woensdag 15 juni 2022

18 klassiekers om het heden te begrijpen – Jaap Tielbelke (red.)

 


De leukste boeken voor boekenliefhebbers zijn natuurlijk boeken die over boeken gaan (zie onder andere “Dames gaan voor” van Elsbeth Etty, “Bowie’s boekenkast” van John O’Connell, “Een boek per dag” van Nina Sankovitch en “De duivelskunstenaar” van Pieter Steinz). Hier heb ik er weer eentje. In “18 klassiekers om het heden te begrijpen”, buigt de redactie van De Groene Amsterdammer zich over een aantal titels die de tand des tijd hebben doorstaan, om iets te zeggen over de hedendaagse actualiteit. De essays stammen weliswaar uit 2018, dus nog vóór de coronacrisis en de Oekraïne-oorlog, maar zijn zeker niet gedateerd. De vragen en dilemma’s waar mensen universeel en ten alle tijden mee worstelen zijn dan ook vaak dezelfden, zij het in een ander jasje.

 

Victor Hugo, "De klokkenluider van de Notre-Dame" (1831) – Christophe van Gerrewey

Van Gerrewey vist dezelfde beroemde passage uit het gigantische drama als ik: die waarin een aartsdiaken door het raam naar de machtige kerk van de Notre-Dame kijkt, vervolgens naar het opengeslagen boek op zijn tafel, en droevig voorspelt: “… Helaas! Dit zal dat doden…” (zie hier). Victor Hugo zag de uitvinding van de boekdrukkunst als de moeder van alle revoluties. Het geschreven woord zou de alleenheerschappij van de kerk breken – en zo is het ook gegaan. Gerrewey verbindt dit gebeuren met de revolutie van internet: “… De tweede toren van Babel…”. Gerrewey: “… En welke groep mensen staat er in dat geval op het punt de macht te verliezen, zoals destijds de geestelijke Frollo, die meer dan een half millennium geleden nog houvast zocht bij de waardige standvastigheid van zijn geliefde kathedraal?...”. Waarschijnlijk alle andere ‘over ons gestelden’, denk ik wel eens. Zie een column van Ad de Bruijne, in het ND van 11 juni jongstleden over deepfake-technologie: “… Toen men deepfake enkele jaren geleden ontwikkelde, liet men daarmee publiek bekende personen zogenaamd figureren in pornofilms. Dat beschadigde hun imago…”. En even verder “… Deepfake bevestigt een cultuur waar het onderscheid tussen echt en onecht, en waar en onwaar vervaagt. Niet voor niets spreken velen over een post-truth-samenleving. Fake-nieuws, een misleidende omroep als Ongehoord Nederland, complottheorieën, draaiende politieke leiders zonder actieve herinneringen: het laat allemaal zien hoezeer waarheid en leugen vervloeien. Wetenschappers spreken al van ‘apathie voor de realiteit’ als een aandoening die steeds meer mensen overvalt. Hoe kun je nog uitmaken wat echt is en wat waar is?...”.

 

Herman Melville, “The Confidence-Man” (1857) – Jan Postma

Na de verkiezing van Donald Trump stond opeens “The Plot against America” van Philip Roth weer in de schijnwerpers, wat ik eveneens heb besproken – zie hier. “… Philip Roth nam een weefsel van de geschiedenis, trok een draadje los en liet een ‘alternative history’ uitrafelen: vliegenier, volksheld en nazi-sympathisant Charles Lindbergh doet in 1940 een gooi naar het presidentschap, verslaat overtuigend de zittende president Franklin D. Roosevelt en sluit een pact met de Duitse Reichskanzler en het Japanse keizerrijk…”. Roth liet weten dat Herman Melville’s “The Confidence-Man”, in het Nederlands vertaalt als “De maskerade” door Anneke Brassinga, een relevanter boek is dan het zijne, omdat Lindbergh in veel opzichten ontegenzeggelijk een held is en Trump overduidelijk een oplichter. Melville’s verhaal gaat over een meesteroplichter, de kosmopoliet Frank Goodman (what’s in a name) die dwangmatig zijn medepassagiers op een stoomboot van alles aftroggelt. Ondertussen boomt hij met iedereen over de noodzaak om vertrouwen te hebben in de goedheid van de mens. Postma vindt hem sprekend op Trump lijken, die eveneens honderden, zo niet duizenden keren, tijdens zijn campagne de woorden ‘Believe me’ uitsprak, dat op den duur klonk als ‘bielieb bee’. Postma ziet in Trump dan ook het nationalistisch geworden kwaad en weet nog niet wat er met Vladimir Poetin voor de deur staat.

 

Fjodor Dostojevski, “Aantekeningen uit het ondergrondse” (1864) – Xandra Schutte

“… Woede, krenking, haat en wraak zijn ook drijfveren…”, schrijft Schutte. Zij verbindt “Tijd van woede” van Pankaj Mishra, dat ik ook al heb gerecenseerd, zie hier, met Dostojevski’s personage: een enorme minkukel. Dostojevski beschrijft hoe een meedogenloos kapitalistische, materialistische samenleving wrokkige verliezers kweekt: “… ‘Ik ben een zieke man… Ik ben een boze man. Een onsympathieke man’, begint de monoloog…”. Hij haat iedereen, inclusief zichzelf. Hij heeft wraakfantasieën ‘naar boven’, die hij nimmer uitvoert. In plaats daarvan wreekt hij zich ‘naar beneden’. Zie de pesters. Het is alsof Dostojevski onze tijd beschrijft van ontwrichtende economische groei, wantrouwen tegenover politici, angst voor verandering, en achterdocht tegen losgeslagen elites en vreemdelingen. “… Tegenover de nobele, verlichte held die het in z’n eentje opneemt tegen grote krachten staat de kelderman. Hij is ook een typische held van de moderniteit, een antiheld, een loser…”.  

 

Joseph Conrad, “The Secret Agent” (1907) – Rutger van der Hoeven

Na een trage start zou “The Secret Agent” in de loop van de twintigste eeuw steeds meer gewicht krijgen als vooruitblik op een door terreur geplaagd tijdperk. Om werkelijk schokkend te zijn moet een gewelddaad iets heiligs schenden, aldus de bedenker van een terroristische aanslag. De religie van de moderne tijd is de wetenschap, dus de sterrenwacht van Greenwich is een prima doel. De actie mislukt omdat de bedenkers een simpele ziel het zaakje laten opknappen. Het boek is vergeleken met de aanval van al-Qaeda op het wtc, maar dan lees je de roman toch echt niet goed. Het gaat namelijk om een ‘false flag operation’. Een geheim agent die zich voordoet als anarchist wil een reactie van de autoriteiten uitlokken: “… ‘The Secret Agent’ moedigt als het ware complottheorieën aan…”. En even verder: “… Met zijn samenzweerderige plot en cynische stellingname werpt ‘The Secret Agent’ waarschijnlijk meer licht op de logica van hen die geloven dat de Amerikaanse regering achter de aanvallen op het wtc zat om haar eigen agenda te dienen, dan op 9/11-terroristen…”. Van der Hoeven: “… En geplakt op het nu werpt het boek meer licht op Saoedi-Arabië en andere landen waar de steun of wortels voor IS vandaan komen dan op de psychologie van de terroristen zelf…”. Het boek toont een terreuraanslag die niet door getrainde fanatici wordt gepleegd, maar door losers, eenlingen, amateurs, die worden gemanipuleerd en aangemoedigd door anderen. Grote terreur kan zijn wortels hebben in kleine geesten, die handelen uit domheid, doelloosheid of hebzucht. Zie ook het hedendaagse probleem van kwetsbare jongeren die het slachtoffer worden van criminele uitbuiting.

 

H.P. Lovecraft, “The Call of Cthulhu” (1926) – Thijs Lijster

Lijster verbindt de ‘kosmische horror’ van H.P. Lovecraft - zie mijn blog over “H.P. Lovecraft. Tegen de wereld, tegen het leven” van Michel Houellebecq - met de filosofen en ecologen van het ‘Antropoceen’ (de naam van het geologische tijdperk waarin de mens een beslissende invloed op de geo- en biosfeer heeft): “… De Amerikaanse filosofe Donna Haraway stelt zelfs voor om de naam ‘Antropoceen’ te vervangen door ‘Chthulhuceen’…”. Volgens de Britse filosoof Timothy Morton zijn de creaties van Lovecraft, met name Cthulhu, een goed literair voorbeeld van wat hij ‘hyperobjecten’ noemt: “… Dat zijn dingen die de menselijke maat dusdanig in ruimte en tijd overstijgen dat we ons er onmogelijk een voorstelling van kunnen maken…”. Bijvoorbeeld een zwart gat, internet, ecosystemen en klimaatverandering: “… ongrijpbaar, of zelfs onbegrijpelijk, maar wel echt…”. Hyperobjecten praten terug, en wat ze zeggen is niet altijd vriendelijk: “… De opwarming van de aarde zelf kun je niet zien, hooguit de effecten ervan. Het is een hoogst onzeker en ongrijpbaar fenomeen, dat niettemin om concrete maatregelen vraagt…”. De wereld wordt nog al te vaak voorgesteld als een soort machine met ons achter de knoppen: “… Neem de potsierlijke uitspraak van de Franse president Macron, daags nadat Trump zich uit het klimaatakkoord terugtrok: ‘Make the planet great again.’ Geo-engineers staan te trappelen om het klimaatprobleem op te lossen, met gigantische zonneschermen, CO2-stofzuigers en genetisch gemanipuleerd plankton. Maar was het niet dergelijk techno-optimisme dat ons überhaupt in deze ‘shitstorm’ deed belanden? Hier past een lesje bescheidenheid van Lovecraft, die stelt dat de mens de oudste noch de laatste meester van de aarde is…”. En even verder: “… In al onze onbeduidendheid hebben we er ondertussen echter wel mooi een potje van gemaakt, waar we niet uit gaan geraken door korter te douchen of onze eigen wortels te telen…”. We zijn zelf deel van het hyperobject, we zijn door en door verweven met de wereld om ons heen. “… Lovecraft indachtig zouden we eraan kunnen toevoegen dat ook ‘angst’ gepast is voor het hyperobject dat we zelf zijn…”. We bijten in onze eigen staart. We moeten op onze tellen passen omdat de aarde anders met geweld terugslaat. “… De aarde ‘is’ de draak, of Cthulhu zo je wilt. En als we die niet willen wekken, moeten we misschien een toontje lager zingen…”.

 

Virginia Woolf, “A Room of One’s Own” (1929) – Jan Postma

De roep om een eigen kamer is ook een metaforische roep om een geestelijke ruimte voor vrouwen waar ze ongestoord kunnen schrijven, stelt Postma. Woolf heeft het over mannen die vrouwen nodig hebben om ze te kleineren, louter en alleen om zichzelf groter te kunnen wanen: “.. De vrouw heeft al deze eeuwen gediend als spiegel die de magische en heerlijke macht bezat het beeld van de man te weerkaatsen tot tweemaal zijn grootte…”. Woolf schrijft over mannen die vinden dat vrouwen zich horen te gedragen. Over mannen die vrouwen uitleggen wat dat nou eigenlijk is: vrouw-zijn. Over mannen die schrijven over vrouwen die nooit in gesprek zijn met een andere vrouw over iets anders dan de man. Negentig jaar later gaat het in de media nog steeds over mannen die literaire werken produceren en vrouwen die over ‘wissewasjes’ zouden schrijven – zie hier. “… Woolf lezen  betekent behalve te stuiten op de tragische en lelijke figuren uit haar eigen tijd ook Harvey Weinstein, Rebecca Solnit, Alison Bechdel en Boef aan je geestesoog voorbij zien trekken…”.

 

Sigmund Freud, “Het onbehagen in de cultuur” (1930) – Joost de Vries

Freud beargumenteert dat de mens nergens  anders kan leven dan in beschaving, maar dat elke beschaving hem ook onderdrukt. Anderen laten ons weten wat mag en niet mag. Cultuur draait om inperking, het verwijdert die delen van de mens die de maatschappij als ongewenst ziet. Beschaving levert onherroepelijk ongemak op. Het beschavingsproces is in feite een contract met de burger, dat zegt: “… Als jij je keurig gedraagt, dan krijg je daar maatschappelijke promotie voor terug…”. Iedereen is derhalve gefrustreerd, óók de zo tolerante, progressieve ‘Gutmensch’: “… Frustratie is de grote gemene deler tussen mensen, we hebben állemaal het gevoel te leven met de handrem erop…”. En geloof me, daar gaat íedere roman over: de aanpassing van het individu aan de buitenwereld. Wat als het sociaal contract met de maatschappij wordt opgezegd? Over een zwalkende speech van Trump tegen een uitzinnige menigte: “… Buiten was het koud, winter, Trump kopte ’m in: ‘Ze willen dat we over klimaatverandering praten. Ik zeg: look outside.’ Iedereen joelde…”. En even verder: “… Die smalende afrekening met redelijke argumenten, de ronduit agressieve benadering van de verzamelde pers daar, de hoon voor alles wat bedachtzaam, empathisch en weloverwogen probeerde te zijn, het groepsgevoel dat daar werd uitgeleefd – dat alles kun je zien als een radicale poging om de grens tussen individuele verlangens en de complexe buitenwereld ongedaan te maken.’ Een ‘oceanisch gevoel’ noemt Freud dit…”. Je kunt dan ook niet stellen dat de ene generatie gelukkiger zou zijn dan de vorige, geluk is een relatief begrip: “… We zijn net zo ongelukkig, alleen om andere dingen. Er is geen ontsnappen aan…”.

 

George Orwell, “Down and Out in Paris and London” (1933) – Coen van de Ven

Als Orwell berooft wordt van zijn geld, zwerft hij platzak door Parijs. Hij ervaart de vernederingen van een dakloze: “… Honger verlaagt tot een volkomen ruggengraatloze, hersenloze toestand. Volkomen traagheid is mijn voornaamste herinnering aan honger…”. Het maakt van Orwell een speelbal van gehaaide restaurants- en hoteleigenaars die in hun Parijse kelders zogenaamde ‘plongeurs’, moderne loonslaven, hebben zwoegen: afwassers die zich soms vijftien uur per dag bezig houden met smerige rotklusjes. Of het wat oplevert is maar de vraag. Ze komen niet in opstand omdat daar geen tijd voor is. Orwell verliest al zijn menselijkheid, tot zelfs een moord waar hij getuige van is hem koud laat. Armoede is een vicieuze cirkel. Hoe meer schaarste, hoe kleiner de mentale ruimte die iemand heeft om na te denken over wat een verstandige keuze is. Hoeveel rationaliteit kun je verwachten van iemand in acute nood? Orwell: “… Je ontdekt ook de grote verlossende kant van de armoede: het feit dat je toekomst wordt vernietigd. Je piekert minder; het kan je niets schelen. Het is een gevoel van opluchting, van voldoening bijna, nu je weet dat je echt aan de grond zit. Je hebt zo dikwijls gesproken over naar de haaien gaan, wel, hier zijn dan de haaien…”.

 

Sinclair Lewis, "It Can't Happen Here" (1935) – Casper Thomas

De volgende citaten komen van Berzelius Windrip, de fictieve Amerikaanse senator uit “Dat gebeurt hier niet” van Sinclair Lewis, die de Amerikaanse democratie in een dictatuur stort: “…  1. ‘Mijn enige ambitie is om alle Amerikanen ervan te doordringen dat ze het geweldigste ras op aarde zijn en dat moet blijven.’ 2. ‘Ik zal pas tevreden zijn als ons land alles kan produceren wat we nodig hebben, zelfs koffie, cacao en rubber, zodat al onze dollars in eigen land kunnen blijven.’ 3. ‘Ik ken de pers maar al te goed. Vrijwel alle hoofdredacteuren zijn er op gezind hun leugens uit te venten.’…”. Anno 2022 hebben we dat meer gehoord. Windrip besteedt recht en orde uit aan een paramilitaire organisatie die met geweld regeert. Tegenstanders verdwijnen in concentratiekampen waar ze zich dood moeten werken. De fascistische nieuwe orde wordt gerund door gekrenkte mannen die nu hun kans schoon zien. Hun wrok is de brandstof die de Windrip-tirannie draaiende houdt - zie Dostojevski hierboven. Waar verwijst ‘it’ in de titel naar? “… De opmars van de antidemocratie of de liberale kalmte en onderschatting die te veel ruimte daarvoor laten?...”.

 

Johan Huizinga, “Homo ludens” (1938) – Roos van der Lint

Volgens Huizinga was het verdwijnen van het oprechte spel uit de maatschappij een indicatie voor de ondergang van de Romeinse samenleving. Hij concludeert dat het spelelement in de ontwikkeling van een cultuur als vanzelf steeds verder op de achtergrond raakt. Wat betekent dat voor onze ‘efficiënte samenleving’? Nut is de dooddoener van elk spel. Tekens dat een samenleving de aanraking met het spel verliest zijn “… het ontbreken van gevoel voor humor, het warmloopen op een woord, de verregaande ergdenkendheid en onverdraagzaamheid tegenover nietgroepsgenooten, de matelooze overdrijving in lof en blaam…”!

 

Sebastian Haffner, “Het verhaal van een Duitser 1914-1933” (1939/2000) – Margreet Fogteloo

Fogteloo: “… Het is een fascinerende vraag hoe een individueel leven wordt bepaald door historische gebeurtenissen, in hoeverre iemand überhaupt wordt gevormd en gestuurd door zijn eigen tijd…”. Zie wederom wat ik hierboven heb geschreven over het onbehagen in de cultuur van Freud, zou ik zeggen. Op de eerste pagina van zijn ‘verhaal’ beschrijft Haffner hoe hij zijn relatie met zijn vaderland ziet: “… als een ‘soort duel’ tussen twee zeer ongelijke tegenstanders: een machtige, sterke en meedogenloze staat versus een klein, anoniem, onbekend individu…”. Het bestaan in een totalitair systeem betekent ofwel je aanpassen of het loodje leggen, van sociale isolatie tot strafkamp, concentratiekamp of executie. Er zit weinig tussen, behalve vluchten. Als geen ander tipt Haffner de sluier op van de vraag hoe Duitsland zo diep heeft kunnen vallen: “… Hij beschrijft de aantrekkings- en zuigkracht van de massale eendracht die na het verlies van de Eerste Wereldoorlog ontstaat, wat dat aan ongekende emoties teweegbrengt bij degenen die zich eraan overgeven. En dat het degenen die er buiten wensen te blijven bijna doet stikken in een vacuüm van verlatenheid en eenzaamheid. Aanvankelijk is hij er ook gevoelig voor, geeft hij toe, en komt het niet in hem op om die roes als iets kwalijks of gevaarlijks te zien…”. Als je het hebt over het 'oceanische gevoel' van Freud! Pas wanneer de liefde voor het vaderland omslaat in een haatpsychose en de ‘bruine Duitser’ oprukt beginnen zijn alarmbellen te rinkelen. Volgens Haffner ontbreekt het volk het aan ‘talent om autonoom te leven en persoonlijk geluk te creëren’ (zie mijn vorige blog). Hij vergelijkt de zucht naar massahysterie met de psyche van een kind. De beweegredenen om anderen te slaan is de angst om zelf geslagen te worden. Afkeer en wraakzucht ten aanzien van degenen door wie men zich in de steek gelaten voelt speelt een grote rol – zie Poetin. Haffner stel het gedrag van de nazi gelijk aan “… het ongeremde boze huilen van een gestoord kind dat het verlies van zijn pop gretig gelijk stelt aan de ondergang van de wereld…”. Fogeteloo: “… Pas na twaalf jaar onder Angela Merkel durft Duitsland zich ‘een volwassen land’ te noemen, zo bleek uit een enquête onder de Duitsers toen ze voor de vierde keer werd herkozen als bondskanselier…”.

 

Frantz Fanon, “Peau noire, masques blancs” (1952) – Stephan Sanders

Sanders betoogt dat alles wat nu in termen van ‘white privilige’ wordt gezegd eerder, en pregnanter, onder woorden is gebracht door Frantz Fanon. Zwarte mensen worden in het samenleven met blanken gedwongen ‘witte maskers’ te dragen. Voortdurend wijst hij naar zondebok Amerika (Charlottesville). En de balk in eigen oog? Zie de documentaire “De blauwe familie” over racisme bij ‘onze’ politie.  

 

Kurt Vonnegut, “Player Piano” (1952) – Jaap Tielbeke

“Player Piano” is niet een van Vonneguts beste romans, maar behandelt vraagstukken die actueler zijn dan ooit. “… Staat technologische innovatie gelijk aan vooruitgang? Hoe verdelen we de vruchten van al die nieuwe uitvindingen? Wat gebeurt er met de ‘verliezers’ van de automatisering?...”. Nog voordat Steve Jobs en Bill Gates waren geboren en Silicon Valley nog bekend stond om zijn fruitbomen schreef hij al bijna profetisch over een wereld waarin apparaten domineren en een kleine techelite heerst over een overbodige klasse. Hoofdpersoon Paul Proteus, een dikbetaalde manager, hoort bij deze professionele top, de ‘masters of the universe’. Hij heeft álles, mooi huis, dito vrouw, goede baan, en toch is hij eenzaam en depressief. Hij mist “… het gevoel dat wat je doet van spiritueel belang is, de gave om emotioneel bewogen te raken – haast als een minnaar – door het alomtegenwoordige en alwetende spook: de ‘corporate personality’…” (zie wederom mijn vorige blog). Alles speelt zich af in de fictieve stad Illum, waar aan de ene kant van het water de welvarende techondernemers en durfkapitalisten leven, in comfort en vrijheid, en aan de andere kant het gepeupel dat bezig wordt gehouden in het overtollige leger en de nutteloze onderhoudsdienst. Een soort dagbesteding om de morrende massa koest en van de straat te houden. “… In feite is Illum een machinocratie…”. Vonnegut heeft het in de jaren vijftig al over de ‘derde revolutie’, die van de ‘machines die het menselijke denken devalueren’. Eerst namen de machines het spierwerk over, toen het routinewerk, en nu dus het denkwerk, aldus een van zijn personages: “… Inmiddels is de vraag niet langer of computers intelligenter worden dan de mens, maar hoe we kunnen voorkomen dat kunstmatige superintelligentie dusdanig op hol slaat dat het de mens achteloos van de aardbodem veegt…”. Zie de ‘hyperobjecten’ van H.P. Lovecraft. “… ‘Om ervoor te zorgen dat mensen zoals wij krijgen wat we willen’, zegt Paul Proteus tegen zijn vrouw, ‘hebben we andere mensen het belangrijkste ter wereld ontnomen: het gevoel dat je nodig en nuttig bent, het fundament van zelfrespect.’…”.

 

James Baldwin, “The Fire Next Time” (1963) – Stephan Sanders

“… Neem alleen al de titel ‘The Fire Next Time’, ontleend aan de bekende negro-spititual ‘Mary Don’t You Weep': God gave Noah the rainbow sign / No more water but the fire next time.…”. Sanders: “… Blijft gevestigd Amerika de rechten van zijn zwarte medeburgers negeren, dan zal het land in lichterlaaie komen te staan. Dat is geen goedmoedig vermaan, dat is een laatste bod…”. Baldwin zag zich genoodzaakt om zich van de ketenen van het christendom te bevrijden, omdat het christelijke geloof deel uit maakte van de ‘zwarte gevangenis’ van zijn jeugd. “… ‘Er zijn geen joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen’ (Galaten 3:28). Die alles overstijgende overtuiging is een leven lang die van James Baldwin geweest. ‘U bent allen één in Christus’, laat Paulus daarop volgen. En dat zegt Baldwin hem als volwassen man niet meer na…”.

 

Roland Barthes, “De taal der geliefden” (1977) – Marja Pruis

Barthes schrijft over de gekte van verliefdheid. Hij heeft een scherp zintuig voor de ‘banaliserende kracht van het woord’: “… zo’n kleine opmerking en de ziel klapt dicht…”. Soms kan het ook een vlekje zijn, een gebaar, een object of een verkeerd kledingstuk (in mijn jeugd de gereformeerde terlenka broek - want spijkerbroeken kwamen uit de hel - van sommige jongens of het kortgeknipte kapsel dat de oren vrij liet: de totale dealbreaker).

 

Margaret Atwood, “The Handmaid’s Tale” (1958) – Joost de Vries

Dat Trump het niet tegen een man opnam, maar tegen Hillery Clinton, bracht de giftige masculiniteit van hem en zijn beweging alleen maar scherper in beeld: “… Trumps supporters waren niet alleen tegen Hillery Clinton, ‘they hated her with unchecked phallic rage, wearing ‘Trump That Bitch’ T-shirts’…”. Er is niets moois aan om een man te zijn als vrouwen geen vrouw mogen zijn: “… Het wijze van Atwood is dat ze in ‘The Handmaid’s Tale’ (zie hier) aan de ene kant schetst hoe de uiterste consequenties van die ‘phallic rage’ eruit zouden kunnen zien, maar tegelijk ook het onhoudbare van die machtsfantasieën laat zien. Op een heel impliciete manier laat ze merken dat de regenten in Gilead ook maar nauwelijks in hun dogma’s geloven. Fred, een hooggeplaatste commandant, krijgt er iets zieligs door; als hij Offred vraagt of hij iets kan doen om het draaglijker te maken, snapt zij meteen dat als haar leven draaglijk zou zijn het voor hem oké wordt…”.

 

Joan Didion, "Sentimental Journeys" (1991) – Xandra Schutte

Didion schrijft over het gevaar dat de media het individuele leed transformeert tot een collectief ongeluk. Didion wantrouwt (sentimentele) verhalen: “… We hebben verhalen nodig, wist ze, ze stutten ons leven, het land, maar ze zijn ook bedrieglijk en schieten te kort…”. Kortom: er zit altijd een verhaal achter het verhaal. Didion begrijpt het verlangen naar het eenduidige verhaal, naar het ene beeld, maar ze zou er in haar werk een specialisme van maken het in twijfel te trekken: “… Morele helderheid, heldendom, de pionier uit een stuk – het blijken ficties te zijn…”. De werkelijkheid is té verwarrend. Zie ook Tomáš Halík en zijn gedachten over ‘Gods tweede woord’.

 

Helen Garner, “TheFirst Stone” (1995) – Marja Pruis

Op “Sentimental Journeys” volgt vanzelf “The First Stone”, dat Pruis laat nadenken over de vraag of het MeToo-gebeuren niet doorschiet. Zie het verdwijnen van het begeleidende ‘walk-on’meisje bij dartwedstrijden dat columniste Sylvia Witteman het commentaar ontlokte dat ze nog wel meer wist wat niet meer van deze tijd was: “… laat die dikke, bier drinkende darters eerst maar eens afvallen en voortaan spa rood hijsen bij het pijltjes gooien…”. Waarom zetten vrouwen zich in de hoek van hulpeloze stumpers? “… Helen Garner was in de jaren negentig al wars van slachtofferschap, puritanisme en hysterie. Vrouwen moeten hun individuele macht laten gelden. Want die hebben ze…”. Er is een andere wind opgestoken sinds de MeToo-beweging om zich heen begon te grijpen. Wat ooit radicaal feminisme was, lijkt een mainstream beschavingsoffensief te zijn geworden. We zijn in het post-patriarchale tijdperk beland. Zelfs het testosteronproza van Wolkers is achterhaald. “… ‘Everybody happy’ zou je denken, maar niet heus natuurlijk…”. Mannen voelen zich bedreigd in hun mannelijkheid, vrouwen in hun vrouwelijkheid, en beiden voelen zich vastgepind op verwachtingen en vooroordelen – en veroordelen. Wat is seksueel overschrijdend gedrag en hoe je ertegen te verweren? “… Creëer je geen ijselijke toestanden als je het hele schemergebied van flirten tot seks probeert te vangen in regels en strafbaarheid? In hoeverre kan een jongen/meisje, een man/vrouw, altijd duidelijk, bewust en verantwoordelijk zijn van de eigen intenties, uitstraling, verlangens…?...”. De meisjes van nu pikken het niet meer. Wát pikken ze niet meer? Stuntelige versierpogingen op feestjes? Zit daar echt iets monsterlijks achter? Get real. Grow up. Get conscious, zegt Garner. Pruis: “… De jongste generatie feministen groeit op met de belofte dat vrouwen de vrijheid hebben verworven om te worden wat ze willen, en dat ze op seksueel gebied net zo vrij zijn als mannen. Waar mijn generatie zich verzette tegen het beeld van de vrouw als seksueel object is de nieuwe generatie niet bang haar seksualiteit juist in te zetten…”. Het revolutionaire van de MeToo-beweging is dat seksueel overschrijdend gedrag gekoppeld wordt aan macht. “… De praktijk is telkens opnieuw het meisje dat vrij op straat wil flaneren, avenidas y mujeres, en altijd bekeken zal worden…”.

 

Uitgave:  Amsterdam University Press – 2018, 148 blz., ISBN 978 946 298 972 6, 29,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten