zondag 24 april 2022

Wachten op het Westen – Nausicaa Marbe

 

 

Voor  de Nederlandse journaliste en columniste Nausicaa Marbe (Boekarest, 1963) triggerde de coronacrisis de herinneringen aan het Roemenië van de communistische dictator Nicolae Ceaușescu, waar ze op haar negentiende aan wist te ontsnappen. “… Meer dan afstand houden van anderen leerden we dat afstand houden van jezelf een vereiste was om overeind te blijven. Voordat je anderen moest vrezen moest je oppassen dat je niet zelf je eigen verklikker werd. Daarvoor was een intelligente lockdown van je innerlijk leven nodig, in een veilige geestelijke ruimte, onbereikbaar voor kwaadwillende blikken. Je brein als onderduikadres, zo leerde ik het zien, daar moest ik mee leven…”.  Marbe vertelt hoe het is om te overleven in een verbijsterende schizofrene wereld waarin je nooit jezelf kunt zijn, omdat dat je kop kost: “… Het dubbelleven, in normale omstandigheden hinderlijk, verwarrend en geestelijk uitputtend, was in mijn jonge jaren een reddingsboei, de enige modus vivendi met politieke waanzin…” (zie ook mijn blogs over “Ik wil dat jij bent” van Tomáš Halík en “De ondraaglijke lichtheid van het bestaan” van Milan Kundera). Leeft de omgeving van Poetin in dezelfde omstandigheden?

 

Op-mijn-hoedemigrant

Al in  maart 2020 stuurt Marbe haar man met een blauw mondmasker en plastic handschoenen de straat op om boodschappen te halen, omdat ze het coronavirus dat vanuit China razendsnel onze kant opkomt, niet vertrouwt. ‘Engerd!’ roept iemand hem na. Wij, naïeve Nederlanders, dachten over het algemeen nog dat het zo’n vaart niet zou lopen. Marbe is dan ook geen spreekwoordelijke nuchtere autochtoon, maar een ‘op-mijn-hoedemigrant’: “… Op een slechte dag is achterdocht mijn metgezel. Die haalt mij altijd in, hoe hard ik ook doorloop om hem kwijt te raken…”. En even verder: “… in de bezemkast van mijn geest schuilen gedachten die ik al tientallen jaren niet loslaat…”. Over de lege straten tijdens de lockdown en het anderen uit de weg gaan: “… Alsof we met elkaar hadden afgesproken dat alles wat we buitenshuis deden ineens niet meer deugde. Wie gezien wordt houdt zich niet aan de regels, is verdacht. Sneller dan je denkt is je medemens de vijand, alleen al omdat hij ademt en te dicht langs je loopt…”. Marbe: “… De tijd is zichzelf niet meer in een pandemie. Hij heeft de luiken naar de toekomst gesloten, maakt pas op de plaats, keert zich kronkelend tegen zichzelf…”. Als er vanwege losgebroken hamsterwoede even geen koffie voorradig is in sommige winkels, raakt haar geest uit de fles: “… Ik was gestruikeld, gevallen en achter het IJzeren Gordijn beland…”. En even verder: “… Achttien jaar heb ik in communistische quarantaine geleefd. In niets zou ik die jeugd in een dictatuur willen vergelijken met een pandemie in een vrij land, maar de geest zoekt nu eenmaal houvast in elke splinter herkenning. Het gevoel opgesloten te zijn, de gedachte dat de tijd stilstaat, dat het echte leven zich elders afspeelt of later op een onbestemd tijdstip zal beginnen; de onwetendheid over een goede afloop, het mogelijke vooruitzicht dat alles slechter zal worden in plaats van beter – ik had het al meegemaakt. Vergelijkbare situaties in onvergelijkbare tijden…”.

 

Eén grote leugen

Tijdens de lockdown krijgt Marbe ineens zin in witte boterhammen met ham: ze heeft ‘fantoomhonger’. Naar ‘fantoomham’. Eén van de producten die de slager tijdens haar jeugdjaren in Roemenië het langst te koop aanbiedt. Marbe komt uit een gegoede familie. Haar moeder is een beroemde, universitair opgeleide componiste. Ondanks haar faam en gevestigde positie wordt ze nooit tot professor benoemd, omdat ze weigert lid te worden van de communistische partij of lofzangen op de almachtige leider te componeren. Haar vader is een schrijver die niet mag publiceren. Kort na de communistische overname in 1946 trappen de autoriteiten de zoon van een grootgrondbezitter van de universiteit. Al het familiebezit wordt genationaliseerd waardoor hij op straat belandt. In de jaren zestig is Ceaușescu nog niet in de greep van het maoïsme en omringt hij zich met kunstenaars, om te praten over hoe de ‘nieuwe communistische mens’ gestalte moet krijgen. Marbe’s moeder gruwt van hem: de vrijheid van meningsuiting is dood en begraven. Langzamerhand wordt het eten steeds kariger. De ooit veelvuldige restaurantbezoeken minder en minder. Een en ander doet denken aan de Holomodor in Oekraïne (zie mijn blog over “Aleksandra” van Lisa Weeda): “… het beste wat het land produceerde ging naar de export, de Roemenen zelf moesten het met derderangs producten doen of er helemaal van afzien…”. Het staatkundig bestel verandert in één grote leugen: “… Terwijl de politieke propaganda steeds brutaler galmde over de rappe vooruitgang op weg naar de communistische heilstaat, zagen we om ons heen vooral verval en achteruitgang…”.

 

De glorieuze transitie naar het communisme

Haar ouders zien met lede ogen aan hoe Marbe op zesjarige leeftijd schriften vol plakt met krantenafbeeldingen van een lachende Ceaușescu. Op een gegeven moment krijgt ze in de gaten dat de propaganda waar ze op school aan bloot wordt gesteld van geen kanten overeen komt met de werkelijkheid. Waarom kruipen er lichamelijk gehandicapte bedelaars door de vervuilde straten als ze in het beste land van de wereld leeft? Waarom zijn de trams gevuld met in lompen gehulde mensen? Waarom liggen er hoogbejaarden te creperen in kelders? Waarom is ‘de politiek’ bang dat de mensen voorgoed weg lopen als de grenzen open zijn? Waarom zijn er geen westerse spullen in de winkels te krijgen? Waarom kun je nergens buitenlandse kranten, tijdschriften of boeken kopen? Waarom luistert papa helemaal achter in het huis, waar niemand het kan horen, naar een krakende en piepende transistorradio? Waarom hebben zoveel aardige mensen die bij hen langs komen gevangen gezeten? Waarom wordt ze geacht op school een stom pioniersuniform dragen? Waarom moet ze perse meedoen aan het idiote vereringscircus van de grote leider? “… Altijd dezelfde verheerlijking, altijd dezelfde overdreven beschrijvingen van zijn genialiteit, alwetendheid en strategisch vermogen om het socialistische land een ‘glorieuze transitie naar het communisme’ – de leuzen zaten vast in je hoofd als bloedzuigers – te laten maken: naar de gezegende samenleving waarin de mens zich nergens zorgen over hoefde te maken, nergens meer over moest nadenken, omdat de partij alles voor hem zou bepalen en regelen. Maar dat wilde ik helemaal niet, ik wilde zelf bepalen wat ik nodig had en dacht…”.

 

Daar brandt het Westen zijn vingers niet aan

Als ze een jaar of tien, elf is, vraagt ze haar ouders tekst en uitleg. De deuren gaan op slot en de telefoon wordt naar een andere kamer gebracht: er kunnen verborgen microfoons in zitten. Dan krijgt ze de meest infame inwijding die een ouder kan geven: die van het tegennatuurlijke leven in een dictatuur. Wie niet gehoorzaamt, brengt ook zijn dierbaren in gevaar: “… Zijn ouders of kinderen, zijn geliefden werden opgepakt of lastiggevallen, ontslagen, verhoord, soms verkracht en gemarteld, totdat het familielid dat ‘in de fout’ was gegaan bijdraaide, aan gestelde eisen voldeed…”. En even verder: “… Zo breek je verzet, kreeg ik te horen, door het mooiste wat mensen bindt te gijzelen, hun liefde en toewijding, zorg en trouw te vermorzelen alsof het iets verderfelijks was. Door familieverbanden en vriendschappen te laten veranderen in mijnenvelden. Dit alles opdat iedereen die naar vrijheid verlangt en daar iets mee wil zichzelf niet anders kan zien dan als een tikkende tijdbom, een permanente dreiging voor zijn naasten. Hoe menselijker je was, hoe dichter je bij schoonheid, waarheid en al hun nuances wilde komen, bij rechtvaardigheid en menselijke waardigheid, hoe groter het ontploffingsgevaar…”. Het heeft iets satanisch. Over de uitwegen die Marbe hardop zoekt: “… Stel dat er een westers bevrijdingsleger zou komen, soebatte ik. Ik kreeg te horen dat het Westen daar zijn vingers niet aan brandde…”. Er is nog steeds niets nieuws onder de zon. Als ze uitgehuild is, heeft ze nog maar één vraag: “… Wat gaan we nu doen?...”. Haar Joodse moeder, die tijdens de Tweede Wereldoorlog door haar vriendinnetjes werd uitgemaakt voor ‘ongedierte’: “… Nu gaan we bouwen (…). Aan een zo apolitiek mogelijk leven dat je alsnog gelukkig kan maken. En aan je verhuizing naar het Westen…”. Haar moeder zegt dat ze iets moet studeren waar ze passie voor heeft en ook daarna moet blijven leren. Dat ze moet gaan schrijven omdat verhalen vertellen je blij maakt. En dat ze elke dag gebruik moet maken van wat de nog steeds rijke Roemeense cultuur te bieden heeft, in het Boekarest met zijn tientallen theaters, muziekpodia en bioscopen, kunstgaleries en festivals.  

 

De heilige boon spelen

De lockdown betekent voor Marbe ‘opgesloten leven’, ‘net als vroeger’. Ze vertelt hoe haar ouderlijk huis op een ondergronds debatpodium begint te lijken voor mensen die elkaar veilig willen ontmoeten. Hoe ze al heel jong moet leren wie er wel of niet te vertrouwen is. En hoe met de loopjongens van de Securitate om te gaan, door altijd haar woordje klaar te hebben. Voor het geval dat. Speel de heilige boon die meedoet met de waanzin, adviseert haar vader, en leert haar vervolgens te liegen dat ze barst. Ze krijgt er zowaar lol in de autoriteiten, als het moet, zo overdreven te overtroeven in belachelijke lofzangen op het zogenaamde paradijs, dat het een wonder is dat ze nog serieus wordt genomen. Over haar dubbelleven: “… Ook door mijn hoofd liep een IJzeren Gordijn dat mijn werkelijke zelf van mijn officiële verschijning moest scheiden. Het was de bedoeling dat ik moeiteloos kon schakelen tussen mijn twee gedaantes…”. Tegelijk wil ze zich niet gek laten maken door zich volledig te isoleren van anderen. Natuurlijk weet je nooit zeker of iemand een verklikker is of niet, maar “… Wie nog rustig wilde doorademen gaf niet toe aan achtervolgingswaanzin en complotwanen. Ook in een dictatuur die dicht bij een groteske dystopie komt moet je het reddingskoord van het gezond verstand blijven vasthouden…”.

 

Innere Emigration

Ze krijgt een Duitse nanny en gaat naar een Duitse school. Want ook al zou het buitenland nooit een optie zijn, een vreemde taal is een paspoort voor de ‘Innere Emigration’ die haar door het leven zal slepen. Ceaușescu maakt, evenals Poetin en Kirill nu, het Westen zwart door te verwijzen naar haar afschrikwekkende decadentie (en hoeveel Nederlandse christenen die het geloof voornamelijk ophangen aan morele maatstaven hebben daar sympathie voor opgevat – zie “Nieuwe kruisvaarders” van Sander Rietveld). Marbe: “… Nu was ons op school geleerd dat de hoge werkloosheid in kapitalistische landen tot ongekende ‘Verelendung’ leidde; al die mooie spullen die wij aan het Westen toeschreven vormden maar een nietig vernisje op de armoede en morele verdorvenheid van die samenlevingen die niet met de geneugten van de socialistische ethiek hadden mogen kennismaken. Hordes werklozen zouden daar drugsverslaafd door de troosteloze straten in verpauperde wijken zwerven, voor de rest van hun leven veroordeeld tot een bestaan zonder werk en waardigheid…”. Om de kinderen te leren denken, herhaalt een lerares Frans braaf dit verhaaltje, waarna ze een dikke bijlage van ‘Le Monde’ in de klas tevoorschijn haalt: het katern met vacatures. De leerlingen krijgen de opdracht de honderden, zo niet duizenden advertenties in hun beste Frans te omschrijven...

 

Kruispunt tussen Oost en West

De beperkte toegang tot winkels tijdens de pandemie veroorzaken rijen die Marbe vooral terug doen denken aan de politiek veroorzaakte hongersnood uit de Roemeense jaren tachtig: “… Mensen werden verliefd op elkaar in de rij en gingen ruziënd uit elkaar, er zijn kinderen geboren en mensen overleden in de rij…”. De zoektocht naar voedsel gijzelt je geest. Dat houd je onderdanen tam. Er ontstaat een alternatieve economie. Fragiele gepensioneerden en kinderen verdienen geld met het in de rij staan voor anderen. In de jaren zestig en zeventig is er bijna geen paspoort te verkrijgen. De Roemenen zitten opgesloten in eigen land. “… Gekmakend, maar daar hadden mijn ouders iets op gevonden. We zouden het land onuitputtelijk verkennen, alsof het een oneindige wereld was. Elke provincie zou tot in de kleinste gehuchten bezocht worden, overal zouden we de rijke Roemeense geschiedenis en cultuur achternareizen, tot in de boerenschuren waar stiekem iconen werden geschilderd en de solitaire berghutten waar herders schapenkaas in vaten van dennenschors maakten. We zouden geen provinciaal museum links laten liggen, alle interessante kerken en kloosters bezoeken, burchten en kastelen, want er waren overal mensen met bijzondere verhalen die je nergens anders hoorde – verhalen die met hen zouden uitsterven…”. Marbe heeft het over de spectaculaire natuur, de bedwelmend mooie heuvels en bergen van de Karpaten, de mineraalbronnen, de luisterrijke kuuroorden met jugendstilhotels, de Russische vissersdorpen, de vergane Joodse gemeenschappen, de Romeinse goudmijnen, de unieke houten kerken die de Vikingen in de negende eeuw bouwden, de pittoreske kunstenaarsenclaves en natuurlijk het kasteel van de legendarische vampier Dracula. Een culturele rijkdom die is ontstaan doordat Roemenië langer dan tweeduizend jaar een bewogen kruispunt vormde tussen Oost en West.  

 

Horrortour

Haar moeder vat de gewoonte op wildvreemde buitenlanders op te pikken om een ‘horrortour’ met ze te maken door Boekarest. Zodat ze met eigen ogen kunnen zien hoe  Ceaușescu de hele historische binnenstad aan het platwalsen is om zijn monsterlijke Paleis van het Volk te bouwen (zie ook: “Aleksandra” van Lisa Weeda): “… Ze liet hun de ellende in gesloopte wijken zien, de historische huizen, waarin de sloopmachines hun tanden hadden gezet, de omgezaagde bomen en verwoeste tuinen, de afvalbergen waarop soms het hele hebben en houden van gezinnen belandde, als mensen niet de tijd hadden gekregen om alles te pakken voordat ze uit hun huizen werden verjaagd…”.  Vervolgens gaat het naar de wijken met bouwvallige flats waarin de ontheemden belanden. Ze gidst ze door de lege staatswinkels en laat ze vanuit haar autootje het machtsvertoon van militie en leger zien. Ze wijst ze op de Securitate-agenten die op straat posten. De gruwelen van het Roemeense communisme geneest de meesten al gauw van hun marxistische idealen en rode dromen. Sommigen van hen worden vrienden voor het leven.

 

Steeds gekker

Marbe: “… ik was een schim tussen de vele schimmen die niets kan veranderen in het land dat ze gevangenhield…”. Als Russische troepen het 60 kilometer verderop gelegen Tsjecho-Slowakije binnenvallen om een einde aan de Praagse Lente te maken, houdt Ceaușescu tijdens een massabijeenkomst in Boekarest nog een rede waarin hij de actie veroordeelt (zie ook:  “De ondraaglijke lichtheid van het bestaan” van Milan Kundera). Daarop wordt hij ontboden op de Krim door Leonid Bresjnev. Totaal gehersenspoeld keert hij terug. Drie jaar later gaat Ceaușescu in Noord-Korea kijken en weet hij ineens wat hem te doen staat: Roemenië hervormen naar streng Aziatisch model. Evenals Poetin wordt Ceaușescu steeds krankzinniger. De klok wordt terug gezet naar stalinistische tijden waarin alles wat bourgeois en kosmopolitisch is als gif wordt geacht voor het verheerlijkte ‘wetenschappelijk socialisme’.

 

Vrij!

Omdat Roemenië naar het Westen toe mooi weer wil spelen, lukt het de moeder van Marbe - als één van de weinigen - regelmatig aan uitreisvisa te komen voor artistieke optredens in het Westen. Ze krijgt het voor elkaar haar dochter mee te nemen op een Europareis. Als je wilt weten waarom vandalisme vandalisme opwekt, moet je Marbe lezen. Wanneer je omringd bent door lelijkheid word je vanzelf depressief. De totaal ontmoedigde en uitgeputte bevolking 'sloft' van vijfjarenplan naar vijfjarenplan. Als geen ander zet Marbe de Roemeense verloedering af tegen de sprookjesachtige schoonheid van het vrije Europa. Zelfs de benzinepompen langs de snelwegen doen haar aan een vreugdevolle legoblokjeswereld denken: “… Kleurrijke constructies waren het, alsof een andere god dan bij ons, eentje die zorgvuldiger en liefdevoller aan de wereld fröbelde, aan de slag was gegaan om zulke vrolijke gebouwtjes stevig en harmonieus gekleurd in elkaar te zetten…”. En even verder: “… Wat ik hier voor het eerst zag – de niet-kapotte werkelijkheid – leek wel een net uitgepakte nieuwe wereld waar behoedzaam mee werd omgegaan. Alsof voortdurend onzichtbare vlijtige handen, sponzen, schroevendraaiers en penselen alles schoonmaakten, repareerden en bijschilderden, opdat de ochtendzon nooit op een puinhoop zou hoeven schijnen…”. Over de spetterende droomwereld in het overweldigende Wenen: “… De Graben was een carrousel en ik draaide en zweefde dat het een lieve lust was, langs merkwaardige gezichten vol levenslust en opvallende grimassen, het ene karakteristieker dan het andere, want als je goed keek leken die autonome westerse mensen helemaal niet op elkaar en was hun vreugde in de feestroes niet eentonig maar op elk gezicht anders….”. In Parijs ontmoet ze onder andere godsdienstfilosoof Mircea Eliade die ook uit Roemenië is gevlucht – wat ik niet wist. Juli 1982 zetten haar ouders haar voor het eerst op een vliegtuig, voor een zomervakantie bij Hollandse vrienden. Marbe keert niet terug. Soms denk ik: waar heb ik het aan verdiend dat ik híer ben geboren.

 

Uitgave: Prometheus – 2022, 224 blz., ISBN 978 904 464 728 0, 19,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier


Geen opmerkingen :

Een reactie posten