zaterdag 16 maart 2024

De verdronkenen en de geredden (essays) – Primo Levi


“… Since then, at an uncertain hour, / That agony returns, / And till my ghastly tale is told / This heart within me burns…” –  S.T. Coleridge

 

Uit het voorwoord in het laatste boek dat de Joods-Italiaanse schrijver en Auschwitz-overlever Primo Levi (1919 – 1987) heeft voltooid, “De verdronkenen en de geredden” (1986): “… hoeveel van de concentratiekampwereld is dood en komt niet meer terug, net als de slavernij of het duel? Hoeveel is al terug of komt weer terug? ...”.  Refererend aan de antisemitische leuzen - ‘kankerjood’, ‘kindermoordenaar’, ‘Hamas is my brother’, ‘Juden raus’, ‘From the River to the sea, Palestine will be free’ - die afgelopen zondag opklonken tijdens de demonstratie bij de opening van het Holocaustmuseum in Amsterdam, vrees ik het ergste. Een en ander geeft ook aan hoe moeilijk het blijkbaar is ‘tussen de tegenstellingen te leven’, zoals Robert Bly schrijft, zie mijn vorige blog: “… we strekken onze armen uit, duwen de tegenstellingen zo ver mogelijk uit elkaar en leven vervolgens in de resonerende ruimte er tussen…”. Levi: “… we hebben zo’n sterke behoefte om het terrein te verdelen in ‘wij’ en ‘zij’ (misschien omdat we van oorsprong kuddedieren zijn), dat dit schema, de tweedeling vriend-vijand, de voorrang heeft boven alle andere…”.

 

Begrijpen

Het is in “De verdronkenen en de geredden” of Primo Levi tegenover je zit op de bank terwijl hij over de tijd die hij doorbracht in een concentratiekamp vertelt. Zelfs de ss’ers hielden de kampbewoners cynisch voor dat, mocht er iemand overleven, geen mens de gruwelijkheden zou geloven die ze hadden meegemaakt, aldus Levi. De Holocaust was een unicum. Een lucide samenspel van technologisch vernuft, fanatisme en wreedheid. De grootste misdaad in de geschiedenis van de mensheid tot dusver. En Levi wil die ‘begrijpen’: “… Ik wil hier onderzoeken hoe het geheugen omgaat met extreme ervaringen van geleden of bedreven kwaad…”. De gekwelde kent geen rust: “… Wie eens is gemarteld is, blijft gemarteld worden…”. Even verder: “… Het vertrouwen in de mensen, door de eerste slag in je gezicht geschokt, door de marteling vernietigd, herstelt nooit…”. Zijn vragen aan de daders: “… Waarom heb je dat gedaan? Gaf je je er rekenschap van een misdaad te plegen?...”. Waarom gaat Levi nóg een keer door deze hel? “… Het is niet gemakkelijk noch aangenaam om die afgrond van gemeenheid tot in zijn diepste diepte te peilen, maar ik denk toch dat we dat moeten doen, omdat wat men gisteren heeft durven doen, morgen weer geprobeerd zou kunnen worden, onszelf of onze kinderen zou kunnen treffen…”.

 

Geheugen, spreek

Het punt is: daders kruipen op allerlei manieren onder hun verantwoordelijkheid uit. Ze ‘vergeten’ dingen. Ze verdringen herinneringen. Ze spiegelen zich het gebeurde anders voor dan het was. Ze geloven al gauw in hun eigen leugens. Zo werkt de menselijke geest blijkbaar. De excuses: “… onze opvoeding is er een geweest van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, ontzag voor de meerdere, nationalisme; we zijn volgestopt met leuzen, dronken gevoerd met ceremonieel en manifestaties, ze hebben ons geleerd dat recht is wat goed is voor ons volk en waarheid wat de Führer spreekt…”. Kortom, het ligt altijd aan de ander en iedereen zou in hun plaats precies hetzelfde hebben gedaan. Er bestaan geen betrouwbare antwoorden. De nazi-top bedacht inderdaad allerlei trucs om de gewetens van hen die het ‘vuile werk’ moesten opknappen te ontzien: “… De Einsatzkommando’s, die achter het Russissche front burgers doodschoten op de rand van massagraven die de slachtoffers zelf moesten graven, kregen zoveel drank als ze wilden, zodat het bloedbad overspoeld werd door alcohol…”. De Hamas-strijders die Israël  op 7 oktober binnenvielen waren ook high van captagon, een jihadi-drugs waardoor je zonder angst gruweldaden kunt plegen, aldus de Israël Defense Forces en de Amerikaanse regering. Welbekende eufemismen dienden in het Derde Rijk om vriend en vijand een rad voor ogen te draaien: ‘Endlösing’, ‘Sonderbehandlung’. Het was óók een oorlog tegen het herinneren, “… een Orwelliaanse vervalsing van het geheugen, een vervalsing en ontkenning van de werkelijkheid, tot en met de uiteindelijke vlucht uit diezelfde werkelijkheid…”. Zie Hitler’s laatste jaren, vooral vanaf de eerste Russische winter: “… Hij had zijn onderdanen de toegang tot de waarheid verboden en ontzegd en daarmee hun moreel besef en hun geheugen aangetast, maar had al doende hoe langer hoe meer, tot de uiteindelijke paranoia van de Bunker, de weg naar de waarheid ook voor zichzelf versperd. Net als alle kansspelers had hij een net van bijgelovige leugens om zich heen geweven, waarin hijzelf ten slotte was gaan geloven met hetzelfde fanatisme dat hij van alle Duitsers eiste…”.

 

Dood van de ziel

Een satanisch systeem als dat van de nazi’s heiligt de slachtoffers niet, aldus Levi, het corrumpeert ze: “… door de ontberingen die ze te verduren hadden, vervielen ze in enkele weken of maanden tijd tot een staat waarin niets meer telde dan overleven, een staat van dagelijkse strijd tegen honger, kou, uitputting en mishandeling waarin er voor keuzes (en in het bijzonder morele keuzes) geen enkele ruimte was…”. Er was sprake van een rigide of-of: onmiddellijke gehoorzaamheid of de dood. Er bestond overal een grijze laag, een tussenlaag van ‘halve gewetens’, van ‘hybride schepselen’, meer blinde dan misdadige geprivilegieerden en dubbelzinnige, tot compromissen bereide collaborateurs met het nationaal-socialisme: “… Het verlaagt zijn slachtoffers en maakt ze gelijk aan zichzelf, omdat het grote en kleine medeplichtigen nodig heeft…”. Daar komt de machtsfactor bij: “… Macht is als morfine of heroïne: de behoefte aan beide is wie ze nooit geprobeerd heeft onbekend, maar na de inwijding, die (zoals in Rumkowski’s geval) toevallig kan zijn, volgt de verslaving en de noodzaak van steeds hogere doses; dan begint ook de weigering de werkelijkheid te zien en de terugval in kinderdromen van almacht…”. Onder de slachtoffers werd welbewust gerekruteerd: “… de beste manier om hen te binden is hen met schuld te belasten, hen met bloed te besmeuren, hen zoveel mogelijk te compromitteren; zo worden ze medeplichtig aan hun opdrachtgevers en kunnen niet meer terug. Dat dit de manier is, is alle misdaadorganisaties in alle tijden en landen bekend, de maffia heeft nooit anders gedaan…”. Het bedenken en realiseren van de Sonderkommando’s is de meest demonische misdaad van het nationaal-socialisme geweest: “… Enkele getuigen hebben verklaard dat er grote hoeveelheden drank aan die ongelukkigen werden verstrekt en dat ze zich in een permanente staat van totale afstomping en uitputting bevonden…”. De nazi’s doodden de ziel. Levi: “… het overkomt ons overlevenden dikwijls, als we onze verhalen vertellen, dat onze toehoorder zegt: ‘Ik had het in jouw plaats geen dag uitgehouden.’ Dat is een loze bewering: niemand is ooit in de plaats van een ander. Elk individu is zo’n ingewikkeld object dat het zinloos is zijn gedrag te willen voorspellen, zeker in extreme omstandigheden; niet eens je eigen gedrag kun je voorspellen…”. Hij haalt Thomas Mann aan die zegt dat de mens een ‘warrig’ schepsel is, “… en des te warriger wordt, kunnen wij daaraan toevoegen, naarmate hij aan grotere spanningen wordt blootgesteld: dan heeft ons oordeel geen vat meer op hem, zoals een kompas dol draait bij de pool…”.

 

Schaamte

Robert Bly in “De Wildeman”, zie mijn vorige blog: “… iedere overweldiging, of het nu seksuele of lichamelijke mishandeling betreft, veroorzaakt binnen vijf minuten een schaamtegevoel dat dertig jaar blijft hangen…”. Levi  schrijft dat hij zich schaamt in leven te zijn: “… Wie in leven bleven, waren bij voorkeur de slechtsten, de egoïsten, de woestelingen, de hardvochtigen, de collaborateurs van de ‘grijze laag’, de spionnen…”. Bijna alle overlevenden voelen zich schuldig omdat ze anderen niet geholpen hebben: “… De slechtsten, dat wil zeggen de best aangepasten, overleefden; de besten zijn allemaal dood…”.  De overlevenden zijn niet de ware getuigen, volgens Levi: “… Wij overlevenden zijn behalve een heel kleine ook een niet-representatieve minderheid: we zijn degenen die, door misbruik of handigheid of geluk, het ergste niet hebben gekend…”. Ella Lingens-Reiner, een arts die desondanks veel levens heeft gered, in “Prisoners of Fear” (1958): “… Hoe ik in Auschwitz heb kunnen overleven? Mijn beginsel was: op de eerste, tweede en derde plaats kom ik. Dan niets meer. Dan ik weer; en dan alle anderen…”.

 

Übermensch

Levi: “… Noch Nietzsche, noch Hitler, noch Rosenberg waren gek toen ze zichzelf en hun volgelingen bedwelmden met de mythe van de Übermensch, wie alles geoorloofd is uit hoofde van zijn eens en voor altijd vastgestelde, ingeboren superioriteit; maar het is een overdenking waard dat ze alle drie, meester en leerlingen, buiten de werkelijkheid belandden naarmate hun moraal verder losraakte van de moraal die van alle tijden en alle beschavingen is, de moraal die tot ons menselijk erfdeel behoort en die men uiteindelijk toch moet erkennen…”. Was wat we hebben meegemaakt in de jaren die Europa en uiteindelijk Duitsland zelf hebben verwoest, de rationele uitvoering van een onmenselijk plan, of een uitbarsting van collectieve waanzin? Op kwaad gerichte logica, of afwezigheid van logica? Waarschijnlijk allebei, denkt Levi. “… Het leger van Lagergevangenen was een roemloze nabootsing van het echte leger, of juister, een spotbeeld daarvan…”. Zie de uniformen. Het appel. Het marcheren. De maniakale netheid van het ‘bedden opmaken’ die niet zozeer kwellend was als wel absurd en grotesk. De krankzinnige manier waarop tijdens dolle razzia’s zelfs stervenden met ‘nutteloos geweld’ naar de veewagens werden gesleept (een Jood in het Derde Rijk was sowieso ‘een lijk op vakantie’). Al die moeite die de rechtzinnige nazi zich getroostte! Levi noemt het “… de Germaanse drang naar technologische en organisatorische volmaaktheid…”, die onze door algoritmes gedreven maatschappij ook nog eens laat vastlopen, ben ik bang.

 

Communicatie

Als intellectueel ontbrak het hem ten enenmale aan praktische wijsheid in het kamp: hij kon met goed fatsoen nog geen schop vasthouden toen hij te werk werd gesteld. Ook kon hij het barbaarse jargon dat er werd gebezigd niet verstaan, waardoor zijn bewakers steeds harder tegen hem begonnen te schreeuwen, te slaan en te schoppen. Alsof hij een onhandelbaar lastdier was. “… In landen en tijden waarin de communicatie niet vrij is, kwijnen algauw ook andere vrijheden weg: de discussie sterft uit bij gebrek aan voedsel, niemand weet meer wat de anderen denken, de van bovenaf opgelegde mening triomfeert…”. Even verder: “… Onverdraagzaamheid leidt tot censuur, censuur maakt onbekend met andermans mening en versterkt de onverdraagzaamheid: het is een rigide vicieuze cirkel waar men maar moeilijk doorheen breekt…”. Hij hunkerde naar ‘leesvoer’: “… Wie ‘Fahrenheit 451’ van Ray Bradbury heeft gezien of gelezen, heeft er zich een voorstelling van kunnen maken wat het zou zijn om in een wereld zonder boeken te leven en hoe waardevol in zo’n wereld de herinnering aan boeken zou kunnen zijn…”. Hij schrijft dat hij er een rantsoen voor over gehad zou hebben om met iemand over literatuur te kunnen praten.

 

Geloof

Levi zegt zelf niet te geloven, “… en na Auschwitz nog veel minder…”. Wat hem en andere seculiere gevangenen evenwel hebben opgemerkt: “… de niet-agnostici, de gelovigen in welk geloof dan ook, konden de verleiding van de macht beter weerstaan, op voorwaarde uiteraard dat ze niet in de nationaal-socialistische leer geloofden (dit voorbehoud is niet overbodig: in het kamp waren er ook, en ook al met hun rode driehoek van politieke gevangenen, een paar overtuigde nazi’s, die om ideologische of persoonlijke redenen in ongenade waren gevallen; ze werden door iedereen gemeden); die mensen hebben de beproeving van het Lager al met al beter doorstaan, en verhoudingsgewijs zijn er meer van hen in leven gebleven…”. Levi: “… Niet alleen op de kritieke ogenblikken van selecties of bombardementen, maar ook in de maalstroom van het dagelijks bestaan leefden gelovigen beter…”. Even verder: “… Het maakte geen verschil of hun geloof religieus of politiek was. Katholieke of protestantse geestelijken, rabbijnen van de verschillende stromingen, militante zionisten, naïeve of geschoolde marxisten, Jehova’s getuigen, allemaal hadden ze de reddende kracht van hun geloof gemeen. Hun universum omvatte meer dan het onze, het was uitgestrekter in ruimte en tijd, en vooral begrijpelijker: ze hadden een sleutel en een aangrijpingspunt, een duizendjarig morgen waarvoor het zin kon hebben zich op te offeren, een plaats in de hemel of op aarde waar rechtvaardigheid en barmhartigheid overwonnen hadden of zouden overwinnen in een misschien verre, maar zekere toekomst: Moskou, of het hemelse Jeruzalem, of het aardse. Hun honger was anders dan de onze: het was een straf Gods, of een boetedoening, of een wijoffer, of het noodzakelijk resultaat van kapitalistische verrotting. Het lijden, hun eigen en dat van anderen om hen heen, had een verklaring en werd daarom niet tot wanhoop…”. Levi is als ongelovige absoluut konsekwenter dan ik als gelovige: “… ik moet toegeven dat ik eens (ook dit maar één keer) de verleiding heb gevoeld me over te geven, een toevlucht te zoeken in gebed…”. Terwijl hij oog in oog met de dood stond: “… een ogenblik heb ik toen de behoefte gevoeld om hulp en bescherming te vragen; maar toen overwoog, ondanks de angst, een gevoel van fatsoen: je verandert de spelregels niet aan het eind van het spel, noch als je verliest. Bidden zou op dat ogenblik niet alleen absurd zijn geweest (welke rechten kon ik laten gelden? En bij wie?), maar goddeloos, obsceen, de ergste blasfemie waartoe een niet-gelovige in staat is. Ik verjoeg de verleiding; ik wist dat ik me er anders, als ik in leven zou blijven, voor zou moeten schamen…”.

 

Simplificaties en clichés

Levi vertelt dat hij altijd weer de vraag krijgt waarom hij niet gevlucht is: “… de gedachte dat ontsnapping een morele plicht en een vanzelfsprekende consequentie van gevangenschap is, wordt benadrukt door romantische literatuur (de graaf van Montechristo!) en de volksliteratuur (men denke aan het ongelooflijke succes van de memoires van Charrière, ‘Papillon’). In de filmwereld is de ten onrechte (of eventueel ook terecht) gevangengezette held altijd een positieve figuur, die altijd probeert te vluchten, ook in de meest onwaarschijnlijke omstandigheden, en wiens poging altijd met succes wordt bekroond. Uit duizend vergeten films zijn er twee in de herinnering blijven hangen, ‘Ik ben een vluchteling’ en ‘Hurricane’. De typische gevangene wordt daarin gezien als een man van stavast, in het volle bezit van zijn lichamelijke en geestelijke vermogens, die met de kracht van zijn wanhoop en de scherpzinnigheid van zijn nood stormloopt tegen de muren en met geweld of list buiten komt…”. De gevangenen in de vernietigingskampen waren echter gedemoraliseerd en verzwakt. Konden zichzelf amper overeind houden. Waren overwerkt, geminacht, ondervoed, afgesneden van hun eigen land, slecht gekleed en slecht verzorgd. De paria’s van het nazi-rijk waren minder waard dan beesten. Zo voelden ze zich ook, met hun kale koppen, vodden aan hun lijf en klompschoenen die hen beletten snel en geruisloos te lopen. Waar hadden deze lompenmensen heen gemoeten? Niemand kende hen. Het merendeel van de Duitsers haatte en verachtte de Joden, en anders waren ze wel panisch voor de Gestapo. Terecht trouwens! Hun vlucht zou voor hun medegevangenen verhoringen, martelingen en de dood betekenen. Niemand mocht immers buiten het kamp weten wat er binnen gebeurde.

 

Verontrustende waarheden

Vaak wordt hem ook gevraagd waarom de Joden niet zijn vertrokken zo lang dat nog kon. Echter, emigratie was destijds veel moeilijker dan nu. De Europese grenzen waren praktisch gesloten. Je had ‘ginds’ een ‘bruggenhoofd’ nodig. Het kostte veel geld. In de vorige eeuw was men ook honkvaster en huiselijker. Veel Joden wilden liever in hun ‘vaderland’ sterven. Daar komt bij dat verontrustende waarheden heel moeilijk doordringen. Je wilt ze  niet zien. Levi stelt de vraag hoe veilig wij leven. Nu. Zie het nieuws waar openlijk wordt gespeculeerd over een derde wereldoorlog. “… Zijn de angsten van nu meer of minder gegrond dan die van toen? Wij zijn blind voor de toekomst, niet minder dan zij die voor ons kwamen. Zwitsers en Zweden hebben atoomschuilkelders, maar wat zullen ze vinden als ze naar buiten komen? Polynesië, Nieuw-Zeeland, Vuurland, het zuidpoolgebied blijven misschien gespaard, een paspoort en een visum krijg je nu veel makkelijker dan toen: waarom gaan we niet weg, waarom verlaten we onze landen niet, waarom vluchten we niet ‘bijtijds’?...”.  

 

Profetisch

Levi schreef voor “… Italianen, voor mijn kinderen, voor wie niets wist, voor wie niets wilde weten, voor wie nog niet geboren was, voor wie, vrijwillig of niet, in het kwaad had toegestemd; maar de mensen voor wie het werkelijk bestemd was, tegen wie het gericht was als een wapen, waren zij, de Duitsers…”. Hij wilde ze tot lezen ‘dwingen’. Hij wilde weten wat ze over zichzelf te zeggen hadden. Waren ze wel ‘menselijk’? Het was een obsessie voor hem hun zwijgen te begrijpen. Waarom hadden ze nog geen flintertje moed gehad hem een stuk brood toe te werpen? Niet allemaal waren ze laf. Toch? Het onbevattelijke is onverdraaglijk voor hem: “… ik kan niet zeggen dat ik de Duitsers begrijp; en iets wat men niet kan begrijpen, vormt een pijnlijke leegte, een stekel, een voortdurende drang die bevredigd wil worden…”. Een veertigtal Duitsers stuurde hem brieven. Sommigen gaven ‘de duivel’ de schuld. Sommigen beweerden dat de Duitsers juist het vriendelijkst tegenover de Joden stonden van alle volken. Sommigen zeiden dat ze zichzelf óók niet begrepen. Sommigen voelden zich oprecht schuldig. We zijn onszelf een raadsel. Levi eist bijna dat er naar hem geluisterd wordt. Anders is het volgens hem ‘wachten op een nieuwe charlatan’. Over de voormalige ss’ers: “… het waren mensen als wij, gemiddelde menselijke exemplaren, gemiddeld intelligent, gemiddeld kwaadaardig; uitzonderingen daargelaten waren het geen monsters, ze hadden net zo’n gezicht als wij, maar ze waren slecht opgevoed…”. Anno 2024 bijna profetisch: “… Het is een feit dat vele tekens erop wijzen dat het tegenwoordige geweld regelrecht afstamt van het geweld dat in het Duitsland van Hitler heerste…”. Even verder: “… De joodse overlevenden die Europa na de grote ramp in wanhoop ontvluchtten, hebben midden in de Arabische wereld een eiland van westerse beschaving gesticht, een wonderbaarlijke wedergeboorte van het jodendom en een voorwendsel voor nieuwe haat…”. Hij pleit hoe dan ook voor ‘diplomatie’: “… Er bestaan geen problemen die niet om een tafel zittend kunnen worden opgelost, als de goede wil daartoe er is en men elkaar vertrouwt, of vreest, eventueel, zoals de tegenwoordige patstelling schijnt te bewijzen, waarin de grote mogendheden met vriendelijke of grimmige gezichten tegenover elkaar staan, maar er intussen niet voor terugdeinzen om bloedige oorlogen tussen hun ‘beschermelingen’ te ontketenen (of zich te laten ontketenen) door hun geraffineerde wapens, spionnen, huurlingen en militaire raadgevers te sturen in plaats van vredestichters…”. Zijn waarschuwende conclusie: “… van geweld komt niets anders dan geweld, in een slingerbeweging die mettertijd heviger wordt in plaats van tot rust te komen…”.

 

Uitgave: Meulenhoff – 1991, vertaling Frida de Matteis-Vogels, 207 blz., ISBN 978 902 902 546 1, 25,-

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten