dinsdag 14 september 2021

Labyrint – Burhan Sönmez

 


Er wordt vaak gezegd dat goede literatuur meer vragen oproept dan beantwoordt. Daar voldoet “Labyrint” van de Koerdische jurist en linkse activist (in 1984 en 1993 werd hij in Turkije gearresteerd en gevangengezet) Burhan Sönmez (1965), zeker aan. Zijn hoofdpersoon, blueszanger Boratin, is zijn geheugen kwijt. Vanwege een mislukte zelfmoordpoging: hij sprong van een brug over de Bosporus in Istanbul. Waarom wilde Boratin dood? Valt er te leven zonder verleden? Wat doet dat met je identiteit (zie ook “De herinnerde soldaat” van Anjet Daanje)? Sönmez weet waar hij het over heeft. In 1996 werd hij bij een demonstratie door de Turkse veiligheidsdienst op straat aangevallen met het doel hem te vermoorden. De schrijver liep ernstige hersenschade op en kampt nog steeds met chronische slaapstoornissen. Pas na jarenlange medische zorg in Duitsland, Zwitserland en Groot-Brittannië kon hij weer functioneren. Hij leefde acht jaar als balling in Engeland. Daarna keerde hij terug naar Turkije. Zijn novelle heeft iets melancholisch en hallucinerends. Iets filosofisch en mystieks bijna. Het deed me aan de onwezenlijke sfeer in “Sneeuw” van Orhan Pamuk denken.

 

Dag vreemdeling

Boratin wordt wakker in een kamer die hij niet herkent. Blijkbaar in zijn eigen huis. Een steek in zijn borst herinnert hem er weer aan dat hij een rib heeft gebroken. “… Hij heeft geluk gehad, dat is wat ze tegen hem zeiden…”, in het ziekenhuis. Voor de spiegel kijkt hij naar zijn gezicht: “… Dat gezicht waarmee hij pas een week geleden heeft kennisgemaakt. Zo nieuw is het nog. Dag vreemdeling, zegt hij…”. Hij staat voor de opgave weer van nul af aan te moeten beginnen. Hij lijkt Adam wel, met die rib, bedacht ik. Wat zou er door Adam zijn heen gegaan toen hij zijn ogen opensloeg in het paradijs? Boratins hoofd zit tjokvol informatie over van alles en nog wat, maar niets daarvan heeft betrekking op hemzelf. Zelfs zijn eigen naam zegt hem niets; die heeft hij in goed vertrouwen overgenomen van zijn arts. De laatste zei hem geduld te hebben. Op den duur zou het wel weer goed komen met hem: “… U wilde zich misschien verlossen van een bepaald aspect van de wereld, iets wat u zwaar viel, wat het verhaal daarachter ook mag zijn. Daar hebt u de moed voor opgebracht, u bent er zelfs in geslaagd. U hebt uw doel bereikt op een manier die uzelf niet voor mogelijk had gehouden…”.

 

Zijn wij alleen iemand in onze relatie tot anderen?

In feite draait het verhaal geheel en al om wat Franca Treur in “Hoor nu mijn stem” ook al aankaart: hebben wij iets eigens dat losstaat van onze omgeving en van ons lichaam? Zijn wij ons brein of is er meer? Treur laat een student bout beweren: “… ik geloof helemaal niet in een authentieke kern. Ik weet niet eens waar mijn navel zit, en het kan me ook niks schelen. Vergeef me dat ik klink als een socioloog, maar we zijn alleen iemand in onze relatie tot anderen. Het is niet anders…”. Met een man die zijn vriend zegt te zijn, doorkruist Boratin de stad, terwijl hij tegen iedereen op botst.  “… Ik lijk op een leeg vel papier. Ik heb geen binnen- en geen buitenkant. Mijn oosten en mijn westen zijn ongewis, mijn zuiden en mijn noorden evenzo. Welke kant ik ook op loop, het is alsof ik in de leegte val…”. Hij probeert zijn persoonlijkheid in te kleuren door wat derden over hem vertellen. Zijn zus die hem opbelt. Zijn kameraden die hij ontmoet in een kroeg. Zijn psychiater die hem aanraadt “… het verleden te leren kennen, er lessen uit te trekken en zo mijn leven richting te geven. Dat is, zegt ze, hoe mensen geestelijk gezond worden…”. In het donker luistert hij naar de geluiden om hem heen. De musicus in hem komt boven: “… Zou het kunnen dat het tegenovergestelde van duisternis niet licht maar geluid is?...”.

 

Ik ben mijn hersenen niet

Zijn psychiater vertelt hem dat Kurt Cobain en Yavus Çetin, twee muzikanten die hij goed vindt, beiden zelfmoord hebben gepleegd. Heeft zijn actie daarmee te maken? “… In het water springen is een uitdrukking van het verlangen terug te keren in de baarmoeder, de diepte inspringen het verlangen om te scheppen…”, weet ze. Het zal wel, denkt Boratin. Hij kan er niets mee. En toch moet er wat geweest zijn om voor te sterven. Moet er iets in zijn leven zijn geweest wat dat waard was. Hij vertelt dat als hij te lang in een spiegel kijkt, hij niet meer weet aan welke kant hij is. De kalender in zijn hoofd is in de war. “… Thuis heb ik een beeldje, een replica van een standbeeld van Maria en Jezus dat in Rome staat. Als ik daarna kijk, zie ik Rome op de plattegrond van Istanbul. Jezus is nog maar net gestorven. Maria rouwt in donkere straten en bedelt samen met migranten om een brood…”. Gek genoeg is dat precies de manier waarop veel oprechte gelovigen naar hun omgeving proberen te kijken. Ze trachten zich het perspectief van Jezus dan wel Maria aan te meten. Boratin onderscheidt zichzelf, zijn ik, wel degelijk van zijn brein: “… Wie is wie, ben ik de baas over mijn hersenen, of zijn mijn hersenen dat over mij?...”. En even verder: “… Terwijl ik hier op het bankje zit, zijn mijn hersenen elders, kijken vanaf de waterkant naar de veerboot. Gooien stukjes sesambrood op naar de meeuwen. Ik weet dat mijn hersenen denkend leven. Maar ik ben mijn hersenen niet…”. En toch. Zijn hoofd zit vol woorden van zijn arts: “… Hoeveel van mijn geheugen is eigenlijk van mij, ik weet het niet…”.

 

Wát ben ik?

De beeldende taal is prachtig. Het verleden wordt bijvoorbeeld vergeleken met een ‘schaduw, die voortdurend bij je is’. En dit: “… Wat voor dag is het vandaag? Of beter, wat voor nacht? Nu de duisternis zich als gesmolten suiker over alles heen heeft gelegd, zich over de muren, het gordijn en zelfs de lakens heeft uitgespreid, is er niet het kleinste scheurtje meer te zien om door te ontsnappen. Weer een nacht die in een nederlaag verdwijnt…”. Of dit: “… Wanneer hij zong was dat waar zijn stem zijn oorsprong had, nu komt zijn misselijkheid daarvandaan. Misschien dat hij in de blues niet over Istanbul en de wereld vertelde, maar enkel over zichzelf. In iedere melodie gaf hij zichzelf vorm, bewerkte hij het marmer van zijn eigen ziel. Totdat op een nacht zijn hamer uitschoot. Het marmer barstte. Ergens onzichtbaar in zijn hoofd een scheur ontstond, die doortrok tot zijn rib. Alle liedjes die hij kende sijpelden erdoor weg…”. Boratin: “… Ik heb in een boek eens gelezen dat het lichaam het huis van de ziel is….”. De ‘oorsprong’ doet me denken aan God die Zijn adem in de neusgaten blies van de mens, waardoor hij een ‘levende ziel’ werd. We leven nog steeds, dus de adem van God is nog steeds in ons. Er is iets van God ín ons. Als Boratin ‘s nachts in een wanhopige huilbui uitbarst: “… Snikkend smeekt hij zichzelf. Iemand anders om zijn smeekbedes aan te richten is er niet. Laat deze ellende ophouden…”. Echter, de Franse schrijver Eric-Emmanuel Schmitt laat een kind in “Het evangelie volgens Pilatus” zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Maar Boratin is geen gelovige. En toch: “… Zijn hart bonkt van angst, terwijl een ongekend gevoel van ontspanning door zijn lichaam stroomt…”. Maar: “… Hij weet dat er niemand in zijn lijf zit. Boratin is niemand. Maar hij denkt ook aan die andere optie: hij kan evengoed iedereen zijn. Als hij geen ik heeft waarmee hij is verbonden, dan kan hij zich iedere ik toe-eigenen die hij zich maar wenst…”. En wat de politiek betreft, met een niet te missen schimpscheut naar Erdogan: “… het is belachelijk dat in deze tijd een politicus zichzelf voor een sultan aanziet…”. Iedereen vertelt hem dat hij Boratin is. Voor hem is dat een leeg woord. Geobsedeerd: “… Maar ik wil niet weten wie ik ben, ik wil weten wat ik ben. En dat vertellen ze me niet. Wat ben ik?...”. Een en ander staat symbool door een platenhoes waarop een onderzeeër staat afgebeeld die hij zelf heeft getekend.

 

Voor kwaaie dingen is geen reden nodig

Zijn vragen stapelen zich op. Hij heeft te doen met bedelaars, maar komt zijn behoefte om hen te helpen voort uit de wens kwalijke dingen uit zijn verleden recht te zetten? Waarom heeft zijn huisbazin haar piëta niet meegenomen? “… Had ze, oud als ze was, geen behoefte meer aan Jezus en Maria? Of had dat dagen-, maanden-, jarenlange kijken aan het eind van haar leven haar geloof verzwakt?...”. En even verder: “… Wat betekent het om al dan niet te geloven? Wat betekent het of ik al dan niet in mijn eigen verleden geloof?...”. Over de dood: “… Wat is er na de dood, vragen ze. Houdt alles op als je sterft, of begint er dan een nieuw leven?...”. Over zijn rusteloosheid: “… Wat dan, Boratin, waar ben je naar op zoek? Ik weet het niet, pas als ik het vind zal ik weten wat ik zoek…”. Misschien is het mooiste fragment wel zijn ontmoeting met een bedelaar, die hij een paar sigaretten en geld geeft: “… Helpt God je weleens, vraag ik. Jazeker antwoordt hij. Hoe dan, vraag ik. Hij heeft jou toch gestuurd, zegt hij. Hij strijkt over zijn baard. Maar ik heb geen baard, zeg ik. Soms stuurt hij je met baard en soms zonder, zegt hij. Soms jong, soms oud, soms als vrouw, soms als man….”. En wie stuurt dan de mensen die je kwaad doen? “… Voor kwaaie dingen is geen reden nodig, zegt hij…”. Als je het hebt over ‘de gewone gang van zaken’. Misschien heeft de bedelaar gelijk. We leven in een ‘gevallen’ wereld. “… Aan de duisternis kun je wennen, die kom je overal tegen, maar wennen aan een eindeloze witheid is lastig…”, zegt Boratin dan ook ergens. “… Denk je dat ik in God geloof…”, vraagt Boratin. “… Weet je dat zelf niet…”, antwoordt de bedelaar.

 

Der tolle Mensch

Dan begint de bedelaar een prachtige legende te vertellen: “… Weet je, zegt hij. In het begin had God iets wat hij zolang bij iemand anders onder wilde brengen. Hij vroeg de lucht en de bergen of ze het voor hem konden bewaren, maar die deinsden ervoor terug, ze waren bang het aan te nemen. Toen bood de mens zich aan. Je kunt dus rustig zeggen dat de mens toen al dom was en heel wreed. Hij nam een taak op zich die hij niet aankon. Hij loog. Vergoot bloed. Maakte van de wereld een hel op aarde. Uiteindelijk vergat hij wat het was dat hij zou bewaren. En nu weten we niet meer wie degene is die dat toevertrouwde en vergeten pakketje bij zich draagt. Misschien jij wel…”. Ik denk inderdaad dat we vaak lijken te zijn vergeten dat we het beeld van God in ons dragen (zie Treur hierboven). Een kern die onverwoestbaar, volmaakt en vol van liefde is. Dat we niet alleen een zwarte ziel zijn, maar ook een door de Eeuwige verlichte geest. Ik denk zelfs dat het dat is waar Boratin, en wij allemaal, naar op zoek zijn. Dat we 'hongeren en dorsten' naar wat mooi en goed en echt, echt waar is. Het tegenovergestelde van de leugen dus. Wat kan dat anders zijn dan God? Dat zou onze rusteloosheid kunnen verklaren. Als we onze onvergankelijke kern vergeten, staan we niet meer in verbinding met God. Kan zijn licht niet meer in en over ons schijnen. Dan vermoorden we zelf onze God, volgens Nietzsche. Is er geen fundament of basis meer, geen grond onder onze voeten, vallen we naar links, naar rechts, naar boven, naar beneden – zie zijn profetische parabel over ‘Der tolle Mensch’. Zijn we als Boratin overgeleverd aan wat zich toevallig aandient. Ik denk dat Nietzsche zó gelijk heeft. Zie de complottheorieën in deze coronatijd. Ik ben echt met stomheid geslagen als ik lees wat mensen bereid zijn te geloven. Met als tragisch dieptepunt wel de QAnon-vader die zijn kinderen heeft vermoord omdat hij dacht dat ze reptielen waren! Hoe dan ook, het commentaar van een stel ‘wijze’ anarchisten in “Labyrint”: “… Maar wij dwingen anderen niet, wij sluiten anderen niet op in onze overtuigingen. Anders zou onze droom voor anderen een nachtmerrie worden…”.

 

Uitgave: Orlando – 2021, vertaling Hanneke van der Heijden, 160 blz., ISBN 978 949 308 192 5, € 22,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten