Een tijdje geleden besprak ik “De taal der dieren: het woordenboek” van Heidi Sopinka, een roman die losjes is gebaseerd op het leven van één van de allergrootste surrealistische kunstenaars: Leonora Carrington (Engeland 1917 – Mexico 2011). Ik vind haar werk werkelijk adembenemend. Ze schilderde en beeldhouwde niet alleen, ze schreef ook. Van uitgeverij Orlando kreeg ik haar novelle “Beneden”, over haar opname in een psychiatrische inrichting. Een klassieker in de traditie van “De glazen stolp” van Sylvia Plath en “Gezichten in het water” van Janet Frame (zie ook: "De eenzaamheid van de waanzin" van Ranne Hovius).
Kunst, daar deed je niet aan
Marina Warner, auteur van een indrukwekkende studie over de maagd Maria, “De enige onder de vrouwen”, die ik ooit nog eens hoop te bespreken, schreef een uitgebreid voorwoord. Zij kende Leonora Carrington persoonlijk. Ze vertelt dat Leonora in een stinkend rijke omgeving ter wereld kwam. Haar vader was een omhooggevallen textielbaron: “… De Carringtons waren noorderlingen, ondernemers, ruwe bolsters. ‘Weet je aan wie mijn vader me nog het meest deed denken?’, merkte Leonora eens op. ‘Een maffiabaas.’…”. De familie aan Leonora’s Ierse moederskant was daarentegen bijzonder gemoedelijk en hield van magie en folklore. Leonora werd naar verschillende kostscholen gestuurd, waar ze niet kon aarden: “…. De nonnen vonden het kunstje waarbij ze simultaan met links achteruit schreef en met rechts vooruit hoogst verontrustend (later in haar leven schilderde ze soms ook met twee handen tegelijk)…”. Zagen ze er duivelskunsten in? Toen ik leerde schrijven deed ik dat ook zowel met links als rechts en wist ik nooit of ik achter in het schrift naar voren moest werken of voorin naar achteren, haha. Toen Leonora tegen haar vader zei dat ze kunstenares wilde worden vond hij dat ‘verschrikkelijk en stompzinnig’: “… ‘Kunst, daar deed je niet aan,’ herinnerde ze zich zijn woorden. ‘Behalve als je arm of homoseksueel was, twee zonden die weinig voor elkaar onderdeden.’…”. Ze was voorbestemd voor een saai en welvarend leven. Ze trok zich geen bal van papa aan en meldde zich aan bij een kunstacademie.
Cultstatus
Leonora Carrington was negentien toen ze de destijds verafgode surrealistische kunstenaar Max Ernst leerde kennen, die al zesenveertig was. Ze woonde een tijdje met de getrouwde schilder samen in Parijs. Omdat zijn wettige echtgenote de nodige en begrijpelijke stennis schopte, weken ze uit naar het zuiden, waar ze neerstreken in het dorpje Saint-Martin’d’Ardèche, veel vrienden ontvingen, en een ‘paradijselijke tijd’ beleefden, die niet lang duurde: “… ‘Max’ genitale plichten’, in de woorden van Leonora, riepen hem naar Parijs en niet lang daarna brak de oorlog uit, trokken Duitse troepen de grens over en capituleerde Frankrijk…”. De bezetter verklaarde Max Ernst tot persona non grata. Hij maakte ‘ontaarde kunst’ en werd opgepakt. Leonora wist met hulp van een vriendin via de Pyreneeën naar Spanje te vluchten. “… Na enkele onvoorspelbare en zware psychosen in Madrid werd Leonora in het ziekenhuis opgenomen en vervolgens naar de kliniek van dokter Morales in Santander overgeplaatst, waar ze met Cardiazol werd behandeld, een medicijn dat afschuwelijk zware epileptische aanvallen opwekte…”. Warner: “… Haar krankzinnigheid maakte van haar de ultieme surrealistische heldin, ongeacht de hoge tol die zij ervoor betaalde…”. Over haar cultstatus: “… Carringtons kwellingen bevestigden haar status als een soort tempeldienares, een heilige en zinnelijke nimf die als enige en instinctief bepaalde zondige mysterieën kende die de oudere mannen van het surrealisme slechts met haar hulp meenden te kunnen bereiken…”. André Breton, de grote leider van het pantheon der surrealisten in zijn “Eerste Surrealistische Manifest”: “… Al het wonderbaarlijke is mooi, of beter gezegd, louter het wonderbaarlijke is mooi…”. Leonara zelf: “… Dat ik krankzinnig was, leed geen twijfel. Max’ opsluiting in het kamp had me zo diep geschokt dat ik in een catatonische toestand was geraakt waarbij mijn lijden onmenselijk groot was. Ik verkeerde ergens anders, in een heel andere wereld…”. Ze is altijd bang gebleven voor een terugval. Ze wist uit de inrichting de ontsnappen en trouwde vervolgens met een rustige Mexicaanse diplomaat die haar per boot naar New York bracht. Leonora heeft Max Ernst nog wel ontmoet, maar het lijkt er op dat ze opgelucht was dat ze na alle beproevingen zich eindelijk bevrijd voelde van de macht die hij over haar had. Warner: “… Het was een eigenaardige ervaring toen ik in 1987 met haar het Metropolitan Museum bezocht en zij zonder enig commentaar het schilderij getiteld ‘Napoleon in the Wilderness’ (Napoleon in de woestenij, 1940) voorbijliep, waarin Ernst zichzelf met een paardenhoofd op een rotsformatie heeft afgebeeld, met op een afstandje naast hem de gestalte van een prachtige bruid die zich niets van zijn aanwezigheid aantrekt…”.
We moeten de greep niet verliezen
De titel ‘Beneden’ verwijst naar mythologische en literaire afdalingen in de hel, zie bijvoorbeeld Dante en Dostojewski. Tegelijk beschouwde de schrijfster beneden ook als een veilige plek op het terrein van de kliniek, waar ze naar toe wilde, omdat daar de gruwelijke behandelingen zouden stoppen. Leonora bleef haar hele leven een zoekende geest. Haar metafysische queeste was echter altijd lichtvoetig, vrolijk en sprookjesachtig. Het had niets van het gewichtige goeroeachtige uit “We zijn verdwaald” van Manon Duintjer– zie mijn vorige blog. Toen haar verstandshuwelijk ten einde kwam, trouwde ze met een nieuwsfotograaf met wie ze in Mexico-stad ging wonen: “… In Mexico leerde ze een cultuur kennen waarin de overtuigingen van de indianen en het geïmporteerde katholicisme van de zendelingen en de conquistadores met elkaar versmolten…”. Ze kreeg twee zonen: “… Dankzij het moederschap boorde ze nieuwe kennislagen aan en het putte haar creatieve vermogen dan ook geenszins uit, maar versterkte het: ‘Ik geloof dat voor vrouwtjesdieren geldt dat de liefdesdaad, gevolgd door de ingrijpende gebeurtenis van de geboorte van een nieuw dier, ons in de biologische onderwereld duwt, en wel zeer diep…’…”. Evenals Manon Duintjer in mijn vorige blog heeft ze het over het belang je hoofd boven water te houden in de spirituele golven die je in het leven soms kunnen overspoelen: “… ‘Alle religies zijn echt,’ heeft Leonora eens gezegd. ‘Maar je moet daarin je eigen weg gaan. Misschien kom je de Egyptenaren tegen, misschien voodoopriesters, maar om daarin een zekere balans te bewaren moet het authentiek voelen voor jezelf…”. Warner: “… Leonora heeft me eens verteld dat haar favoriete Bijbelverhaal dat over het gevecht tussen Jakob en de engel was. ‘We moeten de greep niet verliezen,’ zei ze. ‘Zelfs als de engel roept ‘Laat me los, laat me los.’ We luisteren niet. Nee. We moeten de greep niet verliezen.’…”.
Vastgelopen
“Beneden” beslaat een midweek in dagboekstijl. Carrington schrijft dat het inmiddels drie jaar geleden is dat ze werd opgenomen en dat ze behoefte heeft de losse draden die er toe geleid hebben dat ze “ … de grens van Kennis overschreed…” tot een samenhangend geheel te verweven. Als Max door een gendarme met een geweer voor de tweede keer wordt afgevoerd naar een concentratiekamp wekt ze vierentwintig uur lang braakaanvallen bij zichzelf op. Met oranjebloesemwater. Om letterlijk haar verdriet te lijf te gaan en zichzelf te reinigen, want de onrechtvaardige “… samenleving zetelde in mijn maag…”. Drie weken lang houdt ze zich voornamelijk op de been met sterke drank en verzet ongelooflijk veel werk in haar wijngaard en op het aardappelveld. Dan arriveert er een gevlucht stel. De vrouw, die wat verstand van psychoanalyse schijnt te hebben, krijgt in de gaten dat het niet zo goed gaat met Carrington. Volgens haar spreekt uit het gedrag van Carrington de onbewuste wens “… om me voor de tweede maal van mijn ‘vader’ te ontdoen – Max, van wie ik me eerst zou moeten bevrijden als ik wilde leven…”. Als de Duitsers naderen smeekt het stel Carrington met hen naar Spanje te vertrekken. De vrouw is vooral bang voor verkrachtende soldaten: “… Daar was ik niet bang voor, het liet me volkomen koud. Wat mij in paniek bracht was de gedachte aan robots, aan hersenloze, vleesloze wezens…”. Carrington laat zich overhalen. De hele nacht rijden ze door: “… Voor ons op de weg zag ik vrachtwagens rijden waaruit armen en benen hingen, maar omdat ik mezelf niet vertrouwde, probeerde ik voorzichtig; ‘Hé, er rijden vrachtwagens voor ons,’ alleen om te zien wat het antwoord zou zijn. Toen ze zeiden: ‘De weg is breed genoeg, we kunnen er wel langs,’ was ik weer gerust, maar ik wist niet of zij ook zagen wat er in die vrachtwagens zat, ik was bang dat ik ze achterdochtig zou maken en voelde me bevangen door een intense, verlammende schaamte. Rijen doodskisten stonden langs de weg, maar ik kon niets verzinnen om ze onopvallend op dit gênante verschijnsel opmerkzaam te maken…”. Halverwege de reis krijgen ze panne. Vastgelopen remmen: “… Het was de eerste keer dat ik me vereenzelvigde met de wereld buiten mijn lichaam. Ik was de auto…”. Zij was immers ook vastgelopen: “… Mijn eigen macht deed me huiveren…”.
De maag van de wereld
Haar vrienden laten haar in een café achter en vanaf dat ogenblik is het met haar gemoedsrust gedaan. Ze valt “… schoenpoetsers, obers en voorbijgangers…” lastig, “… die me over veel macht leken te beschikken…”. In ruil voor de auto zijn twee mensen bereid hen de grens over te zetten: “… Met een ernstig gezicht zeiden Michel en Catherine tegen me dat ik maar beter niets kon zeggen. Ik stemde in en zonk weg in een vrijwillig coma…”. Uiteindelijk komen ze in een hotel in Andorra terecht. Ze zegt dat ze niet meer rechtop kan lopen: “… Ik liep als een krab, ik had geen controle meer over mijn bewegingen…”. Ze wordt beheerst door angst en haar wil gehoorzaamt haar niet meer: “… Op een dag trok ik alleen de bergen in. Eerst kon ik niet naar boven; ik ging toen plat op mijn buik op de helling liggen en had het gevoel dat ik volkomen door de aarde werd opgenomen. Bij mijn eerste stappen op de helling had ik de lichamelijke gewaarwording van het met een enorme inspanning lopen door een materie, dik als modder. Maar langzaamaan werd het, voor mijn gevoel en zichtbaar, makkelijker en na enkele dagen kon ik sprongen maken. Ik kon rotswanden beklimmen met het gemak van een berggeit…”. Ze heeft het idee met dieren te kunnen praten. Door tussenkomst van haar vader krijgt Carrington het voor elkaar met haar vriendin de grens naar Spanje over te komen. De man lukt het niet en blijft achter. Vanaf Barcelona gaan ze met een trein naar Madrid waar ze hun intrek nemen in een hotel: “… De eerste avond in Hotel Internacional aten we op het dakterras; op een dak zitten bleek aan een diepe behoefte in mij te voldoen, want ik voelde me euforisch…”. De drukte om haar heen doet haar wederom geloven dat Madrid de maag van de wereld is, wat ze projecteert op haar eigen maag, die ze gezond moet maken: “… De dysenterie die ik later kreeg was voor mij de ziekte van Madrid die nu ook in mijn ingewanden tastbare vormen aannam…”.
De smart van Madrid
Haar wanen nemen zulke vormen aan dat je eigenlijk niet meer weet wat waarheid of fictie is. In het hotel maakt ze kennis met ene Van Ghent. Is hij gestuurd door haar vader? Ze heeft het gevoel dat hij met zijn ogen iedereen manipuleert. Ze heeft het over een kleine broche die ze heeft gekocht als symbool van de smart van Madrid: “… Ik was er nog steeds van overtuigd dat Van Ghent degene was die Madrid hypnotiseerde, al haar mensen en al het verkeer, dat hij de mensen in zombies veranderde en angst uitdeelde als vergiftigde snoepjes om hen tot slaven te maken…”. Ze gaat naar de ambassade om hem aan te geven. Daar zijn ze niet gecharmeerd van haar politieke ideeën om de stad te redden. Verder zou ze zijn verkracht door een groep officieren waarna ze haar naar een park brachten waar ze urenlang ronddwaalde in gescheurde kleren, voor de politie haar oppikte en terugbracht naar het hotel. De mensen lijken haar van hout. Een dokter wordt ingeschakeld die niet weet wat hij met haar aan moet, haar aan de bromide zet, en smeekt niet naakt rond te lopen als de obers haar eten brengen. Uiteindelijk wordt ze naar een ziekenhuis gebracht waar de nonnen ook geen raad met haar weten. Na een paar dagen vraagt de directeur of ze met een paar dokters naar het strand wil. Tuurlijk! “… Onderweg kreeg ik driemaal Luminal toegediend en een injectie in mijn ruggenmerg. Verdoofd, als een lijk werd ik overgedragen aan dokter Morales in Santander…”.
De Grote Boze Epilepsie
Ze komt bij in een kamertje. Vastgebonden op een bed. Ze zou zich bijzonder agressief hebben gedragen, maar daar weet ze niets meer van. Als ze ‘lief’ is wordt ze losgemaakt en mag ze rondwandelen. Het gaat er bijzonder ruig aan toe. Zo gauw ze uit angst om zich heen begint te meppen wordt ze platgespoten en weer vast gebonden. Ze snapt niet waar ze is. Aan haar vreemde buren merkt ze wel "... een zekere extravagantie..." op. Ze komt “… tot de slotsom dat zij allen onder invloed moesten staan van de hypnotiserende krachten van Van Ghent en dat dit oord waarschijnlijk een soort gevangenis was voor mensen die de macht van de groep bedreigden; en dat ik, de meest gevaarlijke van allemaal, nog vreselijker martelingen zou moeten doorstaan voor ze me klein zouden krijgen en ik net zo kinds zou zijn als mijn vrienden in nood…”. Ze denkt dat de directeur van de inrichting en zijn zoon machtige tovenaars zijn die hun krachten gebruiken om angst en terreur te zaaien. Ze vertelt over de Cardiazol-injectie die ze krijgt terwijl een man of vier haar vasthouden: “… Hoe kan ik die beschrijven als ik bang ben om eraan te denken? Ik ben doodsbang en tegelijkertijd kan ik niet in mijn eentje met deze herinnering blijven voortleven… Ik weet dat ik bevrijd zal zijn als ik het heb opgeschreven. Maar kan ik de gruwelijkheden van die dag in alleen woorden uitdrukken?...”. Ze heeft het gevoel dat haar hersens worden opengereten en dat ze verdwijnt in een diepe put: “… De bodem van de put was een eeuwig stilstaan op het toppunt van angst…”. Ze voelt zich zo opzwellen dat ze denkt dat ze uit elkaar zal spatten. Ze heeft het over eeuwigdurende paniek: “… Hebt u nu een indruk van wat de Grote Boze Epilepsie is? Want dat is wat Cardiazol opwekt. Later begreep ik dat deze toestand tien minuten heeft geduurd; stuiptrekkingen schokten door mijn lichaam, ik was hartverscheurend afzichtelijk en trok grimassen die zich over mijn hele lichaam voortzetten. Toen ik bijkwam, lag ik naakt op de grond…”. Het is zonder meer afgrijselijk wat mensen elkaar in naam van de wetenschap hebben aangedaan.
Ontsnapt
De behandeling maakt haar zo mak als een lammetje: “… Ik was getemd, bereid de eerste de beste
als een slavin te gehoorzamen, bereid te sterven, het kon me allemaal niet meer
schelen…”. Ze zegt tegen de dokter dat ze desnoods zijn schoenen wil
likken. Ze heeft enorme kosmische visoenen. Doorstaat nog een Cardizol-injectie
– deze keer heel wat beter omdat ze zo lang mogelijk haar ogen dichthoudt, zegt
ze. Ze is er van overtuigd dat in het paviljoen ‘beneden’ het paradijs op haar
wacht. Er is daar een bibliotheek en een terras. Op een dag staat haar oude
nanny uit Engeland op de stoep, die haar mee terug lijkt te willen nemen naar
haar familie. Na een derde Cardizol-injectie begint Carrington inderdaad wat op
te knappen. Ziet de realiteit beter onder ogen. Haar familie wil van haar
af en regelt een sanatorium voor haar in Zuid-Afrika. Een zakenpartner van haar
vader in Madrid zal haar zogezegd op weg helpen. Maar hij kan, als ze wil, ook
voor een mooi appartementje in zijn buurt zorgen, zegt hij, terwijl hij een
hand op haar dijbeen legt. Ze weigert pertinent. Dan niet. Terwijl ze met
iemand een hoed en handschoenen gaat kopen voor de aanstaande reis loopt ze een café
binnen om naar de wc te gaan en weet te ontsnappen. Ze houdt een taxi aan en vlucht naar de
ambassade van Mexico. Ze krijgt het voor elkaar een Mexicaanse bekende te
spreken. Hij is bereid een huwelijk met haar aan te gaan ten einde
weg te komen, zoals hier boven vermeldt. Carrington heeft haar vader nooit meer
gezien. Haar moeder komt vanwege de geboorte van Carrington’s eerste zoon naar Mexico, maar praat nergens
over, zoals dat de gewoonte is in sjieke Engelse kringen. Wat een leven – om je
haren van uit je kop te trekken.
Uitgave: Orlando – 2018, vertaling Lisette Graswinckel & Nelleke van Maaren, 112 blz., ISBN 978 949 208 662 4, € 18,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten