woensdag 28 september 2022

Vormen van religieuze ervaring – William James


Subtitel: een onderzoek naar de menselijke aard

 

Jij zou William James eens moeten lezen, adviseerde een bevriende pedagoog mij. Dat heb ik gedaan. En inderdaad, het is verbluffend dat een Amerikaanse godsdienstpsycholoog van honderd jaar geleden nog steeds zó aanspreekt. Op een enorm warme en betrokken manier analyseert William James (1842 – 1910) aan de hand van een grote collectie autobiografisch materiaal in de spirituele klassieker “The varieties of religious experience”, voor het eerst uitgegeven in 1902, het  innerlijk van de religieuze mens. Ik las het boek in de Nederlandse vertaling van Johan L. van Tricht. Bij bol.com is het alleen te koop in de vertaling van J. Dutric.

 

Godsdienstfreaks

William James begint zijn verhaal met humoristische excuses voor het feit dat hij in zijn beschrijving kiest voor de meer overdreven en extreme uitingen van religieus temperament. Wat je in het groot ziet, herken je in het klein. Een statement dat ik vaker heb gehoord, van topadvocaat Inez Weski meen ik. Door te lezen over ongehoorde wreedheid zie je het eerder in onopvallende verschijningsvorm. Bovendien, zegt James, heeft iemand die een uitsluitend religieus leven nastreeft grote kans ongewoon en excentriek te worden: “… Ik spreek hier niet over de gewone gelovige die de in zijn cultuur gebruikelijke religieuze plichten vervult. Om het even of hij boeddhist, christen of islamiet is. Zijn godsdienst is door anderen voor hem gemaakt, is hem door traditie overgeleverd, is door nabootsing in bepaalde vormen vastgelegd en wordt uit gewoonte gehandhaafd. Het zou weinig opleveren wanneer wij dit tweedehands religieuze leven gingen bestuderen…” (Willem van Saint-Thierry, zie mijn vorige blog, zou deze geloofsvorm typeren als die der ‘animalen’). James gaat voor individuen voor wie religie niet een duffe gewoonte is, maar een acute koorts. De religieuze ‘genieën’. En ja, zij tonen vaak symptomen van geestelijke instabiliteit (zoals álle eenzijdig hoogbegaafden op diverse gebieden): “… Zonder uitzondering waren zij mensen met een verhoogde emotionele gevoeligheid. Dikwijls was hun innerlijk leven onharmonisch en kenden zij tijden van melancholie. Zij kenden geen maat en hadden te lijden onder obsessies en waanvoorstellingen; niet zelden raakten zij in trance, hoorden stemmen, hadden visioenen, kortom toonden allerlei verschijnselen die wij gewoonlijk pathologisch noemen…”. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht: 2 Korinthe 12 vers 9. Maar het gaat om de vruchten, niet om de boom. “… Al had Teresa van Avila het nerveuze gestel van de sloomste koe…”, het zou haar theologie niet hebben gered als die niet deugde. Juist de neuroten zien meer en scherper.

 

Persoonlijke religie

James maakt onderscheid tussen institutionele en persoonlijke religie. Als psycholoog richt hij zich natuurlijk op de persoonlijke tak, waarin het gaat over de relatie “… van hart tot hart, van ziel tot ziel, tussen de mens en zijn schepper…”. Persoonlijke religie is altijd de oorsprong van, en fundamenteler dan, theologie en Kerk: “… Wanneer de Kerken eenmaal gevestigd zijn, leven zij, tweedehands, van de traditie; maar de stichters van iedere kerk danken hun macht oorspronkelijk aan het feit van hun onmiddellijke persoonlijke gemeenschap met het goddelijke…”. Hij definieert religie dan ook als “… de gevoelens, handelingen en ervaringen van individuele personen in hun eenzaamheid, voor zover zij overtuigd zijn in relatie te staan met wat zij voor het goddelijke houden…”. James interpreteert het begrip religie heel ruim. Ook mensen die het in plaats van God over een wereldziel of een HET of iets dergelijks hebben ziet hij als religieus. Hoewel de mentaliteit van sommige vurige tegenstanders van het christendom niet van religieuze ijver is te onderscheiden: “… Hij gelooft in Geen-God en vereert hem,’ zei een van mijn collega’s van een student, die een zuiver atheïstische geestdrift aan den dag legde…”, vindt James het te ver gaan om déze houding religieus te noemen. Hier trekt hij de grens.

 

Hogere gevoelsdimensie

Religie gaat over de laatste grondwaarheid en behelst een totaalvisie. Draait om overgave en vertrouwen. En of je het uiteindelijk bij het rechte eind hebt? Augustinus: “… Heer, als wij bedrogen worden, dan is het tenminste door u!...”. James stelt dat de religieuze gemoedsgesteldheid zonder uitzondering serieus en ernstig is: “… Alles is géén ijdelheid, ondanks de mogelijke schijn van het tegendeel…”. Religie mag dan de vijand van luchthartige ironie zijn, ze is dat ook van gemopper en geklaag. Het is onvergelijkbaar met de boutades van sacherijnige zuurpruimen als Nietzsche en Schopenhauer die aan ‘stervende ratten’ doen denken, aldus James. Zie Marcus Aurelius’ goddelozen die ‘liggen te trappelen en te schreeuwen als varkens op een slachtbank’. Religie roept altijd  iets verhevens en plechtigs op. Narigheid wordt begrepen als loutering en er bestaat een weg naar bevrijding. Het kwaad wordt aanvaard als een offer. Wanneer een gelovige de slag in de buitenwereld heeft verloren en zijn omgeving hem verstoot, komt religie hem te hulp en neemt zijn lot in handen. Religie kan een binnenwereld tot leven brengen die anders een woestijn zou zijn. Merkwaardige innerlijke paden kunnen naar een bovennatuurlijk geluk voeren wanneer het alledaagse bestaan ongelukkig is. Een hoger geluksgevoel houdt een lager ongelukkig-zijn in toom. Zie de schilderijen van de heilige Michaël die zijn voet op Satans nek houdt. ‘Goed’ gedrag vraagt in zware omstandigheden veel van onze wilskracht (neem alleen al de vorige week uitgesproken troonrede zou ik zeggen). “… Wanneer mensen verlicht worden door het ware licht…” gaat dat vanzelf. Zie de uitspraak van Augustinus: ‘Dilige et fac quad vis’ – als ge (God) maar liefhebt, kunt ge doen wat ge wilt. Bezieling is een hooggeaarde emotie die geen inspanning vergt. Is rusten in het goddelijke. Religie heeft te maken met een andere, nieuwe, transcendente en onmetelijke gevoelsdimensie. Met regionen waarin geluk gevonden wordt in het absolute en eeuwige. Niet met inperking, zoals zo vaak wordt gedacht, maar met uitbreiding van de  horizon.

 

Wederom: the head and the heart (zie mijn vorige blog)

Wij geloven in iets wat wij (meestal) niet kunnen zien. Toch kan de nabije aanwezigheid van Gods geest als realiteit worden ervaren. James komt met een groot aantal autobiografische beschrijvingen van mensen die een gevoel van goddelijke aanwezigheid zeggen te hebben gehad. Het gedeelte van het leven waar wij rationalistisch rekenschap van kunnen afleggen is derhalve nogal oppervlakkig, vindt James. “… De geringere waarde van de rationalistische laag voor het funderen van geloof is even duidelijk wanneer het rationalisme vóór, als wanneer het tégen religie betoogt…”. De ratio heeft gezag omdat het taal tot zijn beschikking heeft, uit kan dagen bewijzen te leveren, logica kan bedrijven en met woorden kan doodslaan. “… Maar het zal ondanks alles niet in staat zijn je te overtuigen of te bekeren, als jouw ‘stomme’ gevoel niet overeenstemt met zijn conclusies….”. De intuïtie stamt uit een diepere laag dan de ‘sprekende’, waarin de rede zijn zetel heeft. Daardoor weet ‘iets’ in jou absoluut zeker, dat wat jij voelt méér waar is dan al het logisch redenerend gepraat, hoe knap ook, dat het tegenspreekt.

 

Hemelsblauw moralisme

Gelovigen kun je verdelen in optimistische en pessimistische karakters (waar de meesten een beetje tussenin hangen), aldus James. Oftewel: de een- en tweemaalgeborenen. De optimisten leven in het moment, denken geen kwaad van God of mens, treuren niet over eigen onvolmaaktheden, zijn geen navelstaarders, zien God niet als een strenge rechter of een tirannieke potentaat maar als een liefdevolle, welwillende, genadige en bezielende geest. Hun vreugdevolle religie is een oorspronkelijk bezit dat niet eerst van de zware last der zonde bevrijd moet worden. Als voorbeeld noemt James het vrijzinnige christendom dat een broertje dood heeft aan christelijk schuldbesef. En de populaire evolutieleer waarin er vanuit wordt gegaan dat de wereld steeds beter zal worden: noem het gerust een nieuwe natuurreligie. Of de aantrekkelijke filosofie van Spinoza. James spit vooral de ‘mindcure’ dan wel ‘New Thought’ beweging van zijn dagen uit, waar ik verder geen kaas van heb gegeten, maar die hoofdzakelijk  om gebedsgenezing lijkt te draaien. Ziekte moet je nooit aanvaarden. Ziekte is een product uit de hel. Je kunt je beter c.q. gezond mediteren (zie de rol van mindfulness en yoga anno nu). Er worden sporen in gevonden van christelijke mystiek, de Veda’s, het pantheïsme en de moderne psychologie van het onbewuste. Het gaat om aansluiting op het krachtstation van het Universum zonder dat daar enig genadewonder of plotselinge schepping van een nieuwe innerlijke mens dan wel bekering voor nodig is. Dat klinkt behoorlijk New agerig. Alles draait om positief denken. Van stress word je ziek. Gedachten zijn ‘dingen’: “… Als je gedachten zijn gericht op gezondheid, jeugd, energie en succes, zullen deze dingen, voor je het weet, ook jouw deel zijn in de wereld…”. Gedachten zijn ‘krachten’. Op grond van de wet dat het gelijke het gelijke aantrekt, trekken de gedachten van één mens de gedachten van dezelfde aard over heel de wereld aan: “… Zo ontvang je door je denken versterking van elders voor de verwerkelijking van je verlangens…”. Je leven is ‘maakbaar’. Om de hemelse energieën aan jouw kant te krijgen hoef je alleen maar je geest open te stellen. Het kwaad is een leugen en bestaat helemaal niet: “… Redeneer er niet over, zoals Dante zegt, maar werp er een blik op en ga verder! Het is ‘Avidhya’, onwetendheid! Het is alleen iets om aan te ontgroeien en achter zich te laten, om te boven te komen en te worden vergeten…”. Een en ander leidt tot ‘hemelsblauw moralisme’. Zie het hedendaagse happy-clappy-christendom en welvaartsevangelie met in datzelfde kielzog het woud aan al dan niet christelijke zelfhulpgoeroes en  lifestylecoaches. Werkt het? Natuurlijk, zegt James. Tot op zekere hoogte. Anders zouden er niet zoveel mensen mee bezig zijn en er bakken geld voor over hebben.

 

Zieke zielen

Aan de andere kant heb je de pessimisten. De hopelozen die lijden aan het leven. Hun sombere geloof kan het kwaad niet uit hun hoofd zetten. Hun leven heeft een mysterieuze ‘tweede verdieping’ nodig. James heeft het over ‘zieke zielen’, want  dit soort gelovigen gaat bijna onveranderlijk door een depressie heen die een ‘wedergeboorte’ tot gevolg heeft. James beschrijft verschillende soorten neerslachtigheid. Sommigen zijn niet meer in staat iets te ‘voelen’: alsof ze van de levende wereld zijn afgesneden (zie mijn blogs over “Kees van Duinen. Tegen de ruit” van Hans Werkman, “De glazen stolp” van Sylvia Plath en “De wand” van Marlen Haushofer). Ze veranderen in zombies. James beschrijft deze vorm van melancholie diepgaand aan de hand van het werk van Tolstoj. Anderen voelen juist ondraaglijk veel, wat James bij elkaar veegt onder het begrip ‘zielsangst’. Zie John Bunyan die zich vooral zorgen maakt over de conditie van zijn eigen persoonlijkheid: “… Hij was een typisch voorbeeld van het neurotische temperament, met een ziekelijk gevoelig geweten, gekweld door angsten, twijfel en dwanggedachten, en een slachtoffer van woordautomatisten, zowel motorische als zintuiglijke. Het waren gewoonlijk Bijbelteksten, soms van een verdoemende, soms van een gunstige aard, die plachten op te duiken in een half hallucinatoire vorm alsof het stemmen waren, en zich vasthechtten aan zijn geest en deze heen en weer sloegen als een tennisbal. Bovendien leed hij aan angstig-melancholische zelfverachting en wanhoop…”. De ergste soort van depressie noemt James die welke de vorm aanneemt van panische angst. John Bunyan: “… Daar werd ik overvallen door een hevig beven, zodat ik soms dagen lang mijn lichaam en geest voelde schudden en wankelen onder het besef van Gods vreselijke oordeel…”.

 

Verlossing

James schrijft met enorme empathie over zijn ‘zieke zielen’. Hij blijkt tussen 1870 en 1872 zélf een persoonlijke crisis te hebben doorgemaakt, wat hem naast zijn vermaarde kennis van de psychologie tot een doorleefde ervaringsdeskundige maakt. Hij ziet de zieke ziel completer dan de gezonde. Haar ervaringsgebied is immers veel groter en uitgestrekter: “… De blijmoedigheid van de z.g. evenwichtige mens steekt kinderlijk af tegenover de weerbarstige realiteit van de z.g. gestoorde…”. Bovendien hebben degenen die door ‘de nacht van de ziel’ zijn gegaan de behoefte, en daarmee ook de mogelijkheid, tot een ‘hergeboorte’, een metamorfose die volgens hem cruciaal is in de menselijke levensloop. Hij komt er vaak op terug: “… de bevrijding moet in even sterke vorm komen als de klacht, wil er resultaat zijn, en dat schijnt de reden, waarom de grovere religieuze praktijken, de ‘revivals’, de geheime cultushandelingen, waar bloed en wonderen en bovennatuurlijke werkingen bij te pas komen, misschien nooit zullen worden vervangen. Sommige psychische gesteldheden hebben ze te hard nodig…”. Optimistische één-dimensionalen en pessimistische twee-dimensionalen verdragen elkaar slecht. In de ogen van pessimisten zijn optimisten onuitsprekelijk blind en oppervlakkig. In de ogen van optimisten geeft al dat “… gewroet in rattenholen en mollengangen in plaats van te leven in het licht, hun gefabriceer van angsten, hun getob over elke ongezonde soort ellende…”, iets “… bijna obsceens aan die ‘kinderen van de boosheid’ en hunkeraars naar wedergeboorte…”. Toch moeten we iets met het probleem van het kwaad. James meent dat daarom de meest volledige religies absoluut die zijn waarin het pessimistische element het meest ontwikkeld is. Zie het boeddhisme en christendom. Zij zijn in de ware zin van het woord ‘verlossingsreligies’: “… de mens moet aan een onwerkelijk leven afsterven voor hij tot een werkelijk leven kan worden herboren…”.

 

De gespleten persoonlijkheid

In feite ervaren de pessimisten een innerlijke gespletenheid die moet worden opgeheven om gelukkig te kunnen zijn. Tussen de hogere en de lagere gevoelens. Tussen het feitelijke en denkbeeldige zelf. Tussen ‘geest en vlees’. Hun welhaast schizofrene toestand is te wijten aan de botsing tussen hun innerlijke gesteldheid en hun uiterlijke daden en doeleinden. Het eenwordingsproces, een ontwikkeling die geleidelijk op gang komt of plotseling gebeurt, brengt een karakteristieke opluchting mee die soms ervaren wordt als een religieuze  wedergeboorte, maar kan ook heel goed andere vormen aannemen. Zie bijvoorbeeld de ‘tegen-bekering’ van Ann de Craemer in “Vurige tong”.  Degene die tot een bevredigende metafysische oplossing komt, heeft ‘iets’ gevonden dat uit de diepste lagen van het bewustzijn opwelt: “… een stimulans, een opwekking, een vertrouwen, een kracht die de positieve wil om te leven een nieuwe bezieling geeft…”.  Kortom: heling. Verlichting. God.

 

Bekering

Prachtig schrijft James over de bekering als psychologisch fenomeen. In het kort gezegd ziet hij bekering als het verschuiven van denkbeeldengroepen die zich in ons innerlijk ophouden, waardoor sommigen naar het warme energiecentrum bewegen en anderen naar de koudere perifere gebieden vertrekken. Psychische opwinding is daar vaak verantwoordelijk voor: “… Emotionele gebeurtenissen, vooral die van hevige aard, hebben een uitermate sterk vermogen om geestelijke reorganisaties te versnellen…”. Ook al staat het buiten kijf dat er veel heiligen van het eenmaal-geboren type bestaan, die een geleidelijke groei van heiligheid, van het binnendruppelen van een natuurlijke goedheid ondergaan, zonder een overweldigende innerlijke onrust. Bekering kan ook een normaal adolescentieverschijnsel zijn. Dan heeft het te maken met de overgang van het kleine wereldje van het kind naar het wijdere intellectuele en geestelijke leven van de volwassenheid. Als jongeren hun groeicrisis in een ander land met een ander geloof meemaken is de ommekeer in wezen gelijk, alleen de stoffering anders. Soms is de bekering bijna geheel ondergeschikt aan het morele aspect en komt er amper dogmatische theologie aan te pas. Zie de omslag van bijvoorbeeld alcoholisten. Als religieuze denkbeelden niet het centrum worden van geestelijke energie, kunnen zelfs de meest prima mensen niet bekeerd worden. Mentale resultaten komen op een bewuste en opzettelijke manier dan wel een onwillekeurige en onbewuste manier tot stand. In het onbewuste kunnen zich rijpingsprocessen voltrekken, waarvan wij ons plotseling bewust worden. Maar zelfs bij het meest extreme wilstype lijkt de laatste stap te moeten worden overgelaten aan andere krachten en komt het aan op overgave: “… Des mensen uiterste nood is Gods kans…”. Laat iemand alles doen wat hij kan, en zijn zenuwstelsel doet de rest: “… In vele gevallen weigert de bevrijding hardnekkig door te breken, zolang de mens niet ophoudt weerstand te bieden of zijn eigen pogingen in de gewenste richting niet opgeeft…”.  

 

De rol van het onbewuste

Voor de meesten van ons is het veel makkelijker om onze aandacht op onze ‘zonden’ te richten dan op een positief, maar vaag ideaal als ‘God’. Daarom is bekering eerder een proces van pogingen om onze mislukkingen te ontvluchten dan een streven naar het betere. “… Toch gaan intussen de krachten van louter organische ontwikkeling door naar hun vooraf bepaald resultaat, en zijn bewuste inspanning laat onderbewuste bondgenoten achter de schermen los, die op hun wijze uit zijn op herordening…”.  Even verder: “… wanneer het nieuwe centrum van persoonlijke energie onbewust zolang is gekoesterd totdat het op het punt is te gaan bloeien, is ‘handen thuis’ voor ons het enige advies, de bloem moet zonder hulp opengaan!...”. Het is als met het herinneren van een naam die je bent vergeten. Je kunt er niet opkomen, maar als je je pogingen staakt, springt deze een tijdje later vanzelf in je gedachten. Wat moet de mens doen? Hij moet zich ontspannen. Als wij onze negatieve gevoelens niet kwijt kunnen raken doordat we overruled worden door positieve ervaringen, maakt emotionele uitputting vaak deel uit van een bekeringscrisis. We raken geestelijk gevloerd. James gaat diep op de onverwachte, zogeheten Paulusbekering in, die veroorzaakt wordt door hevige emotionele spanning en verwarring. Plotselinge bekeringen wijzen op een actief onderbewuste. Er dringen denkbeelden binnen in de gewone bewustzijnsvelden die zijn geboren in de onbewuste gebieden. Psychologisch gaat het om een groeiproces dat met elkaar strijdende verlangens in één richting leidt. De verlossing triggert een extase van geluk. De gelovigen ervaren een gevoel van volkomen vrede en harmonie. De levensmysteries worden doorzichtig. De wereld schijnt nieuw. Heb je eenmaal zoiets meegemaakt dan word je zelden meer de oude. Ook als de rook om je oren is verdwenen. Het resultaat van een bekering brengt een veranderde levenshouding mee, “… die vrijwel constant is en duurzaam, ofschoon de gevoelens op en neer gaan…”. Met andere woorden: “… de personen die een bekering hebben doorgemaakt, neigen er toe, nu ze eenmaal een religieus standpunt hebben ingenomen, zich daarmee te identificeren, afgezien van de mate waarin hun religieus enthousiasme afneemt…”. De waarheid blijft bestaan. Omdat de basis van dit soort bekeringen niet verstandelijk is, doet argumentatie niet ter zake. Zowel psychologie als religie erkennen dat buiten het individuele bewustzijn er dus verlossende krachten werkzaam zijn. Alleen heeft de psychologie het over het onbewuste die de menselijke persoonlijkheid niet te boven gaat. Maar waarom zou het goddelijke eigenlijk niet via het onbewuste werken?!

 

Heiligheid

“… De hoogste vlucht die mensenliefde, devotie, vertrouwen, geduld en moed op de wijd gespreide vleugels van de menselijke natuur heeft genomen, zijn gevlogen voor religieuze idealen…”. De rijpe vruchten die religie oplevert: heiliging. Zij stoelt op emotionele bewogenheid - passie -  in combinatie met innerlijke impulsen en remmingen. Mensen die uitmunten in heiligheid, stemmen zo goed als geheel overeen in wat zij geloven: “… Zij vertellen ons tot de onwankelbare overtuiging te zijn gekomen, niet gebaseerd op deductie maar op spontane ervaring, dat God een geest is met wie de menselijke geest gemeenschap kan hebben. Dat in hem alle goedheid, waarheid en schoonheid is geconcentreerd die men zich maar kan voorstellen. Dat zijn voetsporen overal zichtbaar in de natuur zijn achtergelaten, en zijn aanwezigheid wordt gevoeld als de kern van hun eigen leven, zodat zij al naar gelang zij tot zichzelf komen tot hem komen. Zij vertellen ons, dat wat ons van hem en het geluk gescheiden houdt, in de eerste plaats het egoïsme is in al haar vormen. In de tweede plaats de sensualiteit in al haar vormen. Dat dit de wegen zijn van duisternis en dood, die Gods aangezicht voor ons verbergen, terwijl het pad van de rechtvaardigen is als een stralend licht, dat hoe langer hoe meer straalt naarmate de dag der volmaaktheid nadert…”. Beter kan het niet worden gezegd, lijkt mij. James behandelt uitgebreid een serie ‘symptomen’ van heiligheid, waaronder: Gods tegenwoordigheid, innerlijke vrede, zielskracht, zuiverheid, naastenliefde, vrijgevigheid, liefdadigheid, gelijkmoedigheid, vastberadenheid, geduld, gehoorzaamheid, armoede, nederigheid en – soms ook wel de uitwassen als 'versterving' van –  ascetisme.

 

Het ontstaan van religie

Het religieuze verandert mee met de tijdgeest. De godheid van vroeger is vandaag onbevredigend. Zie de bloederige offers van weleer. Of de ideeën over ‘vergeldende gerechtigheid’. En de opvatting over het willekeurig uitdelen van verlossing en verdoemenis aan uitverkoren individuen die de opwekkingsprediker Jonathan Edwards  “… zelfs een ‘verrukkelijke overtuiging’, een ‘buitengewoon plezierige, opwekkende en lieflijke leer, noemde…”. Blijkbaar was het beeld van de met wreedheid en willekeur regerende ‘souverein’ zo onuitroeibaar in de geest van onze voorouders geworteld, dat het godsbeeld deze eigenschappen ook vereisten: “… Wanneer we niet meer bewonderen of instemmen met wat een godheid bepaalt, zullen we tenslotte niet meer in hem geloven…”. Even verder: “… De goden, waar wij ons aan houden, zijn de goden die we nodig hebben en kunnen gebruiken, de goden wiens eisen aan ons de eisen versterken die wij aan onszelf stellen en aan elkaar…”. Religie ontstaat door een authentieke spirituele ervaring van een profeet. Als zijn leer besmettelijk genoeg is volgt een ketterij. Zegeviert de ketterij dan wordt ze rechtzinnig. Wanneer de religie orthodox is geworden zal de bron onvermijdelijk opdrogen en zal de geest van dogmatische heerszucht, het hartstochtelijke verlangen de wet te stellen in de vorm van een volstrekt gesloten systeem, het overnemen: “… Vroomheid is het masker, de innerlijke drijfjacht het groepsinstinct…”. Hier komen zowel de achterlijke uitwassen als schrikbarende onverdraagzaamheid vandaan. “… Het kwellen van joden, de jacht op albigenzen en waldenzen, het stenigen van quakers (Society of Friends) en het onderdompelen van methodisten, de moord op mormonen en de slachting van Armeniërs brengen zeer duidelijk die oermenselijke vrees voor het nieuwe tot uitdrukking, die vechtlust waarvan we allemaal sporen dragen, en die aangeboren haat tegenover het vreemde, de excentriekelingen en non-conformisten, dan de werkelijke piëteit van de verschillende daders…”. Kijk wat er vandaag de dag in Rusland en Iran gebeurt!

 

Streven naar volmaaktheid

Je kunt alleen volmaakt zijn in een volmaakte wereld. Heiligen ontsporen snel wanneer alle andere, aardsere zaken in de ban worden gedaan en het intellect beperkt is. Fanatisme treedt op als de balans zoek is. Het heerszuchtige en agressieve karakter zal overgaan tot geweld. Zie de kruistochten. Het overgevoelige en bekrompen type moet zich aanpassen aan zijn omgeving, wat hem in geweldige gewetensnood kan brengen, óf zal zich terugtrekken in eigen kring (kloosters, refoscholen), die uiteindelijk zo klein kan worden dat hij alleen overblijft. Zie de kluizenaar in zijn hutje. Heiligen komen vaak over als abnormale, tragische charlatans, maar er zitten helden tussen. Wij hebben ze nodig omdat ze ons voorgaan in goedheid, zegt James. Ze zijn het zuurdesem van de maatschappij. Heiligen zijn onmisbaar voor het welzijn van de wereld. Zij houden ons een spiegel voor. Niemand gelooft dat de situatie waarin wij leven het duizendjarig rijk is, maar zij maken het met hun weerloosheid, mensenliefde, welwillendheid, eerlijkheid en geweldloosheid voorstelbaar. Het is aan hen te danken dat de doodstraf en de slavernij zijn afgeschaft. Het doet me denken aan 'theoloog des vaderlands' Thomas Quartier, die zich onlangs de woede van zo'n beetje heel Nederland op de hals haalde, door op te roepen te stoppen met wapenleveranties aan Oekraïne. En een moderne heilige als Etty Hillesum, die in een stad  die gonsde van de razzia’s, schreef dat haat niet het antwoord is: “… Als wij haten als zij, dan komen we als mensheid nooit verder…”. Ten overstaan van de shoah volkomen onrealistisch misschien, maar ze heeft wél gelijk.

 

Mystiek

Hoewel James geen mysticus is, behandelt hij de mystiek ingenieus. Hij benadrukt dat mystieke ervaringen niet in woorden te vangen zijn en in feite niet echt meegedeeld of begrepen kunnen worden door mensen die deze onuitsprekelijke gevoelens niet kennen. Lagere stadia van mystiek zijn de emotionele lading die sommige woorden voor ons kunnen hebben, bijvoorbeeld ‘wouden’ of ‘bossen’, en de ontroerende macht van bepaalde dichtregels (wat mijzelf betreft: zie alleen al de titels van de boeken van Hubert Lampo en Paulo Coelho!). Een stap verder is het ‘déjà vu’, het gevoel ‘hier al eens eerder te zijn geweest’. Nog verder komen de tranceachtige toestanden in zicht: “… Zij brengen een gevoel van mysterie, van de bovennatuurlijke dualiteit van de dingen mee, en het besef van een vergroting van het waarnemingsvermogen, dat voor de deur schijnt te staan, maar nooit geheel gerealiseerd wordt…”. Hij haalt iemand aan die zegt het gevoel te hebben omringd te zijn door waarheden die hij niet kan begrijpen. Het deed me denken aan een zeer indrukwekkende lezing die ik onlangs op youtube tegenkwam van de zwaar ‘bevindelijke’ ds. Willem Glashouwer, getiteld “Hemels licht”, waarin hij opwerpt dat ‘de hemel vlakbij is’. In zijn preek komt trouwens ongeveer alles wel zo’n beetje voorbij wat in deze blog passeert. James heeft het over ‘kosmisch bewustzijn’: “… Daarmee gaat een intellectuele verlichting gepaard, die alleen al het individu op een nieuw bestaansniveau zou kunnen plaatsen…”. Mystici verliezen zichzelf tijdens een eenheidservaring. Mystici claimen allemaal vervoering, extase en transformatie van de ziel. Het mystiek bewustzijn kan ook gewekt worden door alcohol en andere drugs. James heeft ooit zelf lachgas gebruikt (hoe actueel!). “… Het is alsof de tegenstellingen in de wereld, waarvan de tegenstrijdigheid en het conflict onze moeilijkheden en verwarringen veroorzaken, tot een eenheid zijn samengetrokken…”, vertelt hij. Het lijkt op wat de hegeliaanse filosofie bedoelt: these versus antithese schept synthese. “… Evenals Hegel in zijn logica, reizen de mystieken naar de positieve pool van de waarheid uitsluitend volgens de ‘Methode der Absoluten Negativität’…”. Paradoxaal genoeg is elk rationeel godsbeeld God ‘niet’.

 

Ik leg mijn hand op mijn mond

De rede kan geen geloof voortbrengen en het evenmin veilig stellen, aldus James. De rede vindt achteraf argumenten voor het bestaan van God, maar zal een atheïst niet overtuigen. Filosofie en theologie kunnen ons geloof wel versterken en begrenzen. Zij kunnen het verheffen en het woorden en geloofwaardigheid verschaffen. Geloofsbelijdenissen zijn de ‘grammatica’ van onze religie: de theorie die zich ontwikkelt uit taal. Maar de taal was er eerst. Geloof is een individueel ervaringsfeit. De poging om door louter intellectuele processen de ‘waarheid’ aan te tonen van de uitspraken van spontane religieuze ervaring is volstrekt hopeloos: “… Het boek Job heeft met deze hele kwestie eens en voor altijd afgerekend. Verstandelijke redenering is een betrekkelijk oppervlakkige en onwerkelijke weg naar de godheid: ‘Ik leg mijn hand op mijn mond; alleen van horen zeggen had ik van u vernomen, maar nu heeft mijn oog u aanschouwd’…”.

 

Iets veel grootsers dan wij zelf

Verder schrijft James nog over het contrast tussen 'het rijke roomse leven' en de bittere negativiteit van de puriteinen. De mainstream katholiek huivert van de letterknechterij der protestanten: “… Hij maakt op deze laatste een even slechtgehumeurde indruk alsof hij een star, monotoon soort reptiel was met harde ogen. Zij zullen elkaar nooit begrijpen – hun centrum van emotionele energie is te verschillend…”. Hij behandelt de invloed van de esthetiek op het godsdienstige gemoed (zie de majestueuze kathedralen), de biecht en het bidden waarvan het vraaggebed maar één onderdeel is. Het gaat meer om een innerlijke relatie of gesprek met de als godheid erkende macht. Om het verkeer tussen mensen en hogere machten, met wie zij zich verbonden voelen. Zonder gebed is er geen religieus leven. En hij schenkt de nodige aandacht aan  de fenomenen die voortvloeien uit het geïnspireerd zijn door een hogere en overweldigende macht van buiten, zoals profetie, glossolalie, dromen en visioenen. Religie is volgens James een ‘afdeling’ in de menselijke natuur die in buitengewoon nauwe relatie staat tot de boven- en onderbewuste sfeer. Bij diep religieuze personen schijnt de toegangsdeur naar deze sfeer ongewoon wijd open te staan. Uiteindelijk komt James tot de persoonlijke conclusie dat er méér moet zijn dan het waarneembare: “… de totale uiting van menselijke ervaring, zoals ik die objectief zie, duwt me onweerstaanbaar over de ‘enge’ wetenschappelijke grenzen heen…”. Er zijn té veel mensen die hiervan getuigen. Hij meent “… dat wij gemeenschap kunnen beleven met ‘iets’ veel grootsers dan wij zelf, en in de eenheid daarmee onze grootste vrede kunnen vinden…”.

 

Uitgave: Abraxas – 2003, 402 blz., ISBN  978 908 073 002 1, 18,95

Rechtstreeks bestellen: klik hier

maandag 19 september 2022

Willem van Saint-Thiery en de liefde – Paul Verdeyen

 


Subtitel: Eerste mysticus van de Lage Landen

 

Vanwege mijn onverzadigbare spirituele honger zwerf ik vaak rond op het internet waar ik dit keer een boekje vond van Paul Verdeyen (1935, hoogleraar em. aan de Universiteit Antwerpen) over Willem van Saint-Thierry. Ik had nog nooit van de laatste gehoord, maar hij blijkt aan het begin te hebben gestaan van de westerse mystiek. In een ziekenkamer in het klooster van Clairvaux raakte hij in gesprek met de befaamde Bernardus van Clairvaux, en zo werden geestelijke inzichten geboren die hun weg vonden naar latere bekende mystici als Ruusbroec, Hadewijch en Johannes van het Kruis. 

 

De eerste biograaf van Bernardus

Verdeyen stelt dat de mystieke beleving tegenwoordig vaak wordt  beschouwd als de kern van álle religies, ja, als de diepste realiteit van iedere menselijke ziel. Daar kan ik niet over oordelen. Ik graaf enkel in de christelijke cultuur omdat ik daarin gepokt en gemazeld ben. Vanaf de twaalfde eeuw heeft de westerse kerk namelijk een geheel eigen spirituele traditie en reflectie op de mystieke beleving. Welnu, Willem van Saint-Thierry was onder mediëvisten voornamelijk bekend als de eerste biograaf van Bernardus van Clairvaux. Onder de naam van Bernardus heeft hij echter ook zélf nogal wat geestelijke literatuur geschreven. Willem is een zeer oorspronkelijk denker en kan zelfs als de theologische raadgever van Bernardus worden beschouwd. Zo uitbundig, alert en dominant als de extraverte Bernardus overkomt, zo bedachtzaam, traag en aarzelend betoont zich de introverte Willem. Hij moet rond 1075 geboren zijn  in de omgeving van Luik. Op jonge leeftijd vertrekt hij naar de Champagnestreek en leeft vervolgens in drie nog steeds bekende kloosters: hij wordt monnik in de abdij van Saint-Nicaise, in 1121 tot abt gekozen in de abdij van Saint-Thierry en in 1135 als cisterciënzer opgenomen in de abdij van Signy-l'Abbaye in de Franse Ardennen. Aangezien Willem buitengewoon goed op de hoogte is van de filosofische en theologische vragen van zijn tijd heeft hij waarschijnlijk lange studiejaren doorgebracht op een publieke en open school – naar men aanneemt de kapittelschool te Reims, de stad waar hij samen met zijn broer Simon opduikt -  en niet in een gesloten klooster. Uiteindelijk nemen beide heren het besluit geen wereldse maar een monastieke weg te volgen: de benedictijnse.

 

Zielsverwantschap

Over Bernardus: “… De jonge Bernardus (geboren in 1090) was in 1113 ingetreden te Cîteaux. Twee jaar later (in 1115) was hij door abt Stefanus met twaalf monniken naar Clairvaux gestuurd om er een nieuw klooster te stichten. Clairvaux was een woest en onvruchtbaar dal. De eerste stichters leefden er in de grootste armoede, ze moesten zich soms voeden met gras, bosplanten en boomschors. De grootste nood werd af en toe gelenigd met karren graan die door familieleden van Cluny aan de nieuwe woestijnbewoners werden geschonken. De gevolgen van het strenge leven lieten niet op zich wachten: de jonge abt werd levensgevaarlijk ziek…”. Daarop stuurt zijn meerdere Bernardus voor een jaar naar het landhuis van een edele dame:  ‘De reukerwten’. Hier ontmoet Willem Bernardus voor het eerst en ervaart hij een overweldigende zielsverwantschap: “… ik vond hem in een hutje zoals ze die wel voor melaatsen op een viersprong oprichten. Ik vond hem daar, zoals ik zei, op bevel van de bisschop en de abten, vrij van alle huiselijke beslommeringen, in – en uitwendige, alleen bezig met God en zichzelf, jubelend alsof hij in de geneugten van het paradijs vertoefde…”.  De verbluffende indruk die Bernardus op het gemoed van Willem maakt, zet zijn omgeving in lichterlaaie: het hutje wordt een koninklijke kamer en weldra een grootse kerk met een schitterend altaar. Het liefst wil Willem ogenblikkelijk cisterciënzer worden, maar op aanraden van Bernardus wacht hij daar nog vijftien jaar mee.  

 

Over de persoonlijke relatie tussen God en mens

Willem schrijft dat hij Bernardus vaak bezoekt. Als hij zelf doodziek is, haalt Bernardus hem naar Clairvaux, ‘om te genezen of te sterven’. Bernardus wordt zelf ook verzorgd in de ziekenboeg, waar veel heilige regels en voorschriften vervallen: “… De vegetarisch levende monniken mogen (of moeten) er tijdens de duur van hun ziekte vlees eten en de voorschriften voor het vasten vergeten. Zelfs de wet van het eeuwige stilzwijgen is er niet van kracht…”. De Bijbelse tekst van het Hooglied biedt Bernardus de juiste woorden en beelden om zijn persoonlijke godsontmoeting ter sprake te brengen. Hij deelt Willem zijn inzichten en ervaringen mee. Argeloos vertelt Willem: “… Om het niet kwijt te raken, legde ik iedere dag schriftelijk vast wat ik daarover vernam…”. In een unieke dialoog gaat het voor  het eerst in het westerse christendom over de persoonlijke relatie tussen God en mens: “… Wij spreken over een uitzonderlijke en zeer diepe beleving want ze heeft het leven getekend van beide gesprekspartners. Beiden zijn blijven nadenken en schrijven over de geestelijke zin van het Hooglied. Bernardus schreef 86 preken op het ‘Canticum cantoricum’ en Willem schreef zijn eigen ‘Commentaar’. Beide teksten worden beschouwd als de voornaamste werken van deze auteurs en als hoogtepunten van de middeleeuwse mystiek…”. Dankzij Bernardus vriendelijke mededelingen over zijn meest intieme zielenleven ontdekt Willem zijn eigen mystieke roeping. “… Zonder dat zij dit meteen beseften, hebben de beide zieke abten toen de grondslagen gelegd voor de mystiek in de westerse Kerk; zij beschreven de directe en passieve ervaring van Gods tegenwoordigheid in hun leven…”.

 

De toverglans van wereldse beuzelarijen

Willem dient als overste de gemeenschap van Saint-Thierry ruim veertien jaar. Het valt hem zwaar. Hij is veel liever met het innerlijk van zijn onderdanen bezig dan met wereldse zaken. Maar religieus leven is nooit een gewoon gewas geweest in de tuin van de menselijke natuur. Over zijn afkeer van ‘het slijk der aarde’:  “… Welke arme monnik spant zich de dag van vandaag niet in om schatten te verzamelen en om met dikke geldbuidels zelfs de rijken in de wereld voorbij te streven? Het grootste deel van de wereld is bezit van religieuzen. In de woestijnen worden paleizen opgericht, op eenzame plaatsen worden fijne cellen gebouwd… Wie niet kan paardrijden, leert het zo vlug mogelijk. Wie het wel kan, wil het vooral niet afleren. Overal zijn er processen tussen de religieuzen. Moge het dan om echte rechtsgedingen gaan, zodat ze niet onrechtvaardig blijken. Wij stelen niet en bedriegen niet. Maar al zijn we geen dieven en bedriegers, we hoeven toch niet van elke gelegenheid te profiteren (om ons bezit te vergroten)…”. Het vervreemdt ons van onze kern, ons ware wezen: “… door de toverglans van wereldse beuzelarijen en door de zware druk van onze begeerte zijn wij innerlijk totaal gevoelloos geworden… “. Het klooster van Saint-Thierry volgt de regels van de grote abdij van Cluny, wier pracht en praal Willem tegenstaat. Hij voelt veel meer voor de soberder en strengere levenshouding van het model van Cîteaux, en zet zich daar vol voor in, wat hem op de nodige kritiek door de verdedigers van Cluny komt te staan, die hij moeiteloos met de nodige ironie pareert: “… Wij hebben geen gehoorzaamheid beloofd aan de gewoonten van Cluny, maar aan de regels van Benedictus. U wil ons voortdurend leren, maar zelf weinig of niets doen. U leert ons met onze gelijken in stoet paard te rijden, goed onze neus te snuiten…”. Uiteindelijk zal de ouder wordende Willem zijn ambt neerleggen en kiezen voor de ‘witte monniken’ in de pas gestichte abdij van Signy, die zo afgelegen en verloren tussen de Ardense wouden ligt, dat zij een oase lijkt van rust en eenzaamheid. Hij ontziet het klooster van Bernardus in Clairvaux, met zijn zevenhonderd religieuzen – tweehonderd monniken en vijfhonderd broeders. Hij verlangt naar de eenzaamheid van de vroegere woestijnvaders. 

 

Middeleeuws obscurantisme?

Willem treedt tussendoor fel op tegen de nieuwlichter Petrus Abaelardus, die met de hulp van logica en dialectiek de geloofswaarheden begrijpelijk wil maken. Want zeg nu zelf, wat heeft een gewone gelovige aan dogma’s die hij niet verstaat? Bij Abealardus krijgt de rede het eerste en laatste woord. Zijn intentie is de theologie te bevrijden uit het kerkelijke keurslijf. Hij beschouwt ze als een objectieve wetenschap die niets met het persoonlijke leven te maken heeft. Omdat het hem wordt verboden nog verder te doceren in de school van de Notre-Dame plaatst hij zijn professorale leerstoel buiten de stadsmuren van Parijs in de kerk van Sainte-Geneviève (het huidige Panthéon), en wordt door deze symbolische daad de stichter van de eerste volkomen vrije universiteit. Je kunt hem zien als een voorloper van de scholastiek: de theologische school die een zuiver universitair fenomeen is. Zijn Willem en Bernardus dus typische anti-intellectuele vertegenwoordigers van het middeleeuwse obscurantisme? Verdeyen: “… De verhouding tussen rede en geloof heeft Bernardus (en Willem) levenslang beziggehouden. Bij mijn weten hebben zij nergens (in geen enkel schrift) de rede afgezworen. Ook hebben zij nooit gekozen tegen het leven noch tegen wereldse waarden. Vooral het woord ‘anti-intellectueel’ lijkt me buitengewoon ongelukkig…”.

 

The head and the heart

Eigenlijk wantrouwen Willem en Bernardus de gevierde professor vooral omdat leer en leven bij hem zo sterk uiteenlopen: “… Iedereen kende zijn veelbesproken levenswandel en meer bepaald zijn liefdesaffaire met Héloïse. Iedereen wist hoe kanunnik Fulbert zich op Abaelardus had gewroken door hem te laten ontmannen. Iedereen wist dat Abaelardus in alle kloosters waar hij kwam twist en tweedracht zaaide en dat hij in geen enkele kloostergemeenschap rust en vrede kon vinden…”. Willem en Bernardus maken zich zorgen over een zeer reëel probleem: “… de groeiende scheiding tussen theologie en spiritualiteit. De theologie werd een zuiver rationele wetenschap en de spiritualiteit werd verwezen naar het randgebied van ascese en mystiek (of nog erger: naar de irrationele sfeer van het gevoel)…”. Zo groeien rede en godsliefde definitief uit elkaar. De zuiver wetenschappelijke theologie wordt een agnostische studie en het geestelijk leven begint de broodnodige rationele reflectie te missen. Met alle gevolgen van dien. Zijn de misbruikaffaires binnen de kerk niet (gedeeltelijk) terug te voeren op deze schizofrene levenshouding? Zie ook Saul Bellow in mijn blog over “De decaan en diens december”: “… Corde gelooft in de hereniging van geest en natuur (uiteengedreven door de exacte wetenschappen)…”. Wat je niet door je ziel laat gaan heeft geen werkelijkheidswaarde, betoogt de decaan. Zie ook psychiater Jim van Os die in een artikel in Trouw (24.06.22) stelt dat het onverantwoordelijk is om de helft van het mens-zijn onder het tapijt te vegen, namelijk de spiritualiteit die ons eigen is. Zou het niet kunnen zijn dat hier mede de oorzaak ligt van het ongelooflijke en hartverscheurende aantal depressieve meisjes in onze samenleving? Vrouwen denken nu eenmaal niet in compartimenten zoals mannen.

 

Willems erfenis

Willem geeft zijn handschriften in bewaring bij de kartuizers omdat hij zijn eigen kopiisten niet vertrouwt. Ze herwerken en corrigeren zijn schrijfsels, wat hij absoluut niet kan waarderen. “… De eerste generaties hebben die schat goed bewaard, maar in het jaar 1606 heeft Dom Serval alle nog beschikbare handschriften van Mont-Dieu verkocht aan een Parijse antiquaar. Hij dacht dat gedrukte teksten al die ‘oude koek’ waardeloos maakten. Het fortuin verblindt soms de wakkerste geesten…”. De kartuizers en begijnen worden zijn trouwste lezers, en zij geven de inzichten van Willem weer door aan de Moderne Devotie. Het ‘Menologium Cistercience’ over de ‘zalige Willem’: “… Hij blonk uit in godsvrucht en kennis. Hij legde zich zozeer toe op contemplatie dat hij dikwijls in extase werd vervoerd en het gebruik van zijn zintuigen verloor. Zowel vóór als na zijn dood getuigden vele wonderen van zijn heilig leven en zijn gedachtenis staat in hoog aanzien…”.

 

De ‘minne’

Eén voor één worden in het kort Willems teksten behandeld, waarin het vooral gaat over zijn diepe affectie voor het goddelijke. De godsliefde heeft twee ogen die voortdurend knipperen, meent hij, de ‘minne’ en de ‘rede’.  “… De rede kan God niet zien tenzij in wat Hij niet is. De minne vindt geen rust tenzij in wat Hij is…”. De minne wil zich verliezen in God. De minne is van God uit gegaan en wil daarom naar Hem, haar oorsprong, terug. Wanneer die twee elkaar helpen, zijn ze in staat tot grootse dingen, die de ervaring zal leren. Hij heeft het over ‘de beide deurposten van ons huis’ - zie het Exodusverhaal waarin de Israëlieten hun deurposten moesten bestrijken met lamsbloed zodat de wrekende engel hun huis voorbij zou gaan - namelijk ‘lichaam en ziel’. De eucharistie ziet hij als ‘tegengif’ betreffende de ‘zoetheid van de verboden vrucht’ (in het paradijs) en ‘het gif ingespoten door de valse slang’ (de duivel). De monnik verzaakt de wereld om intens het ‘gelaat van God’ te zoeken.

 

Licht

Mensen kunnen God niet zien ‘van aangezicht tot aangezicht’. Dat zou hun dood betekenen. Maar ze kunnen wel ‘het licht dat van zijn aanschijn straalt’ gewaar worden. Een spiritueel licht als van een geestelijke zon, waarmee God immers elk mens verlicht die ter wereld komt (zie Johannes 1 vers 5-12). Dit licht wordt geblokkeerd door eigen zondigheid die wordt omschreven als een ‘tekort aan liefde’ (ik moest aan Etty Hillesum denken die zegt dat ze een hoop gruis en puin moet ruimen voordat ze bij haar innerlijke bron kan komen). Willem verliest al zijn wereldse zorgen als hij zijn innerlijke blik op God richt. “… In zijn tijd was de grote slogan niet ‘God is dood’ maar wel: ‘God is volkomen onkenbaar’…”, waar hij het dus niet mee eens is. Zie Mattheus 11 vers 27: “… Wat ons verstand niet door eigen inspanning kan bereiken, wordt ons geschonken door de Zoon…”. Willem is te typeren als een ontdekker van het goddelijke licht. Hij raakt gefascineerd door, ja, verliefd op dat onbeschrijflijke licht (zie ook Henk Kroese in “Als het nu eens zo is…” over de dichter Hans Andreus). De Geest van de Schepper stort zich uit in de geest van de mens en zo wordt de mens één Geest met God. Diepe emoties en uitzonderlijke ervaringen maken de mens sprakeloos (zie Antoine Bodar met Tijs van den Brink in “Adieu God”  – 18.04.22 ). Hij kan er alleen over spreken met symbolen in een vergelijkend perspectief. Daarom nemen veel mystieke auteurs hun toevlucht tot de taal en de beelden van het Hooglied. De meeste mystieke schrijvers hebben hun godsverhouding beschreven als een liefdesavontuur.

 

De ‘Gulden Brief’

De mens is geschapen om God lief te hebben: “… Dat is zijn ware natuur, zijn ware identiteit. Niettemin blijkt dat in vele gevallen de mens deze natuur verloochent, wanneer hij op zichzelf gericht blijft en hierdoor geestelijk verhardt…”. Dat hoeft niet zo te blijven: “… Schepper en schepsel zijn niet definitief van elkaar gescheiden. Gods Geest kan de diepe kloof overbruggen tussen tijd en eeuwigheid, de kloof tussen hemel en aarde, de kloof tussen de geschapen mens en Gods ongeschapen wezen…”. God doorboort ons pantser met pijlen van liefde: “… onze harten zijn ongezond zolang we door geen enkele liefde tot God worden verscheurd, wanneer ze de rusteloosheid van hun pelgrimstocht niet voelen, wanneer de zwakte van de naaste hen onberoerd laat…”. De pelgrim zet zijn schrede op het pad naar het onbegrensde Licht. De stip aan de horizon. De magneet die trekt. Willem is ervan overtuigd dat God de mens heeft geschapen uit een grondeloos liefdesverlangen. Hij ziet de mens als bekleed met koninklijke waardigheid. Waarom zou hij anders rechtop lopen? De blik naar boven kunnen richten? Hij moet derhalve wel verwant zijn met hogere wezens. De verheven positie van ieder mens stoelt niet op materiële premissen of goede komaf, maar op zijn eeuwige roeping. Verlaag jezelf dus niet door je blik naar beneden te richten zoals de dieren. Een lange brief van Willem over de grote stadia van het geestelijk leven  - “… De staat van de beginnelingen kan men animaal noemen, die van de gevorderden redelijk en die van de volmaakten geestelijk…” - wordt de “Gulden Brief” genoemd, omdat het als geen ander de westerse spiritualiteit samenvat. De rede wordt niet opzij geschoven, maar op haar plaats gezet: “… God raakt de mens boven de rede, maar niet zonder de rede…”. In de praktijk lopen de voornoemde fasen trouwens door elkaar.

 

Diep in mezelf vind ik niet mezelf

Al bevat ieder geloof een verborgen mystieke kern, toch zijn de meeste gelovigen geen mystici in de volle betekenis van het woord. Willem misprijst de eenvoudige gelovige  die onbekend is met spirituele ervaring op geen enkele manier: “… Het gaat in beide gevallen om hetzelfde geloof…” zegt hij, “… het wordt alleen op verschillend niveau beleefd en beleden…”. Al zijn de mystieke  gaven wel latent in iedereen aanwezig. Waarom bereiken niet alle gelovigen de toppen van het geestelijk leven? De mysticus Ruusbroec in het “Boecsken der verclaringhe”: “… Zij beantwoorden het bewegen Gods niet met passende verloochening van zichzelf, en staan aldus niet met levende inzet voor de tegenwoordigheid Gods. En zij zijn ook niet van harte bezorgd om zichzelf inwendig waar te nemen. Zo blijven zij steeds meer menigvuldig en naar buiten gericht dan inwendig en eenvuldig. Zij stellen hun daden meer uit goede gewoonte dan met innige aandacht, en achten de uitzonderlijke vormen, de belangrijkheid en de menigvuldigheid van hun goede werken hoger dan de zuivere mening en de liefde van God. Dat is de reden waarom zij uitwendig en verstrooid van hart blijven en niet gewaar worden hoe God in hen leeft met de volheid van zijn genaden…”. De meeste religieuze belevingen worden opgeroepen door gebeden en sacramenten, door liturgie en door meditatief gebed. Alle kerkelijke sacramenten zijn echter uiterlijke tekenen van een innerlijke werking. De hostie is geen voedsel voor de buik, maar voor de geest: “… God die voor ons inwendiger is dan onze inwendige vermogens, heeft toch uitwendige sacramenten ingesteld, die de innerlijke mens willen brengen tot de inwendige waarheid van het goddelijk leven…” (zie ook: “Gesprekken op maandag” van Vonne van der Meer). De mystieke beleving draait om een rechtstreeks, zeer uitzonderlijk contact, meestal van korte duur en erg verwarrend voor de menselijke psyche. Met andere woorden, daarna ben je nooit meer dezelfde: “… de menselijke geest blijft niet ongevoelig voor wat hij meemaakt, hij probeert steeds dieper te onderzoeken wat hem overkomt…” (zie ook de ‘nabij-de-dood-ervaring’). Het is evenwel onmogelijk je voor te bereiden op zo’n ontmoeting. God geeft de mystieke beleving aan wie Hij wil, wanneer Hij wil en zoals Hij wil.

 

Uitgave: Davidsfonds – 2001, 136 blz., ISBN 978 905 826 104 5, € 9,95

Rechtstreeks bestellen: klik hier