de kosten op te draaien. Dus moet Helene toch maar gaan werken. Diensten van meer dan zestig uur. Eten op de bon. Wilhelm laat zich niet meer zien. Een onbetrouwbare buurvrouw past op het jongetje dat wordt geboren. Peter. Helene zal nooit een vertrouwensband met hem ontwikkelen omdat haar identiteit geheim moet blijven. Eigenlijk slaat Peter zich in z’n eentje door het leven, met als gigantisch voordeel dat hij er door zijn blonde krullen uitziet als een engeltje. Het schrijnendst laat Franck de oorlog voor zich spreken als Helene op een vrije zondag met Peter paddenstoelen gaat zoeken in het bos. Een trein staat stil op de rails. Er komt zo’n ongelooflijke stank vandaan dat Helene vermoedt dat het om een veetransport gaat. Mannen met fluitjes lopen er lawaaierig omheen. Ze probeert er in een wijde boog langs te lopen om aan de geur te ontsnappen. Daarbij klimt ze over een hoge stam als ze een nies hoort. Weer ruikt ze een walgelijke vlaag gier. Dan merkt ze dat er een mens gehurkt op de grond ligt: “… zijn hoofd was niet te zien, hij boorde het in de grond, waarschijnlijk omdat hij hoopte te verdwijnen, en hoopte, dat men hem niet zou zien. Hij trilde zo hevig, dat de verlepte bladeren aan de takken die hij over zich heen had getrokken, bewogen…”. Helene weet niet hoe gauw ze weg moet vluchten, in het schokkende besef dat haar zus Martha waarschijnlijk hetzelfde lot heeft getroffen.
Foute heldin
Uiteindelijk eindigt het verhaal weer waar het begon. Helene die Peter achterlaat op het station. Maar ze heeft er wel over nagedacht. In de koffer zit een briefje met het adres van een zwager, waar Wilhelm het over had. Plus wat geld wat ze heeft bewaard. Haar trouwring heeft ze in een broekband genaaid. Want een beetje goud kan geen kwaad. Als Peter zeventien is wil zijn moeder hem komen opzoeken op de boerderij van zijn oom, waar hij intussen een ongewenste maar goede hulpkracht is, die de kosten voor zijn studie eigenhandig verdient. Peter verstopt zich op de hooizolder. Hij wil zijn moeder niet meer zien. Nooit meer. NRC Handelsblad: “... Het komt zelden voor dat een romanfiguur je zo aan het hart gaat. Madame Bovary, Anna Karenina, Medea: de wereldliteratuur kent maar een paar waarlijk tragische heldinnen, mooie, goede vrouwen die toch het foute doen. Helene is zo’n heldin…”. Frankfurter Allgemeine Zeitung: “… Een grootse roman over het zwijgen…”.
Uitgave: Wereldbibliotheek – 2010, vertaling Goverdien Hauth-Grubbeb, 384 blz., ISBN 978 902 842 346 6, € 13,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten