Menu

maandag 19 september 2022

Willem van Saint-Thiery en de liefde – Paul Verdeyen

 


Subtitel: Eerste mysticus van de Lage Landen

 

Vanwege mijn onverzadigbare spirituele honger zwerf ik vaak rond op het internet waar ik dit keer een boekje vond van Paul Verdeyen (1935, hoogleraar em. aan de Universiteit Antwerpen) over Willem van Saint-Thierry. Ik had nog nooit van de laatste gehoord, maar hij blijkt aan het begin te hebben gestaan van de westerse mystiek. In een ziekenkamer in het klooster van Clairvaux raakte hij in gesprek met de befaamde Bernardus van Clairvaux, en zo werden geestelijke inzichten geboren die hun weg vonden naar latere bekende mystici als Ruusbroec, Hadewijch en Johannes van het Kruis. 

 

De eerste biograaf van Bernardus

Verdeyen stelt dat de mystieke beleving tegenwoordig vaak wordt  beschouwd als de kern van álle religies, ja, als de diepste realiteit van iedere menselijke ziel. Daar kan ik niet over oordelen. Ik graaf enkel in de christelijke cultuur omdat ik daarin gepokt en gemazeld ben. Vanaf de twaalfde eeuw heeft de westerse kerk namelijk een geheel eigen spirituele traditie en reflectie op de mystieke beleving. Welnu, Willem van Saint-Thierry was onder mediëvisten voornamelijk bekend als de eerste biograaf van Bernardus van Clairvaux. Onder de naam van Bernardus heeft hij echter ook zélf nogal wat geestelijke literatuur geschreven. Willem is een zeer oorspronkelijk denker en kan zelfs als de theologische raadgever van Bernardus worden beschouwd. Zo uitbundig, alert en dominant als de extraverte Bernardus overkomt, zo bedachtzaam, traag en aarzelend betoont zich de introverte Willem. Hij moet rond 1075 geboren zijn  in de omgeving van Luik. Op jonge leeftijd vertrekt hij naar de Champagnestreek en leeft vervolgens in drie nog steeds bekende kloosters: hij wordt monnik in de abdij van Saint-Nicaise, in 1121 tot abt gekozen in de abdij van Saint-Thierry en in 1135 als cisterciënzer opgenomen in de abdij van Signy-l'Abbaye in de Franse Ardennen. Aangezien Willem buitengewoon goed op de hoogte is van de filosofische en theologische vragen van zijn tijd heeft hij waarschijnlijk lange studiejaren doorgebracht op een publieke en open school – naar men aanneemt de kapittelschool te Reims, de stad waar hij samen met zijn broer Simon opduikt -  en niet in een gesloten klooster. Uiteindelijk nemen beide heren het besluit geen wereldse maar een monastieke weg te volgen: de benedictijnse.

 

Zielsverwantschap

Over Bernardus: “… De jonge Bernardus (geboren in 1090) was in 1113 ingetreden te Cîteaux. Twee jaar later (in 1115) was hij door abt Stefanus met twaalf monniken naar Clairvaux gestuurd om er een nieuw klooster te stichten. Clairvaux was een woest en onvruchtbaar dal. De eerste stichters leefden er in de grootste armoede, ze moesten zich soms voeden met gras, bosplanten en boomschors. De grootste nood werd af en toe gelenigd met karren graan die door familieleden van Cluny aan de nieuwe woestijnbewoners werden geschonken. De gevolgen van het strenge leven lieten niet op zich wachten: de jonge abt werd levensgevaarlijk ziek…”. Daarop stuurt zijn meerdere Bernardus voor een jaar naar het landhuis van een edele dame:  ‘De reukerwten’. Hier ontmoet Willem Bernardus voor het eerst en ervaart hij een overweldigende zielsverwantschap: “… ik vond hem in een hutje zoals ze die wel voor melaatsen op een viersprong oprichten. Ik vond hem daar, zoals ik zei, op bevel van de bisschop en de abten, vrij van alle huiselijke beslommeringen, in – en uitwendige, alleen bezig met God en zichzelf, jubelend alsof hij in de geneugten van het paradijs vertoefde…”.  De verbluffende indruk die Bernardus op het gemoed van Willem maakt, zet zijn omgeving in lichterlaaie: het hutje wordt een koninklijke kamer en weldra een grootse kerk met een schitterend altaar. Het liefst wil Willem ogenblikkelijk cisterciënzer worden, maar op aanraden van Bernardus wacht hij daar nog vijftien jaar mee.  

 

Over de persoonlijke relatie tussen God en mens

Willem schrijft dat hij Bernardus vaak bezoekt. Als hij zelf doodziek is, haalt Bernardus hem naar Clairvaux, ‘om te genezen of te sterven’. Bernardus wordt zelf ook verzorgd in de ziekenboeg, waar veel heilige regels en voorschriften vervallen: “… De vegetarisch levende monniken mogen (of moeten) er tijdens de duur van hun ziekte vlees eten en de voorschriften voor het vasten vergeten. Zelfs de wet van het eeuwige stilzwijgen is er niet van kracht…”. De Bijbelse tekst van het Hooglied biedt Bernardus de juiste woorden en beelden om zijn persoonlijke godsontmoeting ter sprake te brengen. Hij deelt Willem zijn inzichten en ervaringen mee. Argeloos vertelt Willem: “… Om het niet kwijt te raken, legde ik iedere dag schriftelijk vast wat ik daarover vernam…”. In een unieke dialoog gaat het voor  het eerst in het westerse christendom over de persoonlijke relatie tussen God en mens: “… Wij spreken over een uitzonderlijke en zeer diepe beleving want ze heeft het leven getekend van beide gesprekspartners. Beiden zijn blijven nadenken en schrijven over de geestelijke zin van het Hooglied. Bernardus schreef 86 preken op het ‘Canticum cantoricum’ en Willem schreef zijn eigen ‘Commentaar’. Beide teksten worden beschouwd als de voornaamste werken van deze auteurs en als hoogtepunten van de middeleeuwse mystiek…”. Dankzij Bernardus vriendelijke mededelingen over zijn meest intieme zielenleven ontdekt Willem zijn eigen mystieke roeping. “… Zonder dat zij dit meteen beseften, hebben de beide zieke abten toen de grondslagen gelegd voor de mystiek in de westerse Kerk; zij beschreven de directe en passieve ervaring van Gods tegenwoordigheid in hun leven…”.

 

De toverglans van wereldse beuzelarijen

Willem dient als overste de gemeenschap van Saint-Thierry ruim veertien jaar. Het valt hem zwaar. Hij is veel liever met het innerlijk van zijn onderdanen bezig dan met wereldse zaken. Maar religieus leven is nooit een gewoon gewas geweest in de tuin van de menselijke natuur. Over zijn afkeer van ‘het slijk der aarde’:  “… Welke arme monnik spant zich de dag van vandaag niet in om schatten te verzamelen en om met dikke geldbuidels zelfs de rijken in de wereld voorbij te streven? Het grootste deel van de wereld is bezit van religieuzen. In de woestijnen worden paleizen opgericht, op eenzame plaatsen worden fijne cellen gebouwd… Wie niet kan paardrijden, leert het zo vlug mogelijk. Wie het wel kan, wil het vooral niet afleren. Overal zijn er processen tussen de religieuzen. Moge het dan om echte rechtsgedingen gaan, zodat ze niet onrechtvaardig blijken. Wij stelen niet en bedriegen niet. Maar al zijn we geen dieven en bedriegers, we hoeven toch niet van elke gelegenheid te profiteren (om ons bezit te vergroten)…”. Het vervreemdt ons van onze kern, ons ware wezen: “… door de toverglans van wereldse beuzelarijen en door de zware druk van onze begeerte zijn wij innerlijk totaal gevoelloos geworden… “. Het klooster van Saint-Thierry volgt de regels van de grote abdij van Cluny, wier pracht en praal Willem tegenstaat. Hij voelt veel meer voor de soberder en strengere levenshouding van het model van Cîteaux, en zet zich daar vol voor in, wat hem op de nodige kritiek door de verdedigers van Cluny komt te staan, die hij moeiteloos met de nodige ironie pareert: “… Wij hebben geen gehoorzaamheid beloofd aan de gewoonten van Cluny, maar aan de regels van Benedictus. U wil ons voortdurend leren, maar zelf weinig of niets doen. U leert ons met onze gelijken in stoet paard te rijden, goed onze neus te snuiten…”. Uiteindelijk zal de ouder wordende Willem zijn ambt neerleggen en kiezen voor de ‘witte monniken’ in de pas gestichte abdij van Signy, die zo afgelegen en verloren tussen de Ardense wouden ligt, dat zij een oase lijkt van rust en eenzaamheid. Hij ontziet het klooster van Bernardus in Clairvaux, met zijn zevenhonderd religieuzen – tweehonderd monniken en vijfhonderd broeders. Hij verlangt naar de eenzaamheid van de vroegere woestijnvaders. 

 

Middeleeuws obscurantisme?

Willem treedt tussendoor fel op tegen de nieuwlichter Petrus Abaelardus, die met de hulp van logica en dialectiek de geloofswaarheden begrijpelijk wil maken. Want zeg nu zelf, wat heeft een gewone gelovige aan dogma’s die hij niet verstaat? Bij Abealardus krijgt de rede het eerste en laatste woord. Zijn intentie is de theologie te bevrijden uit het kerkelijke keurslijf. Hij beschouwt ze als een objectieve wetenschap die niets met het persoonlijke leven te maken heeft. Omdat het hem wordt verboden nog verder te doceren in de school van de Notre-Dame plaatst hij zijn professorale leerstoel buiten de stadsmuren van Parijs in de kerk van Sainte-Geneviève (het huidige Panthéon), en wordt door deze symbolische daad de stichter van de eerste volkomen vrije universiteit. Je kunt hem zien als een voorloper van de scholastiek: de theologische school die een zuiver universitair fenomeen is. Zijn Willem en Bernardus dus typische anti-intellectuele vertegenwoordigers van het middeleeuwse obscurantisme? Verdeyen: “… De verhouding tussen rede en geloof heeft Bernardus (en Willem) levenslang beziggehouden. Bij mijn weten hebben zij nergens (in geen enkel schrift) de rede afgezworen. Ook hebben zij nooit gekozen tegen het leven noch tegen wereldse waarden. Vooral het woord ‘anti-intellectueel’ lijkt me buitengewoon ongelukkig…”.

 

The head and the heart

Eigenlijk wantrouwen Willem en Bernardus de gevierde professor vooral omdat leer en leven bij hem zo sterk uiteenlopen: “… Iedereen kende zijn veelbesproken levenswandel en meer bepaald zijn liefdesaffaire met Héloïse. Iedereen wist hoe kanunnik Fulbert zich op Abaelardus had gewroken door hem te laten ontmannen. Iedereen wist dat Abaelardus in alle kloosters waar hij kwam twist en tweedracht zaaide en dat hij in geen enkele kloostergemeenschap rust en vrede kon vinden…”. Willem en Bernardus maken zich zorgen over een zeer reëel probleem: “… de groeiende scheiding tussen theologie en spiritualiteit. De theologie werd een zuiver rationele wetenschap en de spiritualiteit werd verwezen naar het randgebied van ascese en mystiek (of nog erger: naar de irrationele sfeer van het gevoel)…”. Zo groeien rede en godsliefde definitief uit elkaar. De zuiver wetenschappelijke theologie wordt een agnostische studie en het geestelijk leven begint de broodnodige rationele reflectie te missen. Met alle gevolgen van dien. Zijn de misbruikaffaires binnen de kerk niet (gedeeltelijk) terug te voeren op deze schizofrene levenshouding? Zie ook Saul Bellow in mijn blog over “De decaan en diens december”: “… Corde gelooft in de hereniging van geest en natuur (uiteengedreven door de exacte wetenschappen)…”. Wat je niet door je ziel laat gaan heeft geen werkelijkheidswaarde, betoogt de decaan. Zie ook psychiater Jim van Os die in een artikel in Trouw (24.06.22) stelt dat het onverantwoordelijk is om de helft van het mens-zijn onder het tapijt te vegen, namelijk de spiritualiteit die ons eigen is. Zou het niet kunnen zijn dat hier mede de oorzaak ligt van het ongelooflijke en hartverscheurende aantal depressieve meisjes in onze samenleving? Vrouwen denken nu eenmaal niet in compartimenten zoals mannen.

 

Willems erfenis

Willem geeft zijn handschriften in bewaring bij de kartuizers omdat hij zijn eigen kopiisten niet vertrouwt. Ze herwerken en corrigeren zijn schrijfsels, wat hij absoluut niet kan waarderen. “… De eerste generaties hebben die schat goed bewaard, maar in het jaar 1606 heeft Dom Serval alle nog beschikbare handschriften van Mont-Dieu verkocht aan een Parijse antiquaar. Hij dacht dat gedrukte teksten al die ‘oude koek’ waardeloos maakten. Het fortuin verblindt soms de wakkerste geesten…”. De kartuizers en begijnen worden zijn trouwste lezers, en zij geven de inzichten van Willem weer door aan de Moderne Devotie. Het ‘Menologium Cistercience’ over de ‘zalige Willem’: “… Hij blonk uit in godsvrucht en kennis. Hij legde zich zozeer toe op contemplatie dat hij dikwijls in extase werd vervoerd en het gebruik van zijn zintuigen verloor. Zowel vóór als na zijn dood getuigden vele wonderen van zijn heilig leven en zijn gedachtenis staat in hoog aanzien…”.

 

De ‘minne’

Eén voor één worden in het kort Willems teksten behandeld, waarin het vooral gaat over zijn diepe affectie voor het goddelijke. De godsliefde heeft twee ogen die voortdurend knipperen, meent hij, de ‘minne’ en de ‘rede’.  “… De rede kan God niet zien tenzij in wat Hij niet is. De minne vindt geen rust tenzij in wat Hij is…”. De minne wil zich verliezen in God. De minne is van God uit gegaan en wil daarom naar Hem, haar oorsprong, terug. Wanneer die twee elkaar helpen, zijn ze in staat tot grootse dingen, die de ervaring zal leren. Hij heeft het over ‘de beide deurposten van ons huis’ - zie het Exodusverhaal waarin de Israëlieten hun deurposten moesten bestrijken met lamsbloed zodat de wrekende engel hun huis voorbij zou gaan - namelijk ‘lichaam en ziel’. De eucharistie ziet hij als ‘tegengif’ betreffende de ‘zoetheid van de verboden vrucht’ (in het paradijs) en ‘het gif ingespoten door de valse slang’ (de duivel). De monnik verzaakt de wereld om intens het ‘gelaat van God’ te zoeken.

 

Licht

Mensen kunnen God niet zien ‘van aangezicht tot aangezicht’. Dat zou hun dood betekenen. Maar ze kunnen wel ‘het licht dat van zijn aanschijn straalt’ gewaar worden. Een spiritueel licht als van een geestelijke zon, waarmee God immers elk mens verlicht die ter wereld komt (zie Johannes 1 vers 5-12). Dit licht wordt geblokkeerd door eigen zondigheid die wordt omschreven als een ‘tekort aan liefde’ (ik moest aan Etty Hillesum denken die zegt dat ze een hoop gruis en puin moet ruimen voordat ze bij haar innerlijke bron kan komen). Willem verliest al zijn wereldse zorgen als hij zijn innerlijke blik op God richt. “… In zijn tijd was de grote slogan niet ‘God is dood’ maar wel: ‘God is volkomen onkenbaar’…”, waar hij het dus niet mee eens is. Zie Mattheus 11 vers 27: “… Wat ons verstand niet door eigen inspanning kan bereiken, wordt ons geschonken door de Zoon…”. Willem is te typeren als een ontdekker van het goddelijke licht. Hij raakt gefascineerd door, ja, verliefd op dat onbeschrijflijke licht (zie ook Henk Kroese in “Als het nu eens zo is…” over de dichter Hans Andreus). De Geest van de Schepper stort zich uit in de geest van de mens en zo wordt de mens één Geest met God. Diepe emoties en uitzonderlijke ervaringen maken de mens sprakeloos (zie Antoine Bodar met Tijs van den Brink in “Adieu God”  – 18.04.22 ). Hij kan er alleen over spreken met symbolen in een vergelijkend perspectief. Daarom nemen veel mystieke auteurs hun toevlucht tot de taal en de beelden van het Hooglied. De meeste mystieke schrijvers hebben hun godsverhouding beschreven als een liefdesavontuur.

 

De ‘Gulden Brief’

De mens is geschapen om God lief te hebben: “… Dat is zijn ware natuur, zijn ware identiteit. Niettemin blijkt dat in vele gevallen de mens deze natuur verloochent, wanneer hij op zichzelf gericht blijft en hierdoor geestelijk verhardt…”. Dat hoeft niet zo te blijven: “… Schepper en schepsel zijn niet definitief van elkaar gescheiden. Gods Geest kan de diepe kloof overbruggen tussen tijd en eeuwigheid, de kloof tussen hemel en aarde, de kloof tussen de geschapen mens en Gods ongeschapen wezen…”. God doorboort ons pantser met pijlen van liefde: “… onze harten zijn ongezond zolang we door geen enkele liefde tot God worden verscheurd, wanneer ze de rusteloosheid van hun pelgrimstocht niet voelen, wanneer de zwakte van de naaste hen onberoerd laat…”. De pelgrim zet zijn schrede op het pad naar het onbegrensde Licht. De stip aan de horizon. De magneet die trekt. Willem is ervan overtuigd dat God de mens heeft geschapen uit een grondeloos liefdesverlangen. Hij ziet de mens als bekleed met koninklijke waardigheid. Waarom zou hij anders rechtop lopen? De blik naar boven kunnen richten? Hij moet derhalve wel verwant zijn met hogere wezens. De verheven positie van ieder mens stoelt niet op materiële premissen of goede komaf, maar op zijn eeuwige roeping. Verlaag jezelf dus niet door je blik naar beneden te richten zoals de dieren. Een lange brief van Willem over de grote stadia van het geestelijk leven  - “… De staat van de beginnelingen kan men animaal noemen, die van de gevorderden redelijk en die van de volmaakten geestelijk…” - wordt de “Gulden Brief” genoemd, omdat het als geen ander de westerse spiritualiteit samenvat. De rede wordt niet opzij geschoven, maar op haar plaats gezet: “… God raakt de mens boven de rede, maar niet zonder de rede…”. In de praktijk lopen de voornoemde fasen trouwens door elkaar.

 

Diep in mezelf vind ik niet mezelf

Al bevat ieder geloof een verborgen mystieke kern, toch zijn de meeste gelovigen geen mystici in de volle betekenis van het woord. Willem misprijst de eenvoudige gelovige  die onbekend is met spirituele ervaring op geen enkele manier: “… Het gaat in beide gevallen om hetzelfde geloof…” zegt hij, “… het wordt alleen op verschillend niveau beleefd en beleden…”. Al zijn de mystieke  gaven wel latent in iedereen aanwezig. Waarom bereiken niet alle gelovigen de toppen van het geestelijk leven? De mysticus Ruusbroec in het “Boecsken der verclaringhe”: “… Zij beantwoorden het bewegen Gods niet met passende verloochening van zichzelf, en staan aldus niet met levende inzet voor de tegenwoordigheid Gods. En zij zijn ook niet van harte bezorgd om zichzelf inwendig waar te nemen. Zo blijven zij steeds meer menigvuldig en naar buiten gericht dan inwendig en eenvuldig. Zij stellen hun daden meer uit goede gewoonte dan met innige aandacht, en achten de uitzonderlijke vormen, de belangrijkheid en de menigvuldigheid van hun goede werken hoger dan de zuivere mening en de liefde van God. Dat is de reden waarom zij uitwendig en verstrooid van hart blijven en niet gewaar worden hoe God in hen leeft met de volheid van zijn genaden…”. De meeste religieuze belevingen worden opgeroepen door gebeden en sacramenten, door liturgie en door meditatief gebed. Alle kerkelijke sacramenten zijn echter uiterlijke tekenen van een innerlijke werking. De hostie is geen voedsel voor de buik, maar voor de geest: “… God die voor ons inwendiger is dan onze inwendige vermogens, heeft toch uitwendige sacramenten ingesteld, die de innerlijke mens willen brengen tot de inwendige waarheid van het goddelijk leven…” (zie ook: “Gesprekken op maandag” van Vonne van der Meer). De mystieke beleving draait om een rechtstreeks, zeer uitzonderlijk contact, meestal van korte duur en erg verwarrend voor de menselijke psyche. Met andere woorden, daarna ben je nooit meer dezelfde: “… de menselijke geest blijft niet ongevoelig voor wat hij meemaakt, hij probeert steeds dieper te onderzoeken wat hem overkomt…” (zie ook de ‘nabij-de-dood-ervaring’). Het is evenwel onmogelijk je voor te bereiden op zo’n ontmoeting. God geeft de mystieke beleving aan wie Hij wil, wanneer Hij wil en zoals Hij wil.

 

Uitgave: Davidsfonds – 2001, 136 blz., ISBN 978 905 826 104 5, € 9,95

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten