De Schotse auteur Ali Smith (1962) vind ik een typisch voorbeeld van wat Susan Smit in mijn vorige blog een ‘heggenvrouw’ of ‘heggenrijder’ noemt: iemand die zich tussen twee werelden beweegt. In een prachtig interview in De Groene Amsterdammer (11.01.2023) zegt Smith dat je ‘altijd op de drempel moet staan’, anders ‘val je stil’. Achter de zichtbare wereld ligt de onzichtbare wereld: de wereld van kunst, literatuur, de ‘mythe’ misschien wel. Het boek kan een ‘deuropening’ zijn. De Bijbel heeft het over dat 'wat voor ogen is' versus 'wat er leeft in het hart'. Volgens mij is de boodschap van Smith dat in schrale tijden je ‘fantasie’ je kan redden (zie ook Viktor Frankl: “De zin van het bestaan”). Smith schreef een seizoencyclus bij elkaar waarvan ik eerder “Autumn” (2016), “Winter” (2017) en “Spring” (2019) besprak – “Summer” (2020) heb ik als het meest hermetische deel ervaren. Het gaat om dicht op de actualiteit staande, diepmenselijke verhalen over de cyclische tijd (de seizoenen) in combinatie met de lineaire tijd (de gebeurtenissen). “… Alles in de natuur zoekt de beste omstandigheden op, groeit naar het licht, beweegt in cirkels – en als mens doe je er goed aan hetzelfde te doen…”, schrijft Susan Smit. Dood en wedergeboorte. De laatste heeft het over ‘cirkelen naar je kern’. De geest ontwikkelt zich spiraalsgewijs: de geest komt vaak langs dezelfde plekken, maar toch met steeds een iets ander perspectief. De boeken van Ali Smith idem dito. Aan de ene kant, zegt de Bijbel, is er ‘niets nieuws onder de zon’: dag en nacht, zomer en winter zullen altijd bestaan. Aan de andere kant gaat ieder mens zijn eigen unieke pad.
Je innerlijke zomer
“Zomer” is prima nú te lezen, omdat het zich voor het overgrote deel in februari afspeelt. De proloog gaat over het opmerkelijke feit dat iedereen sinds een paar maanden ‘en?’ is gaan zeggen. Zoals in ‘nou en?’. De wereld is duidelijk onverschillig aan het worden. Zoals de zestienjarige Sacha in de aansluitende vertelling, die het tot hevige verontwaardiging van haar moeder geen bal kan schelen of een citaat, dat ze voor haar werkstuk van internet heeft geplukt, daadwerkelijk van Hannah Arendt is of niet. Sterker, ze weet niet eens wie Hannah Arendt is! “… Piekeren over dit soort dingen was wat de generatie van haar moeder deed als verdringingsmechanisme voor piekeren over de echte dingen die in de wereld gebeurden…”. Sacha werkt op het van te voren slim uitgedokterde ‘correcte aanvaardbare niveau’. Het is tien uur s’ avonds en haar broertje, Robert, is nog steeds niet thuis. “… Wat ben jij voor een moeder? Eentje die haar best doet voor allebei haar kinderen tegen onhaalbare verwachtingen in…”. Een spontane omhelzing verwijst voor het eerst naar de zomer: “… Sacha’s borst vulde zich met het soort warmte waar ze ooit, toen ze heel klein was, haar moeder naar had gevraagd omdat het zo fijn voelde, en haar moeder had gezegd ‘dat is je innerlijke zomer’…”. Geborgenheid. Veiligheid.
Gods mazzel
De volgende ochtend kunnen ze elkaar niet horen praten omdat de tv met het ontbijtnieuws keihard aanstaat en de afstandsbediening nergens te vinden is. Het nieuwste geintje van Sacha’s etterige broertje: “… Het lijkt alsof er sinds hij dertien is een duister vizier voor zijn ogen is gezakt en hij alles en iedereen bekijkt door een metalen sleuf…”. Hij wordt regelmatig de klas uit gestuurd omdat hij dingen zegt als “… wat is er eigenlijk mis mee als je zegt dat een zwarte een watermeloenglimlach heeft?...”, om zich vervolgens op het recht van vrijheid van meningsuiting te beroepen. Op de tv een domineese die het welvaartsevangelie (zie mijn blog over “Verlangen naar een nieuw christendom” van Samuel Lee”) de huiskamer in blèrt: “… Ik hoor zijn heilige stem, de heilige stem van de grote, almachtige God die tegen me spreekt, hij zegt het nu op dit moment, genade, mercy, mercy…”. Achter de domineese vliegt de teller met honderden dollars per seconde omhoog. “… God beloont hen die God geven wat God toekomt. God vergoedt hen die zich waardig tonen. God mazzelt hen die weldoeners zijn voor Gods goede kerk…”. Sacha’s moeder denkt dat de predikant iemand is uit haar acteerverleden. Dat weten we dan ook weer. En ze gelooft dat broertjelief bij de buren zit, die Sacha’s gescheiden vader en zijn nieuwe vriendin, die trouwens om een of andere onnavolgbare reden gestopt is met praten, blijken te zijn. Over de Brexit: papa stemde ‘blijven’ en mama ‘vertrekken’: hoe gek het is dat daarop papa vertrok.
Sacha maakt zich wel degelijk druk, maar over andere zaken dan haar moeder. De klimaatverandering bijvoorbeeld. Haar moeder behoort tot de mafketels die denken dat de opwarming van de aarde een hoax is. Sacha wil nooit van haar leven kinderen: “… Waarom zou je een kind in een ramp ter wereld brengen?...”. Ze slaat het aanbod van haar moeder om haar met de auto naar school te brengen af, omdat ze alles mijdt dat benzine slurpt. Hoe dapper is dat. “… Hoe langer Sacha leeft hoe gestoorder de soort waartoe ze behoort haar voorkomt…”. Haar laatste kleingeld geeft ze aan een dakloze: had híj maar een doneerknop. Haar hoogbegaafde broertje is ontzettend gepest. Zijn nieuwe houding als ‘lone wolf’ vormt zijn overlevingstactiek. Ooit maakte hij een film met zijn mobieltje over mensen met oortjes die in hun eigen bubbel bewegen. Een gegeven dat het hele boek door opduikt. Disconnected qua omgeving. De rollen die we spelen. Maar ook al doe je je voor als een ander, dan doe je dat nog steeds zelf, “… omdat jij degene bent die ze verzint…”. De maskers op de gezichten van de leugenaars van de planeet. Mondmaskers. De ‘virulente’ dingen die gebeuren. De uitstekende snavel van een meeuw die doet denken aan “… de maskers die mensen eeuwen geleden droegen in Venetië tijdens de pest…”. Als haar broertje haar een noodkreet stuurt met het verzoek alsjeblieft naar het strand (ze wonen in Brighton) te komen, spijbelt ze van school om hem te gaan zoeken. Als ze hem vindt, vraagt hij heel zielig of ze voor heel eventjes zijn hand wil vasthouden. Vervolgens wrijft hij haar hand onder zijn jas droog en drukt er iets glads en kouds in. Als ze haar hand tevoorschijn haalt blijkt hij er met drie-secondenlijm een glazen zandloper in vastgeplakt te hebben. Voor ‘de toekomst’. Omdat ze het er altijd over heeft dat er ‘geen tijd’ meer is om te wachten met het redden van de wereld. Ze kan het ding niet verwijderen zonder zich te snijden. Terwijl Robert er als een speer vandoor gaat, wordt de schreeuwende Sacha opgevangen door een jong stel dat toevallig langs loopt.
Prepuberaal buikspreken
Robert vindt de tijd waarin hij leeft geweldig. Hij kickt op ‘prepuberaal buikspreken’. “… De mensen die nu in Engeland aan de macht zijn, zijn genieën in manipulatie…”. Hij heeft groot ontzag voor de onbehouwen manier waarop ze wegkomen met hun patriottistische praatjes en vertolking van harteloosheid: “… De een is zijn held omdat hij tegen elke trend ingaat en de universele waarheden herschrijft om ze nog meer waar te maken. De andere is zijn held vanwege het tegenovergestelde – vanwege het briljant toepassen van leugens. Het is indrukwekkend. En vanwege het zien, volgen, cultiveren, gebruiken en enorm profiteren van de huidige trends, wat de beste manier is om trends te overleven…”. Hij heeft stiekem een ongewoon boeiend stuk uit het boek dat de vriendin van zijn vader aan het schrijven is, gelezen (hij heeft een sleutel van het huis van zijn vader en sluipt er vaak ongezien rond): “… de waarheid maakt plaats voor de authentieke leugen, met andere woorden wat door de kiezer emotioneel wordt ondersteund, of emotionele waarheid, het punt waarop de feitelijke waarheid er niet meer toe doet, wat vervolgens leidt tot totale ineenstorting van integriteit en tot tribalisme…”. Het meest aparte aan de hele coronaperiode vind ik ook nog steeds het ermee gepaard gaande fake news en de ontstellend makkelijk aanvaarde complottheorieën. Robert steelt een boek over Einstein, zijn held, uit een boekhandel, en gaat naar huis waar hij op zijn tenen naar zijn kamer glipt om al gapend een computerspel vol martelscènes te spelen en snel wat oervervelende porno te kijken.
Metamorfose
Dan hoort hij onbekende stemmen. Hij gaat op de overloop zitten om te horen wat er wordt gezegd en raakt daarbij per ongeluk een krakende traptrede, wat zijn moeder alarmeert. In de woonkamer zit het stel dat zijn gewonde zusje naar de eerste hulp en daarop thuis heeft gebracht: Art en Charlotte. En die kennen we. Uit “Winter”. Charlotte overdondert hem totaal. Zo’n schoonheid heeft hij nog nooit gezien. Voor het eerst van zijn leven staat hij in vuur en vlam: “… De naam CHARLOTTE licht op als een woord in neonletters. De bezoekster die Charlotte heet verlicht deze kamer. Robert zelf heeft het gevoel dat hij ook van neon is, weerlicht zigzagt door hem heen, hij glanst, kijk naar zijn armen, zijn handen, hij is ook een bron van licht vanwege haar. Nee, hij is licht, echt licht, het licht zelve. Niet alleen dat – hij is het soort licht waar je vederlicht van wordt…”. Plotseling snapt hij het flagrante verschil tussen porno en liefde. Een vrouw waar je zoveel eerbied voor voelt, behandel je niet als een stuk vee. Zoals Susan Smit het in mijn vorige blog ook al stelde, kun je ‘verandering’ niet tegenhouden. Het gebeurt gewoon: “… Het komt voort uit noodzaak. Je moet erin meegaan en iets maken van wat het van jou maakt…”. Bekering. Metamorfose. Gedaanteverwisseling. “… Het is altijd het antwoord op het onbeantwoordbare. Ook als het betekent in een tor veranderen, zoals in de versie van Kafka…”. En als je het hebt over je eigen bubbel: in het boek gaat het vaak over de Italiaanse Lorenza Mazzetti die in de vroege jaren vijftig een Britse film maakte: ‘Together’. “… Over twee mannen die bevriend zijn en allebei doofstom. De een is mager en lang, de ander is klein en gedrongen, ze zouden niet méér van elkaar kunnen verschillen, maar ze zouden ook niet sterker verbonden kunnen zijn…”. Ze dwalen en leven en werken in een kapotgebombardeerd landschap in Londen in de buurt van de dokken. Ze worden achtervolgd door een horde straatkinderen die hen bespotten, maar ze merken er niets van, omdat al hun aandacht gericht is op elkaars bewegende handen en mond en gezicht.
Roadtrip
Art en Charlotte zijn op weg naar Suffolk, voor ‘familiedingen’. Robert heeft net gelezen dat Einstein daar is geweest. Zijn moeder herinnert zich de ‘onsterfelijke zomer’ die ze er heeft beleefd. Waarom ze niet met hen meegaan, vraagt Art. On roadtrip. Zoiets onverwachts kunnen ze niet doen, meent moeders. “… Tijd die je besteedt aan het delen van levensmomenten met volstrekte of betrekkelijke vreemden kan soms heel goed uitpakken. Het kan in sommige gevallen zelfs je leven veranderen…”, aldus Art. Ondertussen vertelt Robert zijn zusje dat hij de afstandsbediening van de tv op de post heeft gedaan. Naar het eiland Deception, “… de plek op de grootste afstand van de bewoonde wereld…”, een eiland in Antarctica, “… zeg maar een eiland met een gat in het midden als de top van een vulkaan…”. Een eiland met een ‘kern’. Er is niets. Alleen vogels, meeuwen, stormvogels, pinguïns, robben en hun jongen. En ingestorte walvisstations. Het strand ligt overdekt met baleinen. “… Je hebt een stuk plastic ergens naartoe gestuurd waar het zal blijven liggen en nooit zal wegrotten en voor eeuwig een stuk afval zal zijn omdat het daar geen nut heeft? Zegt ze. En er moet een vliegtuig de wereld overvliegen om het te bezorgen alleen vanwege een stomme bevlieging van jou?...”. Hij haalt zijn schouders op (echt waar). Aan wie of hij het gestuurd heeft? “… De heer B.A. Lein, zegt hij…”. Ik rolde bijna van de bank van het lachen. Het herinnert me aan mijn man die in zijn jonge jaren wel eens een cent of een stuiver stortte op de bankrekening van zijn broer, onder het mom van de meest krankzinnige omschrijvingen. ‘Levering dope aan zware Joop’ passeerde moeiteloos. Maar een citaat over dat de desbetreffende bank zelf het meest stomme instituut ter wereld was, werd uiteindelijk niet meer gekopieerd. “… Jongens waren we, maar aardige jongens…” (sarcastisch).
Gierzwaluwen
Om tijdens de lockdown haar verstand niet te verliezen, schrijft Sacha in mei een brief naar een Vietnamese asielzoeker die gevangen zit in een detentiecentrum. Hero. Art en Charlotte hebben haar over zijn lot ingelicht. Ze vertelt hem een prachtig verhaal over gierzwaluwen, die in vijf dagen bijna 5000 kilometer afleggen, gemiddelde reizen van 19.000 tot 21.000 kilometer maken, en de zomer aankondigen. “… Ze foerageren tijdens het vliegen, ze eten vliegen en insecten en hebben zich aangepast om de stekende van de niet-stekende te onderscheiden - ze kunnen bijvoorbeeld hommels onderscheiden van andere bijen. Wist je dat hommels tot het geslacht ‘Bombus’ horen? Alsof het vliegende bommetjes zijn? – en ze drinken regen tijdens de vlucht of dalen af om over het oppervlak van een rivier te scheren zonder te landen, en ze slapen zelfs tijdens de vlucht – hun hersens kunnen zich aan één kant uitschakelen zodat ze wat rust krijgen terwijl de andere kant wakker blijft…”. Gierzwaluwen blijven voor eeuwig en altijd bij dezelfde partner, ook al zien ze elkaar maar één keer per jaar. Ze broeden omstebeurt op de eieren. Hun jongen kunnen een behoorlijke tijd in een comateuze toestand overleven als ze geen kans zien genoeg voedsel op te scharrelen. En als de jongen eenmaal het nest uit vliegen, zullen ze minstens een jaar en meestal een paar jaar niet meer op de grond komen. Aan het eind van het boek zal Hero schrijven dat de gierzwaluwen hem hebben doen denken aan de legendarische feniks, die altijd weer uit zijn as herrijst.
Wegblaasmos
In het tweede deel van het boek flitst het verhaal naar de inmiddels 104-jarige Daniel Gluck, die in Suffolk zit weg te suffen, waar Art en Charlotte met hun volgeladen wagen naar op weg zijn. Om een steen, de helft van een kunstwerk van Barbara Hepworth, die de overleden moeder van Art ooit van hem heeft gejat, terug te gaan brengen. De andere helft bestaat uit een steen met een gat, wat me doet denken aan Susan Smit die dergelijke stenen verzamelt, omdat ze voor haar de ziel symboliseren. Daniel kennen we uit “Herfst”. In zijn dromen en gedachten verkeert hij meestal in een detentiekamp op het Isle of Man, waar hij tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleef als ongewenste vreemdeling. Wat is het verschil met Hero? De joodse Daniel herinnert zich een kunstenaar die tekeningen maakte voor zijn pasgeboren kind: “… Op veel ervan loopt een klein meisje door de hel met een ballon die aan een touwtje danst. De hele weg door de hel blijft de ballon in de lucht boven haar en het meisje loopt rond, nieuwsgierig, onbevangen, onberoerd, en even krachtig als – steeds krachtiger, naarmate de tekeningen zich vermenigvuldigen, dan – alle helse dingen die om haar heen gebeuren. Er zijn ingestorte huizen, schavotten en galgen, mensen die in stukken in bomen hangen, hommage aan Goya, zegt meneer Uhlman wijzend, en het kind loopt door het geplunderde landschap langs opgestapelde bergen schedels. Ze komt langs een opgehangen vrouw. De gruwel raakt haar niet. Ze maakt een dansje met een vrolijk skelet. De dag dat hij Daniel laat toekijken hoe hij tekent, voegt meneer Uhlman vogels toe aan een afbeelding met een vogelverschrikker. Er snijdt een pad door de afbeelding. Het meisje met de ballon heeft erover gelopen, heeft een paar andere kinderen ontmoet, en ze lachen allemaal onder de vogelverschrikker, een opgezwollen dode soldaat, omdat er een vogeltje op zijn hoed zit te zingen…”. Alsof ze hun ‘innerlijke zomer’ hebben behouden. Het doet me een beetje denken aan Banksy. Daniel maakte ook Kurt Schwitters mee: “… Hij is de kunstenaar die s’ avonds blaft als een hond en zijn geblaf overal in de straten van het kamp wordt gehoord…”. Van gestolde pap boetseerde hij beelden die gingen ‘leven’ omdat ze door de schimmel groen uitsproten. Even later schrijft een ooit ‘groen’ schoolmeisje “… dat de smerigheid die elke dag om ons heen gebeurt een groeisel zonder wortels is. Goedheid lijkt op knolraap! De smerigheid wil maar één ding, meer van zichzelf. Het wil zelf zelf zelf zelf niets dan steeds opnieuw zelf…”. Als ‘wegblaasmos’: “… Alleen al de daad van dit denken schopt het los en blaast het weg. Grote gedachten. Je kent me. Ik zal ze je niet besparen…”.
Lachen man…
Een heel hoofdstuk gaat over Daniels zusje Hannah, een verzetsstrijdster. Ze zorgt ervoor dat mensen een nieuw persoonsbewijs krijgen. Om geluk te hebben is verandering nodig: “… Er gebeurt iets echts, iets even metamorfoserends als rups en vlinder…”. Toen ze jong was lag ze veel op bed vanwege migraine. De spetterende show aan de binnenkant van haar oogleden was de pijn zeker waard. Ze luisterde naar het ‘zomergeluid’ van haar familie, aan de ene kant van haar kamer. En het ‘zomergeluid’ van de stad, aan de andere kant. Ze werd verliefd op een andere verzetsstrijder die haar vertelde “… dat lachen de beste manier was om zwanger te worden, dus wat ze ook deed, ze kon beter maar niet lachen…”. Ze kreeg toch een kind. Ze vertelt over het gevaarlijke leven van haar zelf, haar vader, haar broer. “… Haar moeder was godzijdank veilig dood in de hemel…”. Ze bracht mensen over de grens naar Zwitserland, wier uithoudingsvermogen ze moest testen, want de wetten veranderden steeds: “… Nu moet je tien kilometer binnen de Zwitserse grens zijn voordat je van de Zwitsers mag blijven…”. Over de goden die zich gek lachen om al die mensen die als mieren door elkaar krioelen: “… ze zijn soms wreed, de goden. Ze houden van lachen, ze lachen soms zo hard om ons dat ze hun buik moeten vasthouden zodat hun buik niet barst van het lachen en al hun goddelijkheid uit hen lekt. Zorg dat je nooit een god laat barsten…”. Daniel en Hannah schreven brieven naar elkaar die ze verbrandden (‘herfstzusje aan zomerbroer’). Ze geloofden net als Susan Smit dat hun positieve energie de ander zou bereiken. Dat het de wereld op zijn eigen manier zou veranderen. Zoals de ooit verstrengelde deeltjes in de kwantumfysica.
You Are My Sunshine
En passant wordt het ongelooflijke verhaal van Lorenza Mazzetti vertelt die met hangen en wurgen haar Londense jaren overleeft en filmt, schildert, exposeert, schrijft en publiceert tot ze op tweeënnegentigjarige leeftijd overlijdt in Rome. Haar familie is omgekomen tijdens een ‘zomermoord’. Haar werk, dat doet denken aan Henri Matisse en Charlotte Salomon, gaat altijd over “… de scheuring die optreedt wanneer onschuld en kennis elkaar treffen, en over hoe je die onschuld kunt bewaren, zelfs in de kern van een verpletterde volwassen psyche…” (zie de tekeningen van meneer Uhlman hierboven). Citaat: “… Creativiteit is cultureel, niet omdat ze een afgeleide ervan is, maar omdat ze ernaar streeft cultuur te genezen. Kunst die is verzadigd van het onbewuste fungeert als een compenserende droom in het individuele: ze probeert diepgewortelde problemen aan de kaak te stellen en weer in evenwicht te brengen…”. Over geallieerde soldaten die in de Tweede Wereldoorlog met een stel in shock verkerende Italiaanse kinderen bij een paar graven Engelse liedjes gaan zingen: “… Het eerste liedje dat ze hun leren? ‘You Are My Sunshine’…”.
De andere wereld
In Suffolk eist de moeder van Sacha een paar uurtjes op voor haarzelf. Om te wandelen. In haar eentje. Een route die haar dertig jaar terugvoert in de tijd, toen ze hier tijdens een tournee met een feministisch toneelgezelschap Dickens en Shakespeare speelde. “David Copperfield” waarin ze de woorden in de openingszin ‘Hero of my own life’ vertolkte als ‘Heroine of my own life’ en “Wintersprookje”, waarin ze als standbeeld van de koningin levend werd. Over het stuk: “… Het is alsof het zegt: wees niet bang, er is een andere wereld mogelijk. Als je opgesloten zit in de wereld op zijn slechts, is dat belangrijk…”. Toen ze ruzie kreeg met haar collega’s ging ze naar buiten om een eindje te lopen. Misschien kan ze de kerk terug vinden die ze zag. Ze herinnert zich de ‘groenheid’ van die zomer: “… Het lichte goud, donkere goud van de velden die zich uitstrekken vanaf zee, en het groen van alles, groen, donkergroen, de bomen verderop aan de weg werpen lange Engelse schaduwen, zoals je je een zomer voorstelt…”. Even verder: “… Zomer is als over zo’n pad lopen, op weg naar licht en donker tegelijk. Want zomer is niet alleen een vrolijk verhaal. Want er is geen vrolijk verhaal zonder het donker…”. Wij leven bij de gratie van tegenstellingen. De mystiek: “… En de zomer gaat echt en zeker helemaal over een verbeeld einde. We gaan er instinctief op af alsof het iets moet betekenen. Altijd zoeken we ernaar, kijken we ernaar uit, zijn we er het hele jaar naar op weg…”. Ja, “… Alsof het daar altijd allemaal om ging, jouw tijd op aarde…”. Maar het ‘zomersprookje’ houdt je voor de gek: “… Het kortste en onbetrouwbaarste van de seizoenen, het seizoen dat niet ter verantwoording geroepen zal worden – want de zomer laat zich helemaal niet oproepen, behalve in stukjes, fragmenten, momenten, herinnerde flitsen van zogenaamd of verzonnen volmaakte zomers, zomers die nooit hebben bestaan…”.
Archetypisch
Ze heeft het over de ‘archetypische’ weg die ze die zomer liep. “… Zelfs nu ik er midden in zit kan ik het midden niet bereiken…”. Het pad voerde langs een kerk waarin het prachtige ‘Bryer Lauter’ van Nick Drake klonk. Op een steen boven de openstaande deur een gebeitelde Bijbeltekst: “… De nacht is voorbij gegaan, en de dag is nabij gekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis, en aandoen de wapenen des lichts…”. Een oud rijmpje komt in haar op: “… In de tijden van toen, denkt ze. Waren ridders nog koen…”. In de kerk was een ontzettend vriendelijke man een oude kerkbank aan het restaureren. Hij dronk met haar een bekertje koffie op de begraafplaats. Ze praatte met hem over dat het zo’n ‘heerlijke’ zomer was en dat, wat we ook doen, “… niet dicht bij die heerlijkheid kunnen komen…”. Ik denk: niemand kan God zien en leven. De man vertelde dat ‘zomer’ ook een woord was voor de latei, de bouwkundig belangrijkste balk in het kerkje. “… Houdt een vloer en een plafond overeind, allebei…”. Ik denk aan de sluitsteen waarop ik ooit werd gewezen in de kerk van Deurne (zie mijn blog over “Als Freya zich laat zien” van Henk Vreekamp). “… Een zomer kan veel gewicht dragen, zegt hij. Daarom noemen ze paarden die veel gewicht dragen zomers…”. Ik denk: ‘He’s got the whole World, in His hand’.
Heks
Ze herinnert zich dat de man vertelde dat zijn vader zweerde dat je met midzomernacht je jasje binnenstebuiten moest dragen uit respect voor de feeën. Anders bezorgden ze je het hele jaar ellende. Ze hielp hem de kerkbank beitsen. Ze gelooft dat ze nooit meer zo gelukkig is geweest als toen, tijdens haar ontmoeting met haar persoonlijke ‘tovenaar’. Misschien hebben we allemaal zo’n ‘tovenaar’ nodig. Hij gaf haar genoeg energie voor de rest van haar leven. Ze vindt het kerkje inderdaad terug. En de steen waarop ze een wonderschoon gedichtje las over “… De boom in mij die nooit sterven zal. Of ik nu as ben of stof. Die boom verbindt ons met het heelal. Met de hemel en de hof. De boom in mij die nooit sterven zal. Zo zoet is geen verliefde zucht. Als haar bedeesde muziek in het al. Van bladeren en van lucht…”. Ze maakt er een foto van met haar telefoontje, waarop bij nader inzien trouwens alleen wat felgekleurd korstmos is te ontwaren. Als bonus nog een verrassend citaat over een oude tante van Art: “… Charlotte vindt dat Iris er een beetje uitziet zoals een haag eruit zou zien als een tekenaar voor een animatiefilm een personage bedacht dat bedoeld was als haag. Haar haar is wild. Ze kijkt ertussendoor met de heldere ogen van een vogel…”. Dát is nog eens een heks!
Uitgave: Prometheus – 2020, vertaling Karina van Santen & Martine Vosmaer, 368 blz., ISBN 978 904 464 499 9, € 21,99
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten