Michel Tournier noemde “De meteoren” het toppunt van zijn oeuvre. Dat is het zeker qua thematiek, complexiteit en omvang (zo’n 500 bladzijden). Ik denk dat het goed is het na de titels die ik al heb besproken - “Vrijdag of het andere eiland”, “Gaspard, Melchior en Balthazar”, “De elzenkoning” – te lezen, omdat je dan een beetje gewend bent aan zijn manier van schrijven en hij bovendien nogal eens refereert aan zijn voornoemde werk. Grappig genoeg schrijft Tournier ook zichzelf in “De meteoren”. Volgens de eerste alinea steekt er op 25 september 1937 vanwege een atmosferische storing een west-zuidelijke bries op die acht bladzijden omslaat van Aristoteles “Meteorologica”, waarin hij op het strand van Saint-Jacut (als gesjeesde filosoof) ligt te lezen. Daarin zit gelijk de uitleg van de titel. Tourniers meteoren duiden niet zozeer op vallende sterren die een lichtspoor langs de donkere hemel trekken en waarbij je een wens mag doen, maar op weerfenomenen. Het boek voert als onderwerp een eeneiige tweeling op, Jean en Paul oftewel Jean-Paul, die elkaar niet kunnen loslaten, maar eigenlijk overtreft het verslag over hun homoseksuele oom Alexandre hen in alle toonaarden. Het is een verhaal binnen een verhaal, waarbij de tweelingwederwaardigheden maar bleekjes afsteken, vind ik persoonlijk. Ik heb zelden zó ’n overweldigende, bizarre, fenomenale tekst gelezen. Dit toont maar weer eens dat excellente literatuur toch echt kunst is. Daarbij moet ook nog eens bedacht worden dat “De meteoren” in 1975 het licht zag, terwijl homoseksualiteit pas in 1973 als psychiatrische stoornis uit de DSM werd geschrapt.
Die Tournier van jou heeft het weer bont gemaakt
Dekt Tournier zich van te voren in? Bij monde van Alexandre: “ … Mijn zwakste gesprekspartners hebben de meeste trek in fabels en leugens. Voor die mensen moet je om hen te helpen met leven alles verdoezelen. Alles recht voor zijn raap zeggen kan ik alleen tegen een eindeloos wijs en edelmoedig wezen, dus alleen tegen God. Tegenover God is geen cynisme mogelijk, als cynisme inhoudt dat de gesprekspartner ‘meer’ waarheid wordt toegediend dan hij kan verdragen, of met ‘minder’ omhaal dan hij wil horen. Naar mijn mening zijn vriendschappelijke betrekkingen slechts draaglijk als ze gepaard gaan met wederzijdse overschatting, zodat elk van de twee de ander blijft choqueren en hem dwingt zich naar een hogere graad van voortreffelijkheid op te werken. Wordt de dosis cynisme echt te groot dan zal de ander, gekwetst, het contract verbreken – soms voorgoed…”. Omdat het een moeilijk boek is zat ik te googelen naar de vertaalster, Jeanne Holierhoek, want niemand kent een roman natuurlijk beter als degene die het vertaald heeft. Ook Holierhoek excuseert zich in een artikel van haar hand: “ …‘Die Tournier van jou heeft het weer bont gemaakt!’ Voor zover je het zelf al niet doet, zullen anderen wel zorgen voor een soort vereenzelviging van schrijver en vertaalster…”. En even verder gaat het over: “ … De solidariteit die waarschijnlijk automatisch ontstaat wanneer je jarenlang ronddwaalt in andermans schepping, in een wereld die je tot in alle uithoeken moet verkennen om haar in je eigen taal onder woorden te kunnen brengen…”. Maar:” … Uiteraard gaat de solidariteit gepaard met irritatie en plaatsvervangende schaamte…”. Dus zeg ik ook maar vast sorry, omdat ik al bij voorbaat weet dat ik de betamelijkheid hier en daar waarschijnlijk met voeten ga treden, waarbij ik mij verlaat op een essay van kunstcriticus Hans den Hartog in het ND van 12 april die nog eens heel helder uitlegt wat kunst doet: “ … Grenzen opzoeken. Begrip kweken voor datgene wat in essentie onbegrijpelijk is – de ander. Dat is de essentie van goede kunst…”. En even verder: “… jou als kijker los maken uit je eigen wereld, uit je eigen hoofd en je eigen beperking. Kennis maken met nieuwe mensen, nieuwe ideeën, nieuwe werelden. Ze tillen je op naar een plek die je nog niet kende. Dat is de grote verzoenende kracht van kunst: ze toont dat de complexiteit van het leven die soms zo lastig of ongrijpbaar lijkt, geen beperking is of straf, maar een feest – en dat je dat in je leven onbelemmerd mag vieren…”. Is dát niet mooi gezegd?!
Nutteloze hommel
Ik zei het al eerder; komt Tournier met een feit op de proppen, dan is de tegenovergestelde versie niet ver. Alles is dubbel. Onder zijn werk ligt altijd het Hegeliaanse dogma van these en antithese dat leidt tot synthese, in de vorm van een metamorfose dan wel (onverwachte) omkering. Zijn boeken zijn een spiegelpaleis tot in de gekste details. Papa Edouard besluipt bijvoorbeeld zijn vrouw in een ligstoel, buigt zich van achteren over haar heen om haar een kus te geven - want papa komt net terug uit Parijs - en kijkt haar ondersteboven in de ogen. Als hij voor haar komt staan, trekken zijn mondhoeken in een glimlach omhoog terwijl hij met zijn hand zijn snor naar beneden strijkt. De tweeling, Jean en Paul, zijn de laatste telgen uit zo’n kroostrijk en gelukkig welgesteld gezin, dat de constant zwangere moeder geen idee meer heeft hoeveel kinderen het eigenlijk telt. Papa is directeur van een textielfabriek annex matrassenmakerij, ergens aan de kust van Bretagne. Een onderneming die werk verschaft aan driehonderzevenentwintig arbeidsters. Het huist in hetzelfde kloostercomplex als een inrichting voor een zestigtal kinderen met een verstandelijke beperking, dat tegenover de keet van een woning staat. Zowel zijn kinderen als de gehandicapten lopen overal gemoedelijk in en uit. In Parijs heeft papa een tweede huis waar hij nogal eens naartoe moet voor zaken. Zijn vrouw weet heus wel dat hij daar een scharrel heeft zitten en de bloemetjes buiten zet, maar dat zal haar een worst wezen. Ze heeft genoeg aan de kinderen. De laatste tijd wordt papa echter wel eens overvallen door een intens gevoel van eenzaamheid. Zijn vrouw heeft hem evenmin nodig als de grijze, nijvere massa die de fabriek draaiende houdt: “ … Ik ben een nutteloze hommel tussen de koningin van de korf en de werkbijen…”. In Parijs zien ze hem als een boer op klompen. De hemel op aarde wordt uiteindelijk een hel: “ … Hij voelde zich verscheurd, alsof hij tweevoudig verraad pleegde, het dubbel liet afweten. Hij droomde van een breuk, een vlucht die hem zijn goede oude hart uit één stuk terug zou geven…”. Ondanks zijn innemende voorkomen zit hij vol doodsgedachten. Voor dit soort onoplosbare situaties schijnen oorlogen bedoeld, aldus Tournier. Die zit dan ook ‘in de lucht’.
Een heer van stand
Als Edouards oudste broer plotseling overlijdt ten gevolge van een ongeval, een conservatieve gewetensvolle man die enkel dochters nalaat, moet het uit zes vuilnisbelten bestaande familiebedrijf overgaan op een ander familielid. De enige die daarvoor in aanmerking komt is Edouards jongste broer, een elegante, onverantwoordelijke, werkschuwe leegloper. Alexandre: de homo. Hij schrikt zich in eerste instantie rot als hij tijdens een familieberaad aangewezen wordt als de redder van het kapitaal. Maar na het een en ander te hebben gelezen over de geschiedenis van de vuilophaaldienst, vindt hij het eigenlijk wel een te gek idee. Een sjieke ijdeltuit omgeven door lavendellucht in de meest smerige business die je je maar kunt bedenken: waar zal dat toe leiden?! Alexandre, het moederskindje: de dandy van de vuilnisbelt. Hij vertelt hoe hij op een katholiek jongensinternaat ingewijd werd in de homoliefde en lid werd van een geheim genootschap van homo’s: de Fleuretten (bloemen – misschien naar aanleiding van Baudelaires “De bloemen van het kwaad”?). Plastisch doet hij zijn gespleten leven uit de doeken. De jacht op zijn vele, vele vriendjes, inclusief liefdespraktijken waarover je misschien liever niet zou lezen. Op zijn manier zoekt hij ook een pseudo-tweelingbroer. De nichten voelen zich mijlenver verheven boven de hetero’s: “ … al die jonge kalveren die gefokt worden om als huisdier te dienen…”. Alexandre: “ … Wij zijn de vorsten van het leven. Als alle mensen naar hun inventief talent werden onderverdeeld, zou dat een enorme piramide opleveren met aan de basis de slaafse, steriele massa en aan de top de grote scheppers. Ik houd staande dat het percentage homoseksuelen aan de basis in de buurt van nul zou liggen maar aan de top om en nabij de honderd…”. Heteroseksuelen zijn het plebs, de proletariërs: “ … Weet je wat het woord proletariër betekent? Het is afgeleid van het woord proles: nakomelingschap, kroost…”. Homo’s zijn het zout der aarde. Hetero’s de aarde. Slaven die de kar van de voortplanting moeten trekken. Kijk naar de huisvaders die woedend aan hun ketenen rammelen. Allemaal willen ze vrouwen die zich de ergste vormen van geweld aandoen om net zo tenger en steriel te worden als een jongen (diëten, voorbehoedsmiddelen, abortussen), terwijl ze krachtens hun onuitroeibare moederroeping vet en vruchtbaar zouden moeten zijn. Terwijl de heren een homoseksueel ideaal najagen haten ze homoseksuelen zoals een kettinghond de vrije, eenzame wolf. Lomp heteroseksuelenvolk! Je bent ‘van stand’ of niet!!!
De onnozelen
Prachtig vertelt Tournier over de gehandicapte kinderen die de inrichting bevolken. Ik heb begrepen dat hij zelf ook veel voor kinderen in zorgsituaties heeft gedaan. De ‘onnozelen’ zouden dichter bij God en de engelen staan. Zij hebben geen last van de verloren eenheid: “ … niet alleen omdat zij geen weet hadden van de dubbelhartigheid en de schijnwaarden van het maatschappelijk leven, maar ook omdat de zonde zogezegd geen greep op hun ziel kon krijgen…”. De duivel is de diabolos, de uiteenwerper. Maar volgens het Sjema Jisra’eel is de Here-God één. Alhoewel de robuuste Bertha en haar zeven slaapzaalgenotes, meiden met het downsyndroom, wel weer “ … doodsbang en tegelijk bezeten…” zijn van fietsen. Door gebrek aan motorische coördinatie zijn ze voortdurend ‘uit balans’. Hij beschrijft Franz, ‘het kalenderkind’, een savant die panisch is voor (weers-) veranderingen: “ … Daarom was hij in elkaar gekropen. Hij was de omgang met zijn gelijken ontvlucht in zichzelf, had zich verschanst in een vesting van stilzwijgen en afwijzen, trillend en ineengedoken in het diepst van zijn hol als een haas in zijn leger…”. Maar met zijn ‘mengsel van genialiteit en zwakzinnigheid’ is hij wel een expert op het gebied van data: “ … De wisselvalligheden van het weer verstoorden de kringloop van de kalender door er een redeloze, dolgedraaide reeks doorheen te vlechten…”. Overdag zoekt Franz bescherming bij het regelmatige gesnor van een enorme weefmachine; ’s nachts troosten de gekleurde lichten van drie vuurtorens hem. Op een nacht ontsnapt hij aan de aandacht. Hij wil met een bootje de zee op. Omdat de zeven downmeiden hem wél in de smiezen hebben neemt hij ze allemaal in zijn kielzog mee: de ondergang tegemoet.
‘Hét’ zit in de lucht
Alles in het boek wordt in verband gebracht met ‘wind’. De tweeling heeft een eigen onverstaanbare ‘windtaal’, het ‘Eolisch’. Hun moeder wordt zwanger van de wind. Evenals de maagd Maria. Winden en wolken bestoken het ‘tijdsfort’ van Franz. Alexandre komt een oude Fleuret tegen die priester is geworden en een heel referaat houdt over de goddelijke Ruah, het Hebreeuwse woord voor wind, adem, leegte, geest: “ … De Heilige Geest is wind, storm, adem, heeft een meteorologische stoffelijkheid. Meteoren zijn heilig…”. Christus is het lichaam van de Kerk, maar de Heilige Geest is haar ziel. Volgens de priester bleef hij in zijn puberteit steken bij het lichaam: “ … Psychiatrie en psychoanalyse beschrijven sommige neurosen als een meer of minder definitief vastlopen van de patiënt in een ontwikkelingsfase die normaal en zelfs onmisbaar is, maar die gevolgd zou moeten worden door een fase van grotere rijpheid…”. Homoseksualiteit als een voorbijgaande, onvolwassen gril. Christus is het lichaam van de Kerk, maar de Heilige Geest is haar ziel: “ … We moeten Christus achter ons laten…”. Christus missie was te sterven aan het kruis en op te varen naar de hemel zodat de Heilige Geest naar de mensen kon afdalen, wat een nieuw tijdperk inluidde waarbij een derde Testament hoort. De Handelingen der Apostelen waarin de Geest de toon zet. De hemel is het heilig oord van de Vader, de aarde is het heilig oord van de Zoon, maar de “… wanordelijke, onberekenbare dampkring…” is het oord van de Geest dat de hemel van de Vader verbindt met de aarde van de Zoon. “ … De wind waait waar hij wil en je hoort zijn stem, maar je weet niet waar hij vandaan komt noch waar hij heengaat, zei Jezus tegen Nicodemus…”. Waarbij ik dan ook maar even toevoeg dat de lucht niet alleen het domein is van de Heilige Geest maar ook van de boze geesten. Zie Paulus in Efeze 6:12: “… Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten…”. In een interessant fragment beargumenteert de priester ook nog dat de ongelovige Thomas er één van een tweeling moet zijn geweest omdat hij bekend staat als Thomas Dydimus. Zijn tweelingbroer is echter nergens in de Schrift te bekennen: misschien was het Jezus wel.
Tien keer niks
Wat hebben de tweelingen te maken met hun homoseksuele oom? Volgens Paul treden ze tezamen buiten de gebaande paden van de middenmoot en zijn ze daarom ‘monsters’, ‘bizarre produkten van de schepping’. De menigte voelt zich immers des te onkwetsbaarder naarmate men meer de doorsneemens nadert. Hitler is bezig de homoseksuelen uit te roeien, zonder dat er een kip naar kraait, maar wees maar niet bang, de rest van de minderheden zullen vanzelf volgen: priesters, zigeuners, joden… Tournier schrijft zichzelf wat mij betreft naar ongekende hoogte als hij Alexandre laat kennis maken met een staljongen die een paard op een vuilnisbelt in een gat vol prikkeldraad en ander scherp metaal heeft laten lopen, waarvoor hij ongenadig op zijn duvel krijgt met de karwats van een andere ruiter. Klaarblijkelijk zijn baas. Alleen blijken beide heren bij nader inzien lesbische dames. Alexandre kan zijn enorme scepsis ten aanzien van vrouwelijke homoseksualiteit niet van zich afzetten: “ … mannelijke homoseksualiteit: 1 + 1 = 2 (liefde), heteroseksualiteit: 1 + 0 = 10 (vruchtbaarheid), vrouwelijke homoseksualiteit: 0 + 0 = 0 (niets). Onaantastbaar, onmetelijk, eeuwig kijkt Sodom neer op zijn armzalige imitatie. Ik geloof niet dat uit de combinatie van twee nullen iets kan voortkomen…”. Iemand schreef naar aanleiding hiervan dat zij Tournier dit nooit kon vergeven, al was ze hem wel altijd blijven lezen. Waarschijnlijk zou Tournier zeggen dat niet hij, maar zijn romanpersonage Alexandre, deze mening verkondigt. Alexandre heeft nu eenmaal “ … ongenuanceerde, kille en nonchalante opvattingen over vrouwen…”. Hij vindt heteromannen al niks, en vrouwen tien keer niks. Hij noemt ze ‘poelepetaten’, en zegt dat vrouwenlichamen die ervan afzien dor en mager te zijn zich al snel in turbulenties verliezen die ontaarden in ordeloze slapte. Vergelijk bijvoorbeeld de dynamische mannenborst met de “ … weke, papperige karikatuur die de vrouwenborst daarvan geeft…”. Toch heeft ook iemand als de lesbische feministische professor Camille Paglia in “Het seksuele masker. Kunst, seksualiteit en decadentie in de westerse beschaving” ook al niet veel fiducie in het creatieve vermogen van lesbische koppels – zie hier.
Het is bal
Alexandre wordt door de grafelijke ruiter uitgenodigd op haar kasteel. Tot zijn ontsteltenis geeft ze een feest vanwege haar ‘verloving’. Is ze in geldnood? Haar toekomstige echtgenoot blijkt haar pleegbroer te zijn met wie ze samen is opgegroeid, een “ … verwijfde man die uit niets dan vetrollen lijkt te bestaan, slechts bijeengehouden door zijn zwarte pak…”. Onmiddellijk maakt een extreme antipathie voor de geparfumeerde flapdrol zich van hem meester: “ … een kleine, vette, popperige jongeman, zo week als een fijt. Zijn haar is bewerkt met een krultang en ik zou er een eed op durven doen dat hij make-up heeft gebruikt…”. Alexandre feliciteert hem met zijn ‘mooie, flinke vrouw’, wat direct wordt tegengesproken, want gravin Fabienne voelt zich de laatste tijd wat slapjes. Waarschijnlijk vanwege haar ‘hopeloze contacten’. Al gauw zwiert Alexandre met de gravin door de feestzaal terwijl ze voor zijn gevoel worden omringd door een ‘spookachtige menigte’. En dan, om te etaleren waartoe Tournier in staat is: “ … Een week, vochtig geluid. Er rolde iets op Fabiennes pumps dat vervolgens op het geboende parket kletste. Op het eerste gezicht leek het een klomp platte, witte spaghettislierten, maar dan levend, in trage, peristaltische beweging. Meteen herkende ik in die kluwen geringde linten de ‘taenia solium’, gezel van de vuilnisman. De kwaal waarvoor Fabennies ‘slechte contacten’ in bedekte termen verantwoordelijk werden gesteld, was dus enkel een onschuldige lintworm? De tijd die nu verstrijkt is zeldzaam compact. Collectief staren de poelepetaten naar dat vijf, zes meters lange slijmachtige koord dat bedaard rondkronkelt als een inktvis op het strand. Mijn beroep als vuilnisophaler staat me niet toe me nog langer afzijdig te houden. Mijn buurvrouw, die niets heeft gezien, is nog steeds bezig haar gebak te vermalen. Ik ruk bord en lepeltje uit haar handen, stap naar voren en kniel aan de voeten van Fabienne. Met behulp van het lepeltje schep ik de teania op het bord, een hachelijke operatie want de rekel is zo glad als een bos aal. Wat een buitengewone belevenis! Helemaal in mijn eentje ben ik in de weer te midden van een menigte wassen beelden. Ik kom overeind, werp een blik om me heen. Céladon staat daar als een smeltende kaars en kijkt me verbouwereerd aan. Bord en lepel stop ik in zijn hand. Ik zweer dat ik niet ‘opeten!’ heb gezegd. Ik wil niet zweren dat ik dat niet heb gedacht! Ziezo! Dat is geregeld. En nu wij tweeën, Fabienne! Onze handen verstrengelen zich. Mijn rechterarm omvat haar middel. Ik wend me naar het orkest: ‘ Muziek!’. En we worden meegevoerd op de deinende golven van de ‘Schöne blaue Donau’. De amazone van het huisvuil en de dandy van de belt hebben hun sekse in de garderobe afgegeven en leiden thans het bal…”. Na een goed verhaal is het even stil. Gaat het om een kadootje van de staljongen? Tournier opteerde al eerder op lintwormen als de kwaal van de vuilnisman: “ … Ik zou eigenlijk wel vrede kunnen hebben met deze inwendige veeteelt…”. A dirty mind is a joy forever.
Sublimatie
Nog een keer evenaart Tournier zichzelf als hij vertelt hoe Alexandre zijn intrek neemt in een leegstaande treinwagon op de vuilnisbelten bij Marseille, s’ nachts omgeven door legioenen ratten en overdag door demonenlegers meeuwen, die met elkaar slaags raken, waardoor de natuur in evenwicht blijft. Voor zijn ogen ziet hij hoe zijn jonge, graatmagere, schlemielige vriendje Daniel, voor wie hij een intens medelijdende liefde voelt, opgevreten wordt door de ratten als de mistral hem tegen de grond kwakt: “ … Terwijl ik met ontzetting de heftigheid ervoer waartoe medelijden in staat is, proefde ik tegelijkertijd de kracht van zijn gif. Nee, medelijden is bepaald geen fatsoenlijk gevoel. Het is van een verontrustende perversiteit want het wordt gevoed en verhevigd - in plaats van ontmoedigd - door alle gebreken, fouten en tekortkomingen van de geliefde…”. Als de oorlog is uitgebroken fietst hij nog een keer naar een leeggestroomd Parijs waar hij op een absurde manier oog in oog komt te staan met Hitler: “ … Heteroseksueel Nummer Eén, Rijkskanselier Adolf Heteroseksueel…”. Hij kijkt met zijn dode visogen dwars door Alexandre heen, en dat is maar goed ook. Papa Edouard raakt thuis niet uitgepraat over zijn heldendaden in het Parijse verzet, maar het is mama die door de Duitsers opgepakt wordt vanwege allerlei illegale praktijken. Het laatste wat er van haar wordt vernomen is dat ze in ‘Buchenwald’ zit, daarna is en blijft het stil. En Alexandre, ach Alexandre. Hij wordt vermoord in de levensgevaarlijke dokken van Casablanca, wat me doet denken aan kunstenaar David Wojnarowicz die zijn toevlucht zocht in de vervallen hallen op de Chelsea Piers aan de Hudsonrivier, een anarchistisch niemandsland voor krakende daklozen en cruisende homoseksuelen, waar Olivia Laing zo schitterend over vertelt in “De eenzame stad”. De laatste tweehonderd bladzijden van het boek worden gespendeerd aan de tweeling. Jean verbrandt zijn schepen achter zich om zich voorgoed los te maken uit het verstikkende tweelingschap. Paul wil hem terug halen en volgt zijn spoor. De zogenaamde ‘vervreemdingsblik’ (de manier waarop derden gek op kijken als ze in de gaten krijgen dat ze met een tweelingduplicaat te maken hebben) wijst hem de weg. De tocht voert naar Venetië, naar Tunis, naar IJsland, naar Japan, naar Canada, naar Amerika. Een kunstenaar die Jean ontmoet heeft zegt dat hij heeft afgesproken dat ze elkaar op 13 augustus zullen terugzien op het adres van zijn moeder in Berlijn. Dus zorgt Paul dat hij op die datum daar is. Maar Jean komt niet opdagen. Het enige wat er gebeurt is dat hij gevangen komt te zitten in Oost-Berlijn, omdat in die periode de beruchte muur wordt gebouwd. Door een onderaardse gang vlucht hij naar het vrije westen, maar op het eind stort de constructie in, waardoor hij onherstelbaar wordt verminkt. Hij voelt zich ‘dubbel geamputeerd’. Zwaar gehandicapt keert hij terug in zijn geboortehuis. Over een ‘metamorfose’ gesproken! Hij merkt dat wat hij niet meer in de breedte kan leven in de diepte leeft. Alsof hij een soort hyperkennis verwerft. Zijn lichaam fungeert voortaan als barometer, regenmeter, wind- en hygrometer. “ … Zoiets heet sublimatie…”.
Uitgave: Meulenhoff – 1990, vertaling Jeanne Holierhoek, 494 blz., ISBN 978 902 902 799 1, € 13,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Chapeau Evelien
BeantwoordenVerwijderenvoor de voortvarende manier waarop je het stof afblies van het oeuvre van deze grote schrijver.
Misschien moet je meest toegankelijke en ook actuele roman De gouden druppel / La Goutte d'Or nog eens toevoegen: wat Staphorst en de islam verbindt. En dan is er nog en al even toegankelijk: Gilles & Jeanne = Het nachtelijk liefdesmaal.
Henk Abma
1985 ·