Subtitel: Over de sacramenten
Vonne van der Meer merkte hoe er langzamerhand dingen begonnen te veranderen in haar leven: “… Wanneer er in een krant een interview met een monnik, priester of kloosterzuster stond, wilde ik dat meteen lezen, en ik deed het met een gretigheid die me verbaasde. In de boekhandel liep ik steeds vaker naar andere kasten, op zoek naar andere boeken dan voorheen, boeken met God in de titel…”. Dat is iets wat ik herken. Het verschil is dat ik gelovig ben opgevoed en Vonne van der Meer niet: “… Niemand in mijn nabijheid was – voor zover ik wist – gelovig, en ik kende ook niemand die naar de kerk ging…”. Een en ander resulteerde er in dat ze zich als tweeënveertigjarige tijdens een zaterdagavondmis, eind oktober 1994, liet dopen. Na vijf jaar volgde haar man, Willem Jan Otten. Het moet een schokgolf teweeg hebben gebracht in de toenmalige culturele wereld waar beiden hun sporen verdienden, want het geloof werd destijds - veel meer dan nu heb ik het idee - beschouwd als iets achterlijks dat overwonnen moest worden. Als een bijna aanstootgevend taboe. Vooral onder intellectuelen. Mijn protestantse roots hebben mij voornamelijk opgezadeld met een ‘beredeneerd’ geloof. Het aantrekkelijke van de rooms-katholieken is voor mij dat ze zich beschouwen als ‘dienaars van een mysterie’, zoals Willem Jan Otten zegt in “Waarom komt U ons hinderen”. De ondoorgrondelijkheid is hem tot troost: “… We hebben ons leven te danken aan een niet te kraken code…”. “Over de sacramenten” bevat een ‘marathongesprek’ over de zeven sacramenten die de katholieke kerk kent. Van Vonne van der Meers indrukwekkende oeuvre, dat ondertussen uit 20 boeken - waaronder romans, verhalenbundels, novellen en toneel – bestaat, besprak ik eerder “De vrouw met de sleutel”, “Het smalle pad van de liefde” en “Winter in Gloster Huis”.
Roomse riten
Van der Meer over haar geloof: “… Het was een jarenlang proces, niks plotselings, geen bliksemschichtinzicht. Hoewel ik nooit had leren bidden, merkte ik op een dag dat dit precies was wat ik deed: bidden, in eigen woorden. Zonder me af te vragen waarom, of waar deze behoefte vandaan kwam, richtte ik me steeds vaker tot een oor dat niet het mijne was, noch dat van mijn naasten…”. Een en ander had tot resultaat dat ze colleges theologie ging volgen. Op een dag in een zomervakantie stapte ze een klein, wit, Iers kerkje binnen, waar de priester de parochianen vroeg te bidden voor een vrouw ‘who suffers from depression’: “… Het ontroerde me dat een hele gemeenschap bad voor een vrouw die te somber was om haar huis uit te komen, en ik aarzelde niet om met de anderen mee te bidden. Zelf was ik ook al eens door ‘de grote zwarte hond’ gebeten, zoals dichter Les Murray schreef. Het luchtte me op dat de priester haar zwaarte benoemde en op geen enkele manier suggereerde dat het vanzelf wel in orde kwam als ze de blijde boodschap maar wat serieuzer nam…”. Thuis begon ze ook naar een kerk te gaan, waar de eucharistie haar hevig emotioneerde: “… Ik huil niet snel. Ik ben niet ‘nah am Wasser gebaut’, zoals de Duitsers zeggen. Mijn tranen maakten me duidelijk hoe groot mijn verlangen was om ook te communie te gaan…”. Van der Meer beschrijft in het een na laatste hoofdstuk van haar novelle “Zondagavond” (2009) hoe de hoofdpersoon op het einde van zijn leven het heilig oliesel krijgt toegediend. De enige keer dat ze de voltrekking van deze rite zag, was in de elfdelige televisieserie ‘Brideshead Revisited’, naar een boek van Evelyn Waugh: “… In een van de laatste scènes gaat een verstokt atheïst (gespeeld door Jeremy Irons), aanwezig bij het sterven en de bediening van de heer des huizes, voor het eerst van zijn leven op de knieën en slaat een kruis…”. Om “Zondagavond” te kunnen schrijven, vroeg ze pastoor Nico de Gooijer haar tekst en uitleg te komen geven over het sacrament der stervenden. Daaruit groeiden zeven gesprekken op zeven maandagen over de schoonheid van de zeven roomse sacramenten: 1. Doopsel, 2. Eucharistie, 3. Vormsel, 4. Wijding, 5. Huwelijk, 6. Boete en verzoening en 7. Ziekenzalving. De protestantse kerk kent overigens alleen het doopsel en de eucharistie oftewel het heilig avondmaal.
Naar aanleiding van de doop
Een sacrament is een meerduidig sacraal ‘teken’, met een menselijke dimensie, aldus De Gooijer, en heeft altijd met een ‘handeling’ te maken. “… Je kunt het niet in een paar woorden zeggen, dan zou je geen teken hoeven te gebruiken…”. Hij maakt een en ander duidelijk aan de hand van een ‘ziekendoosje’, gekregen van zijn ouders, waarin hij de hostie (stukje brood) meeneemt naar zieken en soms stervenden. Daarop de prachtige symbolische tekst: “… sta op en eet, want een lange reis wacht u…” (naar het verhaal van Elia in de woestijn). Vroeger dachten katholieken dat een kind dat niet gedoopt was verloren ging, maar dat is niet de officiële leer van de kerk: “… Volgens de katholieke leer kun je nooit van iemand zeggen ‘die is verloren’, ook niet van Judas…”. De doop is een initiatie: een overgang van de kleine kring naar de grotere kring, die je bescherming toezegt. Van de familie naar de mensengemeenschap in de kerk, waar men gelooft dat in Jezus Christus de mens is verschenen zoals hij zou moeten zijn. “… In elk mens komt iets van God opnieuw aan het licht, in al zijn verscheidenheid…”. En even verder: “… Er is een God uit wie we voortkomen en die door zijn Geest ons ook kan helpen en zal helpen. Als je je ervoor openstelt…”. De Gooijer: “… Wij geloven dat in het leven van Jezus, in zijn dienstbaarheid, in zijn zorg voor mensen, een weg ligt waar de zorg voor elkaar en de zorg van God voor mensen samenkomen…”. De katholieke kerk kent een ‘peter en meter’, die helpen bij de opvoeding van het kind. Tijdens de doop leggen zij een hand op een schouder van de ouders, terwijl de aanwezige kinderen om de te dopen baby heen komen staan en elkaar de hand geven: “… En ik zeg: wij zijn al oud, maar jullie zullen nog heel lang met dit kind leven…”. Dan komt de zalving van de zintuigen en wordt het water in het doopvont gezegend. Water heeft altijd te maken met zuivering, schoonwassen van zonden, rein voor God verschijnen. Zie de rituele baden in de Thora en het wassen van voeten, handen, neus, ogen en oren voordat moslims de moskee binnengaan om te bidden. Vervolgens wordt ‘het kwaad afgezworen’. De duivel betekent: “… de verpersoonlijking van het kwaad dat mensen elkaar toebrengen…”, aldus De Gooijer. “… In tegenstelling tot het kwaad dat mensen treft als ze overvallen worden door een aardbeving, een tsunami of een ernstige ziekte…”. Maar het is ook weer niet zo dat de duivel ín je zit. We weten dat het kwaad bestaat, zegt De Gooijer, maar we proberen het kind zo te leiden dat het een goed leven krijgt: “… En dat hij of zij het kwaad waarmee ieder van ons te stellen krijgt, zal weten te weerstaan…”. Daarop volgen de geloofsbelijdenis en de doop, waarna het kind ter verwijzing naar Christus, de gezalfde, nog gezalfd wordt op het voorhoofd met ‘chrisma’ (gewijde olie). Tenslotte legt hij een wit doekje op het kind, wat verwijst naar de ‘witte klederen’ die te maken hebben met de ‘verrijzenis’: de engelen naast het graf van Christus dragen ook witte gewaden. “… In de Bijbel is wit een teken van hemelse oorsprong…”. Soms legt hij ook nog een korreltje zout op de lippen van het - meestal heftig protesterende - kind, ten teken dat een christen het ‘zout der aarde’ moet zijn. Meestal vraagt hij de grootouders de ‘doopkaars’ aan te steken. Zij staan aan de bron. Zij hebben hun kinderen het levenslicht gegeven, die het weer doorgeven.
Naar aanleiding van de eucharistie
De eucharistie wordt door Thomas van Aquino betiteld als het ‘heilig gastmaal’ waarin ‘Christus wordt genuttigd’. De zogeheten ‘transsubstantiatie’. Voor mij is dat echt iets heel vreemds. Vonne van der Meer: “… Bij Augustinus lees je dat het ontvangen van de eucharistie niet zozeer betekent dat wij de levende God eten, die ons wordt aangereikt, maar veeleer dat deze God ons in zich binnentrekt…”. De Gooijer: “… Het is een eenwording…”. En even verder: “… Wat de kern is, daar kan ik wel achter staan. De hostie is niet het brood dat je bij de bakker koopt. Het krijgt een andere betekenis, en wordt dus ook iets anders…”. De omgang ermee is dan ook vol ernst en zorg: “.. Maar dat hele angstige van vroeger, dat als iemand een kruimeltje van een hostie liet vallen er verschrikt uitgeroepen werd: o, Jezus valt op de grond! Zo iemand noemden wij een scrupulant, van scrupules, kruimels. Daar werd toen ik in de opleiding zat al scherp op gereageerd, hoor…”. Vonne van der Meer: “… De vader van een vriendin van mij, een timmerman, een uiterst praktisch en ook gelovig mens, ging in de kerk altijd helemaal vooraan zitten. In de hoop dat hij de verandering van hostie naar Christus ooit nog eens te zien zou krijgen. Hij wilde begrijpen hoe het in zijn werk ging…”. De Gooijer: “… In de opleiding was er een liturgieprofessor die altijd vertelde over priesters die tegen kinderen zeiden: ‘Kom maar dichtbij, dan kun je het goed zien.’ En dan riep die prof met donderende stem: ‘Maar er is helemaal niets te zien!’…”. De eucharistie is ontstaan uit het Israëlische Pasen: “… Die wortels mogen wij nooit vergeten. Het lam dat geslacht werd, de uittocht uit Egypte die herdacht werd, samen het ongedesemde brood eten, en samen op weg gaan…”.
Naar aanleiding van het vormsel
Het is voor buitenstaanders waarschijnlijk een beetje abracadabra, maar het vormsel is een zalving op het voorhoofd en de handoplegging door de bisschop, waardoor je ‘de Heilige Geest ontvangt’. Je kunt het zien als een soort ‘initiatierite’. Het is een bewuste bevestiging van de doopbelofte. Bij het vormsel hoor je er niet alleen bij, maar wordt er ook iets van je verwacht, namelijk dat je die Geest doorgeeft. De gemeenschap vraagt nu ook iets van jou terug: jouw inzet. Het vindt meestal plaats op de drempel van lagere en middelbare school en soms rond een jaar of zestien. Wat is beter? Vonne van der Meer: “… Als ik mezelf herinner als twaalfjarige dacht ik op die leeftijd misschien zelfstandiger na dan een paar jaar later, toen ik veel gevoeliger werd voor hoe anderen over me dachten…”. De Gooijer: “… Een van mijn professoren dacht er ook zo over. Die zei: kinderen van een jaar of twaalf hebben een deel van hun ontwikkeling afgerond, en daardoor zijn ze op dat moment evenwichtiger dan in de puberteit…”. Vroeger kreeg je ook nog een ‘kaakslag’: een klein tikje op je kaak. Het symboliseerde dat geloven niet van een leien dakje gaat. De Gooijer vertelt dat hij vooral gevormd werd door professor Weterman die later zou uittreden. “… Hij heeft ons leren denken…”. Hij moderniseerde de manier waarop de Bijbel bestudeerd kon worden: “… Weterman heeft het begin meegemaakt van een nieuwe visie op de Bijbel, die niet meer gezien werd als historisch, waargebeurd, maar als een verzameling verhalen, verschillende literaire genres, die je op een andere manier kon lezen…”. Vonne van der Meer: “… In die visie op de Bijbel hoef ik niet te geloven dat de slang in de Hof van Eden werkelijk tot Eva heeft gesproken, toen hij haar verleidde tot het eten van de appel. Ik begrijp, zonder dat ik de gebeurtenissen als feiten lees, wat het verhaal over de val uit het paradijs wil vertellen. De zeggingskracht wordt er niet minder om…”. Weterman zei altijd: “… Ik hoop dat jullie diep in jezelf die ruimte vinden, waar verder niemand komen kan. Ook geen kerkelijke autoriteit. Een plek waar je niet kwetsbaar bent. Een bron, zo diep dat je er altijd uit kunt putten…” (zie ook prof. dr. Bessel van der Kolk in “Traumasporen” over het ‘onbeschadigde Zelf’).
Naar aanleiding van de priesterwijding
De Gooijer vertelt hoe de schoonheid van de muziek en de mystiek in de kerk hem al als misdienaar aantrok. Hij onderging voor hij vier jaar theologie ging studeren de zogeheten ‘kleine kruinschering’: “… Dan knipte de bisschop je haar op vijf plekken, in een kruisvorm. Ja, dat is nu allemaal afgeschaft hoor. Vanaf dat moment hoorde je bij de klerikale stand…”. Na een aantal lagere wijdingen werd hij in het derde jaar tot subdiaken gewijd en verplichtte hij zich tot het celibaat: “… Als je dan zes maanden later tot diaken werd gewijd, mocht je alle taken behalve de sacramentele op je nemen…”. Vonne van der Meer vertelt dat ze een keer een priesterwijding heeft meegemaakt waarin de priesters aan het begin van de mis op hun buik op de stenen kerkvloer lagen. De Gooijer: “… Dat staat voor volkomen overgave. Terwijl je daar met z’n allen ligt, wordt door de hele kerk de litanie der heiligen gezongen. Wij lagen ook op de vloer, met twintig man, en dan werd er geroepen; ‘extra omnes’… allemaal naar buiten, en dan gingen de deuren op slot. Dat stamde nog uit de oudheid, toen er nog weleens iemand naar binnen sloop die ertussen ging liggen. Een voor een ging je naar de bisschop, knielde, en de bisschop legde zijn handen op je hoofd. Daarnaast een rij priesters en die legden ook hun handen op je hoofd. Van tevoren had je al gehoord: die, die drukt heel hard, die drukt de Geest er echt in…”. Daarna werden zijn handen gezalfd en samengebonden met een oliedoek. “… Dat is ook een symbool: nu ben je gebonden aan… En dan kreeg je de pateen, het schoteltje met de hostie, tussen je gebonden handen geschoven. Bij die handeling hoorde de opdracht de mis op te dragen. Ja, niet op het moment, maar voortaan. Verder kreeg je de opdracht om biecht te horen. Nu, de precieze volgorde van al die handelingen weet ik niet meer. Later, de handen waren inmiddels losgemaakt, nam de bisschop jouw gevouwen handen tussen de zijne en vroeg: beloof je gehoorzaamheid aan mij en mijn opvolgers? En ten slotte werd de vredeswens uitgewisseld, en kreeg je de vredeskus…”. Tegenwoordig is de rite veel korter. Over de ‘gehoorzaamheid’: “… Het heeft voor mij de betekenis gekregen van horen, naar elkaar luisteren…”. Hij gelooft niet in ‘blinde’ gehoorzaamheid: “… Uiteindelijk moet je gehoorzamen aan je eigen geweten. Dat is ook theologisch in de kerk zo beschreven…”.
Naar aanleiding van het huwelijk
Man en vrouw dienen elkaar het sacrament van het huwelijk toe. De priester is slechts getuige: “… men heeft indertijd bij het concilie gekozen voor deze vorm – in de kerk in het bijzijn van een priester – omdat er zo veel geheime huwelijken bestonden. Daar werden vrouwen en kinderen meestal de dupe van. Mannen die hun vrouw verlieten voor een ander en dan zeiden: dat mag best want we woonden alleen maar bij elkaar, we zijn nooit echt getrouwd…”. In de praktijk gaat het er veel minder ‘wettig’ aan toe dan buitenstaanders denken. Gescheiden mensen kunnen opnieuw trouwen en ter communie gaan. Toch schuilt in de zin ‘wat God heeft verbonden, zal de mens niet scheiden’ een diepe waarheid volgens Vonne van der Meer: “… Zeker als er in het huwelijk kinderen geboren zijn, blijft er een band waar tweede echtgenoten niet omheen kunnen…”. In Nederland mogen homoseksuelen wel voor de wet trouwen, maar hun huwelijk kan niet door een priester worden ingezegend. “… We hebben destijds, jaren geleden, een schrijven gehad over homoseksualiteit en daarin stond iets als: verbreek nooit een relatie tussen twee mensen, begeleid ze en wijs vooral op de waarde van trouw…”. Vonne van der Meer: “… De meeste homoseksuelen zeggen: ik wist het al op mijn zesde. Je kunt als kerk niet blijven beweren dat het een karakterzwakte is, een psychische afwijking, een modeverschijnsel of iets wat iemand zichzelf aanpraat. En adviseren: bid maar dat het overgaat…”. De Gooijer pleit voor ‘Epikeia’, het rekening houden met ieder geval op zich. Hij ziet het celibaat niet als een uitweg ten aanzien van de concurrentie tussen de liefde voor God en liefde voor de mensen, al zegt hij ook weer niet dat het celibaat onzin is: “… Ik weet niet of ik die dubbele loyaliteit op zou kunnen brengen, die toewijding aan gezin én aan de kerk…”.
Naar aanleiding van de biecht
Het sacrament van de biecht heeft twee wortels: de openbare boetedoening en de privébiecht.”… In de oude kerk zaten ze ermee wat te doen met mensen die ernstig faalden. Als je gedoopt werd – toen vaak nog op latere leeftijd – was de belofte dat je een leven als Jezus zou leiden. Maar wie kan dat? Er waren drie hoofdzonden: afval van geloof, dan schaadde je de gemeenschap. Moord, dan schaadde je het leven. Echtbreuk, dan schaadde je de liefde. Dat waren publieke aangelegenheden. Iedereen wist dat die of die iemand vermoord had. Of dat iemand zijn vrouw verlaten had. En dat moest in het openbaar worden goedgemaakt. Dan kregen die mensen een bepaalde boetetijd opgelegd. Tot die tijd mochten ze niet in de kerk komen. Die boetetijd werd na de vastentijd, op Witte Donderdag, opgeheven. Er waren twee stromingen. Degenen die zeiden: tot dat moment moeten ze buiten de kerk blijven. En de anderen, die de boetelingen in de kerk, maar achter een dik koord, lieten staan. Op Witte Donderdag, het begin van het Triduum – Witte Donderdag, Goede Vrijdag, paaswake – werden de touwen onder gejuich weggehaald. En die mensen werden ook onder gejuich binnengehaald: vanaf dat moment hoorde je er weer bij…”. Uiteindelijk is dat hele publieke aspect uit de kerk verdwenen en kwam de privébiecht er voor in de plaats. Uitgevonden in de tweede helft van de zesde eeuw in Ierland, toen mensen met monniken over hun zonden kwamen praten. “… Als je niet gedoopt was, hoefde je geen boete te doen. Dan was er ook geen verzoening nodig. Daarom liet iemand als keizer Constantijn zich pas zo laat in zijn leven dopen. Na zijn doop droeg hij alleen nog maar zijn witte doopskleed, geen keizerlijke gewaden meer…”. Vonne van der Meer vertelt dat er vroeger een rooster de priester van de biechtende in het biechthokje scheidde. Vanwege de gewenste afstand: “… Het luisterde nauw, heb ik begrepen. Een priester vertelde me eens dat hij in Afrika, waar hij in de openlucht een mis opdroeg en ook echt geen biechthok had, een fiets op z’n kop zette. Met de spaken van het wiel tussen hem en de biechtende…”. Met de schuldbelijdenis maak je schoon schip. Priesters zijn gebonden aan hun biechtgeheim. Ze kunnen niet naar de politie of naar de kinderbescherming. Wel is De Gooijer met zijn informatie eens naar een huisarts gegaan. Over de schuld van de kerk, van brandstapels tot seksschandalen: “… ‘Corruptio optimi pessima’. Het bederf van het beste is het ergste…”.
Naar aanleiding van de laatste sacramenten
Aanvankelijk waren de laatste sacramenten niet bedoeld als slotrite, maar als bemoediging voor de mens die lijdt, vertelt De Gooijer. De zalving is een teken van kracht. Vonne van der Meer: “… Het lijden heeft in het christendom een speciale betekenis, omdat christenen in de lijdende Christus geloven…”. Degene die bediend is ‘deelt in het lijden van Christus’.
Uitgave: Atlas Contact – 2022, 128 blz., ISBN 978 902 547 253 5, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
P.S. : 24 mei jongstleden organiseerde De Balie een avond rond het werk van Vonne van der Meer. In de serie ‘Het Grote Schrijversinterview’ werd ze via een diepte-interview door programmamaker Ianthe Mosselman bevraagd over haar werk aan de hand van diverse boekfragmenten. Wat maakt een goed verhaal? Welke rol speelt geloof in haar werk? Aan welke levensvragen beantwoordt de literatuur? Zie hier.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten