Menu

dinsdag 9 april 2019

De elzenkoning – Michel Tournier


Het boek waarmee Michel Tournier een miljoenenpubliek bereikte en in 1970 de Prix Goncourt won is “ De elzenkoning”. Een oorlogsgeschiedenis gebaseerd op een gedicht van Goethe, “Erlkönig”, en de legende over Sint Christoffel. Ook in dit werk spelen ziekelijke obsessies, metafysische voortekens, paradoxale spiegeleffecten en tegenstellingen dan wel omkeringen of inversies weer een grote rol (eerder besprak ik van Tournier: “ Vrijdag of het andere eiland” en “Gaspard, Melchior en Balthazar”). Er kan sprake zijn van heilige en helse inversies. Het onderscheid is nog niet zo eenvoudig vind ik. Iemand noemde het oeuvre van Tournier niet voor niets ‘multi-interpretabeler dan de Bijbel’. In “Gaspard, Melchior en Balthazar” gaat het bijvoorbeeld over de paradoxale eigenschappen van het kindje Jezus, de Koning van het heelal, die geboren werd in een stal: grootheid en kleinheid, macht en onschuld, overvloed en armoede. Een ander voorbeeld zijn de zogeheten ‘zaligsprekingen’. Maar in de Bijbel is Satan, de tegenstander van God, óók degene die de dingen omdraait. Zie Genesis drie waarin hij suggereert dat God gezegd heeft dat er niet van de bomen in het paradijs gegeten mag worden. Volgens de apostel Paulus is hij een ‘wolf in schaapskleren’ die zich voordoet als een ‘engel des lichts’. Luther had het dan ook over ‘de aap van God’. Trouwens, de boom van kennis van goed en kwaad is een zwaar geval van inversie an sich natuurlijk. Ik moest denken aan de paus die onlangs stelde dat rigide moraalridders vaak zelf wat te verbergen hebben en de metamorfose-kunstenaar bij uitstek: David Bowie. “De elzenkoning” is een hoogst verontrustende roman die vaak gezien wordt als de voorloper van het ophefmakende “De welwillenden”. Het werd in 1996 verfilmd door Volker Schlöndorff als “Der Unhold”, met in de hoofdrol John Malkovich.

Abel Tiffauges voor het leven

De roman begint als dagboek uit de jaren dertig. Van Abel Tiffauges, een Franse automonteur, net verlaten door zijn vriendin die schreeuwde dat hij geen minnaar, maar een monster was. Een ‘sinister’ dagboek welteverstaan, want hij schrijft het met zijn linkerhand omdat hij zijn rechter gekneusd heeft tijdens een akkefietje in zijn garage. En daarmee start gelijk al, vanaf de eerste bladzijde, het spel met de inversie. Het gekke is dat Abel met links moeiteloos van zich af blijkt te kunnen schrijven. In feite probeert hij op deze manier te doorgronden wat er ten diepste in zijn binnenste schuil gaat. Het is een manier om de ‘stenen man’ in zichzelf te overwinnen. Hij voelt zich “ … als een versufte, als een slaapwandelaar, onophoudelijk dromend van een ontwaken, van een breuk die me zal bevrijden en me zal vergunnen eindelijk mezelf te zijn…”. Hij gelooft in zijn evolutie, in het noodlot, in alle ‘linksheden’ van zijn genialiteit die zich als ‘lichtflitsen en kreten’ in hem openbaren. Tussen neus en lippen door beschrijft hij hoe hij de verknipte figuur werd die hij is. Hoe hij op kostschool, het ‘Sint-Christophoruscollege’, het kleinste, lelijkste, eeuwig gepeste jongetje van de klas was. Hoe de rage van ‘tatoeëren’ zich opeens op het internaat had verbreid, en hij een van de meest gevierde jongens zo ver kreeg hem een fraaie inscriptie op de binnenkant van zijn dij te laten aanbrengen (zijn leven lang zal hij gefascineerd zijn door jongensdijen). Een bloedend hart met daaromheen de woorden ‘A toi pour la vie’, was de bedoeling. Alleen werd dat uiteindelijk ‘A T pour la vie’: Abel Tiffauges voor het leven. Tegen de tijd dat zijn idool dat door begon te krijgen was Abel zijn leven niet meer zeker. Toen hij gedwongen werd om de, vanwege een valpartij verwonde en bemodderde, knie van zijn tegenstander schoon te likken raakte Abel zo overstuur dat hij veertien dagen in de ziekenboeg belandde. Er kwam voorgoed een eind aan deze hel door Nestor, de aanbeden zoon van de conciërge, die zich wonder boven wonder over hem ontfermde. Een kolossale, intimiderende dikzak die overal toegang had en hem behandelde als zijn slaafje. Abel was overgelukkig door al die aandacht. Onderwierp zich op bijna masochistische wijze aan zijn tiran. Voelde zich zelfs uitverkoren wanneer hij hem mocht vergezellen naar de wc om zijn dikke reet af te vegen. Vanaf dat Nestor omkwam tijdens een brand gelooft Abel dat zijn geest hem begeleidt en helpt.

Kinderdrager
Het Sint-Christophoruscollege voedt hem op in de geest van de heilige Christophorus die, op zoek naar de absolute meester, met gevaar voor eigen leven onwetend het kindje Jezus over een rivier draagt: “ … Aangezien jullie allemaal hier onder het teken van Christophorus bent geplaatst moet je voortaan, je leven lang, het kwaad weten te trotseren door je te bedekken met een mantel van onschuld. Of je nu Jan, Piet of Klaas heet, bedenk altijd dat je ook Kinderdrager heet: Jan Kinderdrager, Piet Kinderdrager, Klaas Kinderdrager. En beladen met die heilige last zullen jullie dan door rivieren en stormen gaan, alsook door de vlammen der zonde…”. De preek daalt als een soort monsterlijke roeping neer in het hoofd van Abel. Wanneer Nestor hem tijdens een wild spel op zijn schouders neemt om andere jongens in dezelfde positie neer te slaan, winnen ze glorieus, wat Nestor de gevleugelde uitspraak ontlokt: “ … Ik wist niet, Petit-Fauges, dat een kind dragen zoiets moois was…”. Als Abel in zijn volwassen leven een gevallen kind optilt, komt hij overweldigd door euforie, tot dezelfde conclusie – wat weer aanleiding geeft tot enorme filosofische uitweidingen over het betreffende woord. ‘Forie’ zou te maken hebben met ‘dragen’, terwijl ‘eu’ te maken heeft met ‘welzijn, geluk, vreugde’. Abel denkt steeds griezeliger. Hij houdt zich op bij scholen die uitgaan om zich tegen de stroom van kinderen in te bewegen. Hij wordt duizelig van de ‘frisheid’ die hij opsnuift. Hij zoekt uit hoeveel kinderen er in Frankrijk zijn. Hij droomt van een enorm schepnet waarin hij kinderen kan vangen. Met een geluidsband neemt hij schoolpleinlawaai op. Uiteindelijk gaat hij zelfs op pad met een camera om kinderen te fotograferen. In zijn oude Hotchkiss klemt hij het toestel ‘als een enorm geslachtsdeel in leren foedraal’ tussen zijn dijen, alhoewel de plaatjes die hij schiet niet pornografisch zijn. Is Abel een pedofiel (zie ook “Muidhond” van Inge Schilperoord)? In ieder geval niet in seksuele zin. Hij “ … weet uit onfeilbare en gezaghebbende bron, dat het me niet past persoonlijke relaties met het een of andere kind aan te knopen. Wat zouden dat trouwens voor relaties zijn? Ik denk dat ze onvermijdelijk de gemakkelijke en uitgestippelde paden zouden volgen van hetzij vaderlijkheid hetzij seksualiteit. Mijn roeping is hoger en veelomvattender…”. Hij ziet zichzelf als “ … een zachtmoedige, ongevaarlijke reus, die hunkerend naar tederheid zijn grote handen uitstrekt, gevouwen in de vorm van een wieg…”. Abel lijkt inderdaad te zijn uitgegroeid tot een soort hulk. Kinderen geven hem het gevoel dat hij leeft. Dat lijkt mij nou exact te voldoen aan het begrip erotiek, zoals psychotherapeut Esther Perel omschrijft in “Erotische intelligentie” – zie hier. Ik zou wel eens willen weten wat zij van “De elzenkoning” vindt. Natuurlijk escaleert de toestand. Abel heeft steeds sterkere prikkels nodig. Begint een meisje na elke schooldag naar huis te brengen. Feilloos voelt het kind aan dat ze niet thuis afgezet moet worden. Ze stapt bij een verlaten bouwplaats uit die ze enkel hoeft over te steken om haar straat in te lopen. Op een zeker moment hoort Abel haar vanaf het bouwterrein gillen, gaat kijken, en wordt onschuldig opgepakt wegens aanranding. Hij merkt dat het geen enkele zin heeft zich te verzetten. Alles wijst tegen hem. Hij is er echter absoluut van overtuigd dat de voorzienigheid wel zal zorgen voor een kink in de kabel. En dat gebeurt ook. Omdat de oorlog uitbreekt hoeft hij zijn straf niet uit te zitten en wordt hij naar het front gestuurd.

Sfeer
Wat mij verrast is dat Abel, of misschien de schrijver die zijn verhaal een halve eeuw geleden schreef, tegen dezelfde, blijkbaar tijdloze, dingen aanloopt waar wij ons noch steeds druk om maken. Over de vluchtelingencrisis. Abel vergelijkt ‘de massa van zwervenden’ met het verhaal van Kaïn en Abel. De landbouwers zijn nog steeds even verbeten tegen hun nomadenbroeders, die alleen voor hun recht kunnen opkomen als ze papieren hebben: “ … De statelozen, de natuurlijke of uit overspel geboren kinderen lijden onder een situatie die geen andere dan een papieren realiteit heeft…”. Hij fulmineert tegen straatnamen: “ … Die welke beantwoordt aan de moordenaarscultus, waarvan men de sprekende voorbeelden bij elke straathoek aantreft op blauwe bordjes waarop de namen van de roemruchtste krijgslieden, dat wil zeggen van de bloedigste beroepsdoders van onze geschiedenis, aan de publieke bewondering worden voorgezet…”. En natuurlijk vooral over de pedofiele sfeer binnen de rooms-katholieke kerk. Hij dacht altijd dat je koorknaap werd vanwege ‘de schoonheid van je ziel’, maar “ … De schandelijke en beschamende waarheid, welke de eerwaarde paters niet anders dan aan de folterpaal of op het braadrooster zouden hebben bekend, was dat je geen koorknaap werd als je geen mooi gezichtje had…”. Hij vertelt over een dienst met ‘voetwassing’: “ … Twaalf koorknapen, in de koorstoelen gezeten, laten om beurt uit de plooien van hun misgewaad hun blanke voetjes verschijnen, waarvan de naaktheid aandoenlijk afsteekt te midden van de plechtige luister. Monseigneur Verdier knielt achtereenvolgens voor elk van hen. Uit een zilveren waterkan schenkt hij enkele druppels op een bloot voetje, veegt het met een doek af, buigt dan, in spijt van zijn waardigheid en zijn embonpoint, voorover tot aan de grond om het te kussen. Ten slotte overhandigt hij de knaap als dank een broodje en een geldstuk – zoals de Duitse krijgsman na de bruidsnacht zijn jonge echtgenote de ‘Morgengabe’ aanbood. De kinderen reageren verschillend op de hulde. De een werpt hulpeloze blikken om zich heen, maar mijn favoriet, een jongen met een engelengezichtje, klemt zijn lippen op elkaar om niet in een schaterlach uit te barsten…”. Ik ben bij mijn weten zelfs voor de eerste keer het woord ‘boreaal’ in een boek tegen gekomen, dat sinds het optreden van Baudet iedereen kent.

Der Unhold

Omdat de telefonische verbindingen van het leger nogal kwetsbaar zijn besluit men gebruik te maken van postduiven. Abel wordt als duivenverzorger op speurtocht gestuurd naar getalenteerde ‘vliegende soldaatjes’. Al snel is hij net zo geobsedeerd door duiven als kinderen. Hij krijgt “ … van emotie een brok in zijn keel wanneer zijn grote hand zich om de kloppende lijfjes sloot…”. Als hij krijgsgevangen gemaakt wordt door Duitse soldaten komt hij in een barakkenkamp in Pruisen terecht, waar hij te werk gesteld wordt in de moerasdrainage. Hij voelt zich heerlijk in het hoge noorden. Eindelijk veilig: “ … De maatschappij waaronder Tiffauges had geleden was weggevaagd met zijn magistraten, zijn generaals en zijn prelaten, zijn codes, zijn wetten en zijn decreten…”. Al gauw staat hij bekend als een bezeten werker, wat er toe leidt dat ze hem aanzienlijk minder streng gaan bewaken, en soms verscheidene uren lang aan zichzelf overlaten. Op een gegeven moment vindt hij een verlaten blokhut waarin hij zich vaak terugtrekt en zelfs de nacht doorbrengt. Niemand merkt zijn afwezigheid op. Abel wordt bevorderd tot chauffeur wat hem alleen nog maar meer vrijheid oplevert. Op een nacht hoort hij geluid buiten zijn kraakpand. Er blijkt een eland voor de deur te staan die om eten bedelt. Het dier wordt een vaste bezoeker. Als plotseling een officier van de Wehrmacht opdoemt die Abels hutje heeft ontdekt, vertelt deze dat hij de Unhold (zie de filmtitel) heeft ontdekt: een blinde eland, bekend bij iedereen in de bossen waar hij overwintert: “ … Unhold. Begrijpt u? Dat betekent woesteling, lomperd, maar ook tovenaar, duivel. Want hij maakt mensen bang met zijn witte ogen en zijn ruwe opdringerigheid!...”. Zo’n beetje het alter ego van Abel zelf dus. De officier staat versteld van Abels omgang met duiven en de eland. Hij werkt als houtvester op het landgoed van Hermann Göring: Naturschutzgebiet Rominter Heide. Iemand als Abel is net wat hij nodig heeft.

Sprookjescirkel
En zo wordt Abel de sprookjescirkel van Rominten ingetrokken: “ … De Oberforstmeister wees hem de grote paddenstoelen met wit gespikkelde rode hoed waaronder de elfen en trollen slapen, de kerstroos die krankzinnig maakt maar die zich op 24 december met talloze bloemen tooit, de doodstrompetten waarvan de stinkende hoewel eetbare bekertjes de nabijheid van een kadaver aankondigen, de belladonna die het zweet droogt en de pupillen doet uiteenzetten, de satansboleten met hun karmijnrode, gezwollen steel, en niet te vergeten die holletjes die aan de zijkanten van taluds achter een warboel van wortels en vezels de ingang vormen tot de woning van een aardmannetje, een van die ogenschijnlijk oude en afgeleefde wezentjes, maar die spreken met een donderende stem en elk paard kunnen tegenhouden door hem naar het hoofd te springen…”. Sterker, Abel krijgt zelf een paard, ‘Blauwbaard’ genaamd, want gemotoriseerde voertuigen worden op het vijfentwintigduizend hectaren tellende jachtreservaat zoveel mogelijk geweerd om de ongereptheid van de natuur niet te verstoren. “ … Tiffauges verwachtte dat de Oberforstmeister hem in een fabelachtige wereld zou inwijden. Hij zou hem laten afdalen in grotten waar dwergen diamanten uit de rotsen hakken, of hij zou hem naar een kasteel brengen, overwoekerd door braamstruiken en steenbreken, waar een mooi meisje naakt lag te slapen in een kristallen sarcofaag, ofwel hij zou hem leren bepaalde kruiden te vermalen om een verjongings- of een liefdeselixer te trekken. In werkelijkheid werd zijn goedgelovige en kinderlijke ziel verrast – maar niet teleurgesteld – door de onthulling welke hem werd gedaan omtrent de heer die over de bossen en dieren regeerde…”. Göring - die alleen maar geïnteresseerd is in hertenjacht en jagersmalen. Het allergekste aan deze kopie van Nestor is wel een leeuw waarmee hij op zekere dag komt aanzetten. Hoe ze samen een gigantische varkensbout verslinden: “ … Toen, met volle mond, stak hij hem de leeuw toe, die er op zijn beurt zijn slagtanden in plantte. En het werd een regelmatig heen-en-weer gaan van het stuk zwartwild tussen de twee verslindende monsters, die elkaar onder het kauwen van de sterk geurende brokken vlees vol genegenheid aankeken…”.

Kanonnenvoer

Als Abel op een gemeentehuis zijn Ausweis moet verlengen wordt hij naar een zaal getrokken waar een zwerm kleine blote meisjes door elkaar heen krioelt. Hij zakt bijna in elkaar van verrukking. Een ‘godin Germania’ wijst hem streng de deur. De ambtenaar die zijn papieren stempelt vertelt dat op 19 april alle kinderen van tien jaar worden gekeurd en ingedeeld bij de Hitlerjeugd. In de stadsschouwburg zitten de jongetjes. Op 20 april is de Führer jarig: “ … Elk jaar biedt de Duitse natie hem als verjaardagsgeschenk een hele generatie kinderen aan…”. Kanonnenvoer: vijfhonderdduizend meisjes en vijfhonderdduizend jongetjes. Als de ‘totale oorlog’ wordt afgekondigd zijn er bezuinigingen nodig op Rominten. Abel krijgt ontslag. Of hij nog wensen heeft wat betreft een andere loopbaan. Natuurlijk. Hij heeft de verhalen over het opleidingsinstituut Kaltenborn gehoord, een kasteel waar S.S. Sturmbannführer Stefan Raufeisen aan dertig militaire instructeurs, vijftig mannen en onderofficieren en vierhonderd kinderen een starre, ongenuanceerde discipline oplegt. En zo nadert Abel zijn bovennatuurlijke bestemming. In eerste instantie als voedselverschaffer, waardoor hij met paard en wagen de omgeving doorkruist, en van week tot week getuige is van het verval van het Derde Rijk, ondermijnd door de rampzalige strijd: “ … Nu het op instorten staat komt dit land me steeds nader. Ik zie het naakt aan mijn voeten zakken, zwak, machteloos, tot de uiterste nooddruft vervallen…”. Abel begint opnieuw een 'sinister dagboek'. Hij beschrijft hoe de streng geselecteerde leerlingen, ‘Jungmannen’ genaamd, gedrild worden op Kaltenborn. Belangrijk zijn ras, lichaamsconditie – brildragers worden a priori uitgeschakeld – en vooral ‘Draufsgängertum’: “ … het kind moet vóór alles een onverschrokken aard hebben, of anders uitgedrukt, zijn instinct tot zelfbehoud moest zo min mogelijk ontwikkeld zijn…”. De jongens krijgen allerlei krachtproeven en intelligentietests te verduren. Iedere vorm van menselijke teerhartigheid wordt in de kiem gesmoord met als doel de ongeëvenaarde mens te fabriceren die de wereld zal beheersen, de ‘Homo Aureus’. Al snel maakt Abel weer een sprong voorwaarts. Hij wordt het knechtje van rassentheoreticus Blättchen die in opdracht van de vereniging Ahnenerbe de scepter zwaait op het Rassenkundig Centrum van Kaltenborn. Desondanks heeft hij een hevige afkeer van de S.S. en de Wehrmacht die van de miljoenen Duitsers “ … één groot somnambulisch en onweerstaanbaar wezen maakt…”.

Blut und Boden
Op een magistrale manier beschrijft Tournier in het laatste deel van het boek het nazisme. Hij heeft het over de “ … verrukkelijke en giftige trance die patriottisme heet. Ein Volk, ein Reich, ein Führer…”. Hij vertelt over de heidense zonnewendevuren en het Julfest: “ … Het betrof niet de geboorte van het Christuskind, maar van die van het Zonnekind…”. Over de tijd die circulair wordt beleefd, de heerschappij van de ‘eeuwige terugkeer’: “ … Het hitlerisme is ontoegankelijk voor elke progressieve of creatieve gedachte, elke uitvinding of ontdekking van een maagdelijke toekomst. Zijn streven is niet het verbreken maar het instandhouden: cultus van het ras, van de voorouders, van het bloed, van de doden, van de aarde…”. Men leeft niet volgens de geschiedenis maar volgens de kalender. De door Hitler geprezen knaap is “ … taai als leer, slank als een windhond en hard als Krupp-staal…”. Prachtig schrijft hij over een dodewake van het ‘Zwarte Korps’: “… De stemmen, helder als ijskristallen, stijgen op in de koude lucht, terwijl de banier met de swastika zich om de mast kronkelt als een vleermuis, verblindt door de smalle bundel van een schijnwerper…”. En over de “ … Sombere en obsederende tamtam die de massieve dans van het voortschrijdende noodlot verklankt…”. Een betoveringsritueel dat diep inwerkt op het zenuwstelsel en de vrije wil verlamt. Hij doet de geschiedenis van de Hitlerjeugd uit de doeken. Hoe ze ontstond uit de ‘Wandervögel’ (trekvogels), een soort vooroorlogse hippie-generatie die zich los maakte van de ouderen: “ … We weigerden zowel hun moraal van boetvaardigheid als hun ingepende echtgenotes, hun verstikkende woningen, gecapitioneerd met behangsels, gordijnen en poefs vol kwasten, hun rokende fabrieken, hun geld. Bij kleine groepjes, zingend met de armen om elkaar heen geslagen, haveloos, op het hoofd een gedeukte maar met bloemen versierde vilthoed, als enige bagage een gitaar over onze schouder dragend, trokken wij door het grote en zuivere Duitse woud met zijn bronnen en zijn nimfen. Uitgemergeld, vuil, maar hooggestemd, sliepen we in hooibergen en stallen, en we leefden van liefde en helder water…”. Omdat er steeds meer soldaten nodig zijn gaat Abel zelf jongens ronselen voor Kaltenborn: hij heeft er een neus voor. Hij beschrijft zijn waanzinnige verlangen naar ‘prilheid’, opgeroepen door “ … melkwitte halzen, die meer om moeders kussen dan om de sabelhouwen van de kozakken vragen…”. Over jongens die zich in de strijd werpen: “ … kinderen nog, gehandicapt door de te grote helmen die over hun ogen vielen bij elk schot dat ze afvuurden, en voor wie aan het begin van de aanvallen uitgedeelde alcohol en sigaretten waren vervangen door zuurtjes en chocola…”. Op een van zijn tochten ontdekt hij een voor dood liggend Joods jongetje dat hij op een zolderkamer verbergt en weer tot leven wekt. Van hem hoort Abel tot zijn afgrijnzen het verhaal over de doodsfabrieken: “ … Hij ontdekte dat onder dit Duitsland, geheel levend in het teken en in de opwinding van de oorlog, het net van de concentratiekampen een ondergrondse wereld vormde zonder betrekkingen – tenzij toevallige – met de wereld van de levenden daarboven…”. Als de Russen voor de poorten van Kaltenborn staan en alles aan gort schieten loopt Abel met het Joodse jongetje op zijn schouders uiteindelijk het moeras in…

Uitgave: Rainbow – 2014, vertaling Jenny Tuin, 430 blz., ISBN 978 904 171 141 0, € 16,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten