Menu

donderdag 8 september 2022

De decaan en diens december – Saul Bellow

 


Om wat dieper in de wereldliteratuur te duiken, ben ik de boekenlijst achterin de roman “Lolita lezen in Teheran” van hoogleraar Azar Nafis aan het doorspitten (zie mijn bespreking van Fitzgeralds “De grote Gatsby” en Nabokovs “Uitnodiging voor een onthoofding” ). Ik ga verder met de Joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow (1915-2005). De zoon van Russische emigranten won meer literaire prijzen dan welke auteur ook – drie National Books Awards, een Pulitzer en de Nobelprijs. Wat Dublin was voor Joyce betekende Chicago voor Bellow. Zijn filosofische, semi-autobiografische boeken beschrijven altijd de binnenwereld van eenlingen die hunkeren naar ‘verlossing’. Hoe ‘joods’ ís dat?!  In “De decaan en diens december” (1982) hoort de hoofdfiguur, de studentendecaan Albert Corde, een opgewonden hond blaffen. Hij ervaart dat blaffen als een protest tegen de beperkte belevingswereld waarin hij verkeert. ‘In godsnaam’, hoort hij de hond roepen, ‘zet het heelal wat verder open!’ Natuurlijk heeft Bellow het niet echt over honden. De woede en het verlangen van de blaffende hond zijn van hemzelf. En van ons. ‘In godsnaam, zet het heelal wat verder open!’. De tranen springen ervan in mijn ogen: dat is nu precíes waarom ik lees…

 

Dit gekkenhuis van een land

Het verhaal. De Amerikaanse campusdecaan en hoogleraar journalistiek bevindt zich met zijn mooie en innig geliefde vrouw een decembermaand in de zwaarwichtige, totalitaire, Byzantijnse hoofdstad Boekarest, waar zijn schoonmoeder in een ziekenhuis op sterven ligt: “… Hij was meegekomen naar Europa om zich tussen Minna en dit gekkenhuis van een land te plaatsen. Want de heren die hier de dienst uitmaakten waren duidelijk psychopaten. Er waren geen rationele gronden voor wat ze deden…” (zie ook: “Wachten op het Westen” van Nausicaa Marbe). Een vriend: “… ik denk dat je van je vrouw houdt. Net iets voor een rare als jij. Je hebt altijd van een vrouw willen houden. Precies wanneer de hele wereld ergens geen heil meer in ziet, raak jij geïnteresseerd. Typisch jij…”. Zijn echtgenote is een ‘harde’ wetenschapper: professor in de sterrenkunde. “… Minna was bezig, in Cordes beeldspraak, een naald uit het ene einde van het heelal samen te brengen met een draad uit het andere einde. Corde kon niet zeggen wat er, als dit eenmaal was volbracht, genaaid moest worden – dit was zo zijn manier om zich te concentreren op het ‘mysterium tremendum’. Nou ja, de kosmos ging hem dus boven de pet…”.  Over zijn zieke schoonmoeder: “… Voor je bij Valeria mocht moest je een steriel schort aantrekken en enorme, stugge sloffen. Daarnaast een operatiepetje en een masker…”. Aangaande de op haar huid vast getapete slangetjes: “… Kriskras over haar hele gezicht liepen stroken pleister, als de Britse vlag…”. Het hoofd van het ziekenhuis, leidinggevende bij de geheime politie, een harde bureaucraat, heeft de pee in omdat ze zijn patiënte zonder zijn toestemming hebben bezocht, en belemmert hun intensive care-visite zoveel mogelijk: “… De kolonel was een schrale, strak geüniformeerde man met een holle slapen, een man als een gevlochten zweep…”. En dat allemaal in het partijziekenhuis dat zijn schoonmoeder, als psychiater en voormalig minister van volksgezondheid, notabene zélf heeft opgericht. Hoe voorstelbaar: zie de schrijnende taferelen die zich hebben afgespeeld in zieken- en verpleeghuizen tijdens de coronapandemie. Nog veel meer is anno nu voorstelbaar: “… Zoals overal in Boekarest was de verlichting hier ontoereikend. Ze hadden een tekort aan energie in Roemenië – er was iets met abnormaal geringe regenval en een lage waterstand in de stuwmeren. Allicht, geeft de natuur de schuld…”. 

 

Haar bed als commandopost

Corde brengt zijn dagen hoofdzakelijk peinzend door op het oude kinderkamertje van Minna, in het appartement van zijn schoonmoeder en de min of meer invalide tante Gigi, die vanuit haar bed het huishouden drijft met welhaast ‘hysterische efficiëntie’: “… Toen hij de problemen van de stad beter kende – de rijen die zich ’s ochtends vroeg vormden, de oude vrouwen die met boodschappentassen van zeildoek de hele dag stonden te wachten – kon Corde Gigi’s virtuositeit op haar juiste waarde schatten… “. En even verder: “… Haar bed was een commandopost…”. Aardige vriendinnen, die van mening zijn dat er goede dingen horen te zijn in een doodshuis, “… Vooral voor mensen die biefstuk en mandarijnen vanzelfsprekend vonden, die het gemis zouden voelen als draken. Het was ongehoord wat ze in hun onschuld verslonden. Het moet voor die oudere vrouwen een verzetje zijn geweest een Amerikaan te voeden…”, doen haar boodschappen. Over het gebrek aan comfort: “… De woning werd al even terughoudend verwarmd als zij onderverlicht was. De radiatoren werden koud na het ontbijt. De waterleiding werd 's ochtends om acht uur afgesloten en pas aan het eind van de middag begonnen de kranen weer te lopen. Het bad had geen afsluiter. Je spoelde het toilet door met emmers water…”. Hij vertelt hoe je zelfs in privéwoningen wordt afgeluisterd door  - ironisch genoeg - de nieuwste Amerikaanse apparatuur. Wil je iets vertrouwelijks zeggen dan ga je naar buiten, en zelfs op straat stikt het van de ‘rondhangers’, waar de dikke flatbeheerder, Ionna, voortdurend verslag aan uitbrengt. Tegelijk is ze een vriendin van de familie: “… De conciërge beschermde, beminde en chanteerde de oude zusters. Hoe dit uit te leggen?…”. Als emigratie toegestaan was, zou het land binnen een maand leeg zijn.

 

Framing

Corde heeft zo zijn eigen problemen. Hij blijkt stekelige, bijtende krantencolumns te schrijven waar de universiteit op zijn zachts gezegd niet blij mee is. Over de lijdensweg en verwildering van zwarte gevangenen bijvoorbeeld. En de achterbuurten, misdaden en waanzinnige toestanden in County Jail – Chicago: “… het bewind van de blokbazen, de clandestiene circuits, afstraffingen, homo-terreur en steekpartijen op de ergste afdelingen; in ‘Doge City’, ‘H-1’;  de gevangenen die hun broekspijpen in hun sokken stoppen om te voorkomen dat ’s nachts de ratten tegen hun benen omhoog renden…”. De afgrendeling van miljoenen mensen mag dan een van de grootste prestaties van het communisme zijn, hoe zit het feitelijk met het ‘vrije’ Westen?  “… Corde had de kranten ervan beschuldigd het publiek in te nemen tegen Rufus Ridpath, directeur van County Jail, toen hij terechtstond wegens mishandeling van gevangenen. Ze hadden Ridpath stuk geschreven. Ze drukten belastende verklaringen af van niet bij name genoemde informanten. Groteske close-ups op de voorpagina gaven hem het aanzien van een gorilla. Dat ze dit de enige man flikten die het lef had de ergste afdelingen op te gaan en de controle over de gevangenis te heroveren op de blokbazen en hun bendes was een grof schandaal. ‘Het lijkt erop dat de media zich beter op hun gemak voelen tegenover charlatans, tegenover mensen zonder principes,’ had Corde geschreven…”.

 

Woke-cultuur

En dan was daar nog de vete met zijn verschrikkelijke neefje Mason - een rotjoch: “… Je moest goed naar Mason kijken om de menselijkheid in hem te ontdekken. Die was even moeilijk te zien als het dunne kwiklijntje in sommige thermometers…”. Een blanke student die zogezegd zelfmoord had gepleegd, was volgens Corde in werkelijkheid vermoord. Omdat de recherche niet al te actiebereid was, loofde Corde een beloning uit richting getuigen die meer wisten, waar de onderwereld vanzelfsprekend gretig op reageerde. Twee zwarte verdachten werden aangehouden. Een prostituée met een uitvoerig strafregister en een bajesklant die voorwaardelijk vrij was. Uitgerekend een vriendje van zijn neef, die onmiddellijk een verzetsbeweging en verdedigingscampagne organiseerde. “… De opstelling van de radicale studenten was dat de universiteit een heimelijke oorlog voerde tegen de zwarten en dat de decaan onder één hoedje speelde met de officier van justitie en de machtsmiddelen van de universiteit gebruikte om de zwarte man te grazen te nemen. Er werden resoluties aangenomen en gepubliceerd in het studentenblad, die de zaak breed uitmat…”. En even verder: “… Actievoerende campusbewoners ontvouwden de ideologische aspecten van de zaak – de universiteit probeerde de huisvesting van zwarten in de omgeving te beperken, ze weigerde zich te ontdoen van haar beleggingen in Zuid-Afrika, ze treuzelde met de uitvoering van een emancipatoir personeelsbeleid…”.

 

Tijdgeest

Als vertegenwoordiger van het straatvolk kwam Mason zelfs verhaal halen. Wat wist zijn gearriveerde oom nou helemaal van de maatschappelijke realiteit van authentiek Chicago? Waarom wilde oompje een zwarte bordenwasser aan het kruis nagelen? “… Als er toevallig een zwarte door het raam was gevallen, zou er in geen honderd jaar een beloning of onderzoek of rechtszaak zijn gevolgd. Hoeveel zwarten zijn er diezelfde week aan hun eind gekomen? Niks toestanden, niks O.M. of Grady, niks publiciteit…”. En ook dat was waar: “… Zwart of blank of oker of groen, er waren niet veel mensen in Chigaco die zich druk maakten om zo iets als gerechtigheid…”. Kortom, Corde werd onder vuur genomen door de media, en ze knalden erop los. Tot overmaat van ramp ging een jeugdvriend van vroeger, een louche advocaat die nog een appeltje met Corde te schillen heeft, zich ook nog eens tegen de zaak aan bemoeien. Hij belegde onmiddellijk een persconferentie om mee te delen dat hij geen cent honorarium zou accepteren voor het vertegenwoordigen van deze loser uit het getto (een goudmijn voor hem uit p.r.-oogpunt, of hij nu wint of verliest). “… Max en Mason waren het er onderling over eens dat hij, Corde, eigenlijk buiten het leven stond, van toeten nog blazen wist, en dat hij straf verdiende voor zijn bemoeizucht, voor het feit dat hij zich mengde in de werkelijkheid zoals de overgrote meerderheid der Amerikanen die ervoer – waarvoor die meerderheid zich zelfs opofferde. Alsof iedereen zei: ‘Dit is het leven, hier geef ik me voor. Andere mogelijkheden zijn er niet. Geen terughoudendheid, meedoen met de rest’…”. Een en ander doet me denken aan Joan Didion die in “Verhalen die we onszelf vertellen” beargumenteert dat de media in feite de tijdgeest bepaalt. Heden ten dage meer dan ooit – lijkt mij.

 

Een betoverende evenementenroes

Door het opvoeren van nóg een oude, schriele, drukke, bazige, uitgehongerde, intellectuele zwerfkat van een schoolvriend, inmiddels een topjournalist, “… een hogepriester en arbiter, wiens columns in dertig landen angstvallig en eerbiedig werden gelezen…”,  ja, “… een kleine griezel die het tot eersterangs-orakel heeft gebracht….”, waarmee Corde in zijn jonge jaren op de groene gekrulde banken in Lincoln Park  de grote schrijvers en filosofen las - Plato, Machiavelli, Baudelaire, Montesquieu, Spinoza, Whitman, Blake, Yeats, Rilke, Verlaine, Wittgenstein, Nietzsche, Shakespeare -  beschrijft Bellow het fenomeen van zogenaamde ‘objectiviteit’ in de pers.  “… Het grote publiek, de afnemer van zijn standpunten, noopte hem niet tot enige positiekeuze. Hij hoefde alleen maar door te blijven praten. Hij leefde (al betwijfelde Corde of je zo iets zenuwslopends leven moest noemen) in een soort betoverende evenementenroes, midden tussen de diepst ingrijpende ontwikkelingen van het tijdsgewricht, en hij vertolkte datgene waaraan men in de serieuze, verantwoordelijke kringen de meeste aandacht besteedde. Voor Corde had dat iets onechts en potsierlijks…”. Hijgerige journalistiek zonder inhoud. Corde gelooft in de hereniging van geest en natuur (uiteengedreven door de exacte wetenschappen). Zie de communistische tirannen die hun onderdanen toch ook maar doorlopend via hun ‘gevoel’ in de mangel nemen. Corde getuigt van het spirituele gat in de samenleving. Durft het woord ‘geest’ te gebruiken. Ook al wordt hij ervan beticht op de vlucht te zijn voor de materiële werkelijkheid van het huidige tijdperk, dat hij laatdunkend omschrijft als het ‘fantasmo-imperium’. “… Wat je niet door je ziel liet gaan bestond niet eens…”. Het gaat om ‘doorleefdheid’, om ‘bevinding’: “… De werkelijkheid bestond niet ‘daarbuiten’…”.

 

Dostojevskipraat

In feite ontmoet Corde in Boekarest meer ‘reinen van hart’ dan in heel de Verenigde Staten. Tegelijk moet je om wat voor elkaar te krijgen jan en alleman omkopen. De nieuwe rode klasse leeft als Texaanse miljonairs. De verdorvenheden van Sodom en de verering van de heilige Sophia gaan er hand in hand (wat een ‘Dostojevskipraat’!). Zijn oerdegelijke schoonmoeder, waar hij zich diep mee verbonden voelt,  blijft zich zorgen maken over haar getrouwde dochter: is een man uit dat verrotte Westen wel in staat tot een langdurige relatie? Corde vergelijkt het Amerikaanse idee van vrijheid, gelijkheid, democratie en welvaart met de stand van zaken in Chicago en constateert een vreemde vorm van verblinding. Een valse vertekening uit de hoek van de ‘vertolkers’. Een vreemd soort verwarring. Een gruwelijke indoctrinatie van het publiek bewustzijn: “… Daarom bestond de eerste daad der moraliteit erin de werkelijkheid op te graven, de werkelijkheid terug te halen, haar tussen de rotzooi uit te spitten…”. Zijn schrijven is een soort van ‘roeping’. “… Een bescheiden journalist zou gezegd hebben dat hij wat materiaal over Chicago bijeenzette. In vroeger dagen zou hij gezegd hebben dat de stad zijn rayon was. Maar jij zegt: ‘Deze taak is mij opgedragen,’ waardoor het geheel iets krijgt van een visionair project, of van de stem Gods die zegt: ‘Schrijf op, ik dicteer.’…”.

 

Loodvergiftiging

Ondertussen wordt Corde ook nog in de arm genomen door een gerenommeerde ‘hooivorkerige’ geoloog die wil dat hij helpt zijn onderzoek inzake chronische loodvergiftiging wereldkundig te maken. Volgens hem zijn de misdaad en maatschappelijke desorganisatie onder de bevolking van de Amerikaanse binnensteden terug te voeren op de uitwerking van lood: “… Kwestie van zenuwen, hersenbeschadiging…”. Met als gevolg geestelijke stoornissen die tot uitdrukking komen in culturele ontaarding: “… Overal zichtbaar zijn de prikkelbaarheid, emotionele instabiliteit, algemene rusteloosheid, verminderde scherpte van de verstandelijke vermogens, concentratiemoeilijkheden, enzovoorts…”. En even verder: “… We konden zelf de versuffing van het bewustzijn niet observeren omdat we er allemaal het slachtoffer van waren, en we zouden de afgrond in suffen zonder te merken dat we wegzonken…”. De wetenschapper was een gloedvol moreel ziener geworden: “… Hij beschuldigde de technologen. De toegepaste wetenschap, de technologie, dat waren de duistere machten die verantwoordelijk waren voor de vergiftiging van land, lucht en water, van de bossen, de dieren, de steden en onze eigen menselijke cellen…”. Toch? Hoe actueel! Verder over het dodelijke metaal: “… Het bloed snikt in ons binnenste. Onze hersens worden weker. Die ramp heeft ook het Romeinse Rijk getroffen. Het waren niet de barbaren, het waren niet de christenen, het was niet de morele verwording: zijn theorie is dat de werkelijke oorzaak lag in het gebruik van lood om te voorkomen dat de wijn zuur werd. Lood was de ware oorsprong van de krankzinnigheid van de ceasars. Het rijk ging ten onder aan loodhoudende wijn…”. Er zijn machten die de wereld maken, en er zijn machten die de wereld breken: “… Dit was de Apocalyps – de zoveelste Apocalyps die het publiek moest worden voorgeschoteld. Het zou niet meevallen. Het publiek was gewend geraakt aan ondergangsprofetieën- verzadigd…”. Wat heet – overvoerd! “… De ‘Homo sapiens sapiens’ had geen oor voor de poëzie van de aarde zelf, of, in dit geval, voor haar smeekbede. De mens zou zich reduceren tot een inferieure hominide…”.

 

Iéts dodelijks is er gaande

Corde’s aanvankelijke scepsis: “… Weer eens een directe materiële oorzaak? Als je mensen voorzag van werk, geld, kleding, onderdak, voedsel, ze beschermde tegen infectie en tegen  vergiftiging, dan waren ze niet misdadig, dan waren ze niet gek, dan wanhoopten ze niet?...”. Toch ervaart hij de wetenschapper gaandeweg als zijns gelijke. Wederom over het geestelijke tekort: “… dieper begrip was alleen aan de wetenschap voorbehouden, en daar dan nog binnen strikte grenzen. Dezelfde methodes, dezelfde soorten energie, waren niet toepasbaar op de diepere zijnsvragen. Het was zelfs denkbaar dat de wetenschap alle vermogen tot dieper begrip uit de rest van de mensheid had gezogen en voor zichzelf had gereserveerd. Daardoor bevond ieder ander zich in een toestand van grote zwakte. In deze zwakte hield men zich bezig met poëzie, schilderkunst, humanisme, flauwekul – idioterie…”. De geoloog wil beschermen en heil brengen: “… Die aarde die ik nu al een leven lang bestudeer is ook een wezen. Ze heeft ons allemaal gebaard, maar we zijn ondankbaar, hebzuchtig en kwaadaardig…”. Corde vindt de opvatting van de wetenschapper wel wat eenzijdig: “… Waar Beech giftig lood ziet, zie ik giftig denken of giftige theorievorming. De door ons gehuldigde opvatting van de stoffelijke wereld kon ons wel doen belanden in een loodzware kist, een sarcofaag die zelfs niet naar behoren zal worden beschilderd omdat niemand die kunst meer beheerst. Het einde van de filosofie en de kunst zal op het ‘geavanceerde’ denken hetzelfde effect hebben als schilfers loodverf of loodhoudende uitlaatgassen op kleuters. Welke van die factoren zal ons naar het einde der dingen voeren, denk je?...”. En even verder: “… Die loodconclusies zijn van hem, niet van mij. Iéts dodelijks is er gaande. Tot zover ben ik het met hem eens…”.

 

Zacht versus hard nihilisme

Zijn collega-journalist ageert scherp tegen Corde’s catastrofale eindtijdretoriek. Amerika is al genoeg in de ban van ‘de laatste dagen’. Dat is simpel een kwestie van show-business in optima forma (zie alleen al het megasucces van films als ‘Left Behind’). Hij vindt dat een gevaarlijke verstrooiing. Is een en ander niet medeschuldig aan het gezagsverval en de anarchie in Chicago? Massa’s mensen zijn om in balans te blijven op de pers aangewezen. Verslaggevers dragen verantwoordelijkheid voor de stabiliteit. Moeten hun best doen verstoring van de orde te onderdrukken. Door het kwaad geen zuurstof te geven, behoed je de samenleving voor anarchie. Volgens Corde is dat de comfortabele Amerikaanse mentaliteit: de pijnlijke waarheid moet verbloemd en verzacht worden. Misdadigers zijn zielige producten van een foute opvoeding die psychologische hulp nodig hebben. In Roemenië hoort  het kwaad erbij. Wordt de wreedheid geaccepteerd. “… In het andere kamp heerst de archaïsche norm, oriëntaals en despotisch, smart aanvaard als de grond van het bestaan, de werkelijke basis ervan…”. Deugen de meeste mensen, zoals opiniemaker Rutger Bregman beweert? Of zijn wij na de christelijke zondeval geneigd tot alle kwaad? Over de Russische ziel: “… Als wij onszelf hebben uitgeput met ons zachte nihilisme, zouden de Russen graag aankomen met hun harde nihilisme. Ze voelen zich menselijk superieur. Zelfs de Russische dissidenten, vooral van de rechtervleugel, slaan een hoge toon tegen ons aan. Ze zeggen: ‘Wij hebben geen rechtvaardigheid of persoonlijke vrijheid, maar we hebben wel warmte, menselijkheid, broederschap, en door smartelijke ervaringen hebben wij wel enig karakter. Al wat jullie ons te bieden hebben is supermarkten.’…”. Als Minna hem om advies vraagt inzake leesstof: “… Ik zal je Blakes Songs geven. De twee tegengestelde toestanden van de menselijke ziel…”.

 

Liefde

Corde en Minna krijgen toestemming de stervende nog één keer te bezoeken. Alle stalinistische realisme ten spijt bieden de verpleegkundigen vol compassie aan een kaarsje voor haar te branden: “… En Minna, astronome van beroep, die niets liever wilde. Ja, graag!...”. Als Corde naar het schier levenloze lichaam van de oude vrouw kijkt en geëmotioneerd uitspreekt dat hij van haar houdt, slaat alle meetapparatuur wild uit: alsof hij haar elektriseert! Minna zal een tijdje later zeggen dat dat het liefste is wat hij ooit tegen haar moeder heeft gezegd. De volgende dag sterft ze. Talloze generatiegenoten komen op haar begrafenis af, als representanten van het oude Europese leven, “… dat op zijn allerschandelijkst nog oneindig ver uitstak boven het huidige…”. Er komen allerlei condoléancebezoekers naar hun appartement. Sommigen met een bijbedoeling. Ze willen hun kinderen koste wat kost het land uit krijgen. Ouders drukken Minna cijferlijsten en manuscripten in handen. Prachtig beschrijft Bellow een Roemeense begrafenis: “… Binnen de poort stond een legertje kerkhofbedelaars te wachten, eerder oosters dan Europees. Dan herinnerde je je weer dat Istanbul naast de deur was, dat Caïro pal aan de overkant van het water lag…”. Niemand ergert zich aan het gestoorde gedrag van het stelletje verwilderde zigeuners, die met hun handen de begrafenistaart - zeg maar gerust - opvreten.

 

Over het onder het tapijt vegen van de helft van het mens-zijn

Ondertussen boort Corde’s voormalige schoolvriendje, de top-journalist, hem na een onverwachte ontmoeting in Boekarest, middels een krantenreportage totaal de grond in. Hij zou een mystieke zonderling zijn die eens wat meer aan ‘realpolitik’ moet doen. Dat heb je met die verwende ventjes uit bevoorrechte milieus: geen enkel besef van het normale leven. Psychiater Jim van Os in een interview in Trouw (24.06.22): “… Door de benardheid van de situatie waarin veel mensen leven is er mentaal voor hen geen ruimte om na te denken over verlichte ideeën, of zich te buigen over de vraag: hoe kunnen we ons weerbaarder maken voor de uitdagingen van deze tijd? Voor veel mensen is het leven allereerst ‘survival’. De onderklasse in de samenleving verblijft noodgedwongen in een soort slavernij. Denk aan de mensen die we door de straten zien racen voor bedrijven als Amazon en Uber. Als je bij deze mensen aankomt met ethiek, moraliteit of mooie vergezichten over vrede en veiligheid, krijg je een dikke middelvinger. Geef ons eerst maar wat meer inkomen, zeggen ze dan…”. Het schoolvriendje over gebrek aan ‘elitevorming’ aan de universiteit: “… Wie zou verheven mensentypes moeten, of kunnen maken van de zakenwereld, de technologen, de politici en de wetenschappers?...”. Afijn, eindelijk revange. Na veertig jaar. Had hij zijn zieltje maar niet bloot moeten geven aan een zo gehaaide interviewer, vindt Minna. Je kunt je maar beter tussen de sterren ophouden, zoals zij. Terwijl Corde thuis, op het balkon van zijn flat over Chicago uitkijkt, blijft hij echter door mijmeren over de ziel: “… De balkonleuning vertegenwoordigde voor hem deze zijde. De rest, aan gene zijde, trok voortdurend aan je als de vervollediging van je werkelijkheid…”. Psychiater Jim van Os in het voornoemde artikel: “… Cardiologen roepen al veertig jaar dat te veel cholesterol en weinig bewegen niet goed is. Dat nemen we serieus. Waarom zouden we dan niet ook veel meer serieus gaan nemen wat in het mentale domein blijkt, dat mens-zijn nu eenmaal een spirituele dimensie heeft? In feite is het onverantwoord om mensen te laten opgroeien in een samenleving waarin maar de helft van hun mens-zijn wordt erkend en de andere helft onder het tapijt wordt geschoven. En is dat niet in wezen wat we in onze neoliberale samenleving hebben gecreëerd?...”.

 

Uitgave: Agathon – 1983, vertaling Sjaak Commandeur & Rien Verhoef, 353 blz., ISBN 978 902 695 737 6, alleen tweedehands verkrijgbaar

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten