Menu

vrijdag 10 juni 2022

Authentiek leven – Stephen Cope


Subtitel: Vind je bestemming met de Bhagavad Gita

 

Het is dat Bessel van der Kolk in “Traumasporen” de naam van psychotherapeut Stephen Cope liet vallen, anders was ik nooit aan een titel als “Authentiek leven” begonnen. En dat ook nog eens in combinatie met de Bhagavad Gita in een rozige bloemetjes en bijtjesoutfit. Zweveriger kan toch bijna niet? Ik weet niets van oosterse filosofie, alleen dat ik voor de westerse new age-uitwassen (à la de huis-, tuin- en keukenboeddha’s in de Intratuin) bijna allergisch ben. Omdat het allemaal zo hedendaags narcisme ten top lijkt – zie Antoine Bodar in mijn vorige blog en lees “Elementaire deeltjes” van Michel Houellebecq. Waar ik door getriggerd werd, is het idee van ‘roeping’, waaraan Antoine Bodar gehoor heeft gegeven. Dat blijkt niet alleen een issue te zijn binnen de kerk, maar ook in andere religies en wereldbeschouwingen een opvallende rol te spelen. Dat is waar “Authentiek leven” over gaat.

 

Wie bezíelt je?

Onlangs las ik een stukje van rabbijn Marc-Alain Ouaknin in zijn studie over “De tien geboden”, waarin ik de volgende chassidische wijsheid vond: “… Een leerling kwam zijn meester bezoeken. Deze vroeg hem: ‘Wat heb je geleerd?’ De leerling antwoordde: ‘Ik ben drie keer door de Talmoed heen gegaan.’ En de meester zei: ‘Maar is de Talmoed ook door jou heen gegaan?’…”. Volgens Ouaknin gaat het hier om de noodzaak creatief te zijn: “… Door de persoonlijke interpretatie vormt de mens zichzelf en stelt hij zich teweer tegen pasklare gedachten…”. Met andere woorden: zó word je ‘authentiek’. Martin Buber zegt het als volg: “… De allereerste taak van ieder mens is het verwezenlijken van zijn unieke mogelijkheden die nooit eerder vertoond en dus ook nooit vernieuwd zijn, en niet de herhaling van iets wat een ander, ook al was het de grootste onder ons, reeds heeft gedaan. Dit idee heeft Rabbi Soesja even voor zijn dood zo uitgedrukt: ‘In de andere wereld zal me niet worden gevraagd: ‘Waarom ben je niet Mozes geweest?’ Mij zal gevraagd worden: ‘Waarom ben je niet Soesja geweest?’…”. Een citaat uit het gnostische Thomas-evangelie: “… Als je tevoorschijn brengt wat in je is, zal dat je redden. Als je niet tevoorschijn brengt wat in je is, zal het je doden…”. Wat de christen in mij onmiddellijk associeert met het begrip ‘zonde’, dat in feite ‘doel missen’ betekent. Mij dunkt dat dit allemaal over hetzelfde principe gaat: het vinden van je bestemming, in de Bhagavad Gita ‘dharma’ genoemd. De Bhagavad Gita is slechts een verhaal; maar toch…

 

Gespletenheid

Stephen Cope vertelt hoe hij op de tweeduizend jaar oude Bhagavad Gita of Lied van de Heer, het verhaal van de krijger Arjuna en zijn goddelijke mentor Krishna, stuitte tijdens zijn studie in een college over wereldliteratuur. In het begin van het verhaal is Arjuna, overmand door innerlijke twijfels en conflicten, op de bodem van zijn strijdwagen neergezegen, terwijl er rondom hem een grote strijd op het punt van uitbarsten staat. Wat moet hij dóen, vraagt hij aan de als wagenmenner vermomde Krishna. Zijn vijanden heeft hij namelijk herkend als familieleden. Moet hij zijn wapens opnemen tegen zijn eigen, weliswaar door hebzucht en machtswellust bezeten, vlees en bloed?  Dit dilemma verlamt hem: “… Mijn verbijsterd verstand weet niet wat mijn plicht is…”. In de loop van achttien hoofdstukken buigen Krishna en Arjuna zich over deze kwestie. Wat is Arjuna’s unieke ‘roeping’, dan wel ‘dharma’, of ‘pad’? Eigenlijk staat het slagveld natuurlijk voor het leven. De krachten van licht en donker staan op het punt de strijd met elkaar aan te gaan. “… ‘Ik ga niet vechten!’ roept hij naar Krishna. En dan is Arjuna stil…”. Maar níet handelen is óók handelen. Cope: “… Er zijn, uiteraard, duizenden manieren waarop we vast kunnen zitten, gespleten zijn. Freud geloofde dat ‘gespleten’ zijn ten grondslag ligt aan een neurose. En dat niemand hieraan ontkomt. Het maakt kennelijk deel uit van de menselijke ervaring…”. Wat heeft Krishna te zeggen? “… ‘Er is een bepaalde vorm van handelen die tot vrijheid en vervulling leidt,’ vangt Krishna aan. ‘Een bepaalde vorm van handelen die altijd in lijn is met je ware natuur.’…”.  Cope: “… Ware roeping komt voort uit de liefdesstroom tussen de individuele ziel en de goddelijke ziel. Ware dharma is een terugkeer van de ziel naar de Bron…”.

 

Innerlijke blauwdruk

Tegen de populaire hedendaagse cultuur in, stelt Cope vast dat je zeer zeker níet iedereen kunt zijn die je wilt. Je bezit iets als een ‘innerlijke blauwdruk’. Daar kun je je mee conformeren of niet. De keuze is aan jou. Cope haalt een aantal bekende persoonlijkheden - die hij voortdurend spiegelt aan ‘gewone’ mensen - voor het voetlicht, om te laten zien wat hij bedoelt, en wiens levens misschien inspirerend kunnen zijn voor onze eigen worsteling. Welnu, zegt hij, iedereen heeft al heel jong bepaalde ‘gaven’: “… Het heeft geen zin om te proberen ze te verklaren. Hun oorsprong is een even groot mysterie als al het andere in het leven…”. Deze gaven of talenten liggen op de een of andere manier heel dicht bij de kern van wie we zijn. Het zijn de “… weinige authentieke deuren naar een vervullend en nuttig leven…” dan wel “… de essentie van het leven zelf. Of naar de verbinding met God…”. Omarm je gave, adviseert hij. Gaven zijn een vingerwijzing naar de dharma. Iemand wiens gave praktisch van baby af aan werd gevoed is een van ’s werelds meest vooraanstaande primatologen: Jane Goodall. Toen ze achttien maanden was, verzamelde ze al wormen, die ze mee naar bed nam. Toen ze vier jaar was kwam ze er achter hoe een kip een ei legde door zich uren lang onder het stro in een kippenhok te verstoppen. Daar komt bij dat ze een moeder had die haar opwinding daaromtrent begreep, bevestigde en stimuleerde. “… Kinderen kunnen de volle omvang van de Gave niet begrijpen. Ze voelen alleen dat hun hart naar het object van hun belangstelling getrokken wordt, voelen de heerlijke energie van fascinatie en enthousiasme (van de stam ‘en theos’, letterlijk ‘de God vanbinnen’)…”. Later zal haar moeder Jane in de wildernis van Tanzania vergezellen en haar huishouden regelen, terwijl ze haar eerste junglestation opzet om met chimpansees te werken. Als Cope haar autobiografie leest, vraagt hij zich af hoe het zit met haar twijfels en worstelingen. Tot hij zich realiseert dat dit is hoe een leven van zekerheid eruitziet: “… In plaats van naar conflicten en drama ging Goodalls energie naar haar creativiteit, tot ze uiteindelijk die schat aan bijdragen voor de wereld was…”. Dit is wat je ‘het directe pad naar dharma’ kunt noemen, en het gebeurt nagenoeg nooit. Meestal is er sprake van een ‘indirect pad naar dharma’, zie mijn blog over Antoine Bodar.

 

Ken je eigen bot

Mislukking maakt deel uit van alle grote dharmaverhalen. Grootheid komt altijd via kleinheid. “… ‘Zie jezelf als een zandkorrel,’ adviseerde Chogyam Trungpa, de ‘gekke’ Tibetaanse wijsheidsgoeroe. ‘Zie jezelf als de kleinste van het kleinste. Dan kun je ruimte maken voor de hele wereld.’…”. Het belangrijkste is dat je trouw bent aan jezelf, aldus de schrijver Henry David Thoreau, die het meest bekend werd door zijn meesterwerk “Walden” en zijn essay over burgerlijke ongehoorzaamheid. In  mei 1854 keerde hij als een loser terug uit New York, waar zijn schrijversaspiratie tussen ‘de groten’  niet van de grond kwam, om in de bossen aan het Waldenmeer zijn hut te bouwen en te experimenteren met ‘vrijheid’. Het was hem duidelijk geworden dat hij zijn ‘innerlijke stem’ moest trachten te vinden. Zijn auteurskwaliteiten explodeerden! Zittend in het centrum van zijn eigen ‘axis mundi’, zijn ‘onbeweeglijke plek’ stroomde zijn schrijven naar buiten. “… Het feit dat Thoreaus tocht naar Walden al met al een eenvoudig experiment was, maakte hem nog geliefder. Zijn exotische experiment bleek slechts een luttele tweeënhalve kilometer van zijn huis af te spelen. Recentelijk hebben wetenschappers ontdekt dat zijn moeder hem vaak koekjes en sandwiches bracht. Zijn experiment was slechts een kleine stap verder dan een tent opzetten in de achtertuin. Het was niet heldhaftig. En uiteraard beweerde hij dat ook nooit. Het was een kleine daad, en die kleinheid was de bron van de waarde ervan, de geheime bron van zijn grootheid. Later zou hij de paradox van zijn innerlijke en uiterlijke trektochten perfect verwoorden: ‘Ik heb ver gereisd in Concord.’…”. Eindelijk was Thoreau in staat zijn ware zelf te tonen: “… Ik ben een mysticus, een transcendentalist, een natuurfilosoof bovendien…”, verklaarde hij. Het was niet gemakkelijk om jezelf in de negentiende eeuw in Concord als mysticus uit te roepen. Het stond gelijk aan ‘leegloper’. “… ‘Doe wat je graag doet!’ schreef hij geestdriftig. ‘Ken je eigen bot, kauw erop, begraaf het, graaf het weer op en kauw er weer op.’…”. 

 

Metaalmoeheid

Dharmaroepingen zijn veel vloeibaarder dan we zouden willen, en kunnen tot gekmakens toe veranderen. Briljante carrières worden nogal eens een gouden kooi. We zijn soms helemaal klaar met ons ooit zo begeerde beroep. Na zijn triomf van “Leaves of Grass” zakte de beroemde homoseksuele dichter Walt Whitman weg in wanhoop. De Amerikaanse Burgeroorlog ‘redde’ hem, zegt hij zelf. “… Whitman had een nieuwe roeping gevonden, een roeping waarvan hij niet eens wist dat hij hem zocht…”. We moeten een klein snufje van iets nieuws, iets levendigs, een volgend dharma ruiken om er naar toe getrokken te worden, aldus Cope. Toen Whitman zijn in de oorlog verdwenen broer ging zoeken, kwam hij in aanraking met het lijden van de gewonde en stervende soldaten in de hospitalen. In een brief naar huis: “… Ik ga van het ene geval naar het andere. Ik heb niet het gevoel dat ik veel goeds doe, maar ik kan ze niet achterlaten. Soms grijpt een jongeman me als een bezetene vast, en ik doe wat ik kan voor hem; op zijn minst urenlang naast hem zitten, als hij dat wenst…”. Cope:“… Whitman begon te merken dat louter zijn aanwezigheid, zijn tederheid en zijn aandacht een enorm helend effect hadden…”. We moeten onszelf gedurende ons leven regelmatig opnieuw uitvinden: “… Het bleek, zoals zo vaak in dit soort gevallen, dat zijn hele leven een voorbereiding was geweest op deze dharma. Het was een roeping die alles van hem vroeg; rondtrekkend dichter, verpleger, surrogaatvader, -moeder, -broer, -engel…”. Hij deed zijn werk met alles wat hij in zich had: “… ‘Voorwaar,’ had hij eerder geschreven in ‘Leaves of Grass’ (als vooraankondiging van zijn werk in de ziekenhuizen), ‘ik geef geen preken of een beetje liefdadigheid. Als ik iets geef, geef ik mezelf.’…”. Walt Whitman trok gepassioneerd het habijt van soldatenmissionaris aan. Hij gaf ‘zijn’ jongens een geschenk: de erkenning van de grootsheid van hun offer. Hij keek met hen de dood in de ogen. Hij kwam erachter dat hun zielen onsterfelijk waren. Whitman zag de gekte van zijn tijdperk, sprak erover en was diep verdrietig over het verlies van kostbaar leven en onschuld. Whitmans dichterlijke talent was niet alleen voor hemzelf bedoeld. Whitmans woorden hielpen de donkere wond van de Burgeroorlog, die hem had gesloopt, in een soort transcendent licht te veranderen. “… De oorlog bracht zijn hoogste, nobelste visie van de mensheid in hem naar boven, en door die visie te verwoorden maakte hij haar waar. Net als Thoreau had hij de kracht van authentieke woorden ontdekt om de wereld te veranderen…”. Talenten blijken altijd een zegen voor anderen.

 

Focus

Als je eenmaal je roeping hebt ontdekt, omarm het dan en focus je er op, zegt Cope. Als  voorbeeld neemt hij de gelauwerde Amerikaanse dichter Robert Frost, die niet minder dan vier Pulitzerprijzen won (een record) en in zijn eentje de hele Amerikaanse poëzie hervormde: “… naar mijn mening is het interessantste verhaal de reeks dappere keuzes die Frost vroeg in zijn leven ter ondersteuning van zijn dharma maakte…”. Hij werd steeds meer zichzelf door een reeks kleine beslissingen die hem op één lijn brachten met zijn stem. “… Hij had een gave, dat is zeker. Maar zijn kracht sprong in het oog door zijn toewijding aan deze gave en door zijn reeks vastberaden acties die hij ten dienste daarvan ondernam. Elk van deze acties was voor hem alsof hij in een afgrond sprong. Hij sprong niet volledig blind, maar ook niet volledig ziend. En elk van Frosts sprongen maakte meer van zijn kracht vrij…”. Achteraf gezien is het duidelijk dat Frosts moeilijke beslissingen hem hielpen de perfecte omstandigheden te creëren voor het tot volle bloei komen van zijn talent: “… Frost hield zich in zijn jonge jaren bezig met het uitvinden wie hij was. Maar zijn latere jaren besteedde hij doelbewust aan steeds meer zijn wie hij was. Zoals hij zelf zei, is het verhaal van zijn leven het verhaal van iemand die steeds meer zichzelf werd. ‘Ze zouden niet vinden dat ik veranderd was / Alleen zekerder van alles wat ik dacht dat waar was.’…”. Overdag werkte hij op een boerderij. ’s Avonds bestudeerde hij de klassieken. Zijn eerste gedicht schreef hij toen hij twintig was: ‘My Butterfly’. “… ‘Ik schreef het in één keer in de keuken van ons huis in Tremont Street,’ zei Frost. ‘Ik deed de deur op slot en gedurende de hele tijd dat ik aan het werk was, probeerde mijn zus Jeanie de deur in te trappen en binnen te komen…”. Hij vermeldt erbij dat hij het intense gevoel had dat ‘er iets gebeurde’: “… Het was alsof ik een zenuw blootlegde…”. De redacteur die het gedicht onder ogen kreeg herkende meteen zijn genie. Frost moest hem bekennen dat hij geen enkele universitaire opleiding had. “… Hij vertelde dat zijn liefde voor poëzie en zijn ambitie om grootse poëzie te schrijven hem hadden aangezet tot zijn zelfstudie…”. Frost werd een van Amerika’s meest legendarische autodidacten. Hij voelde intuïtief aan dat hij een leven dicht bij de natuur nodig had. De natuur was zijn muze. Dus werd hij kippenboer. Daarnaast ging hij les geven. Uiteindelijk verkocht hij de boerderij en verhuisde met zijn vrouw naar Engeland om zichzelf volledig aan zijn poëzie te kunnen wijden. Na enkele jaren van intensief werken keerde hij als beroemd dichter naar Amerika terug. “… De Gave is onverwoestbaar. Het is een zaad. We hoeven geen God te zijn. We hoeven het zaad niet te scheppen. We hoeven het alleen wijs en weloverwogen te planten…”. Cope: “… Krishna legt de nadruk op het verenigen van onze gedachten, woorden en daden met de hoogste roeping van de ziel. Als we onze levensenergieën richten rond alles wat minder verheven is dan onze ware aard, zijn we nog steeds verdeeld, afgescheiden van het Zelf…”. Als je, ook al is het maar heel kort, eenmaal de ervaring van doelgericht handelen hebt ondervonden, ontdek je de magie ervan.

 

Ik ben gemaakt voor God

Cope over Susan B. Anthony, de grootste negentiende-eeuwse voorvechtster van vrouwenrechten: “… Geen belangrijker figuur in de Amerikaanse geschiedenis is zo tekortgedaan door stereotypering, nietszeggende biografieën en duffe hagiografieën…”. Op haar begrafenis in 1906 , liepen tijdens een hevige sneeuwstorm in New York 10.000 rouwenden langs haar met vlaggen beklede kist. Er kwamen telegrammen binnen van grote wereldleiders. De kranten noemden haar ‘de Amerikaanse Mozes’ en ‘de Amerikaanse Jeanne d’ Arc’. Haar leven begon ze als extreem verlegen Quaker-meisje. Ze had geluk: de Quakers geloofden in absolute gelijkwaardigheid van de seksen. De ongelijke positie van vrouwen in de 19de eeuw, hun bijna totale onderwerping aan mannen, is anno nu bijna niet voor te stellen. Vrouwen waren het juridisch eigendom van mannen. Zie de veelzeggende grafstenen uit die tijd, met teksten als ‘Hier ligt Mary Jones, relict van wijlen Josiah Jones.’ Ze leefden in een cultuur van de selfmade-man: iedereen had het vermogen president te worden. Behalve vrouwen natuurlijk. “… De man was gemaakt voor zichzelf werd vaak gezegd, en de vrouw voor de man! ‘Ik ben niet gemaakt voor de man,’ zou Anthony later ronduit zeggen. ‘Ik ben gemaakt voor God. En voor mezelf.’…”. Anthony verbond haar levensenergie met een idee dat al volop in de lucht hing. Zie de romans van Charlotte Brönte en de gedichten van Elizabeth Barrett Browning en hun boeiende personages: Jane Eyre en Aurora Leigh. Anthony werd lerares en raakte betrokken bij het proces van geheelonthouding, omdat ze het directe verband zag tussen dronkenschap en vrouwenmishandeling. Ze leerde spreken in het openbaar vol zalen woedende kerels en hun sceptische eega’s, wat ongehoord was voor een vrouw. Een begenadigd schrijfster werd haar coach. Uiteindelijk zag ze in dat de sleutel tot gelijkheid stemrecht was. Er bestaan tientallen getuigenissen over haar waardige optreden, haar kalmte, gevoel voor humor en indrukwekkende zelfbeheersing onder onmogelijke omstandigheden. Volgens haar was het belangrijkste ‘jezelf te vergeten’. Zie de schrijvers die stellen dat ‘ het boek zichzelf heeft geschreven’. Zie wat  Antoine Bodar zegt over de priester die tijdens het celebreren van de Mis, om mensen bij God te brengen, zichzelf volkomen wegcijfert.

 

Het oog van de meester

Cope vertelt hoe hij toevallig op een tentoonstelling van één van de grootste landschapschilders ooit terecht komt: Jean-Baptiste Camille Corot. “… Hoe had ik het werk van deze grootheid in de westerse kunst over het hoofd kunnen zien? Waarom was ik niet eerder door foto’s tot zijn fantastische werk aangetrokken geraakt? Omdat de kracht van dit soort schilderijen op foto’s slechts vaag tot uitdrukking komt…”. Hoe waar dat is ondervond ik ooit zelf tijdens een schilderijententoonstelling in het Rijksmuseum over Rembrandt en zijn leerlingen: ik vóelde bijna wat de echte Rembrandst waren. “… Als je de doeken in het echt bekeek, straalden ze een subtiel innerlijk licht uit…” (van de kleurvlakken van Mark Rothko wordt precies hetzelfde gezegd). Ze waren geen kopieën, ze waren ‘het ding zelf’, zou Thoreau zeggen. Corot bestudeerde de schilderkunst intensief, maar zou later zijn eigen leerlingen de opdracht geven alles wat ze in de galerie geleerd hadden te vergeten en zich door de natuur te laten onderwijzen. “…. Observeer zorgvuldig! Schilder wat je ziet! Schilder wat je voelt! ‘Volg geen anderen,’ drong Corot erop aan. ‘Hij die volgt, loopt altijd achteraan.’…”. Cope: “… De meester is op elk ander gebied volkomen gelijk aan de rest van ons, maar op zijn gebied ziet hij dieper. Hij neemt aspecten van de realiteit waar die volkomen buiten ons waarnemingsbereik liggen…”. Meesterschap is nooit het resultaat van louter talent maar eerder een versmelting van talent met doelbewuste training. Een krachtige mix van begaafdheid en inspanning. Corot keerde iedere dag op verschillende tijdstippen naar dezelfde plek terug om het veranderende Italiaanse licht te onderzoeken. Hij kwam er achter dat het intense mediterrane klimaat heldere kleuren niet versterkte, maar verbleekte. Hij ontdekte dat hij door loodwit aan zijn pigmenten toe te voegen een accuratere weergave van de zonovergoten landschappen kon bereiken. Hij leerde, door middel van oefening, verbazingwekkende subtiliteiten van licht en schaduw op het doek te vangen: “… Er zit zowel beweging als verstildheid in, en een soort innerlijke pulsatie van energie…”. Corot wist steeds dieper in zijn onderwerpen binnen te dringen, ze te zien en te beheersen. Verbeterde zich constant. “… Door te blijven oefenen wordt de perceptie van het object van de meester verfijnd. Aspecten van het object die eerder niet waren opgemerkt, beginnen het waarnemingsbereik binnen te dringen. Corot begon bijvoorbeeld uiteindelijk subtiele aspecten van kleur en licht op het Italiaanse platteland waar te nemen die anderen eenvoudigweg niet zagen…”.

 

Het kleine in het grote

Technisch gezien gaat dit om ‘patroonherkenning’. Thoreau bijvoorbeeld wist in zijn latere leven zo diep tot de schaduwen en bewegingen van de natuur door te dringen dat hij op de dag af het begin van de herfst in het midden van de zomer kon waarnemen. Meesters zien de dingen tegelijk veel gedetailleerder dan anderen én in hun geheel. De schaakmeester ziet honderd mogelijke zetten in relatie tot de uitkomst van het totale spel. Meesterlijke baseballspelers zien als ze aan slag zijn de bal als in slow motion op hen afkomen, ook al heeft deze in werkelijkheid een snelheid van honderd kilometer per uur. Ze zien de bal in fragmenten en interpreteren tegelijk de betekenis van deze details. Corot leek het voltooide schilderij al te visualiseren op het moment dat hij een leeg doek benaderde. Grote schrijvers zien het manuscript in zijn geheel terwijl ze zich met de kleinste details bezig houden. En waarachtig: ik lees een boek ook altijd de eerste keer achter elkaar uit, zodat ik een globaal overzicht heb, om het daarna in stukjes in een blog te beschrijven. “… De betekenis is het belangrijkste en elk woord, elke zin en elke paragraaf in een gepolijst werk moet deze betekenis ondersteunen…”. Het plezier van de meester ligt dan ook niet in het ‘beheersen’ van te dingen, maar in het ‘weten’. Je houdt van wat je intens kent: “… Uiteindelijk schilderde Camille Corot niet slechts de natuur, maar zijn liefde voor de natuur…”.

 

Slijpen van de ziel

Vervul je roeping, maar doe het niet om de vruchten, onderwijst Krishna. Geef je volledig aan je werk, maar hecht je niet aan de uitkomst. Ondervinding heeft geleerd dat je vastklampen aan de uitkomst een schadelijk effect heeft op je prestaties. Het leidt af. Verstoort en splijt je geest. Begeerte zet een cyclus in gang van willen-krijgen, en daarna nog meer willen-krijgen, enzovoort enzoverder, waardoor de geest zich nooit compleet voelt. Cope legt een en ander uit aan de hand van het leven van de veel te vroeg overleden dichter John Keats. Hij werd pas tientallen jaren na zijn dood beroemd. Keats was geen genie. Hij wérd een genie. Door koppig en hard werken. Hij werd een alleslezer door zijn acht jaar oudere vriend Cowden Clarke, die hem op zekere dag hardop het gedicht ‘Epithalamion’ uit “De elfenkoningin” van Edmund Spencer voorlas, dat hij mee naar huis nam. “… De volgende keer dat ze elkaar weer zagen, ontdekte Clarke dat hij ‘als een jong paard in een lenteweide, steigerend en in galop, door het boek was gegaan’…”. Alsof hij verliefd was geworden. Van de ene op de andere dag. Als we onze dharma voor het eerst zien, ruiken of voelen, herkennen we het: “… Het is chemisch. Onweerlegbaar…”. Cope: “… Zijn aangetrokkenheid tot Shakespeare is cruciaal in Keats’ dharmaverhaal. Iedereen die zijn dharma serieus neemt, zal naar voorbeelden zoeken…”. Ze worden belangrijke toegangspoorten. Een overgangsobject. We inhaleren ze. Via hen worden we ons bewust van ons eigen talent. Dichter Percy Bysshe Shelley daagde Keats uit een gedicht van vierduizend regels te schrijven. Het resultaat was “Endymion”, een personage die de ‘grot van stilte’ binnen gaat, in de diepten van zijn bewustzijn. Het was geen goed gedicht, maar het leerde hem oneindig veel. Keats zag in dat poëzie een manier was om diep in de essentie van de dingen door te dringen. De wereld te kennen zonder wat dan ook te bezitten. Dit kennen bracht niet zozeer geluk, als wel extase, vervoering en ware vervulling. En het leverde hem de ervaring op van wat hij ‘Negatieve Capaciteit’ noemde, dat wil zeggen: “… het vermogen om in onzekerheid, mysteriën, twijfels te verkeren zonder geïrriteerd naar feiten en oorzaken te zoeken…”. Dat is precies wat ik bedoel in de intro van mijn blog over Antoine Bodar met ‘God  God laten zijn’. Er was een gebalde vuist aan het werk, zei Keats later. Hij leerde dat het nodig was de ‘onaangenaamheden’ van het leven binnen te laten, en zelfs te omarmen, want ‘de wereld is een plek voor het slijpen van de ziel’. Zijn verbazingwekkende gedicht “To Autumn” wordt wel het meest perfecte gedicht in de Engelse taal genoemd.

 

De verrassing van de derde weg

Een zwaar hoofdstuk wijdt Cope aan moeilijkheden die je kunt beschouwen als dharma. Hij vertelt over zijn vriendin Marion Woodman, een bekende jungiaanse analist die getroffen werd door kanker. “… Ze schreef in haar dagboek: ‘Als (God) je in de richting van een nieuw bewustzijn beweegt, moet je onmiddellijk de andere wind herkennen, je erdoor mee laten voeren in plaats van je vast te klampen aan datgene wat al verdwenen is.’…”. We leven in een paradoxale wereld van tegenstellingen: “… Een innerlijk of uiterlijk conflict kalm aanschouwen in plaats van het proberen op te lossen is een moeilijk idee om erop na te houden. Het is zelfs nog moeilijker om het te ervaren. Zoals Carl Jung echter geloofde, zou er – als we de spanning tussen de twee tegengestelde krachten vasthouden – een derde weg opdoemen die de twee zou verenigen en overstijgen. Hij geloofde zelfs dat deze transcendente kracht cruciaal was voor individuatie. Wat de derde weg ook is, deze komt meestal als een verrassing, omdat het tot nu toe nog niet door onze defensie heen is gebroken. Een haastige poging om spanning op te lossen kan de groei van het nieuwe onderbreken. Als we een conflict lang genoeg in de psychische baarmoeder kunnen houden, kunnen we iets nieuws in onszelf geboren laten worden…”. Cope: “… Dat is een vaardigheid die aangeleerd kan worden. Maar het vereist een heel scala aan bijkomstige vaardigheden die de meeste mensen in het Westen niet gewend zijn: het vermogen om in het mysterie te verblijven, het vermogen om het onbekende te tolereren, de moed om een tijdje in de wildernis te verblijven, de liefde voor het donker, de nacht en de maan, de wijsheid van de cirkel, niet de rechte lijn. Doet ons dit niet denken aan John Keats’ theorie van de Negatieve Capaciteit?...”.

 

Vruchtbaar lijden

Volgens Cope heeft werk dat onder het dictaat van dharma wordt gemaakt een eigen leven. Het heeft een bestaan dat op een vreemde manier onafhankelijk is van zijn maker. Zie ‘de waanzinnige, prachtige muziek’ van Beethoven. ‘Woest en vrij’. ‘De muziek van een Ziener’. Cope beschrijft de in zijn jeugd getraumatiseerde Beethoven als “… een emotioneel verwond, uiterst neurotisch mens, die zijn hele leven door innerlijke conflicten werd gekweld…”. Even verder: “… Beethoven was zijn hele leven lang gedurende lange perioden suïcidaal. En zelfs in zijn meest stabiele perioden leek het soms alsof hij op het randje van gekte balanceerde…”. Hij leerde echter zijn ‘wond naar het licht te keren’. Een licht dat niet alleen zijn eigen leven, maar de hele wereld verlicht. Muziek was zijn pad naar heelheid. Juist dit muzikale wonderkind werd ook nog eens doof. Uiteindelijk vond Beethoven daardoor de schakel tussen lijden en kunst. “… Krishna en Arjuna geven ons het slagveld…”. Onze conflicten en innerlijke verdeeldheden – alles wat ons van ons Ware Zelf afhoudt – moet op het veld van het ware leven uitgewerkt worden. Zo vinden wij ons zelf. Cope: “… Net als Henry James’ verborgen pijn en Dostojevski’s heilige ziekte was zelfs (Beethovens) gehoorverlies in een bepaald opzicht noodzakelijk of zelfs nuttig om zijn creatieve zoektocht te vervullen…”. Volgens Krishna weten we niet wie we zijn. We moeten terug naar onze Ware Zelf, dat niet vernietigd kan worden. Het Ware Zelf is onze ziel. Veel christenen geloven dat in het Ware Zelf God te vinden is.

 

Het licht van God

Zoals de gevluchte slavin Harriet Tubman (1823 – 1913), die via de Ondergrondse Spoorweg honderden slaven heeft bevrijd: “… Tubman was er ondertussen van overtuigd dat ze op elke stap van haar weg door God werd geleid…”. Even verder: “… Tegen de tijd dat de Burgeroorlog uitbrak, was Harriet Tubman de nachtmerrie van alle slavenhouders in het Zuiden geworden…”. Harriet zag zichzelf als een instrument van God. Ze vertrouwde op de kracht van het gebed. Ze voelde zich gezegend. “… ‘Ieder persoon afzonderlijk heeft het licht van God in zich,’ zei ze…”. De laatste persoon die Cope beschrijft is Mahatma Gandhi die ooit een gepest, door angst bezeten jongetje was, met grote ogen en enorme oren die bijna loodrecht op zijn hoofd stonden. Als jonge advocaat vluchtte hij uit een Indiase rechtszaal voor een pleidooi waar hij zich niet tegenop gewassen voelde. Kortom: Gandhi was op alle fronten een loser. Het protest tegen de Black Act in Zuid-Afrika was Gandhi’s eerste daad van massale burgerlijke ongehoorzaamheid. Uiteindelijk zou hij 400 miljoen Indiërs bevrijden van het juk van het Britse Rijk. Gandhi kwam tot de conclusie dat hij geschapen was om verdeeldheid te helen (ik bedacht dat dat misschien wel de taak is van ons allemaal). “… In plaats van haat met haat te vergelden, stond Gandhi erop liefde te geven voor haat en respect voor minachting…”. Hij keerde derden daadwerkelijk de andere wang toe. Het gaat er niet om de vijand te onderwerpen, stelt hij, het gaat erom de vijand te ‘bekeren’. “… Gandhi kwam tot de overtuiging dat de enige macht die hij mogelijk zou hebben om de wereld ten dienste te zijn alleen naar boven kwam als hij zelf uit de weg ging en God het werk liet doen. Hij noemde dit ‘jezelf tot nul reduceren’…”.  Het herinnert aan tekstwoorden als van Johannes de Doper: “… Hij moet groter worden en ik kleiner…”. Of van Paulus, die schreef: “…Niet ik leef meer, maar Christus leeft in mij…” en “…Als ik zwak ben, ben ik machtig…”.

 

Uitgave: Mana – 2013, vertaling Janine Langeveld, 335 blz, 9,99 (e-book)

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten