Menu

woensdag 27 maart 2019

Vrijdag of het andere eiland – Michel Tournier


Iemand vroeg of ik wat aandacht kon besteden aan Michel Tournier (1924-2016), omdat hij bang was dat de Franse schrijver in de vergetelheid dreigt te raken. Nou, dat wil ik wel, want wat ik ooit van Tournier heb gelezen was absoluut bijzonder. De gesjeesde filosofiestudent debuteerde pas na zijn veertigste met “Vrijdag of het andere eiland”, een hervertelling van het Robinson Crusoë-verhaal, maar dan op zíjn manier, waarvoor hem in 1967 de Grand Prix de l’ Académie Française werd toegekend. Ik vind dit wel een boek dat we mee zouden moeten nemen als we nadenken over de groene transitie en dat soort zaken. Tournier heeft iets met katholicisme, oude mythen, seksualiteit en tegenstellingen dan wel omdraaiingen, oftewel ‘inversies’, zoals hij die noemde.

U bent vroom, vrekkig en rein

De proloog. 1759 – In een vliegende storm voorspelt de duivelse kapitein Pieter van Deyssel uit Vlissingen in zijn kajuit de tweeëntwintigjarige naïeve Robinson, die zijn geluk wil gaan beproeven in de Nieuwe Wereld, de toekomst aan de hand van een stel tarotkaarten. Het heerschap steekt meesmuilend de draak met zijn passagier: “ … U bent vroom, vrekkig en rein…”. Toch bevat zijn profetie de volledige inhoud van de verwikkelingen die volgen. Het licht valt uit, een muur van zwart water sleurt Robinson mee, en als hij weer wakker wordt ligt hij met zijn gezicht in het zand op een strand. Hij gaat op verkenning uit, beklimt een heuvel, en ziet dat hij op een eiland is beland. De enige die hij in de bush-bush tegenkomt is een bok die hij de hersens inslaat. Op de terugweg blijkt het beest aangevreten door de gieren. Robinson sleept het karkas met zich mee zodat hij tenminste wat te eten heeft. Vanaf dan zullen de gieren hem overal en altijd vergezellen: ‘de Raad van Toezicht’. Waar leven is, is dood. Het wrak dat eens zijn passagiersschip was, is aangespoeld, maar Robinson talmt lang om het leeg te halen, in de veronderstelling dat als hij vandaag niet gered wordt het wellicht morgen zal zijn. Maar de dagen en nachten rijgen zich aaneen, zonder dat er een teken van leven aan de horizon is te bespeuren. Robinson blijkt overgeleverd aan zichzelf.

We houden elkaar ‘normaal’
Uiteindelijk besluit hij het wrak leeg te halen. Bergt alles wat bruikbaar is, waaronder twintig vaten zwart buskruit, op in een grot. Vindt een Bijbel. Het enige concrete waar hij geestelijk voedsel uit kan halen. Leest het verhaal van Noach. Na een wanhopige vraag om een teken van God verschijnt er een regenboog. En zo brengt het een en ander hem op het idee om een boot te bouwen zodat hij van het eiland kan ontsnappen. Als na ontzettend veel gezwoeg het bouwsel eindelijk klaar is, blijkt het veel te ver op land te liggen, en met geen mogelijkheid naar het water te transporteren. Dat feit is genoeg om Robinson zo goed als gek te maken. Hij geeft zich over aan een soort van dierlijke staat van zijn, kruipt rond op handen en voeten, eet onnoemelijke dingen, wentelt als een wild varken rond in modderbaden, beneveld door moerasdampen. Wij houden elkaar ‘normaal’. Als de anderen wegvallen, wat blijft er dan nog van ons over? Wanneer hij een visioen krijgt van een soort van langs varend dodenschip waarop allerlei mensen aan het feesten zijn, zwemt hij er als een speer achter aan. Niemand die hem opmerkt, behalve een klein meisje dat door een geschutspoort van het galjoen naar hem kijkt. Hij herkent in haar zijn lang geleden overleden zusje. Dat is het moment waarop hij inziet dat hij zichzelf aan moet pakken, wil hij niet ten onder gaan.

De wet van het gewin
Robinson start met een logboek waarin hij de verandering van zijn gemoed wil vastleggen. “ … In leven blijven is sterven. Wat ik moet doen, is geduldig en zonder ophouden bouwen, organiseren, ordenen. Iedere stilstand is een stap terug, een stap in de richting van de modderpoel…”. Hij begint akkers aan te leggen en geiten te houden. Hij concludeert als een soort Nietzsche dat de christelijke opvatting van deugd - nederigheid, bescheidenheid, verzaking, overgave, berusting, zelfverloochening, afwijzing - een luxe is die hem zal doden. Moed, kracht, zelfbevestiging, de heerschappij over de dingen – dát heeft hij nodig: “ … Dit betekent ongetwijfeld, voorbij het christendom terugkeren tot de klassieke visie van de menselijke wijsheid, en de deugd vervangen door de VIRTUS…”. En even verder: “ … Ik zal daarentegen het verval pas weten te overwinnen naarmate ik mijn eiland weet te aanvaarden en me door het eiland zal laten aanvaarden…”. Hij beschouwt zijn eiland steeds meer als een vrouw met wie hij in gesprek raakt. Vooralsnog begint hij de waarde van geld in te zien: “ … De omkoopbare mens weet zijn moordzuchtige en onmaatschappelijke instincten – eergevoel, eigenliefde, vaderlandsliefde, politieke eerzucht, religieus fanatisme, rassenhaat – tot zwijgen te brengen om uitsluitend zijn geneigdheid tot samenwerking, zijn voorkeur voor winstgevende uitwisselingen, zijn zin voor menselijke solidariteit aan het woord te laten…”. Zie: “ … De vette kooplieden van Venetië geven ons het voorbeeld van het prachtlievende geluk dat een staat kent, die zich uitsluitend door de wet van het gewin laat leiden, terwijl de uitgemergelde wolven van de Spaanse inquisitie ons tonen tot welke schanddaden mensen in staat zijn, die de liefde voor materiële goederen verloren hebben…”.

Zwart gat
Hij probeert het eiland in cultuur te brengen. Benoemt zichzelf tot gouverneur. Ontgint en bezaait hectaren grasland en wouden, richt twintig bijenkorven in, legt zoet- en zoutwatervisvijvers aan, bouwt voor de grot een residentiële villa, een museum voor maten en gewichten, een paleis van justitie en een kerk, binnen een van kantelen voorziene omwalling, compleet met ophaalbrug. Hij ontwerpt een grondwet en een strafwet, verandert moerassen in rijstvelden, zet veekralen op en vindt een waterklok uit. Kortom, volgens mij wel erg veel werk voor een mens in zijn uppie, maar het is maar een verhaal, nietwaar?! Het eist een ijzeren routine om alles draaiende te houden. En waarom in vredesnaam? Ondertussen vindt hij ook nog de tijd om zich het hoofd te breken over zijn ziel. Waarom wordt het innerlijke leven van hogere waarde geschat dan het uiterlijke? Is de mens een schat, opgesloten in een waardeloze bolster? En als er nu eens geen schat is? Robinson voelt zich eerder een ‘zwart gat’: “ … Ik denk dat de ziel pas een opmerkelijke inhoud begint te krijgen buiten het gordijn van huid, dat het innerlijk van het uiterlijk scheidt, en dat ze zich tot in het oneindige verrijkt naarmate ze steeds grotere cirkels rondom het punt-ik in zich opneemt…”. Evenals de brievenschrijver in “Een leven bleek niet lang genoeg” van Michiel Bakker afdaalt in zijn innerlijk, daalt Robinson ‘letterlijk’ af in het binnenste van de grot, waar hij een soort baarmoederlijke ervaring lijkt te ondergaan. Het toppunt van ‘omkering’: ratten gaan dood aan giftige witte paddenstoelen met rode stippen.

Altijd weer dat probleem van het bestaan
Prachtige fragmenten gaan over “ … Altijd weer dat probleem van het bestaan…”. Bestaan, wat wil dat zeggen? “ … Dat wil zeggen ‘buiten zijn, sistere ex’. Wat aan de buitenkant is, bestaat. Dat wat aan de binnenkant is, bestaat niet. Mijn denkbeelden, mijn beelden, mijn dromen bestaan niet…”. En even verder: “ … Wat alles zo ingewikkeld maakt is, dat datgene wat niet bestaat zich er hardnekkig op toelegt, van het tegendeel te overtuigen. Er is een groot gemeenschappelijk streven van het niet-bestaande naar het bestaan. Het is als een middelpuntvliedende kracht die alles wat zich in mij beweegt, beelden, dromerijen, plannen, hersenschimmen, verlangens, obsessies, naar buiten drukt. Wat niet ex-sisteert, in-sisteert. Insisteert om te existeren…”. Volgens Robinson ontmenselijkt hij steeds meer. Het eiland ervaart hij ondertussen zozeer als een vrouw dat hij er zelfs mee copuleert, analoog aan allerlei oeroude vruchtbaarheidsceremonieën. “ … De Bijbel, overvloeiend van beelden die de aarde vereenzelvigen met een vrouw of de echtgenote met een tuin, begeleidde nu zijn liefdes met het eerbiedwaardigste van alle bruiloftsgedichten…” (Hooglied). Hij verwekt alruinwortels in de vorm van kleine meisjes. Zelfs zijn baard begint in de loop van de nacht wortel te schieten in de aarde, merkt hij bij het ontwaken. Hij voelt in zichzelf een golf van plantensap opstijgen. Terwijl het eiland steeds meer weg heeft van een ‘reusachtige dolgedraaide machine’, misschien wel vergelijkbaar met de maatschappij die wij met z’n allen hebben gemaakt, komt er voor de tweede keer en prauw vol indianen aan land die een ritueel mensenoffer brengen. Echter, het slachtoffer ontsnapt dit keer, en rent regelrecht in de armen van een verbijsterde Robinson: Vrijdag…

Metamorfose

Robinson maakt als een ras-kapitalist gelijk een slaafje van hem. De jongen schikt zich gedwee, maar lacht zich af en toe slap om de rare fratsen van zijn baas, zodat Robinson zich niet al te serieus voelt genomen. Hij beseft dat Vrijdag volkomen mechanisch zijn werk doet, geen interesse heeft in het waarom van zijn taken, niet van hem houdt, en hem waarschijnlijk voor een krankzinnige dan wel een monster houdt. Vrijdag valt niet te temmen. Vernielt meer dan hij bijdraagt. Tot hij uiteindelijk de tabakspot ontdekt en stiekem in de grot gaat zitten roken. Als een woedende Robinson hem op het matje roept gooit Vrijdag de brandende pijp midden tussen de vaten buskruit en ontploft het hele eiland. Dat maakt een einde aan de aardse beschaving die Robinson zo zorgvuldig heeft opgebouwd. Het maakt ook een einde aan zijn oude mens-zijn. Een nieuw mens staat op in het hemelse rijk dat Vrijdag vertegenwoordigt. Robinsons metamorfose neemt bijna Bijbelse proporties aan. Eigenlijk voorvoelde hij deze ‘bekering’ al, gewend als hij is naar zijn innerlijk te luisteren, daar hij opgegroeide bij de Quakers, die zich laten leiden door hun innerlijke stem die ze interpreteren als de stem van de Heilige Geest (Jan de Hartog schreef indertijd een romanserie over deze christelijke sekte: “Het Koninkrijk van de Vrede”). Altijd vermoedde hij al dat er achter het zichtbare eiland een ander, onzichtbaar eiland werkelijkheid wilde worden. Vrijdag leert hem niets doen, zijn lichaam te trainen en te leven in het nu. Robinson wordt een 'heidense' zonaanbidder. Vrijdag leeft van de wind. Houdt zich bezig met pijl en boog, vliegers en dat soort dingen.

Waarom leef je?
Als er na ruim achtentwintig jaar eindelijk, eindelijk een snel zeilschip opdoemt is het dan ook geen wonder dat Vrijdags fascinatie grenzeloos is. Robinson voelt daarentegen alleen maar afkeer van de zogenaamd ontwikkelde bemanning, die zich onder andere bezig houdt met slavenhandel. Hij ergert zich aan de bruutheid, de haat en de hebzucht die op een uiterst kalme manier ten toon wordt gespreid: “ … wat zij allen ten doel hadden, dat was een bepaalde aankoop, een bepaalde rijkdom, een bepaalde voldoening, maar waarom die bepaalde aankoop, die bepaalde rijkdom, die bepaalde voldoening. Dat zou stellig geen enkele van hen kunnen zeggen…”. Kortom, “ … ‘Waarom leef je?’ zou hij hem vragen…”, als iemand hem wat gevraagd had. Maar ze praten alleen maar over zichzelf en hebben geen enkele interesse in het wel en wee van Robinson: “ … Hij bedacht dat intelligentie en domheid heel goed in hetzelfde hoofd kunnen wonen zonder elkaar ook maar in het minst te beïnvloeden, zoals water en olie boven elkaar blijven liggen zonder zich met elkaar te vermengen…”. Zal hij ooit weer passen in een samenleving die drijft op egoïsme? Hij denkt van niet. Robinson besluit op het eiland te blijven. Vrijdag vertrekt met het schip. Maar Robinson is niet alleen. Tot zijn verrassing duikt er een verstekeling op: de twaalfjarige mishandelde scheepsjongen, die de naam Zondag krijgt. Misschien moeten we alleen leren om op een andere, en bredere manier naar de dingen te kijken, als we gelukkiger willen worden. En vooral buiten onszelf proberen te denken. Misschien kunnen we in plaats van dat we allerlei dure coaching- en trainingscursussen gaan volgen ook simpel een boek als dit lezen, bedacht ik. Zie de door de IDFA tot beste gekozen documentaire 2018 “Nu verandert er langzaam iets”.

Uitgave: Meulenhoff – 1968, vertaling Jean A. Schalekamp, 261 blz., ISBN 978 902 903 674, € 15,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier


Geen opmerkingen :

Een reactie posten