De verbazingwekkende geest en het rebelse leven van de surrealistische kunstenaar Leonora Carrington leverde de inspiratie voor de prachtige debuutroman “The Dictionary of Animal Languages” van Heidi Sopinka (Canada - kok, helikopterpiloot, redacteur, columnist en inmiddels ontwerper en medeoprichter van het kledingmerk ‘Horses Atelier’).
Brieven die de wereld op z’n kop zetten
Het verhaal. De tweeënnegentigjarige kunstenares/biologe Ivory Frame krijgt een brief die haar wereld volledig op z’n kop zet: ze zou een kleindochter hebben. Dat vertelt ze tenminste aan Skeet, een briljante oud-stagiair van het Instituut voor Bescherming van Bedreigde Diersoorten, die haar ooit hielp bij haar veldonderzoek naar dierengeluiden. Ze ziet het als haar levenstaak de taal van dieren in kaart te brengen voor ze zijn uitgestorven. Een project waar ze nog steeds aan werkt, onder het roken van een jointje terwijl ze haar middagboterham wegwerkt met een borrel. Ze rijdt rond in een barrel van een auto waarin ze een broodplank achter haar heen en weer schaatsende stoel moet schuiven om bij de pedalen te kunnen. Zo eentje dus… Over een plaatje “… van geometrische vormen met opeengepakte spaakachtige lijnen, die van een afstandje op een reeks generfde cirkels lijken, allemaal anders, als sneeuwvlokken…”: “… ‘Morpho eugenia’, zeg ik na een tijdje. Het subtiele trillen van vleugels. Het zijn de trillingen van trillingen, aangezien vlinders niet kunnen horen, geen geluid maken…”. En even verder: “… De lagere frequenties creëren minder ingewikkelde patronen, zeg ik met een vreemde stem. Maar, ga ik verder, de hogere frequenties zijn dichter en mooier, al is dat laatste betwistbaar…”. Skeet (naar ‘Musquito’, een naam die hij bij geboorte van zijn tienermoeder kreeg omdat hij zo mager en sprieterig was als een mug) is naar haar geïsoleerde, ver van de buitenwereld gelegen onderkomen gereisd, met ook al een verontrustende brief. Zij mag eerst los gaan.
Ze ruiken mijn anders-zijn
Vervolgens stuitert het verhaal terug naar het begin van Ivory’s lange en heftige leven. De onhandelbare Ivory (een naam die ze bij geboorte kreeg omdat een van haar vijf broers haar zo wit als een sigarettenvloeitje vond) struint het liefst in haar eentje door de bossen, maar wordt door haar superrijke ouders naar een nonnenschool verbannen: “… Ik moest opgeborgen worden, opgesloten op zolder, net als de krankzinnige vrouw van Rochester in “Jane Eyre”…”. En even verder: “… Toen ik in de trein over Persephone las die door Hades naar de onderwereld wordt ontvoerd, werd ik misselijk van angst terwijl ik door het raampje naar de grijze lucht en de vervagende bomen keek…”. Daar ontdekt ze dat ze alleen gelukkig wordt van tekenen: “… De meisjes hebben meteen een hekel aan me, zoals vossen een hekel hebben aan honden. En zoals de meeste meisjes hebben ze buitensluiten tot een ware kunst verheven. Mijn grootmoeder Queenie heeft een keer tegen me gezegd dat de belangrijkste regel die een geisha op haar negende leert is dat ze aardig moet zijn tegen andere vrouwen…”. Ze is al net zo’n buitenbeentje als de hoofdpersonages uit mijn vorige boeken: Kya in “Daar waar de rivierkreeften zingen”, Janina in “Jaag je ploeg over de botten van de doden” en Wytske in “Verdwijnpunt”. “… Mijn accent is verkeerd, mijn haar is verkeerd en meisjes kunnen meedogenloos zijn als je er afwijkend uitziet…”. Ivory: “… Ik schrik elke keer van de leegte in hun ogen. Ze drukken helemaal niets uit. Enkel lege, glanzende bolletjes…”. En even verder: “… Kinderen zijn conformisten. Ze ruiken mijn anders-zijn. Het maakt niet uit op welke school ik zit, het is altijd hetzelfde…”. Als ze door de nonnen geschorst wordt vanwege opstandig gedrag smeekt ze haar ouders of ze naar de kunstacademie van Parijs mag. Dat krijgt ze voor elkaar.
Parijs
Ze vindt een kamer bij een boekbindster, even excentriek als zijzelf: “… Je kunt aan de onregelmatigheden voelen van welk dier het leer is, legt Madame Tissaud uit. Struisvogelleer heeft opvallende concentrische cirkels vanwege de grote haarzakjes waaruit de veren groeien. Varkensleer kenmerkt zich door een gelijkmatige haarzakjesstructuur onder en boven. Geitenleer of marokijn, zegt ze, heeft een mooie nerf en kun je altijd herkennen aan het formaat…”. En even verder: “… Ze omschrijft de looiers van wie ze het leer betrekt – tandeloos, boevenogen, hun armen onbehaard tot aan de ellebogen omdat ze elke dag met hun armen in de chemische baden zitten – als simpele types. Un sale métier. Soms wordt het leer gelooid met hersenen, zegt ze tegen me, zonder op te kijken. Wat luguber. Ze haalt haar schouders op. Hersenen zijn de vetste organen…”. Op de academie raakt ze bevriend met de vrouw van een architect: “… Tacita en ik zijn als magneten, de voldoening van het aantrekken en dan de klik…”. Een ‘bricoleur’, iemand die waardeloze rommel verzamelt om er later iets moois van te maken. “… Dat droevige, zeg ik, is juist goed. Voor je werk. Ze kijkt me vragend aan. Blije mensen kijken namelijk niet naar de grond…” (ze doet me een beetje aan Pippi Langkous denken). Ivory over haar eigen kunst: “… Ik ga op zoek naar de grassprieten, de bosschages, alles wat maar leidt naar het punt waar de mensenwereld en de dierenwereld elkaar raken…”. En even verder: “… Ik had gehoopt dat ik met tekenen dichter bij het pact zou komen dat ik jaren terug in de bossen had gesloten, een reddingspact. Ik heb Tacita nog niet over de dieren verteld. Dat ik in het bos constant hun stemmen hoorde, als zoevende pijlen door de zwijgende bomen. Ik hoorde hun geheimen en bewaarde die, gehurkt in de modder, mijn oren gespitst op de geluiden van insecten, dieren en vogels tussen de wortels en in de boomkruinen. De geluiden om me heen en de geluiden binnen in me. Mijn gevoelsleven heeft zich daaromheen gevormd. Voor het eerst was ik gelukkig – was het geluk dat ik voelde? …”.
Un choc amoureaux
Ivory voelt zich op haar plek. In de cafés van Parijs. Tussen de kunstenaars en bohemiens. Op een feestje kruist ze een Rus. Lev. De liefde van haar leven: “… Ik schrik van zijn blik als hij me aankijkt, zijn ogen lijken onder stroom te staan…”. Ze vergelijkt hun ontmoeting met de tsunami-paddestoelen die in Japanse grotten groeien en aardschokken kunnen voorspellen. Un choc amoureux. “… Het lichaam is heilig, Iv. Het liegt zelden…”. Over het bos: “… Voor mij is het een plaats waar alle gewenste en gevreesde dingen wonen. In mijn jeugd vluchtte ik vaak naar het bos rondom ons huis. Daar voelde ik me veilig…”. Lev: “… Pas op voor veiligheid, waarschuwt hij. Dat is een bedrieglijk begrip. In de natuur komt het niet voor…”. Hij is niet voor niets jaren lang ossenhoeder geweest in een bos waar het stikte van de wolven. Het valt Ivory niet mee zichzelf uit te leggen: “… Hij stelt me vragen, gunt me niet de beschutting van mijn eigen geest. Hij informeert naar de kunst die ik maak, naar wat ik boeiend vind. Ik beschik niet over de taal om mezelf te verklaren. Niemand heeft me eigenlijk ooit iets gevraagd. Ik heb me altijd schuilgehouden. Naar anderen geluisterd. En waarom heb ik daar altijd de voorkeur aan gegeven? De stilte begon als iets dat ik mezelf aanleerde, uit zelfbescherming, maar inmiddels kan ik er niet meer mee ophouden…”. Overal tussendoor die prachtige terloopse opmerkingen over de natuur: “… Onze schoenen tikken onder het lopen op de keitjes, hetzelfde geluid dat walvissen maken wanneer ze andere walvissen tegenkomen, heb ik ergens gelezen, al zijn ze doorgaans stil…”. Als ze Tacita vraagt wat ze weet over Lev zegt Tacita dat hij een vrouw heeft. Het is alsof ze een klap in haar gezicht krijgt. “… Er zijn twee manieren om verlicht te worden. De ene is androgynie…”, zegt Tacita. “… Androgynie veronderstelt compleetheid, de gelukzalige toestand van verlangenloosheid. Ze houdt de sigaret bij haar mond. Het samenkomen van de mannelijke en vrouwelijke kracht in één individu. Voor de meesten van ons, zegt ze met een glimlach, haar hoofd scheef, is dat niet haalbaar. De andere manier is om dit ideaal te bereiken via het versmelten van een verliefde man en vrouw. Het is een ontologische sprong, en een heel gewaagde sprong…”. Tacita vindt dat ze Lev uit haar hoofd moet zetten. Hij zal haar kapot maken. Ze kan niet eens meer eten. Ivory: “… En wat is er nu eigenlijk echt gebeurd? Niets. Het enige wat er is gebeurd, is dat ik me veranderd voel. Dat mijn zenuwen zijn blootgelegd. Door hem zijn mijn ideeën over mijn werk, over mezelf weggevaagd. Het verandert alles. Ik bezit niets…”. En even verder: “… Na een tijdje pak ik de fles en giet de wijn zo uit de fles mijn keel in, één lange, theatrale teug…”. Tacita is bepaald onder de indruk.
Voldoen aan de eisen
Ivory heeft niet zoveel met haar conventionele, afstandelijke, perfectionistische moeder. Des te meer met haar oma: “… Wanneer Queenie op bezoek kwam, las ze ons griezelverhalen voor en Ierse volkslegendes, en zei dat wij nakomelingen van gedaanteverwisselaars waren. Haar verhalen vol magie en alchemie maakten diepe indruk op me. Na haar dood heb ik ze in tekeningen proberen weer te geven. ‘Weten jullie waarom ze altijd een boom in een weiland laten staan? Zodat de geesten een plek hebben om samen te komen.’ Ze was het vaak niet eens met Moeder, vooral niet wat mij betreft. Ik had Moeder, na een ruzie, eens tegen Vader horen zeggen: ik vraag me af of ze soms vergeten zijn een hart onder die magere ribben van haar te schroeven. En ik dacht: moet je horen wie het zegt…”. Even verder: “… Mijn dagen bestonden uit wat ik niet mocht doen, alles wat ik niet mocht zeggen…”. Haar moeder verloochent het wilde in haar. De kunstacademie ook: “… Ze dringen ons de idealen van de klassieke kunst op: verhouding, proportie, symmetrie, evenwicht, harmonie. Ik zie dat de andere studenten die intellectuele denkbeelden overnemen en ijverig op hun eigen werk toepassen, maar ik vind dat er iets essentieels ontbreekt. Hoewel ik me graag aan iets stevigs wil vastklampen, word ik steeds meer bekropen door het mismoedige gevoel dat de academie niets voor mij is. Wat ze willen is dat we voldoen aan de eisen. Wat ik wil is die juist negeren…”. In de dierentuin krabbelt ze haar notitieboekje vol met dierengeluiden. Er is niets wat haar gelukkiger maakt. Nog nooit heb ik een mooiere tekst over hyena’s gelezen: “… In de Saint-Geneviè-bibliotheek raadpleeg ik een aantal naslagwerken en ontdek dat gevlekte hyena’s in grote matriarchale clans leven en een verbluffend grote sociale intelligentie bezitten. Hoewel het vaardige jagers zijn die het grootste deel van hun voedsel zelf doden, klopt het dat ze ook afval eten, iets wat ik een goede eigenschap vind, geen karakterzwakte. Het is me opgevallen dat als de vrouwelijke hyena gevoederd wordt ze haast een giechelend grommend gelach voortbrengt, waarbij ze haar puntige, geelbruine tanden ontbloot die zo vies en scheef zijn dat het te intiem aanvoelt. En dan ontdek ik haar kleine gouden ogen, omringd met een zwart halo, en haar scherpe snuit. Om de paar minuten spitst ze verschrikt haar oren en kijkt om zich heen. Volgens de middeleeuwse bestiariums zijn hyena’s onsterfelijk. En ze hebben een sterke seksualiteit; ze kunnen zelfs van geslacht veranderen. Ze kijkt me aan met die trouwe gele ogen en ik voel me, als simpele toeschouwer, machteloos, maar zij behoudt haar waardigheid. Ik ben een beetje bang voor haar. Er zit een steen in het oog van de hyena, zo wil de overlevering, die, geplaatst onder de tong van een mens, de toekomst kan voorspellen. Ik houd mezelf voor dat ik mijn onbehagen – over haar gevangenschap, haar omgeving, haar onderkomen – niet op haar bewustzijn projecteer. De gouden ogen staren onafgebroken terug. En eerlijk gezegd komt ze wat moedeloos op me over, want het grootste deel van de tijd ligt ze op de vloer van haar kooi…” (later zal die steen op een ingenieuze manier terugkomen in een aantal onheilspellende scenes)
De prooi verslindt de jager
Natuurlijk ontstaat er toch een verhouding tussen Ivory en Lev: “… De profeet met de Siberische ogen. Tacita en ik noemen hem stiekem Raspoetin…”. Ze sluipen als roofdieren rond elkaar heen: “… Moeder vond mijn relatie met de natuur bijna dierlijk. Nu is Lev de wildernis, zij het een moeilijk begaanbare wildernis…”. Ivory: “… Ik ben bezeten maar bezit niet. Ik heb me hieraan overgegeven, met alle risico’s en wreedheden van dien…”. Over zijn werk: “… Zijn doeken zijn intelligent, mooi en onsentimenteel. Ik besef dat ze direct zijn ontstaan uit wat hij achter heeft gelaten. Een realisme dat de meesten abstract zouden noemen. Venijnige koude, uitputtende hitte, meedogenloze insecten, zwart stof, alles bedekt met ijs. Ter compensatie hebben ze het oneindige uitspansel gekregen. Zijn geboortegrond heeft een wrede logica maar is eveneens majestueus. Die verheft en verwoest. En als gevolg daarvan hebben de bewoners een nederigheid die hen in staat stelt groots te denken…”. En even verder: “… De veeg witte verf trekt een spoor over de voorgrond, de kwast steekt uit je hand als een zesde volmaakte vinger…”. Tacita die haar vraagt wat ze wil van het leven. “… Dat weet ik niet, Tas. Ik voel me zoals die mensen uit de oudheid die een heilig woud in worden gestuurd of de verborgen gewelven van een Egyptische piramide. Je weet wel, mensen die zware beproevingen van vuur, lucht, water en aarde moeten doorstaan om achter de universele geheimen te komen…”. Haar surrealistische werk wordt niet gewaardeerd: “… Er stonden de gebruikelijke dieren op, vogels en paarden, maar het centrale onderwerp was een rituele maaltijd. Een kannibalenbanket dat volgens Tacita een blasfemische verwijzing naar Het Laatste Avondmaal was. Je ziet een stel gulzige groteske vrouwen met hoofden die zij omschreef als fallisch hoewel ik ze als paardenhoofden had bedoeld. Ze zitten aan een tafel die vol staat met schalen met buitenissige gerechten. Alles kronkelt, beweegt en leeft min of meer. In een hoekje van het schilderij staat een vrouw alleen, met een blanco uitdrukking op haar gezicht. Ze lijkt niet te beseffen dat ze haar vork in een levende mollige baby heeft geprikt. Het doek was eentje uit een reeks maaltijden waarvan ik eerste schetsen had gemaakt. Het laatste uit deze reeks was een doek met bosdieren die zich tegen de zwijnenjacht keren: de prooi verslindt de jager…”. Een thema waar “Jaag je ploeg over de botten van dedoden” van Olga Tokarczuk ook om draait. Alsof het in de lucht zit. Een ding is zeker: de natuur streeft altijd naar balans (ik denk dat ze daarom vrouwelijk is). Vroeger zouden de mensen het op de wraak van God houden. “… We leven in een tijdperk van uitroeiing. Maar de moderne maatschappij lijkt te handelen zonder besef van het verleden en met nog minder oog voor de toekomst…”. Op eigen houtje zegt ze de academie op. Voor het eerst is ze bang: “… nu hangt mijn leven als een vraagteken in de lucht…”.
Hoe snel werd het ondenkbare normaal
Het bestaan is geen sprookje voor Ivory en Lev. Er wordt op Lev gejaagd. Hij is een oorlogsveteraan. Hij maakt installaties die een directe aanklacht zijn tegen de Sovjet-regering. Naar aanleiding van ‘Ongetiteld (Moord door Honger)’, een groezelige pop zonder kleren, in een glazen stolp, die langzaam verdrinkt in tarwe, om Stalins gruweldaden aan de kaak te stellen: “… Er wordt van hogerhand bepaald wat ze moeten lezen, wat ze moeten denken. Complete geschiedenissen worden veranderd. Hij vindt het weerzinwekkend, dit zogenaamde geloof in de gemeenschap. Wat voor soort gemeenschap laat het individu creperen?...”. Dictators zijn herscheppers: "... Onder het bewind van Stalin werd de Geboortekerk een kooi voor circusleeuwen en de Christusverlosserkathedraal 's werelds grootste openluchtzwembad...". Over Lev: “… Zijn geest weigert bloed. Weigert massaslachting…”. Hij is altijd op de vlucht. Wordt meerdere keren opgepakt. Tacita verongelukt, waarbij het maar de vraag is of dat met opzet gebeurde of niet, want haar man zit zwaar in het verzet. De Tweede Wereldoorlog is in volle gang. Ondanks alle ellende toch de humor: “… Hoe snel werd het ondenkbare normaal. Er was een tijd dat de inwoners van deze stad zo erg honger leden dat ze iets verschrikkelijks deden, wat inmiddels al gewoon is geworden: ze aten hun eigen paarden op. Iets wat ze bleven doen, ook toen er weer voldoende voorraad was. Vervolgens deden ze zich tegoed aan de dieren in de dierentuin, waaronder een geliefd paar olifanten. Maar bij de apen werd de grens getrokken, hoe erg hun honger ook was, een fenomeen dat zelfs de creationisten ongemakkelijk maakt…”. Alles bij elkaar en nog veel meer, waarover je zelf maar moet lezen, maakt dat Ivory zich niet meer in staat voelt te schilderen. Na een periode van gekte weet ze zichzelf bij elkaar te rapen om akoestische biologie te gaan studeren. Ze zoekt naar iets concreets. Inmiddels is ze uitgeweken naar Toronto.
Stilte
Over dierentalen: “… En dan heb je nog de stille talen. Stilte is niet akoestisch. Het is een gemoedstoestand. Motten en feromonen, het oplichten van vuurvliegjes, de dans van honigbijen op de raat, het zwaaien met de poten van spinnen. Greta oto, de vlinder met de doorzichtige vleugels. Voor ons zijn ze transparant, maar de vlinders zelf zien ze als regenboogkleurig. Geluid transporteert de meeste informatie het snelst, maar het interessante van nonverbale communicatie, zegt hij, is dat het moeilijk is om te liegen…”. En even verder: “… Ook insecten geven blijk van woede, doodsangst, jaloezie en liefde, schreef Darwin, een uitspraak die ik onderstreepte. Alles klonk versterkt in mijn oren. Trek van zangvogels vindt ’s nachts plaats. Walvissen zijn componisten, hun liederen bestaan uit klikgeluiden die rijmen als woorden. Dierenstemmen zijn belangrijk omdat zoveel dieren zo lastig met het blote oog te zien zijn…”. In Lapland onderzoekt ze rendiergeluiden, een paar uur rijden van de Poolcirkel, waar je in een café kunt betalen met goudstof: “… Rendieren hebben twee extra botjes in de poten die een klikgeluid maken zodat ze elkaar in het donker kunnen horen…”. De Finnen hebben hun eigen lengtemaat: Poronkusema. Letterlijk: rendierpis. “… Een lengte van zo’n zevenenhalve kilometer. Dat is kennelijk de afstand die een rendier kan afleggen voordat hij zichzelf moet ontlasten…”. Ze hebben een kleine blaas. “… De kou is snijdend maar te verkiezen, zeggen de inwoners, boven de muggen in de zomer waarvan er zoveel zijn dat de mensen de kieren in de ramen met ductape afplakken. Zoveel dat je insecten inslikt als je praat…”. Een rendierherder zegt dat rendiervacht prima isolatiemateriaal is: “… omdat de haren hol zijn…”. Over Rudolf Steiner, “… De Nostradamus van de biologie…”, die schreef over de kracht van symmetrische patronen van geluidsgolven: “… Die patronen kunnen worden verklaard aan de hand van de klassieke natuurkunde, maar er schuilt nog een andere belofte in. Een manier om tot dieper inzicht van het verschijnsel communicatie te komen – door aan te tonen dat het onzichtbare stoffelijk is. Kunt u daar een voorbeeld van geven? De specifieke patronen van sneeuwvlokken en bloemharten krijgen die vorm omdat ze simpelweg reageren op geluiden in de natuur…”. Een professor: “… Weet u … hij valt stil… wetenschappers doen hetzelfde als kunstenaars, alleen gebruiken ze de woorden hypothese en experiment…”.
Gewond en toen genezen
Over de ziel: “… Mensen zouden elkaars ziel met rust moeten laten. Onaangeboorde aspecten van een persoon noemde je vroeger charisma. Nu zijn ze reden voor therapie. Wat binnen in je zit is een kostbare, essentiële kern die onaangetast dient te blijven, anders verpest je hem. De glanzende pracht in het hart van je eigen leven. Datgene wat het leven de moeite waard maakt. Zonder dat is niemand werkelijk onafhankelijk. Begrepen worden is het ergste wat je kan overkomen, zeg ik na een tijdje hardop…”. Over de surrealistische kunstenaars vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog: “… We lopen naar een stel mensen dat op zoek is naar begaanbare routes naar het onbewuste. De onderwereld is te verkiezen boven het stukje land waar we in wankel evenwicht bovenop staan…”. Uit een interview: “… Feiten zijn slechts speldenprikjes. Ze zijn als kleine donkere gaatjes die tonen waar de regen is gevallen…”. Volgens Tacita maken hun mannelijke collega’s van alles een wedstrijdje. Actie: “… Ik heb nooit begrepen waarom niemand ziet dat het juist vrouwen zijn die iets op de boeiendste manieren weten over te brengen. Wij zijn altijd waarnemers geweest. We zijn eraan gewend geen publiek te hebben en dat heeft ons de ruimte gegeven om werkelijk te zien…”. En ergens anders: “… Ik denk dat alle vrouwen iets opstandigs in zich hebben dat ze niet durven uiten. Omdat we het idee hebben dat we niet meedoen aan de race – of de wedstrijd, of welke vergelijking met de sportwereld ook wordt gemaakt – hebben we een neiging tot anarchie die in mijn ogen een voordeel is…”. Mannen voelen zich heimelijk bedreigd, zegt Ivory. Daarom werden vrouwen in strakke korsetten geregen. Over de saaie natuurcongressen die ze immer in de verkeerde outfit met een collega afstruint: “… Onwillekeurig krijg ik altijd een leeg gevoel van wat anderen een bevredigend geschenk vinden. Die behoefte aan mannelijke goedkeuring, die ik vooral associeer met jonge vrouwen die weinig keus hebben, iets waar zij ook aan meedoet. Altijd kijken we naar onze weerspiegeling in de ogen van anderen. Er wordt ons zo weinig gevraagd…”. Als Ivory neergezet wordt als activist: “… Ik ben juist de conservatief hier. Ik doe aan conservatie. Het zijn de radicalen die de aarde vernietigen…”. Uiteindelijk wil het Instituut van haar af. Ze willen geen subsidie meer verstrekken aan zo’n gek oud wijf. Daar denkt een interviewster, getuige haar aantekeningen, duidelijk anders over: “… Ze is als een bliksemflits. Of een oude heilige. Gewond en toen genezen…”.
Uitgave: Orlando – 2020, vertaling Tjadine Stheeman, 336 blz., ISBN 978 949 308 133 8, €23,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten