woensdag 11 augustus 2021

De minnaar – Marguerite Duras


Na “Voor wie de klok luidt” (zie mijn vorige blog) heb ik maar gelijk “De minnaar” van Marguerite Duras (1914 – 1996) er achteraan gelezen, dat Siep Kooi ook noemt in “Het Noorse misverstand van Willem Frederik Hermans”. In 1984 ontving Duras de Prix Goncourt, Frankrijks meest prestigieuze literaire prijs, voor haar novelle. Het werd in drieënveertig talen vertaald. Het autobiografische verhaal gaat, evenals de vorige twee boeken die ik heb besproken, over de onmogelijke liefde tussen een tienermeisje en een - in dit geval twaalf jaar - oudere man, die heel goed weet dat hij in de gevangenis kan belanden als zijn verhouding met iemand die zo jong is bekend wordt. Het is in onze tijd amper voorstelbaar, na alle ranzige verhalen over heren als Jeffrey Epstein en de Britse prins Andrew, maar Duras lijkt zich nooit beschouwd te hebben als ‘slachtoffer’. Integendeel.

 

Over Duras

Marguerite Duras groeide op in het koloniale Vietnam. Ze studeerde wiskunde, rechten en politieke wetenschappen. Ze was romanschrijfster en maakte films en toneelstukken. “De minnaar” is een melancholiek en mysterieus verhaal over een eerste liefde. Qua stijl deed het me een beetje aan “De wijde Sargassozee” van Jean Rhys denken. Marte Kaan in De Groene Amsterdammer (30.11.07): “…Duras maakte gebruik van de zogenoemde ‘écriture de silence’ waarbij ze, aanvankelijk beïnvloed door Hemingway, schreef door niet te schrijven. Haar zinnen zijn kort, associatief en schijnbaar onlogisch. Ze worden net zoveel gevormd door dat wat er níet als dat wat er wél staat. Lees haar argeloos, en je raakt langzaam onder invloed van al die zinnen die net niet lijken te kloppen. Stiltes zijn te lang, mensen kunnen gedachten lezen of weten iets wat je als lezer niet weet. Dat maakt van het lezen van de dialogen een ongemakkelijke, maar ook een prikkelende ervaring...”. Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer (06.03.96): “… Ik ken geen proza dat in zulke opperste eenvoud is geschreven en tegelijk zo'n emotionele lading en haast hallucinerende werking heeft. In een van de interviews naar aanleiding van De minnaar zei Duras dat het haar onvoorstelbaar lijkt om een werkelijk grote en waarachtige roman te schrijven die niet over jezelf gaat. Duras’ boeken laten zich dan ook lezen als een lange reeks variaties op een beperkt aantal thema’s en motieven die voor een groot deel teruggaan op jeugdervaringen…”.

 

Angst

De vijftienjarige Duras gaat naar een staatsinternaat in Saigon: “… Daar, in dat internaat, slaap ik en eet ik, maar ik zit ergens anders op school. Op het Franse lycée…”. Haar vader is overleden in Frankrijk. Terwijl haar gestoorde moeder met haar drie kinderen in Indochina bleef, waar ze les geeft aan een meisjesschool. Duras’ leven wordt beheerst door angst: “… Ik was bang voor mezelf, ik was bang voor God…”. Ze haat haar oudste broer, een monster, het lievelingetje van haar moeder. Ze zou hem het liefst doden, om “… mijn kleine broertje, mijn kind, te verlossen van het levende leven van die oudste broer dat boven het zijne werd geplaatst, van die donkere sluier over de dag, van de wet die door hem werd belichaamd, voorgeschreven, door hem, een menselijk wezen, een wet die een dierlijke wet was, en die ieder moment van iedere dag van het leven van dat kleine broertje angst bracht in dat leven, angst die op een keer zijn hart heeft aangetast en waaraan hij is gestorven…”. Het is sowieso een wonder dat de jongens elkaar niet vermoorden. Ze vechten zo ongeveer dag en nacht. Haar bij de opiumkits rondhangende broer steelt alles wat los en vast zit. Hij probeert haar zelfs een keer te verkopen. “… Mijn moeder heeft nooit over dit kind gepraat. Ze heeft nooit geklaagd. Ze heeft nooit over de kastensnuffelaar gepraat, met niemand. Alsof het feit dat ze moeder was van dit kind een misdrijf was…”. Duras: “… In de barheid van dat gezin, zijn gruwelijke hardheid, zijn boosaardigheid, ben ik het diepst overtuigd van mezelf, het diepst verankerd in mijn fundamentele zekerheid, namelijk dat ik later zal gaan schrijven…”.

 

Het experiment

Op een dag, als ze over de reling van een veerboot hangt, stapt er een schatrijke Chinees uit een dikke bak, die haar trillend aanspreekt. Zo begint haar ‘experiment’. Ze voelt zich ‘een avonturier’. Ze heeft een roze mannenhoed met een zwarte band aangeschaft. Niemand loopt met zoiets rond. Haar lippen zijn gestift. Ze heeft goudkleurige schoentjes met hoge hakken aangetrokken. Ze beseft terdege hoe excentriek ze is. Macht doorstroomt haar: “… en zij wist, zij wist dat hij bang was…”. De man zegt dat hij het gevoel heeft dat hij droomt. Hij vraagt of hij haar naar school mag brengen. Dat vindt ze prima. Al gauw ontstaat er een seksuele relatie tussen Duras en de miljonair, die anderhalf jaar duurt. Huilend bekent hij haar zijn waanzinnige liefde, waar ze geen boodschap aan zegt te hebben. Als hij vraagt waarom ze met hem mee is gegaan vertelt ze dat ze thuis zo arm zijn als een luis. Een toekomst samen hebben ze niet. Zijn vader zal nooit een blanke sloerie als schoondochter accepteren.

 

Racisme

Duras neemt haar familie mee naar grote Chinese restaurants waar ze haar minnaar laat betalen voor exorbitant geprijsde maaltijden. “… De avonden verlopen alle op dezelfde wijze. Mijn broers schrokken en richten nimmer het woord tot hem. Ze kijken hem niet aan. Ze kunnen niet naar hem kijken. Ze zouden het niet kunnen…”. Hij probeert wat te vertellen, “… maar tevergeefs. Het is alsof hij niet had gepraat, alsof niemand iets had gehoord. Zijn poging verzandt in stilte. Mijn broers gaan door met schrokken. Ze schrokken zoals ik niemand ooit ergens heb zien schrokken. Hij betaalt. Hij telt het geld. Hij legt het op het schoteltje. Iedereen kijkt. De eerste keer, legt hij zevenenzeventig piasters naast elkaar. Mijn moeder is op de rand van de slappe lach. We staan op om weg te gaan. Geen woord van dank, van niemand. Nooit wordt er gezegd bedankt voor het lekkere eten, ook niet dag of tot ziens of hoe gaat het, we zeggen nooit iets tegen elkaar…”. Voor haar broers is hij onzichtbaar: “… Dat is omdat hij een Chinees is, omdat hij geen blanke is…”. Sterker: “… Ook ik praat, in hun aanwezigheid, niet tegen hem…”. Behalve dan om de bevelen door te geven van haar broers die na het eten willen zuipen en dansen in een nachtclub. “… Als mijn broer er is wordt hij een onuitsprekelijke schande…”. Dat je je dat laat aanleunen! Als Duras gesnapt wordt door de surveillance die in de gaten krijgt dat ze ’s nachts niet in het internaat slaapt, wordt haar moeder ingelicht. De laatste vraagt doodleuk of ze haar dochter wat vrijheid willen geven. Dat zou ze nodig hebben (terwijl ze haar onder aanmoediging van de oudste bijna dood heeft geslagen toen ze achter de verhouding kwam). “… De directrice heeft het goedgevonden omdat ik blank ben en omdat er, voor de reputatie van het internaat, onder de vele halfbloeden een paar blanke meisjes moeten zijn…”. En even verder: “… De directrice liet me wonen in het internaat alsof het een hotel was…”. Al spoedig loopt ze rond met een diamant aan haar vinger, alsof ze een verlovingsring draagt. Maar er is niet één blank meisje meer die met haar praat. Het wordt hen verboden met haar om te gaan.

 

Ze beleefde haar waanzin als gezond zijn

Tussendoor vertelt ze over haar moeder die met haar oudste zoon en huishoudster in een namaak Louis XIV-kasteel is gaan wonen in Frankrijk. Een gekkere familie vind je zelden: “… Nog steeds was ze bang voor de nacht. Ze had een geweer gekocht. Dô stond op de uitkijk in de slaapkamer onder het mansardedak van de bovenste verdieping van het kasteel. Ze had ook een landgoed gekocht voor haar oudste zoon in de buurt van Amboise. Er waren bossen bij. De bossen liet hij kappen. Met het geld ging hij gokken in een baccaratclub in Parijs. In één nacht had hij de bossen verspeeld…”. Het is ronduit onvoorstelbaar wat haar moeder allemaal voor haar vijftigjarige kind, die zelf niet in staat is geld te verdienen, uithaalt: “…  Ze koopt broedmachines, die ze neerzet in de salon beneden. Ineens heeft ze zeshonderd kuikens, veertig vierkante meter kuiken. Ze had zich vergist in de bediening van de infrarode stralen, geen enkel kuiken slaagt erin voedsel tot zich te nemen…”. Ze creperen allemaal. “… Ze is gestorven tussen Dô en hem die ze haar kind noemt in, in haar grote slaapkamer op de eerste verdieping, de kamer waar ze schapen onderbracht voor de nacht, tussen de vier en zes schapen rond haar bed in de perioden dat het vroor, verscheidene winters achtereen, de laatste…”. Duras vertelt dat het nooit tot haar doordrong dat haar moeder abnormaal was: “… Ze was niet ziek door haar waanzin, ze beleefde haar waanzin als gezond zijn…”. De huishoudster en haar broer gingen daarin mee.

 

Blauw

De schitterende manier waarop Duras de nachten in Vietman oproept: “… Het licht viel uit de hemel in watervallen van doorzichtigheid, in stromen van stilte en roerloosheid. De atmosfeer was blauw, je kon haar in je hand nemen. Blauw…”. En even verder: “… Het geluid van de nachten was het geluid van de honden op het land. Ze jankten om ondoorgrondelijke redenen. Van dorp tot dorp antwoordden ze elkaar totdat er van de ruimte en de tijd van de nacht niets meer over was…”. Over de boten naar Europa die als ze vertrekken drie lang aangehouden sirenestoten geven: “… Dan naderden de sleepboten het schip en sleepten het naar de vaargeul in het midden van de rivier. Wanneer dat was gebeurd, gooiden de sleepboten hun trossen los en gingen terug naar de haven. Dan zei de boot nog éénmaal vaarwel, opnieuw stiet hij zijn angstaanjagende geloei uit dat zo raadselachtig treurig was en de mensen aan het huilen maakte, niet alleen degenen die op reis gingen, zij die afscheid namen, maar ook degenen die waren komen kijken, en degenen die erbij waren zonder speciale reden, die niemand hadden om aan te denken…”. Duras weet niet hoe lang het heeft geduurd voor haar minnaar is getrouwd met het meisje dat zijn vader al tien jaar eerder voor hem had uitgekozen, “… ook zij beladen met rijkdommen, goud, diamanten, jade. Een Chinese, ook zij afkomstig uit het noorden, uit de stad Foesjoen, gekomen vergezeld van familie…”.

 

Eeuwige liefde

En toch: “… Jaren na de oorlog, na de huwelijken, de kinderen, de echtscheidingen, de boeken, had hij met zijn vrouw Parijs bezocht. Hij had haar opgebeld. Met mij. Ze had hem meteen herkend aan de stem. Ik wilde alleen uw stem horen, had hij gezegd. Met mij, had ze gezegd, dag. Hij was onzeker, bang zoals vroeger. Plotseling trilde zijn stem. En tegelijk met het trillen had ze, plotseling, de klank van China weer gehoord. Hij wist dat ze boeken was gaan schrijven, dat wist hij van haar moeder die hij in Saigon had ontmoet. En ook van het kleine broertje, dat hij verdrietig was geweest om haar. En daarna had hij niet geweten wat hij nog tegen haar zeggen moest. En toen had hij gezegd dat het was zoals vroeger, dat hij nog altijd van haar hield, dat hij nooit zou kunnen ophouden van haar te houden, dat zijn liefde voor haar nooit zou overgaan, dat hij van haar zou houden tot aan zijn dood…”

 

Uitgave: Meulenhoff - 1984, vertaling Marianne Kaas,143 blz.,  ISBN 978 902 908 613 4, 14,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten