Menu

zaterdag 7 augustus 2021

Voor wie de klok luidt – Ernest Hemingway

 


Ik heb natuurlijk zat van de Amerikaanse oorlogsverslaggever Ernest Hemingway (1899 – 1961)  gehoord, maar door Siep Kooi (zie mijn vorige blog) eindelijk ook iets van  hem gelezen. In 1953 won Hemingway de Pulitzerprijs met “The Old Man and The Sea” en in 1954 de Nobelprijs voor literatuur. “Voor wie de klok luidt” (1940) is een zinderend en dramatisch liefdesverhaal dat zich afspeelt tijdens de Spaanse Burgeroorlog: álles aan Spanje is heftig. In de eerste zes maanden na uitgave gingen er al een half miljoen van over de toonbank. Hemingways romans en korte verhalen draaien altijd om de manier waarop iemand met de tegenstand en problemen hendelt die hem overkomen. Hoe ga je de confrontatie met een crisis aan? Kruip je weg als een bange muis of ben je in staat tot stoïcijnse heldenmoed? Zoals concentratiekampoverlevende Edith Eger stelt: je hebt altijd een keuze. In een vijandige wereld beschikt het individu nog steeds over de vrijheid van de wil om zijn eigen waarden en idealen te creëren. Dood ga je toch, dus een verliezer ben je sowieso. Hemingway beïnvloedde veel andere schrijvers vanwege zijn herhalingen, als hij zaken wilde benadrukken, en zijn ‘ijsbergtheorie’: een sobere, minimalistische stijl, waarin zoveel mogelijk wordt weggelaten. Alleen de top is zichtbaar, wat echt van belang is speelt zich onder de oppervlakte af. Het gaat om wat zijn personages dóen, niet om wat ze zeggen.

 

Into the Wild

Dat Siep Kooi een link legt tussen “Nooit meer slapen” van Hermans en “Voor wie de klok (c.q. de 'doodsklok') luidt” van Hemingway is te begrijpen: beide boeken gaan over het overleven in de ruige natuur. Hoofdpersoon in “Voor wie de klok luidt” is Robert Jordan, een jonge Amerikaanse docent Spaans, die als vrijwillige partizaan meedoet in de guerrillaoorlog van de anarchistische republikeinen. Ook dit verhaal beslaat maar vier dagen. Jordans opdracht is een brug op te blazen. Al meteen in het begin komt Hemingway met zijn principes om de hoek zeilen. Zijn opdrachtgever vraagt aan Jordan of er veel meisjes zijn aan de andere kant van de linies. Jordan antwoordt dat hij geen tijd heeft voor meisjes. “… ‘Je moet je haar ook eens laten knippen.’ ‘Ik laat mijn haar knippen als dat nodig is’…”. Zijn meerdere: “… Je haar zit best. Ik plaag je maar wat…”. En over zichzelf: “… Jij denkt nooit aan meisjes. Ik denk helemaal nooit. Waarom zou ik? Ik ben ‘Général Soviétique’. Ik denk nooit. Probeer me niet tot denken te verleiden…”. Hemingways moeder trok haar zoontje meisjeskleren aan en noemde hem zelfs ‘Dutch Dolly’. Ze knipte zijn haar pas kort toen hij zes was. Biografen vermoeden dat deze vreemde relatie Hemingway heeft getekend voor het leven. Het erotisch  beladen motief van het knippen van haar zou later in Hemingways verhalen verschillende keren opduiken. “Voor wie de klok luidt” is een met autobiografische elementen doorspekt verhaal over leven en dood en het verlies van God.  

 

Alleen de besten zijn opgeruimd

Anselmo, een oude wijze man, gidst Jordan met zijn pakken vol springstof naar een guerrillakamp in de bergen. Jordan heeft direct een niet-pluis gevoel als hij Pablo, de leider van de groep ontmoet: “… die droefheid bevalt me niet, dacht hij. Die droefheid is lelijk. Dat is de droefheid, die ze krijgen voor ze weglopen of verraden. Dat is de droefheid, die aan de uitverkoop voorafgaat…”.  Pablo heeft helemaal geen zin in Jordans wilde plannen: “… Welk recht heb jij als buitenlander om mij te komen vertellen wat ik moet doen?...”. Ze zitten best in hun ‘vossenhol’. Als ze actief worden zullen ze weer opgejaagd worden. De nationalisten hebben moderne vliegtuigen en kanonnen. Wat moet hij met zijn paarden tegen hen beginnen? “… Misschien is hij altijd wel zo, dacht Robert Jordan. Misschien is hij nu eenmaal zwartgallig. Nee, zei hij bij zichzelf, houd jezelf niet voor de gek. Je weet niet hoe hij vroeger was, maar je weet wel, dat hij hard achteruitgaat en er geen doekjes om windt. Als hij er doekjes om gaat winden, heeft hij zijn besluit genomen. Houd dat in het oog, zo hield hij zich voor. Zodra hij iets vriendelijks doet, heeft hij een besluit genomen…”. Volgens Jordan hebben alleen de besten een opgeruimd karakter: “… Het was net, alsof je bij je leven al onsterfelijkheid had. Dat werd te ingewikkeld. Maar er waren er niet veel over. Nee, veel van die opgeruimden waren weg. Er waren er verduveld weinig over…”.

 

Het meisje uit de trein

De bende huist met zeven man in een spelonk (het doet me een beetje denken aan het verhaal van Kevin Prenger in “Meer dan alleen Auschwitz”over een Joodse familie in de Oekraïne die 344 dagen wist te overleven in een duistere grot). Waaronder twee vrouwen. Een van hen is een ongelooflijk knap meisje zonder haar. Maria. Jordan krijgt een brok in zijn keel als hij met haar praat. Ze is in gevangenschap kaal geschoren. Ze komt uit een trein die de bende heeft overvallen. De ‘mujer’ van Pablo, een ontzagwekkende, grove dragonder, ontfermt zich vol liefde over haar. Een zigeuner: “… ‘Toen we dat meisje bij dat geval met die trein oppikten, deed ze erg zonderling,’ zei Rafaël. ‘Ze wou geen woord zeggen en ze huilde de hele tijd; als iemand haar aanraakte, huiverde ze als een natte poedel. Pas de laatste tijd gaat het eigenlijk veel beter. Vandaag was ze prima. Toen ze daarnet met jou praatte, ging het best. Na die trein hadden we haar willen achterlaten. Het was stellig niet de moeite waard, door zoiets triests, lelijks, dat kennelijk volkomen waardeloos was, opgehouden te worden. Maar de oude vrouw bond haar aan een touw en toen het meisje dacht dat ze niet meer kon, sloeg de oude vrouw haar met het eind van het touw om haar te laten lopen. Toen ze werkelijk niet verder kon, droeg de oude vrouw haar over haar schouder. Toen de oude vrouw haar niet langer kon dragen, nam ik haar over. We trokken over die heuveltop, waar de brem en de hei erg hoog stonden. En toen ik haar niet langer kon dragen, nam Pablo haar. Maar de oude vrouw moest heel wat praten, voor we het deden!...”. Onderweg moesten ze steeds stilstaan om te schieten. Hij vertelt hoe de oude vrouw “… op Pablo losranselde met het touw en zijn geweer droeg, dat zij hem in de hand drukte, als hij het meisje wilde laten vallen. Dan moest hij het weer oppakken. Zij laadde zijn geweer voor hem, terwijl ze hem uitvloekte, haalde de patronen uit zijn zakken, schoof ze in het magazijn en tierde maar…”.

 

Machtige oermoeder

Sinds Pabo het steeds vaker somber op een zuipen zet, houdt zijn voor niets terugdeinzende, fenomenale partner, Pilar, bulderend en bevelend de troep bij elkaar. “… Geen taal is zo smerig als Spaans. Men heeft er uitdrukkingen voor alle vieze woorden uit het Engels en dan zijn er nog andere, die slechts gebruikt worden in landen, waar de godslastering gelijke tred houdt met de gestrengheid van de godsdienst…”. Ik vind zulke sterke en doorleefde vrouwen eigenlijk wel de mooiste personages in boeken of films. Voor Jordan is de trotse oude matrone van meet af aan een soort machtige oermoeder: “… Robert Jordan keek naar de grote vrouw met haar bruine gezicht en haar vriendelijke, ver uiteenstaande ogen, de vierkante, zware trekken, doorgroefd en prettig lelijk…”.  Als ze hem een hand geeft: “… We zullen elkaar wel begrijpen…”. Nadat ze opmerkt hoe het meisje en Jordan naar elkaar kijken, schudt ze haar hoofd: “… ‘Owee, owee,’ zei ze. ‘Zijn alle mannen zo?’ ‘Ik zei niets. Ze is mooi dat weet je.’ ‘Nee, ze is niet mooi. Maar ze begint het te worden, bedoel je,’ zei de vrouw van Pablo. ‘Die mannen. Het is een schande voor ons, vrouwen, dat we ze maken.’…”. Ze vraagt of hij op het meisje wil passen en ter zijner tijd naar veiliger streken wil brengen. Pablo begint ook al op een trieste manier naar haar te staren. Het meisje moet weg. Ze drukt Jordan zonder omwegen op het hart om aardig en omzichtig met haar om te gaan: “… Die heeft het ellendig gehad. Begrepen?...”. De oude vrouw wil ook nog zijn hand lezen, maar weigert vervolgens te zeggen wat ze heeft gezien. Waarschijnlijk niet veel fraais.

 

Wie vergeeft mij nu?

Terwijl Jordan met Anselmo naar de brug gaat kijken, zegt de laatste dat hij liever dieren doodt dan mensen. Everzwijnen, beren, wolven, steenbokken: “… voor mijn gevoel is het zonde, een mens dood te maken. Zelfs een nationalist, die we moeten doodmaken. Voor mij bestaat er een groot verschil tussen een beer en een mens en ik geloof niet in de poppenkasterij van de zigeuners over de broederschap met dieren. Nee, ik ben tegen al het doden van mensen.’ ‘Toch heb je wel eens iemand gedood.’ ‘Ja, en ik zal het nog wel eens doen. Maar als ik in leven blijf wil ik proberen, door niemand kwaad te doen, op zo’n manier te leven, dat het wordt vergeven.’ ‘Door wie?’ ‘Wie zal het zeggen? Nu we hier geen God meer hebben en evenmin Zijn Zoon of de Heilige Geest, wie vergeeft er nu? Ik weet het niet.’ ‘Je hebt nu geen God meer?’ ‘Nee man, zeker niet. Als er toch een God was, dan zou Hij nooit toegelaten hebben, wat ik met eigen ogen heb gezien. Zij mogen God gerust hebben.’ ‘Zij beweren ook, dat zij Hem hebben.’ ‘Ik mis Hem overigens wel, omdat ik godsdienstig ben opgevoed. Maar thans moet de mens verantwoordelijk zijn jegens zichzelf. ‘ ‘Dus dan moet je jezelf dat doden van je medemensen vergeven.’ ‘Dat zal wel,’ zei Anselmo. ‘Nu je het op die manier zo scherp stelt, geloof ik ook wel dat het zo is. Maar met of zonder God, ik geloof dat het zonde is iemand dood te maken. Een anders leven te nemen is in mijn ogen iets heel ernstigs. Ik zal het steeds doen als het nodig is, maar ik ben niet van het slag van Pablo.’…”.

 

De worm die aan ons knaagt

Anselmo: “… ‘Ik zou zelfs niet graag een bisschop dood maken. Net zo min een bezitter van welk slag ook. Ik zou ze elke dag laten werken, zoals wij op het land gewerkt hebben en zoals we in de bergen met het hout werken, hun hele leven lang. Dan zouden ze merken, waarvoor de mens geboren is. Ze zouden moeten slapen waar wij slapen, eten zoals wij eten. Maar bovenal zouden ze moeten werken. Dat zouden ze wel leren.’ ‘En ze zouden in leven blijven om je weer onder hun slavernij te brengen.’ ‘Als je ze dood maakt, leren ze niets,’ zei Anselmo. ‘Je kunt ze niet uitroeien, want uit hun zaad komen er weer met groter haat. Een gevangenis is niets. Een gevangenis kweekt alleen maar haat. Dat moesten al onze vijanden leren.’…”. Anselmo over de schuld die we op ons laden: “… Als we na de oorlog geen godsdienst meer hebben, dan zal er wel een of andere burgerlijke boetedoening op touw gezet moeten worden, anders krijgen we geen werkelijk menselijke levensbasis…”. Hoe moeten ze zich zuiveren van het kwaad dat is geschied? “… De kerk was goed georganiseerd voor de zonde…”. Hij voelt zich eenzaam als de duisternis invalt. Hij vindt het oneerlijk en schijnheilig om te bidden nu hij zich bij ‘de beweging’ heeft aangesloten. Hij wil God ook niet om gunsten of een andere behandeling dan de rest van de mannen vragen. De verruwing van de ongodsdienstige jongeren valt hem zwaar: alsof het leven geen enkele betekenis heeft (is het nu anders?). Er mankeert altijd iets aan iemand die het prettig vindt om te moorden, “… Maar in Spanje wordt het lichtvaardig gedaan en dikwijls zonder werkelijke noodzaak; er is veel onrecht, dat naderhand nooit meer hersteld kan worden…”. De oude man, terwijl hij een shot whisky naar binnen klokt: “… Dat doodt de worm, die aan ons knaagt…”. Jordan noemt Anselmo de enige echte christen die hij kent.

 

Er is van alles met me gedaan

Binnen de groep is de spanning te snijden. Pablo is niet te vertrouwen. Hij moet constant in de gaten gehouden worden. Sommigen willen hem het liefst doden. Er gaan geruchten rond dat de republiek een offensief voorbereidt. Er komen veel te veel bommenwerpers over. Jordan slaapt buiten in een slaapzak als hij midden in de nacht wakker schrikt en voelt dat het meisje bij hem staat. Ze bibbert als een konijntje: “… Ik schaam me en ik ben bang…”. Hij trekt haar in zijn slaapzak. “… ‘Ik kan niet kussen,’ zei ze. ‘Ik weet niet hoe je dat doet.’ ‘Je hoeft niet te kussen,’ ‘Ja, dat moet wel. Ik moet alles doen.’ ‘Het is helemaal niet nodig om iets te doen. We hebben het best.’…”. Even verder: “… ‘Heb je wel eens anderen liefgehad?’ ‘Nooit.’ Toen bleef zij volkomen stokstijf in zijn armen liggen en zei: ‘Maar er is van alles met me gedaan.’ ‘Door wie?’ ‘Door allerlei mensen.’ Nu lag ze rustig, alsof haar lichaam dood was, en draaide haar hoofd van hem af. ‘Nu heb je me natuurlijk niet meer lief.’ ‘Ik houd van je,’ zei hij…”. Nadat haar ouders werden vermoord - haar vader was een republikeinse burgemeester – werd ze het slachtoffer van een groepsverkrachting (Christine Lamb schrijft in “Ons lichaam, jullie slagveld. De verzwegen oorlogsmisdaden tegen vrouwen” hoe generaal Franco’s Falangisten vrouwen verkrachtten en hun borsten brandmerkten). Maria vertelt dat ze met Pilar heeft gepraat; haar heeft verteld hoe ondersteboven ze is van Jordan: “… Ik hield al van je, toen ik je vandaag zag en ik had altijd al van je gehouden, maar ik had je nog nooit eerder gezien…”. Over Pilar: “… Ze zei, dat je niets wordt aangedaan, wat je niet aanvaardt en dat het allemaal weg zou gaan, als ik van iemand hield. Ik wilde namelijk sterven, zie je…”. Vervolgens informerend: “… En ik kan je vriendin worden?...”.

 

Vroeger hadden we de godsdienst en andere onzin

De volgende dag: “… ‘Hebben jullie aan de liefde gedaan?’ zei de vrouw. ‘Wat heeft zij gezegd?’ ‘Zij wilde niets zeggen.’ ‘Ik evenmin.’ ‘Dan is het dus zo,’ zei de vrouw. ‘Wees zo voorzichtig als je kunt.’ ‘En als ze een baby krijgt?’ ‘Dat hindert niet,’ zei de vrouw. ‘Dat maakt niets uit.’ ‘Dat gaat hier toch niet!’ ‘Ze blijft hier ook niet. Ze gaat met jou mee.’ ‘En waar ga ik heen? Ik kan geen vrouw overal meenemen.’ ‘Wie zal het zeggen? Misschien neem je er wel twee mee.’ ‘Dat is geen manier van praten.’ ‘Hoor eens,’ zei de vrouw. ‘Ik ben geen lafaard, maar vroeg in de morgen zie ik de dingen heel scherp en ik heb het gevoel, dat er veel zijn onder onze bekenden, die nu in leven zijn maar de volgende zondag niet meer zullen halen.’…”.  Jordan wordt niet blij van deze opmerking: “… ‘Iedereen moet wel eens met iemand praten,’ zei de vrouw. ‘Vroeger hadden we de godsdienst en andere onzin. Tegenwoordig moest iedereen iemand hebben, met wie hij openhartig kan praten, want met alle moed, die je bezit, krijg je het erg eenzaam…”. En over het meisje: “… Het is waar, dat ze in ’t geheel niet ziek is. Het had wel gekund. Ik weet niet hoe het komt, dat het niet zo is. Waarschijnlijk is er toch nog een God, al hebben we Hem dan afgeschaft…”. Ze vertelt dat Pablo ’s nachts in bed niet kan slapen, omdat hij bang is om te sterven: “… Hij huilde op zo’n korte, nare manier, net alsof er een beest van binnen zat, dat hem schudde…”. Pablo is dan misschien laf, hij is ook slim. Hij weet wat er op hem afkomt.

 

Medeschuldig

Als Pilar met Jordan en het meisje een voettocht naar een andere bende maakt om de activiteiten op elkaar af te stemmen, vertelt ze over de aanslagen die ze met Pablo heeft gepleegd. Eén ding is zeker: de republikeinen zijn net zo erg als de nationalisten. Pablo heeft een stel nationalisten laten afmaken door ze tussen twee rijen (dronken) dorpsgenoten met knuppels en dorsvlegels te laten lopen. Vanaf een rots werden ze in zee gegooid. Waarom? Iedereen moet zijn deel van de verantwoordelijkheid dragen. Het deed me denken aan het indrukwekkende interview van Roxane van Iperen in Zomergasten (24.07.2021) over hoe daders hun slachtoffers altijd medeschuldig proberen te maken - zie de Sonderkommando’s. Een jonge partizaan vertelt Jordan met tranen in zijn ogen hoe zijn familie werd uitgemoord. Langzaamaan begint Jordan te beseffen dat de boeren waar hij kort onderduikt tijdens zijn acties de straf ondergaan die voor hem bestemd is. Zijn twijfel aan het slagen aan de operatie neemt steeds meer toe. Waar zijn ze met z’n allen mee bezig?! Waar eindigt deze communistische kruistocht? Ging hij ook ‘achteruit’ of verloor hij alleen zijn naïviteit?

 

La Gloria

De volgende dag wemelt het van troepenactiviteit in de bossen en bergen. Op zijn eenzame wachtpost vecht Jordan met zichzelf en denkt aan Maria. Een liefde die niet geacht wordt te bestaan volgens de zuiver materialistische opvatting van de maatschappij. “… Plaag jezelf nooit met de liefde voor iemand. De kwestie is juist, dat de meeste mensen niet zo voorspoedig zijn, dat zij dat ooit bezitten. Je had het ook nooit gekend en nu heb je het. Wat je met Maria hebt, of dat nu alleen vandaag en een stuk van morgen duurt, dan wel of het gedurende een lang leven blijft bestaan, dat is het belangrijkste, wat een menselijk wezen kan overkomen. Er zullen altijd mensen zijn, die zeggen dat het niet bestaat, omdat zij het niet kunnen bezitten. Maar ik zeg je, dat het waar is en dat je het bezit en dat je geluk hebt, zelfs al sterf je morgen…”. Ik bedacht dat hetzelfde geldt voor het geloof in God. Het is alsof er een andere wereld voor Jordan is opengegaan. Het meisje heeft het over ‘La Gloria’: “… Zij had ‘La Gloria’ gezegd. Dat had niets te maken met glorie en evenmin met ‘La Gloire’, waarover de Fransen schrijven en spreken. Het is datgene, wat in het ‘Cante Hondo’ en in de ‘Saetas’ voorkomt. Men vindt het bij Greco en natuurlijk bij San Juan de la Cruz en bij de anderen. Ik ben geen mysticus, maar dat te ontkennen is evenzeer een blijk van onwetendheid, als wanneer je de telefoon ontkende of de draaiende beweging van de aarde om de zon of het bestaan van andere planeten…”.

 

Heidense bloeddorst

Uiteindelijk dringt het tot Jordan door dat ze omsingeld zijn. Desondanks zegt een partizaan dat “… het beter is rechtop te sterven dan op de knieën te leven…”. Heeft Peter R. de Vries hier zijn quote vandaan? Hemingway via Jordan over de heidense doodsdrift van de authentieke Spanjaard: “… ‘Je zweette genoeg,’ zei Robert Jordan. ‘Ik dacht dat dat angst was.’ ‘Angst, ja,’ zei Augustín. ‘Angst en dat andere. En in dit leven is er niets sterker dan dat andere.’ Ja, dacht Robert Jordan. Wij doen het in koelen bloede, maar zij niet en zij hebben het ook nooit gedaan. Het is hun extra sacrament, hun oude, dat ze al hadden vóór de nieuwe godsdienst van het andere eind van de Middellandse Zee en ze hebben het nooit opgegeven, maar alleen onderdrukt en verborgen om het in oorlogen en inquisities weer voor de dag te halen. Zij zijn het volk van het ‘auto-da-fé, de geloofsdaad. Het doden is iets, dat nu eenmaal onvermijdelijk is, maar bij ons is het iets anders dan bij hen…”. Komt daar ook dat wrede oergebeuren van het stierenvechten uit voort? Hemingway vertelt er veel over via de mysterieuze Pilar die ooit met een matador was. Jordan: “… Ik weet, dat wij hun ook vreselijke dingen hebben aangedaan. Maar dat kwam omdat wij onopgevoed waren en niet beter wisten. Maar zij deden het met opzet, moedwillig. Wie dit deden, vormden de laatste bloei van wat hun beschaving heeft voortgebracht. Het is de bloem van de Spaanse ridderschap. Wat een volk is het geweest! Wat een ellendelingen, van Cortez, Pizarro, Menéndez de Avila tot Enrique Lister en Pablo. En wat een prachtvolk! Er bestaat geen mooier en geen slechter volk op de wereld. Geen goedhartiger en geen wreder. En wie begrijpt ze? Ik niet, anders zou ik het allemaal vergeven. Begrijpen is vergeven. Dat is niet waar. Vergeving is overdreven. Vergeving is een christelijke gedachte en Spanje is nooit een christelijk land geweest. Het heeft altijd zijn eigen bijzondere afgodenverering binnen de kerk gehad. ‘Otra Virgin más’. Ik denk, dat zij daarom de maagden van hun vijanden moesten schenden. Stellig zat het dieper bij hen, bij de Spaanse godsdienstfanatici, dan bij het volk. Het volk was verwijderd geraakt van de kerk, omdat de kerk één was met de regering en de regering altijd verdorven is geweest. Dit was het enige land, waar de hervorming niet doordrong. Men kan wel zeggen dat zij nu nòg voor de inquisitie moet boeten…”. Ondertussen lijkt hij een onontkoombaar noodlot  tegemoet te gaan…

 

Uitgave: L.J. Veen Klassiek - 2016, vertaling J. van Dietsch, ISBN 978 902 041 448 6, 576 blz., 22,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten