dinsdag 12 april 2022

Als het nu eens zo is… - Henk Kroese

 


Subtitel: Gedichten en gedachten over God

 

Henk Kroese, een dominee uit Wijk bij Duurstede, licht met zijn verzameling van honderd gedichten een tipje op van de sluier waarachter God zich verbergt. Althans: zo heb ik “Als het nu eens zo is…” gelezen. Ieder gedicht krijgt ook nog eens Kroese’s persoonlijke weerklank mee, zodat er eigenlijk een tweede gedicht ontstaat. Als antwoord. Op de achterflap: “… De theoloog en publicist Okke Jager hield ooit een pleidooi voor een omgang met God die ons niet doet ‘marcherend vloeken met de voeten’, maar ‘biddend dansen met de benen’…”.  Het is alsof Kroese zélf danst met een gedicht. Het brengt me onmiddellijk Nietzsche’s geheimzinnige biecht in gedachten, dat hij ‘alleen zou kunnen geloven in een God die kan dansen’. En het slot van de roman “Zwaartekracht” van Annemieke Reesink: “… Boven haar schildert een wervelende spreeuwenzwerm golvende figuren in de grijze lucht. God danst als een vrouw met brede heupen…”. De Tsjechische theoloog, filosoof en psycholoog Tomáš Halík in “Ik wil dat jij bent. Over de God van liefde”: “… Ik nodig de lezer bij dezen beleefd uit voor een dans van gedachten, innerlijke beelden, woorden en meditatieve stilte. Mag ik deze dans van u?...”.  Zó mooi! Kroese: “… Als Hij  (God dus…) een plek in het leven van mensen heeft, dan diep in hun ziel…”.

 

Zoeken tot we een ons wegen

Bijna iedereen kent Nietzsche’s bekende parabel over ‘De dwaas’ die op klaarlichte dag de markt oploopt met een lantaarntje en onophoudelijk roept: ‘Ik zoek God! Ik zoek God!’ – zie hier. Omdat wij God gedood hebben, zijn wij zoekers geworden, aldus Nietzsche. Al is het maar naar iets wat zijn plaats inneemt. Niet iedereen beseft dat. Alsof Nietzsche een röntgenfoto maakt van de cultuur waarin wij leven. Kroese opent zijn bundel met een gedicht van Bert Voeten dat hetzelfde thema aanroert: “… PERZISCHE PSALMEN (IV) – Dit is wat ik begrijp: / dat de wereld van stof is gemaakt / en dat wij slechts een handvol stof zijn. // Maar vanwaar komt de pijn van het zoeken / in elke grein van ons wezen?...”. Een citaat van Willem Jan Otten: “… Zo u bestaat / dan moet nog worden uitgezocht / waar u gebleven bent…”.

 

Gelukkig dat het licht bestaat

Ik kan niet alle honderd gedichten bespreken. Daarom pik ik er een aantal uit, om net als Kroese, wat meer over te zeggen. Ik werd zeer geraakt door dichter Hans Andreus, waarover Kroese vertelt dat hij “… gelooft in ‘het licht’ zoals anderen in God geloven…”.  Voor mij is God ook in de eerste plaats en vooral  ‘licht’. Andreus: “… OF HOE DAT HEET… - Gelukkig dat / het licht bestaat / en dat het met / me doet en praat // en dat ik weet / dat ik er vandaan // kom, van het licht / of hoe dat heet…”.  Zie ook de prachtige ‘lichtregels’ van Wim van Til: “… als was ik klei, jij draaide mij / uit een keurslijf naar het licht…”. Kroese schrijft dat Andreus van huis uit opgroeide met ‘God’, maar dat het woord hem ging tegenstaan, waardoor hij van lieverlee het woord ‘licht’ ging gebruiken. De tweespalt daartussen voel ik minder; maar ik begrijp Andreus wel (voor mij ‘verbergt’ God zich in dat licht: geen mens kan God ‘zien’ immers?). Kroese: “… Hij kon het woord ‘God’ niet horen / zonder dat er eeuwen van godsdienstfilosofie en theologie meeklonken: / God als de aanduiding van de Opperheerser (met een hoofdletter) / die in de hemel aan de touwtjes trekt en / het leven en de geschiedenis van mensen oordeelt en bestuurt, / kortom – zoals Guillame van der Graft ergens beschrijft – ‘de naamloze grote allesomvatter’…”. Van der Graft even verder: “… maar je ziet mij niet staan als ik aanhankelijk / jank om aandacht, als een hond, als een kind…”. Mensen van nu zijn ‘in gevecht’ met dit eeuwenoude denken aangaande Gods 'voorzienigheid': “… Om een uitweg te vinden uit dit dilemma / gingen ze op zoek naar andere benamingen voor ‘God’ / Henriëtte Roland-Holst sprak over ‘de zachte krachten’ / Hans Andreus koos voor ‘licht’ of ‘liefde’ / Lloyd Haft heeft het over ‘de Ziende’ // Ze spreken allemaal uit eigen ervaring / Ook Ed. Hoornik, die God vooral als ‘zwijgen’ ervaart / Willem Barnard, die het over een ‘stikdonkere God’ heeft / of Joost Zwagerman, die God ervaart als ‘alomvattende afwezigheid’…”.

 

Het licht is rond

Nog een gedicht over licht. Van Pierre Kemp: “… HET LICHT IS ROND – Het licht is rond en rolt naar alle kanten / de bergen op en af, de dalen door, / de wezens in en uit en langs de planten / stijgt het de bomen in en gaat alles voor. / Waarheen? Ik vraag dat niet, ik kom, ik ga, / omdat mijn handen en mijn voeten, / mijn ogen en mijn hart zo moeten / en ik het licht nu eenmaal zo versta…”. O ja, ‘het licht’ is een cirkel, een innerlijke zon, een bal van goud die zacht tegen je middenrif stuitert (zie ook: “De christus van Elqui” van Hernán Rivera Letelier). Kroese: “… Pierre Kemp is verliefd op het licht / Hij kan er niet genoeg van krijgen // Hij ziet het overal / Hij kijkt zijn ogen uit… // Het licht gaat hem voor / Hij is een volger // Waarom hij op het licht georiënteerd is? / Daarom! // Waar het licht hem brengen zal? / Ook dat weet hij niet // Is hij bang dat hij bedrogen uit zal komen? Hij vraagt het zich niet af // Hij gelooft in het licht / van jongs af aan…”. Nou, van jongs af aan… Ik niet hoor. Maar nú wel. Even verder dicht Pierre Kemp ook kritisch: “… Ik voel mij door het licht verplicht te leven, / maar eer ik me aan die plicht om ’t licht wil geven, / moet ik weten, of het nog anders is / dan in brand gevlogen duisternis…”. Hoe weet je zeker dat je jezelf niet voor de gek houdt? “… Wie aan het licht wil komen / moet leren omgaan met het duister…”, zegt Kroese.

 

Zo, zo God, u hier…

En “… Als het nu eens zo is…”, dicht Geert Boogaard, “… dat onder dat graf / dat ik indertijd gekocht heb, armen zijn, eeuwige armen. // Als er nu eens / een God is, niet zozeer / boven ons, / maar onder ons…”. Kroese: “… Over God valt niets te beweren / Dat is de zwakte van elke theologie // Hij onttrekt zich aan ons waarnemen / Niemand krijgt grip op zijn wezen // Toch is de idee dat Hij boven ons staat onuitroeibaar - / Hij is De Opperste Machthebber…”. Als dat nu eens helemaal anders is? Kroese: “… Geert Boogaard doet een poging / het denken over God op z’n kop te zetten…”. Als Hij zich nu eens ophoudt in onze allerdiepste diepte? Voorbij ons ego? Onder de drempel van ons bestaan? Zie Eric-Emmanuel Schmitt die een kind in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Buitengewoon sterk dicht Toon Tellegen over de hedendaagse positie van God in onze samenleving: “… MET ÉÉN VINGER… - Toen de mensen eenmaal groot waren en almachtig / na lang wachten, / vonden zij God, / ergens verkleumd in het donker op de grond. / Zo, zo God, zeiden zij, u hier… / Maar niet lang daarna strooiden zij brood, / zetten schaaltjes wijn voor hem neer / en zagen hoe hij aarzelend / dichterbij kwam, / en heel voorzichtig, met één vinger, raakten zij hem aan…”. Kroese: “… De rollen zijn hier volkomen omgekeerd: De mensen zijn groot en God is klein / De mensen zijn in goeden doen / en God is in hun ogen een stakker….”. Toch blijft Kroese optimistisch: “… Misschien gaat het uiteindelijk toch nog iets worden / tussen de mensen en God…”. Bertus Aafjes dicht: “… God zit niet op een troon van chroom of nikkel - / Soms zit hij in een oude pereboom / en merelt. / Soms staat hij op zijn hoofd in een klein kind / want hij is altijd soms…”. En J.B. Charles: “… EEN KLEINE PSALM – Hij  alleen zou met een grote sigaar / in de mond op straat mogen lopen, / want hij is God. / Maar hij doet het niet, / want hij is God…”.

 

Ontferming

Joke van Leeuwen bijna kafkaiaans over de hoop op ‘ontferming’: “… ZEI ZE – Zei ze hadden we nieuwe ontferming / besteld wij, ze zouden die brengen, / de nieuwe ontferming. Op vrijdag. / Zeggen ze vrijdag kan het op zaterdag. / Zeggen we ja, maar dan wel in / de morgen. Zeggen ze gaat niet, / dat gaat niet. De morgen. Zegt mijn / man goed, dan kom ik die zelf halen, / zaterdag dan in de morgen, dat kan? / Ja, dat kan, zeggen ze. Komt hij daar, / zaterdag, nergens ontferming. Zegt hij / hoezo niet, die zou er toch wezen? / Nee nee, die is er niet, komt u maar / vrijdag. Zegt hij wat vrijdag, ik moet / die meteen. Zeggen ze gaat niet, die / is nog niet binnen. Zegt hij u zei toch / dat die er nu was? Zeiden ze / moeten we zeggen van niet dan, / wilt u dat horen, / van zeggen van niet?...”. God is zeker niet op afroep bestelbaar. Volgens de Pools-Amerikaanse dichter Szeslaw Milosz zijn mensen evenwel ‘een landingsplaats voor goddelijk ontfermen’: “… Onze godsdienst putten we uit ons erbarmen met de mensen. / Ze zijn te zwak om te leven zonder goddelijk ontfermen. / Te zwak om het knarsend draaien van de helse wielen te horen. // Wie van ons kan zich verzoenen met een heelal zonder / een stem van mededogen, erbarmen of begrip? // Mens-zijn wil zeggen: volkomen vreemdheid te midden van de sterren. // Dat is voldoende reden om samen met anderen heiligdommen op te richten / van onvoorstelbare barmhartigheid…”. Kroese: “… Daarom: / als er íets is dat wij moeten koesteren / dan wel ons mededogen…”.

 

Aan de onbekende God

Hella Haasse voelt zich een bijna masochistische priesteres van de ‘mysterieuze Ongrijpbare’ die vooral ónvindbaar moet blijven: “… Naamloze God die ik belijd / nu Gij uw teken in mij snijdt / duid ik de pijn van wat er sterft / onder uw mes, dat kerft en kerft. // Toen ‘k bloedig in dit leven brak / verloor ik steun en onderdak; / nu zwerf ik tussen moederschoot / en tweede moog’lijk rustpunt: dood. // Ik zwerf om U; elk ritueel / anders dan dit acht Gij te veel. / Ik pleng U bitterzoete wijn / van twijfel en van eenzaam-zijn, // en vraag van U als enig loon / de scherpe prikkel van uw hoon, / uw harde stenigende spot. Gij zijt weldadig wreed, mijn God, // eeuwig onvindbaar, als Ge lacht / om al wie U gevonden dacht. / Zo ga ik rusteloos en stom / de lange wegen om en om // en zoek naar U in ieder ding / dat van uw beeld de weerschijn ving. / Mij drijft dit branden in mijn bloed, dat ik U altijd zoeken moet. // Ik richt tot U slechts één gebed: dat Gij uw mes nog dieper wet, / dat Gij mij beitelt met dat mes, / tot wijs en eerbaar priesteres…”. Kroese: “… Een gekwelde ziel is zij / een getormenteerd mens / maar niet getreurd: // de pijn van haar hunkering is haar heilig / haar eenzaamheid is vol twijfel en belofte // Religieus verkiest zij vrijgezel te zijn: / haar God mag geen naam hebben / haar queeste is haar identiteit / haar liefde platonisch…”.

 

Triljoenen muggen

Ook Anne Vegter is haar zicht op God kwijt. Kroese: “… Wat haar rest, is een steenkoud gevecht / tegen alles wat liefde en zin geeft // Maar de werkelijkheid gaf haar zelfhaat geen gelijk / Tussen de regels door bleef het leven haar tegenspreken…”. Haar gedicht deed mij in eerste instantie aan de wereldberoemde roman van William Golding denken, “Heer van de vliegen”, waarin een groep Engelse koorknapen binnen no-time verandert in een stel barbaren, wanneer hun vliegtuig neerstort op een onbewoond eiland: “… IN IJSLAND (NAAR PSALM 116) – Ik vond liefhebben altijd lastig: / Hoè zou ik liefhebben, zijnde opgevoed / In luisterrijk verpakte leugen? / Ik toostte op ontluistering, op de nacht / Die de zon verkrachtte, dronk / Op zegeningen van gebrek aan uitzicht, // Niets was mij liever. Mijn ritme / Was de teloorgang van het jaar. / Zolang de winter de herfst, de herfst / De zomer, de zomer etc. / Herkende ik de aanzet der lente: Kortstondige leugen van leven. // Wie mij teder raakte, sloeg ik hard. / Ontvangen geeft, weet ik nu. / Geen recht op kwijting van de schuld. / Mijn gang was niet naar iemand toe, / Maar van iemand weg; / Ik wilde op een rots staan. // In een hitsige wind, onder het dak / Van triljoenen muggen waar God - / Toegang werd ontzegd, was ik thuis. / Mijn land is een heidens pandemonium: / Schede van steen, feest van ontvelling, / Slechting van kunne, geslachten // Schaamteloos hoorde ik mij mompelen: / God, waarom hebt gij mij verlaten? / Dit, dat van u kwam - / Redeloos einde, begin - / IJsland der ziel, wees gestenigd: / Enkele reis naar zichzelf: // Maar onhoorbaar in de wind / Onzichtbaar op het steen, / Onvindbaar in de nacht / Sprak alles tegen mij, / Ja, alles sprak tègen mij: / ‘Het zij zo het zij’ // En zo zij het - / Gelooft God!...”. Ook wanhoop wordt moe.

 

Nooit klaar met het ontdekken wie je bent

Hoe in een oude kathedraal de grootsheid van elk klein mensenleven Tomas Transrömer plotseling overvalt, beschrijft hij in  “ROMAANSE BOGEN”: “… Binnen in de geweldige romaanse kerk / verdrongen de toeristen zich in het halfdonker. / Gewelf na gapend gewelf en geen overzicht. / Een paar kaarsvlammen flakkerden. / Een gezichtloze engel omhelsde mij / en fluisterde door heel mijn lichaam: / ‘Schaam je niet een mens te zijn, wees trots! / Binnen in je opent zich in oneindigheid gewelf na gewelf. / Nooit zal je klaar zijn en zo moet het zijn.’ / Ik was blind van tranen / en werd de zonziedende piazza opgejaagd / samen met Mr. En Mrs. Jones, Meneer Tanaka en Signora Sabatini / en binnen in hen allen opende zich in oneindigheid gewelf na gewelf…”. 'Gij hebt hem bijna goddelijk gemaakt'. Kroese: “… Jones, Tanaka en /  Sabatini behoren tot de meest voorkomende namen ter wereld // Hevig aangedaan door deze ervaring verlaat hij het kerkgebouw / en keert terug in de woedende werkelijkheid van de wereld / een ervaring rijker…”.

 

Veel te laat heb ik jou lief gekregen

Karel Eijkman in zijn schitterende “NAAR PSALM 42” (t’Hijgend hert der jacht ontkomen): “… Stel, je bent een hert. / Zitten ze met honden en geweren achter je aan / weet je nog maar net te ontsnappen / ren je voor je leven de longen uit je lijf. / Sta je na te hijgen buiten schot en buiten adem / dan zit er alleen maar in je kop: / water, nu eerst water. / De rest komt later wel…”. God valt niet verstandelijk te beredeneren, aldus Rutger Kopland in “DE GOD IN MIJN HERSENEN”: “… Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij / dat ik die nacht in het verleden had geleefd / en zonder de geringste verbazing weer / geloofd had dat God bestond // ik wilde hem eindelijk wel eens spreken / het is een bijzonder aardige man zei iemand / je kunt hem gerust bellen // ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem / zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde / zoals je wel ziet op felicitatiekaarten // wilt u god, werd er gezegd, toets dan één / wilt u god niet, toets dan niet / ik toetste één // en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog / één wachtende voor u en die ene bent u // ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over / moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer / was verdwenen, ergens in mijn hersenen…”. Maar kerkvader Augustinus heeft daarentegen bijna spijt, want “VEEL TE LAAT HEB IK JOU LIEF GEKREGEN”.  Over het geheim dat hem éindelijk is onthuld: “… Binnen in mij was je, ik was buiten / en ik zocht jou als een ziende blinde / buiten mij, en uitgestort als water / liep ik van jou weg en liep verloren / tussen zoveel schoonheid die niet jij was…”. God is een ‘verborgen God’, maar degenen die Hem zoeken, zullen Hem zeker vinden, belooft Matteüs. Zie het boekomslag dat geïnspireerd is op een dichtregel van Ed. Hoornik: “… Gij hebt mij lief gehad achter een blinde muur…”.

 

Uitgave: Van Warven – 2022, 244 blz., ISBN 978 949 317 590 7, 19,95

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

P.S. Wie houdt van lopen en gedichten wil ik graag wijzen op de “Psalmenwandelingen” die georganiseerd worden door ds. Louis Wüllschleger en enkele musici – zie hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten