dinsdag 13 maart 2012
De christus van Elqui – Hernán Rivera Letelier
Is het je wel eens overkomen dat je gewoon even moet stoppen met lezen omdat het zó mooi is dat het bijna pijn doet? Dat gebeurde mij met dit boek.
Ik wist dat Rivera Letelier (Talca, Chili, 1950) kon schrijven. Ik heb zijn novelle “De filmvertelster” gelezen, dat over een bijdehand meisje gaat, dat zo goed verhalen kan vertellen, dat ze als enige naar de bioscoop mag om films te gaan zien, die ze dan terug vertelt aan de doodarme bewoners van haar geboortedorp.
Het wachten was op zijn grote roman. Hier is hij dan: “De christus van Elqui”.
Hoofdpersoon is Domingo Zárata Vega, een Chileense lekenprediker, die vanwege een belofte aan zijn geadoreerde overleden moeder, als een soort waanzinnige monnik à la Raspoetin of bezeten messias à la Sabbatai Sevi (zie “Satan in Goray”- I.B. Singer), door de van hitte zinderende Atacama-woestijn zwerft, om in de armoedige kampen die daar zijn ontstaan rond de salpetermijnen, zijn ‘leringen, zegeningen, en stichtelijke gedachten ter verheffing van de mens’ te brengen.
Nooit geweten wat ‘salpeter’ was, maar het ‘knispert’ in ieder geval ‘onder zijn voeten’: een soort zout.
Rivera Letelier is zelf de zoon van een amateur-prediker. Hij groeide op met de Bijbel onder zijn hoofdkussen. Dat is te merken in dit verhaal: hij kent Gods Woord van haver tot gort. De hoofdpersoon is gebaseerd op een monnik die echt heeft bestaan: de christus van Elqui.
De schrijver werkte zijn hele leven in de mijnen van Chili. “Niemand anders kan dit verhaal vertellen”, zegt Rivera Letelier, “omdat ik in mijn genen de toon bij me draag waarop het verteld moet worden.”
Komt het door de koortsige hitte dat Latijns-Amerikaanse verhalen vaak iets magisch, iets hallucinerends en onweerstaanbaars in zich hebben?
Als de christus van Elqui de woestijn intrekt waarschuwt iemand hem dat hij “… zich nooit van de spoorlijn moet laten weglokken door het verleidelijke sirenengezang van de luchtspiegelingen die in deze verdomde woestijn voortdurend als paddestoelen uit de grond schoten…”.
Dat gebeurt natuurlijk wel. De lekenprofeet volgt een vlindertje, dat in de ondraaglijke hitte de pampa opfladdert: “… Hij herinnerde zich dat toen hij jong was en in de groeven werkte, de mijnwerkers zeiden dat die vlinders die plots uit het niets opdoken op het heetste uur van de dag de zielen van gestorven kinderen waren die hen kwamen opvrolijken. Dat was in de tijd dat de kinderen nog bij bosjes stierven omdat er artsen nog medicijnen waren om hen te genezen…”.
Hij verdwaalt hopeloos: “… Als een foetus opgerold in het zand – zijn handen tussen zijn benen en zijn benen zo hoog opgetrokken dat zijn knieën zijn voorhoofd raakten -, vormde hij bijna een cirkel. Daardoor besefte hij plotseling dat het leven, de liefde en de dood rond waren. Terwijl hij in huilen uitbarstte en een stukje boven het zand leek te zweven, herhaalde hij hardop dat de gedachten rond waren, dat de wind, de pijn, de eenzaamheid, de vergetelheid rond waren, dat zelfs de dorst die hem nu kwelde rond was. Toen de nacht over de woestijn begon te vallen en de christus van Elqui op het punt stond het bewustzijn te verliezen, herhaalde hij nog altijd snikkend dat het niets rond was, dat het vierkant rond was, dat de stilte rond was, dat het luiden van klokken rond was. Dat de herinnering aan zijn moeder… het rondst was van allemaal…”.
Wat een ritme, hé ?! Dat zegt ook wat (of heel veel) over de vertaler: M. Vanderzee. Het lijkt wel een lied.
De volgende ochtend wordt hij gevonden door een vreemd oud mannetje, dat zich tot taak heeft gesteld de woestijn schoon te houden: ‘de Gek met de Bezem’. Hij ziet een zwerm gieren steeds lager door de lucht cirkelen (weer dat ronde), boven een opgerold lichaam: “… precies een bal, net zoals een egeltje…”.
Een ‘vrome’ prostituee in het kamp ‘de Luis’ (die naam zegt genoeg, denk ik), heeft zich over het waanzinnige kereltje ontfermd: Magalena. En juist naar haar is de christus van Elqui, gek gemaakt door de verhalen die hij heeft gehoord, op zoek.
Hij wil haar vragen zijn discipelin te worden (wat ze uiteindelijk weigert). Ook zij is gebonden aan een ‘belofte’.
“… In de kroegen deden geruchten de ronde dat dat devote madeliefje na de grote aardbeving drie jaar geleden met een beruchte trein vol krankzinnigen uit het zuiden was meegekomen. Die trein vol gekken was in de mijnkampen tot een heuse legende uitgegroeid en dat vooral omdat de bazen de mijnwerkers op straffe van ontslag verboden erover te praten. Aangezien dat alweer bijna drie jaar geleden was, waren er nog maar weinig mensen die iets van die raadselachtige trein wisten. En dat handjevol durfde er ook nog eens helemaal niets over te vertellen. Voor veel pampabewoners was die trein vol gekken even wonderbaarlijk als het verhaal van het Wenende Spook, de Zwarte Weduwe of de Baby met de Gouden Tanden. Zulke vreemde legendes lagen op de pampa eenvoudig voor het oprapen. ‘Niet voor niets wordt er altijd gezegd dat de Atacama-woestijn het territorium van de duivel is,’…”.
De herinnering aan de ‘Gekkentrein’ doet iemand die altijd encyclopedieën leest, vertellen over het ‘Gekkenschip’. Nu heb ik wel eens tekeningen met als thema ‘Het Narrenschip’ gezien, maar ik wist niet dat dit er achter stak:
“… Om zich van de vele gekken te ontdoen die in de dorpen rondzwierven, joegen de autoriteiten in Europa aan het einde van de middeleeuwen op hen, alsof het honden waren en sleepten ze vervolgens naar de meest nabije haven om ze met z’n allen in een schip te proppen. Eenmaal op volle zee, ver van de haven, werden die stakkers gewoon aan hun lot overgelaten en dreven ze, hun ellendige levens overgeleverd aan de elementen, met schip en al stuurloos rond, een speelbal van de golven…”.
Gaandeweg het verhaal kom je er achter waarom Magalena een ‘heilige hoer’, of een ‘hoerige heilige’ (wat maakt het uit…) is geworden.
De kampen worden bevolkt door van overal bij elkaar geronselde, uitgebuite arbeiders, die hun vrouwen en kinderen vaak achter zich hebben gelaten. Een prostituee wordt geduld: ‘voor de vrijgezellen’.
De christus van Equi is een acseet; leeft van niets, verzaakt eten en drinken en alles, maar heeft geen enkele moeite met buitenechtelijke vrijpartijen, die nogal plastisch maar nergens aanstootgevend worden opgedist. Ondanks zijn haveloze, smerige gestalte, vallen vrouwen op hem: “… Hij leek de kinderen een geestverschijning, de gelovige vrouwen een bijna goddelijk visioen en de mannen, die meestal alles wat naar godsdienst en soutanes rook wantrouwden, niet veel meer dan een vogelverschrikker die hun slaap verstoorde met dat geëxalteerde geschreeuw van een straatprediker…”. Ze jouwen hem uit, maken hem belachelijk, halen ruige grappen met hem uit; de christus van Equi heeft het zwaar.
Opvallend vaak blijken er in verhalen over goedgebekte geestelijken, hordes vrouwen aan hun voeten te liggen (kijk naar de levensbeschrijvingen van goeroes en sekteleiders overal ter wereld). Alsof seks en geloof hand in hand gaan. Vroeger zeiden ze met al hun boerenwijsheid bij ons thuis:
“… dát zijn de ergste...”. En met ‘dat’ bedoelden ze dan meestal de meest fanatieke kerkgangers. Ik hoorde van een professor theologie die tegen zijn studenten zei dat ze er altijd voor moesten zorgen dat er ‘een tafel tussen hen en een dame instond’, en weet nog dat onze oude dominee van de kansel bulderde: “… Het begint in de geest, maar het eindigt in het vlees…”.
Wat is dat toch?
Psycholoog Paul Verhaeghe zegt in “Liefde in tijden van eenzaamheid”:
“… Zodra wij een weten bij een ander veronderstellen werkt dit erotiserend (‘La volonté de savoir’ – Michel Foucault) …”.
Dat vind ik wel een goede verklaring, eigenlijk.
Uiteindelijk wordt de lekenprediker ingehaald door de moderne tijd: “… De radio, de plaat en de bioscoop waren nu de gouden kalveren van iedereen, en de presentatoren, zangers en filmsterren de nieuwe goden, de totems, de kleine goden die iedereen aanbad en vereerde en waarvoor men flauwviel als voor de oogverblindende verschijning van de Heilige Maagd…”. Totaal vereenzaamd blijft hij achter: “… misschien dat God zelf hem wel verliet en hij op aarde achterbleef als een vergeten astronaut op een kille planeet…”.
Het leven van de mijnwerkers is meedogenloos. Ruwe bolsters, blanke pitten. Ze vloeken net zo hard als ze bidden en werken zich kapot voor een hongerloontje.
Eigenlijk is ‘vrijen en zuipen’ hun enige uitlaatklep; zoals overal waar mensen geen nagel hebben om hun kont te krabben.
Maar het lijkt er op dat juist onder die extreme omstandigheden de waanzinnigste verhalen worden geboren. Als je niets hebt, kun je elkaar altijd nog verhalen vertellen.
Verwende Europeanen, als wij, doen dat niet meer. Soms denk ik: laten we alle televisies uit het raam kwakken en ons weer rond het haardvuur scharen om naar elkaars verhalen te luisteren... Dat lijkt me stukken opwindender dan elke avond als zombies naar het scherm staren.
Op de voorkant van mijn boek staat een tekst waarin de vergelijking wordt getrokken met de grote schrijver García Márquez (“Liefde in tijden van cholera”).
Dit is mooier!
"De christus van Elqui" is voor €17,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie de kolom hiernaast).
Uitgave: Signatuur - 2012
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten