zondag 27 oktober 2024

Tot God – Christophe Vekeman

 


Weinig verhalen zijn zo ‘out of the box’ als ‘bekeringsverhalen’. Ik vind ze fascinerend. Zie bijvoorbeeld de podcast van ‘De Nieuwe Wereld’ met de vierentwintigjarige diskjockey en muziekproducent Sefa Vlaarkamp. Of oud VVD-minister Ivo Opstelten met wie ik graag eens zou babbelen. Hij kwam onlangs in het nieuws omdat hij op tachtigjarige leeftijd lid van een kerk  is geworden: “… Als mensen mij knettergek vinden, dan is dat maar zo. In deze levensfase wil ik mij uitspreken: ik geloof. Punt…”. Hij vertelt dat hij ‘gedachten van God in zijn hoofd kreeg’. Kristien Hemmerechts is niet de enige Vlaamse auteur die gelovig is geworden. Christophe Vekeman (1972, studeerde psychologie aan de universiteit van Gent) bekeerde zich ook tot het christendom. De laatste  laat zich in zijn werk vooral beïnvloeden door schrijvers als Marcellus Emants, Willem Frederik Hermans, Richard Yates, Joris-Karl Huysmans, Jeroen Brouwers en Gerard Reve. Vekeman wordt wel geassocieerd met Kluun, Tommy Wieringa, Joost Zwagerman en Herman Koch. Dus dan weten we over wat voor kaliber we het hier hebben: voorwaar geen vrome kwezeltjes. Vekemans boek is er ook naar. “Tot God” is een rauwe, verwarrende, bedwelmende zoektocht naar ‘waarheid’. De Eeuwige is klaarblijkelijk een God die zich ‘openbaart’.

 

I saw the light

“Tot God” is geen rechttoe rechtaan verhaal, maar bestaat uit dagboekaantekeningen, gedichten, brieven, denkbeeldige sermoenen, Bijbelteksten en visionaire dromen. Het is een woeste trip naar de deuren van de hel en terug. Het is een bekeringsgeschiedenis die zich kan meten aan de meest heftige ervaringen der ‘zieke zielen’, zoals William James ze noemt, uit mijn eigen reformatorische jeugd, John Bunyans puriteinse “The Pilgrim’s Progress” waardig. Kortom, de schrijver belandde nog net niet in het gekkenhuis. Vekeman naar aanleiding van ‘Vier herinneringen met betrekking tot het licht’: “… Ik houd mij vast aan God zoals in oude films een dronkaard in de nachtelijke regen een lantaarnpaal omhelst: hij is verkleumd en doorweekt en hij voelt zich ellendig, en dat hij danig in het licht baadt dat van bovenaf op hem geworpen wordt, beseft hij zacht gezegd lang niet voortdurend. En toch is het er, dat licht, het is er, en in mijn geval is het er reeds, al heb ik er dan grote delen van de tijd mijn ogen voor gesloten gehouden, bijna dertig jaar lang…”. Hij biecht op dat hij dat licht vaak heeft verwenst: “… daar is geen woord van gelogen…”. Zie Johannes 3:19-21 waarin bijna verbaasd geconstateerd wordt dat de mensen liever voor de duisternis gaan dan voor het licht. Vekeman beschrijft veel ouderwetse countrymuziek waarin vaak religieuze thema’s voorbijkomen. Zie ‘I Saw The Light’ van de ‘dronken en door drugs verteerde, oververmoeide, naaldmagere, zieke hilbilly zanger’ Hank Williams en ‘Man In Black’ en ‘Man In White’ van zijn idool Johnny Cash.

 

Kunnen misantropen christen zijn?

Op zijn drieëntwintigste fietste hij langs een kerk en werd diep getroffen door een zin uit het evangelie van Mattheus op de gevel: ‘Elke dag zijn eigen leed’. Het woordje ‘leed’ deed het hem. Hij weet bijna zeker, dat als er ‘Elke dag zijn eigen kwaad’ - zoals de tekst doorgaans wordt vertaald – had gestaan, deze geen enkele indruk op hem had gemaakt. Een en ander confronteert hem met gevoelens van ondraaglijke vervreemding en giftige eenzaamheid, die hij probeert te ontlopen door zich in het nachtleven te storten. “… Ik zocht naar woorden om erachter te komen wat me bezielde, maar er bezielde me niets. Dat was ook juist het probleem…”. Hij noemt zichzelf een ‘misantroop’: “… Slechts zelden voel ik iets anders / Dan ergernis, leegte of angst…”. Over het ‘bemint uw gebuur zoals gij uzelf bemint’: “… wat uiteraard behalve een van de sleutelwoorden, kernregels en centrale geboden van het evangelie zonder twijfel ook een onmogelijk in praktijk te brengen en zelfs als volstrekt ziekzinnig te definiëren opgave is, zeker als je beseft dat met je ‘buur’ of ‘uw gebuur’ niet zomaar specifiek dat hupse jonge stel dat sinds een jaar of twee, drie naast je woont, maar wel het zeer afstotelijke, dwaas loensende, bijna monsterlijk kwaadaardige en op waarachtig nietsontziende wijze uit z’n bek stinkend stuk vreten dat te boek staat als ‘je medemens’ bedoeld wordt. Kunnen misantropen christen zijn?...”. Even verder: “… ‘Wees goed voor wie jullie haten’. Ga d’r maar aan staan…”.

 

Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa

Lang niet alle fragmenten kunnen mij bekoren, niets staat mij zo tegen als platte seks, ik ben zo kuis als een bejaarde non, maar Vekemans brieven aan zijn vriend Peter Terrin vind ik bijvoorbeeld weer meesterlijk. Hij schrijft hoe hij op nieuwjaarsdag 2023 in een kroeg iemand ontmoet die proost met de woorden: “… Nog minder schuldgevoelens dit jaar! Nog minder schuldgevoelens vanaf nu!...”.  Vervolgens verklaart  die gast, duidelijk over zijn theewater, dat een en ander komt doordat hij als kind katholiek is opgevoed: “… hij was geboren in 1961 en toen ‘bestond het nog’, in de jaren zestig, ‘dat katholicisme’, en vandaar, zie je, de schuldgevoelens, altijd de schuldgevoelens. Het werd erin gedramd, toentertijd, verzekerde hij, en hij liet aanschouwelijk zijn vuist tegen zijn ribbenkast terechtkomen op de plaats waar zijn hart zich bevond en declameerde zogenaamd in trance en met zijn blik op het plafond gericht: ‘Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld!’…”. Wat minder zuipen, zou je geweten vast ook een stuk ontlasten, dacht ik een beetje wrevelig. Vekeman: “… Overigens, als het inderdaad de Kerk zou zijn die met haar nodeloze praatjes over schuld en schaamte verantwoordelijk was, eeuwenlang, voor de feitelijkheid van de seksuele problematiek, hoe valt dan te verklaren dat je vandaag, in deze doorgedreven seculiere maatschappij, waarin God noch Kerk nog een rol speelt, geen gebenedijde krant of tijdschrift kunt openslaan zonder over de lijfelijke sores en verwarring van de hedendaagse, dikwerf lang na 1961 ter wereld geworpen burger gaat? Wie het mij uitlegt, krijgt een boek van Maarten Boudry van me cadeau…”. Om onze eeuwige schuldgevoelens te verklaren moeten we volgens Vekeman terug naar het verhaal over de ‘zondeval’: “… Onze schuld was dat, overigens, die verbanning uit de Hof van Eden, onze grote schuld, die wij allemaal, heel democratisch, met elkaar gemeen hebben en delen, zonder aanzien des persoons, zowel de mannen als de vrouwen…”.

 

C.S. Lewis versus W.F. Hermans

Die winter brengt Vekeman met zijn lief, Mieke, een bezoek aan het Oxford van de grote christelijke apologeet C.S. Lewis, ooit een atheïstische godloochenaar als hij, die de meesten wel zullen kennen van de Narnia-kronieken. In de Holy Trinity Church in Headington, waar Lewis ter kerke ging, denkt Vekeman na over zijn laatste roman uit 2001, “Iedereen kan het”, waarin iemand tot de conclusie komt dat hij waarschijnlijk nóóit meer iets serieus zal nemen: “… ‘Helemaal niets’, bleef hij maar herhalen. Volgens de achterflap, herinnerde ik mij, betrof het hier een inzicht van Harry, het hoofdpersonage, dat ‘men gerust verlicht zou mogen noemen’. ‘Verlicht’, beste Peter! De wanhoop. En dat niemand het nodig vond om mij te hulp te schieten! Geen mens die ertoe in staat was. Geen mens…”. Hij vergelijkt W.F. Hermans met C.S. Lewis: volkomen tegenpolen. Hoe kon het dat W.F. Hermans, die in een van zijn bekendste en meest programmatische teksten de zin “… Er is maar een werkelijk woord: chaos…” cursiveerde, toch een onwrikbaar geloof in de wetenschap had? Waarom wilde W.F. Hermans, die onvermoeibaar hamerde op de onkenbaarheid van de realiteit, tóch onophoudelijk bewijzen dat hij de waarheid in pacht had? “… Hoe kan iemand ooit de waarheid spreken in een wereld die van a tot z uit leugens opgetrokken is? Hoe kan iemand het bij het rechte eind hebben in een verdoemde werkelijkheid waarin enkel plaats is voor chaos? Hoe kan iemand gelijk willen hebben door te beweren dat niemand het heeft? En is het niet raar dat Hermans zelf voor dit probleem nooit goed en wel een oplossing heeft willen vinden?...”. C.S.  Lewis meende dat er zoiets als een universele, niet aan cultuur gebonden, onveranderlijke en daarom door God gegeven lijkende moraal bestond. W.F. Hermans zei op zijn beurt geen enkel verschil te zien tussen een collaborateur en een verzetsheld, tussen een crimineel en een rechter, tussen goed en kwaad: “… Lewis zei: alles! Hermans riep: niets! Ik weet nog altijd niet zeker wie er gelijk heeft, maar wel ben ik van mening dat het een van beiden moet zijn: alles of niets, inderdaad…”. Want: “… Aan de verschuivende mode-moraal van de zelfverklaarde idealisten, activisten, humanisten enzoverder, die vandaag jubelend ophemelen wat zij morgen alweer walgend en met braaksel in de mond als ouderwets, conservatief en achterlijk in de beerput zullen verlangen te pleuren, heb ik geen enkele boodschap. Óf  je gelooft in iets hogers, in het ‘alles’ van een almachtige God, en daar gedraag je je naar, óf je huldigt de theorie dat een mens niet meer is dan een toevallig door de wind bijeengeblazen hoop atomen, helemaal ‘niets’ dus…”. Óf het leven is een grap, óf het is een ernstige, goddelijke zaak: “… Zou het een grap zijn, het leven? Ik heb lang gebeden van wel, maar ik heb sedert kort de hoop opgegeven. Ik lig helaas niet in een deuk om al het onrecht en de pijn op deze wereld, druk niet buiten adem en verteerd door lachkrampen iedere zieke hongerlijder of eenieder die op straat ligt te creperen gierend op het hart dat in het licht der eeuwigheid of van de dood niets of niemand ook maar de geringste betekenis heeft. Dat doe ik niet, dat kan ik niet, het is me nooit gegeven geweest om daarin te slagen. Trouwens, wie wel? Gierde Hermans het voortdurend uit? Laat me niet lachen…”.

 

Voorbijzwevend zwijgen

Terwijl Vekeman zit te mijmeren overkomt hem in de kerk van C.S. Lewis een onthutsende godservaring. Hij hoort een stem die geen stem is, een zwijgende stem die hem opdraagt te luisteren. Wat hij hoort is een ‘gloednieuw’ lied ‘dat nog niet te horen víél’, dat nog niet bestond, dus dat hij daarom zelf moet componeren en zingen. Hij weet niet hoe hij het anders moet zeggen. Dat zijn de mysterieuze feiten. Voor hem zijn ze echter dan echt. Weer terug in zijn hotel slaat hij het Bijbelboek “Psalmen” open, en dit is wat hij leest: “… Zing een nieuw lied voor de HEER / speel met overgave, laat het klinken…” (Psalm 33). Terwijl hij net had besloten te stoppen met het schrijven van fictie. Vanwege alle ‘boze tijdgeesten’, die, wie weet, de Heer van de Hemelse Machten misschien wel in Zijn dienst heeft. De roepstem komt naar ieder van ons als een ‘voorbijzwevend zwijgen’, aldus Martin Buber in mijn vorige blog.

 

Godschaamte

Vekeman schrijft inderdaad een zestal ‘gezangen’, waarover hij niets vertelt aan zijn vrouw. Hij is vervuld van godschaamte. Denkt dat iedereen aan hem ziet hoe hij er innerlijk aan toe is. Als hij op straat een vriend tegenkomt, die opmerkt dat hij anders is dan anders, kan hij wel door de grond zakken. “.. Does my face show some kind of glow?...”, grapt hij, om direct te verduidelijken dat het voorgaande een citaat uit het openingsnummer van het Bowie-album ‘Station to Station’ is. Hij vertelt er niet bij dat het om een verwijzing naar de Bijbel gaat: het verhaal waarin Mozes met de twee platen van het verbond van de berg afdaalt, waarbij zijn gezicht zo bovennatuurlijk glanst vanwege zijn gesprek met de Heer, dat hij zich met een doek moet bedekken. De titel ‘Station to Station’ slaat trouwens ook niet op treinstations, maar op de veertien staties van de kruisweg. Op het tweede nummer van de plaat, ‘Golden Years’, zingt Bowie: ‘I believe, oh Lord, I believe all way’. In de loop van het derde nummer, de weergaloze gospeldiamant ‘Word on a Wing’, voegt hij daar balsturig van zich afbijtend aan toe: “… ‘Jus because I believe don’t mean I don’t think as well’. Ruim vijftien jaar later zou hij knielen, David Bowie, tijdens het ‘Freddie Mercury Tribute Concert’ in Londen, en ten aanzien van de 72.000 aanwezigen en van het miljard mensen dat tezelfdertijd hem op het televisiescherm gadesloeg het Onzevader opzeggen…”. Zelf voelt Vekeman zich een verrader: “… ik bleek over God te zwijgen in alle talen, ik zweeg als de stem die ik niet had gehoord…”. Zijn vriend slaat zich onderwijl met de muis van zijn rechterhand tegen het voorhoofd en roept:”… Nu zie ik het! Je hebt je hoed niet op!’…”.

 

Wat is waarheid

“… ‘And the lonely voice of youth cries: ‘What is thruth?’ zingt Cash…”. De vraag die Pontius Pilatus in de Bijbel aan Jezus stelt. “… Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat Ik zeg…”, beweert Jezus. Vekeman: “… Het is op deze boude stelling dat Pilatus reageert met de gelaten vraag die Johnny Cash negentienhonderdzevenendertig jaar later in de mond van de toenmalige jeugd beliefde te leggen, en die natuurlijk ook vandaag in onze postmoderne samenleving vol ‘fake news’ en onzekerheid, nog altijd van een ontroerende zeggingskracht is: ‘Maar wat is waarheid?’…”. Vekeman schrijft dat het iets absurds heeft om de christelijke leer, de christelijke theologie en alles wat daarbij hoort, in zijn totaliteit te verwerpen vanwege de viespeuken in de katholieke kerk: “… Je wierp toch niet in woede de verzamelde wereldliteratuur bij het oudegazettenpapier omdat Mark Chapman toen hij Lennon doodschoot een exemplaar van ‘The Catcher in the Rye’ in zijn binnenzak droeg, of omdat in de loop der tijden heel wat schrijvers zich op seksueel, relationeel of politiek gebied zacht uitgedrukt vrij discutabel en minder dan netjes hadden gedragen? Je verwierp toch ook de liefde niet omdat er zoveel passiemoorden plaatsvonden?...”. Toch heeft zijn sympathie voor het katholicisme een flinke knauw gekregen en is hij blij dat hij kan aanhaken bij de anglicaanse C.S. Lewis. Daarbij: “… Mijn soortgenoten interesseerden mij niet, voor mijn part hád ik helemaal geen soortgenoten. Ik ging in dezen volledig akkoord met Blaise Pascal: ‘Het is belachelijk dat wij onze steun zoeken in het samenleven met onze soortgenoten, die even ellendig en even machteloos zijn als wij; zij zullen ons niet helpen: wij sterven alleen. We moeten dus handelen alsof we alleen zijn. Zouden we dan ook de schitterendste huizen bouwen, etc.? We zouden zonder aarzelen naar de waarheid zoeken. En als we dat niet willen, bewijzen we daarmee dat wij aanzien bij de mensen hoger aanslaan dan het zoeken naar de waarheid.’…”. Vekeman: “… Enkel dit was van belang, alleen maar dit: was God werkelijk, of was hij, om het met W.F. Hermans te zeggen, uitsluitend ‘denkbaar’? Dat was de vraag die ik mij stelde, dat was wat er met mij aan de hand was. Ik meende het. Was God zoals de God naar wie in Psalm 42 werd verlangd en gesmacht en gedorst? Was God een levende God?…”.

 

He’s Alive!

Kriskras predikt Vekeman zich de Bijbel door, op een aansprekender manier dan alle dominees uit mijn jeugd bij elkaar. De gifslang die zich in Paulus hand vastbijt op Malta jaagt Vekeman naar de slang in het paradijs en vandaar weer, zonder op de rem te staan, naar zijn ‘minder fors uitgevallen quasisoortgenootjes’ waardoor de zich God wanende Herodes wordt geveld. Volgens hem is het grootste mirakel waarmee de hele christelijke godsdienst staat of valt Christus’ verrijzenis. “… Waren voordien de leerlingen voortdurend in de greep van ongeloof, onzekerheid, lafhartig wanbegrip en op zijn best een soort volgzaamheid-tegen-beter-weten-in, dan verandert met de verrijzenis alles…”. Jezus noemt hen niet voor niets ‘kleingelovigen’. Zijn opstanding is het ‘doodstille startschot’, het omslagpunt waarop het allemaal goed en wel begint: “… geen honderdduizend vissen, geen honderdduizend broden, geen genezen lammelingen en geen ratelende stommen, niet alle blinden van de wereld die opeens het licht in de ogen hebben ontvangen, geen onverklaarbaar ledig graf ook, met de windsels op de grond, niets van dit alles blijkt in staat om als puntje bij paaltje komt Petrus waar en diep geloof bij te brengen, tot het geloof dat Jezus steeds de waarheid gesproken heeft toen Hij zei Gods zoon te zijn, tot het geloof dat Jezus is opgestaan. Niets van dit alles, niets – tot Jezus werkelijk, in de werkelijkheid van alledag, even werkelijk als u en ik, plots vóór hem staat, voor Petrus, werkelijk verrezen, even levend als de levende God in Psalm 42…”. He’s Alive! Zie de verandering van Petrus. Al op de tweede bladzijde van ‘Handelingen’ treedt hij op de voorgrond en wast de menigte die voor hem staat de oren: “… Laten wij goed beseffen wat Petrus hier doet. Dit is niet zomaar spelen met vuur, dit is niet gewoon een grote mond opzetten, nee, dit valt te  vergelijken met je vuist onder de neus duwen van de nog steeds met bloed besmeurde, rauw brullende reuzengrizzlybeer die zojuist je tentgenoot verscheurd en opgevreten heeft…”.

 

Kletspraatjes

“… Wat zouden de leerlingen gedaan hebben wanneer de dood van Jezus niet het vervolg van zijn verrijzenis gekend had?...”, vraagt Vekeman zich af. Ze zouden wellicht weer zijn gaan vissen: “… Ze zouden onder een andere naam een heel eind verderop een volledig nieuw leven gestart zijn, misschien. Wie zal het zeggen? De mogelijkheden zijn min of meer onbeperkt. Eén ding slechts staat als een paal boven water: ze zouden zich behoorlijk gedeisd hebben gehouden, natuurlijk. Ze zouden niet het risico hebben willen lopen om net als Hij de doodstraf te krijgen. Ze waren niet gek. Met luider stem en in het openbaar, zeg maar op zeepkisten en in geschrifte blijven volhouden dat Jezus de Messias was, Jezus die inmiddels dood, begraven, weg was en hun kortom in de steek gelaten had? Waarom zouden ze? Waarom zouden ze dat doen, waarom zouden ze dat gedaan hebben? Wat waren zij die hoogst opvliegende, weinig charmante dode charlatan met zijn bijzonder rare levenslessen en zijn vage moeilijkdoenerij verplicht?...”. Waarin bestaat het voordeel dat zij genoten door veelvuldig fanatieker en zelfverzekerder dan ooit  zich als volgelingen, fans en aanbidders van de gekruisigde te profileren? De vroege christenen werden vanwege hun geloof vervolgd, opgepakt, gevangengezet, gemarteld, als voer voor de leeuwen gegooid. Heb je dat allemaal over voor een ‘kletspraatje’? Zij hadden blijkbaar geen andere keus.

 

Verder lezen

Vekeman vertelt hoe hij zich begraaft in boeken over het christendom. Ik geef de schrijvers maar even door voor degenen die er mogelijk belangstelling voor hebben: J. Warner Wallace – “Cold-Case Christianity. A Homicidi Detective Investigates The Claims Of The Gospels”. Norman L. Geisler en Frank Turek – “Ik heb te weinig geloof om atheïst te zijn”. Tim Keller – “In alle redelijkheid. Christelijk geloof voor welwillende sceptici”. G.K. Chesterton – “Orthodoxie”. J.I. Packer – “Knowing God”. De boeken van de anglicaanse schrijvers N.T. Wright en Alister McGrath en de Amerikaanse professor in de wijsbegeerte Peter J. Kreeft. Verder werd de ‘God van de christenen’ aanbeden door “… illustere, door menigeen zelfs als onbetwistbaar geniaal bestempelde denkers, kunstenaars en wetenschappers waartoe bijvoorbeeld Dostojewski en Dante, Johannes Kepler en Louis Pasteur, Martin Luther King en Thomas van Aquino, David Eugene Edwards en Joost van den Vondel, T.S. Eliot en Georges Lamaître, Flannery O’Connor en Bob Dylan, Michelangelo alsook Dali, Arvo Pärt en Andy Warhol, Martin Scorsese en Graham Green, Hadewijch en Hildegard van Bingen, Blaise Pascal en Bach, Toni Morrison en Nick Cave, Jan van Eyck en Jon Fosse, Dave Brubeck en Jack Kerouac, Simone Weil en Dorothy Sayers, Oscar Wilde en Paul Verlaine, Radclyffe Hall en Michel Montaigne, Jules Barbey d’Aurevilly en Guido Gezelle, Francis Collins en Edith Piaf, Michael Faraday en Elvis Presley, John C. Lennox en Joris-Karl Huysmans, Augustinus en Isaac Newton behoorden…”.

 

Eloï, Eloï, lema sabachtani

In een indrukwekkend fragment bespreekt Vekeman met zijn vrouw de kruisdood van Jezus. “… We bevonden ons in dat gedeelte van de woonkamer dat wij plachten aan te duiden met de woorden ‘de bibliotheek’ en waarvan – je raadt het nooit – de muren goeddeels aan het zicht onttrokken werden door tjokvolle boekenkasten…”. Over de kruiswoorden: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’: “… Een fantastische zin is dat, natuurlijk, die behalve Jezus’ bovenmenselijke mededogen ook van zijn talent om heel subtiel maar keihard te beledigen getuigt, als je het mij vraagt…”. ‘Ik verzeker je: vandaag zul je met Mij in het paradijs zijn’: volgens Vekeman het enige cadeau dat in het leven echt de moeite van het in ontvangst nemen waard is. ‘Vader, in uw handen leg Ik mijn geest’: op dit punt wendt Jezus zich definitief van de wereld af. Behoort Hij de Vader toe. Heeft nergens meer mee te maken, zelfs niet met Zichzelf. ‘Ik heb dorst’: woorden die op de valreep aan praat van een kleuter doen denken. Waar verlangt Hij echt naar? Naar het paradijs waarvan Hij zich op de uiterste drempel bevindt? De manier waarop Vekeman het ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani’ dan wel ‘Mijn God, mijn God’ waarom hebt U Mij verlaten’ bespreekt, is tranen trekkend. “… Het zijn de ijselijkste woorden die er zijn te vinden in de Bijbel, en in de wereldliteratuur…”. Zelfs bij gelovigen snijden ze door merg en been, zaaien ze twijfel in het hart. Voor degenen die denken dat het allemaal fictie is: waarom had God Jezus niet kunnen laten zeggen ‘Mijn God, mijn God, hoe dicht weet ik Mij bij U’?  Of ‘Mijn God, Vader, Ik kom eraan!’. Komt hier de aap uit de mouw? Hoort Jezus niet aan het kruis maar in een dwangbuis thuis? “… Wat is het voor een almachtige vader die op een moment als dit zomaar zijn handen van zijn zoon aftrekt?...”. Was Jezus een zelfbedrieger? Vekeman haalt een brief van Gerard Reve aan die het heeft over Jezus die in de hof van Getsemane, geteisterd door doodsangst, druppels bloed zweet: “… God, Die aan Zichzelf twijfelt, want dat is het, en niets anders…”. Vergeet niet dat Jezus honderd procent goddelijk en honderd procent menselijk was, oreert Vekeman. “… Jezus was bang zoals mensen nu eenmaal bang kunnen zijn, misschien zelfs banger…”. Hij weet wat er komt. Zijn lijden ligt vast. Er is geen ontkomen aan. Maar juist in die godverlatenheid wordt Jezus helemaal en volledig mens, aldus Vekeman. Wordt hij een 'geval', zoals wij allemaal. “… Jezus was geen mens als alle mensen, Hij wérd zo’n mens…”. Het gaat niet uitsluitend over Hem. Het gaat eigenlijk over ons. “… Wij zijn het die door God verlaten zijn, wij mensen…”. Even verder: “… De vraag die Hij God stelt is exact dezelfde vraag die onophoudelijk resoneert in het hart en het brein en de ziel van elk sprekend wezen dat ooit heeft geleefd…”. Het gaat niet om het fysieke lijden, het gaat om het emotionele lijden: “… Pas toen God Hem had verlaten kon Hij als zoenoffer voor onze zonden sterven en ons verlossen…”. Hij was een God die mens werd. Hij was gedoemd mens te worden. Hij wist zóveel beter. Zijn lijden werd pas  goddelijk, toen God Hem zijn rug liet zien. Hij was er even slecht aan toe als wij allemaal en misschien nog wel veel slechter, want Hij kwam uit de hemel en ging naar de hel. Films als ‘The Passion of the Christ’ waarin het fysieke lijden van Christus veelbetekenend in de bloedrode verf wordt gezet doen Vekeman niets. Ik hoef alleen maar aan “Ons lichaam, jullie slagveld” van journaliste Christina Lamb te refereren om hem volledig te begrijpen.

 

Vrouwen

En verder, over uitgerekend de vrouwen die verslag komen doen van het lege graf: “… Het geval wil immers dat vrouwen daar en toen, op die plaats en tijd, op zijn zachtst uitgedrukt slecht tweederangsburgers waren, en geen stem hadden waar bijvoorbeeld in de rechtbank naar werd geluisterd. Hun getuigenis was met andere woorden niets komma niemendal waard, of toch vele malen, oneindig veel minder dan die van een man. Als, kortom, de evangelisten geloofwaardig hadden willen liegen, als zij zich dan toch niet in het minst gebonden wisten aan bepaalde waargebeurde feiten, als het er hun alleen maar om te doen was om een rad voor ieders ogen aan het draaien te krijgen door hun lezers een bijeengefantaseerd, krachtig uit de duim gezogen verhaal te vertellen – als dat allemaal het geval was, waarom zouden ze dan in hemelsnaam die hele toch al erg eigenaardige, zelfs ronduit van de pot gerukte fabel van hen ook nog eens extra twijfelachtig en nog minder acceptabel hebben willen maken door op ‘le moment suprême’ godbetert vróúwen ten tonele te voeren? Waarom zouden ze dat doen? Het zou even dom, ineffectief en dwaas zijn als vandaag in de gazet verkondigen dat Sinterklaas bestaat en dit pogen te staven door te zeggen dat je vier, vijf bengels kent die met de grootste nadruk blijven volhouden dat zij vorig jaar nog pas de goedheilige man met hun eigen ogen hebben gezien…”. Vekeman: “… Ik denk dat de verrijzenis van Jezus echt heeft plaatsgevonden, dat Hij de zoon van God was en gestorven is voor onze zonden en voor de verlossing van de mensheid. Ik ben een christen, bedoel ik. Ik denk dat het christendom de waarheid zegt…”.

 

Misbruik

Vekemans zelfonderzoek is ongenadig. Is zijn religiositeit alleen maar een verlate reactie op meester Erik die tijdens het schaken met zijn ‘louter in een dunne sok gehulde voet gezellig in mijn kruis zat te wroeten’, toen hij een jaar of tien was?  “… Zo eenvoudig kan het uiteraard niet zijn. De mensen zijn te complex voor psychologie. Psychologen zijn als goudvisjes die ons met veel aplomb vertellen wat er zich zoal afspeelt op de bodem van de oceaan…”.  Toen hij destijds vroeg waarom hij dat eigenlijk dééd, dat ‘handmatig kneden van mijn tussenbenigheid’, antwoordde meester Erik: “… Omdat ik weet dat jij dat graag gedaan hebt…”. Jawel.  Meester Erik was de allereerste die hem in zijn leven voorloog dat Jezus niet had bestaan, vertelt Vekeman. De klas was slim genoeg om dat geheim te kennen, vond meester Erik. De andere jongens mochten dat nog niet weten. Zie Plato die in zijn “Phaedo” schrijft: “…  Als de dood ons overal van zou bevrijden, zou dat een zegen betekenen voor slechte mensen…”. Vekeman zat op een katholieke school. Toch denkt hij niet dat geloof enkel een kwestie van opvoeding is. Zie Gerard Reve, wiens ouders communisten waren en wiens broer Karel altijd atheïst bleef. Er valt geen peil op te trekken. Hij gelooft ook niet in ‘wishful thinking’. Jezus beweerde onomwonden en anders dan Mohammed, Boeddha of Confucius, dat hij de vleesgeworden God was. Er zijn er om mindere blasfemische uitspraken gestenigd. Christus is of de Messias, of een complete idioot. “… Het idee dat de hele loop van de beschaving, op minstens de helft van de wereldbol, compleet is omgelegd en op z’n kop is gezet door een halvegare… Dát lijkt me nu echt vergezocht!…”.

 

Stemmingswisselingen

Een periode van chaotische stemmingswisselingen breekt aan: “… Er was écht van alles met mij aan de hand…”. Zonder godsdienst geen godsdienstoorlogen, zegt u? Zonder godsdienst geen problemen in Belfast en Gaza? Geen kruistochten? Geen inquisitie? “… Klopt als een bus, beste vriend…”. Maar de wetenschap dan? “… Zonder de wetenschap geen Hiroshima. Zonder de wetenschap geen opwarming van de aarde, zonder de wetenschap geen klimaatverandering, zonder de medische wetenschap zelfs geen overbevolking, zonder wetenschap geen van de vele, talloze problemen die de wereld, als we de wetenschap mogen geloven tenminste, op nooit vertoonde wijze bedreigen en zonder meer op zeer korte termijn de planeet zelfs zullen vernietigen indien ze niet heel snel opgelost geraken. Wat dus over de wetenschap gezongen nu? Afschaffen maar, die bron van zoveel kwaad?...”. En wat met de mensen die de wetenschap hebben uitgevonden? Afschaffen de mens dus maar? Wat met geld? Zonder geld geen oorlogen om geld, geen diefstal, geen rovers, geen bankovervallen, geen banken tout court. Geld is de wortel van alle kwaad volgens de Bijbel. Dus uitrukken die peen? “… Wat met seks? Zonder seks geen verkrachtingen…”. En wat met de liefde? Zonder de liefde geen jaloezie, geen liefdesproblemen, geen liefdesverdriet, geen vechtscheidingen, geen wanstaltige kartonnen hartjes die rond Valentijsdag in de etalage van de slager hangen, geen passiemoord! “… Weg met de liefde, boe!...”. Hoe kan het dat in onze seculiere, postchristelijke samenleving mensen meer dan ooit met zichzelf in de knoop liggen? Hoe kan het dat na de bevrijdende seksuele revolutie het nieuws bol staat van relatieproblemen, pornoverslavingen, orgasmekloven en wat dies meer zij? Lees een liefdesgedicht over je vrouw voor aan studenten waarin je haar ‘lekkere kont’ roemt en de halve zaal loopt leeg. Omdat ze zich ‘beledigd’ en ‘onveilig’ voelen. Zijn dat allemaal katholieken? “… Ik dacht het niet…”. De tranen springt de huidige jeugd al in de ogen wanneer ze een stelletje blote ‘tetten’ zien op een reclameaffiche. Waar komt dat nieuwe puritanisme vandaan, als het niet ‘van boven’ komt? Van de islam? Vekeman gelooft er niets van. “… Meisjes van zestien laten hun borsten amputeren, wat voor mijn part hun goeie recht is – maar een teken dat ze seksueel gesproken zeer goed in hun vel zitten, het spijt me zeer, lijkt het mij toch ook niet te zijn…”.

 

I’m a new born man

Hij raakt steeds meer ontregeld. Koopt een peperdure, zwarte predikantenbijbel, “… en ik liep ermee door de woonkamer, door ‘de bibliotheek’, en de keuken, schrijdend, gemesmeriseerd, ik was een ober die geen dienblad op zijn handpalmen droeg maar wel een dode raaf bracht met zijn afhangende vleugels wijd uiteengespreid, en ik las met sonore stem voor uit het dier en luisterde naar woorden die weerklonken uit mijn mond en uit de psalmen en het boek ‘Job’. Zelfs hield ik niet geschrokken op toen Mieke plotseling thuiskwam, ik schreed voort en ik ging door met voorlezen, en Mieke zag mij en aanhoorde mij, ze zag mij en ze lachte niet…”. Even verder: “… ‘Elke dag zijn eigen licht,’ mompelde ik, terwijl ik staarde in de duisternis naar een zo goed als geheel onzichtbare deur die weliswaar dicht was, maar waarvan de kieren, alle vier de kieren, samen een grote rechthoek vormden van felgeel stralende strepen, en ik vatte moed uit dit beeld…”. Zie de intro van mijn vorige blog. Vekeman: “… Ik begreep mezelf niet, dat klopte, maar ik richtte mijn blik op de kieren en las in de Bijbel tot mijn hoofd ervan tolde en haatte mezelf en ik hield van mezelf en ik vond mezelf vertederend en vreselijk, meedogenloos en meelijwekkend, en ik spuwde mezelf in de mond met een kus en voelde mij in staat, soms, om mij met mijn blote rechterhand het hart uit de borstkas te rukken en het met wijd opengesperde ogen en met grote, ongecontroleerde happen brullend te verslinden, uit het vuistje, weet je wel, en ik voelde mij eveneens, voelde mij eveneens in staat, soms, voelde eveneens de neiging soms om in plaats van klinken of mijn sleutel te gebruiken deuren in te beuken, elders zowel als thuis, gewoon mijn rammende schouder ertegen zetten, dat was zo, en ik voelde mij in staat soms (‘Wat ben je stil vandaag!) te bidden en ik dacht: als ik zeg dat ik lach, voel ik vreugde, als ik zeg dat ik bid, dan praat ik met God…”. Van waanzin tot waanzin leidt de weg. Uiteindelijk verandert een plenzende regenbui in een park in een regen van bloed dat over hem en alles en iedereen neer gutst. Wanneer zijn bange vrouw hem vindt, in geknielde houding, fluistert hij: “… We zijn gered nu…”. Vekeman: “… Ik weet dat ik vervolgens door vier handen overeind geholpen werd…”. Een taxi wordt aangehouden: “… Ik herinner mij barstende hoofdpijn…”.

 

Uitgave: De Arbeiderspers – 2024, 278 blz., ISBN 978 902 955 248 6, 24,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

 

maandag 14 oktober 2024

De weg van de mens – Martin Buber

 


Marc-Alain Ouaknin (zie mijn vorige blog) verwijst in “De Tien Geboden” naar “De weg van de mens” van de Oostenrijks-Israëlisch-Joodse godsdienstfilosoof Martin Buber (1878 – 1965) die een expert was op het gebied van het chassidisme: de grote mystiek-religieuze beweging die omstreeks het midden van de 18e eeuw in het Oost-Europese Jodendom ontstond. Het gaat om een dun boekje waarin Buber op een bijzonder indrukwekkende manier zijn visie op het mens-zijn uitlegt. Alleen al de omslag lijkt te verwijzen naar Ouaknins oproep niet te wanhopen omdat er in de toekomst altijd een nieuwe deur opengaat. Het is een beroemde prent van Hendrik Werkman: “De roep van de aarde”. Werkman werd twee dagen voor het eind van de oorlog opgepakt en doodgeschoten. Eerder besprak ik van Buber: “Recht en onrecht”.

 

Zelfinkeer

In de Talmoed staat een verhaal over een rabbi die gevangen zit in de gevangenis van Petersburg waar zijn bewaker hem vraagt waarom God, die immers de  Alwetende is, wil weten waar Adam zich verborgen heeft. God richt zich in dit Bijbelverhaal tot elk mens in de wereld, antwoordt de rabbi. Iederéén is Adam. “… Adam verbergt zich om geen rekenschap te moeten afleggen, om de verantwoording voor zijn leven te ontgaan…”. Door je voor God te verbergen, verberg je je voor jezelf: “… Om de verantwoording voor het geleefde leven te ontlopen, wordt het bestaan zelf tot een schuilplaats gemaakt…”. De roepstem komt naar ieder van ons als een ‘voorbijzwevend zwijgen’, aldus Buber: “… Al heeft een mens nog zoveel succes, al smaakt hij nog zoveel genot, al verwerft hij een nog zo grote macht en brengt hij nog zoveel geweldigs tot stand: zijn leven blijft zonder weg, zolang hij zijn houding tegenover de roepstem niet bepaalt…”. De inkeer tot jezelf is altijd weer het begin van de Weg in het leven. Er is echter ook een verkeerde inkeer, die tot niets leidt dan zelfkwelling, vertwijfeling en nog diepere verwarring. Ik denk dat Buber de situatie bedoelt waarin het licht van God afgewezen wordt. Dan loop je je dood in je innerlijke duisternis.

 

Gelouterde vreugde

Ook Buber drukt ons op het hart ons eigen pad te volgen. We kunnen van grote heiligen leren maar we moeten ze beslist niet nadoen. Met ieder mens komt er iets nieuws in de wereld, anders had je er niet hoeven zijn: “… ‘Ieder draagt iets kostbaars in zich, dat in geen ander te vinden is’. Wat echter dit ‘kostbare’ is in een mens, kan hij slechts dan ontdekken, wanneer hij zijn sterkste gevoelens, zijn innigste wens, datgene in hem wat zijn diepste innerlijk beroert, waarachtig beseft…”. Er zijn ontelbare wegen naar God. De schoonheid in mensen en dingen die op ons pad komen en waar we ons toe voelen aangetrokken kan, als we deze gevoelens doortrekken, een weg worden tot God. Buber heeft het in dit verband over ‘gelouterde vreugde’. Alles in de wereld verwijst naar God. Alles wat je doet, opent een weg tot God, mits je het zo doet, dat het naar Hem leidt. Het chassidisme wijst de wereld dus niet af. Integendeel. Door op deze manier met de wereld om te gaan ‘heiligen’ wij haar.

 

Eenheid in verscheidenheid

Buber roept op de tegenstrijdigheden in onze ziel tot eenheid te brengen. De godskracht in ons meest innerlijke wezen vermag de krachten die elkaar tegenwerken te verbinden en de elementen die uiteenstreven met elkaar te versmelten. Het gaat hier ook zeker om de eenheid van lichaam en ziel – deze ontbreekt bijvoorbeeld totaal bij de plegers van seksueel misbruik in de katholieke kerk. Een in zichzelf verdeeld iemand kan onmogelijk buitengewoon werk op zich nemen.  “… Nu moet men weliswaar één ding voor ogen houden: dat geen eenwording der ziel ooit definitief is…”. Buber: “… Maar al datgene, wat ik in ziele-eenheid verricht, werkt op mijn ziel terug, werkt in de richting ener nieuwe en hogere eenwording…”. Er is dus sprake van een geestelijke ontwikkeling.

 

Wees geen Golem

In een moeilijk hoofdstuk schrijft hij over het omgaan met conflictsituaties die je op de allereerste plaats in jezelf moet uitvechten. Eerst moet je zelf tot innerlijke vrede komen voor je in de buitenwereld tot actie overgaat. Altijd moet je bij jezelf beginnen. “… Eerst wanneer de mens de vrede in zichzelf heeft gevonden, kan hij beginnen, haar in de wereld te zoeken…”. Buber: “… De oorsprong van elk conflict tussen mij en mijn medemensen is, dat ik niet zeg wat ik bedoel, en dat ik niet doe wat ik zeg. Want daardoor wordt de situatie tussen mij en de ander telkens weer en steeds meer verward en vergiftigd, en ik, met mijn innerlijke gespletenheid, ben helemaal niet meer in staat haar te beheersen en tegen al mijn illusies in, ben ik haar willoze slaaf geworden…”. Om orde te scheppen in je innerlijk, moet je door alle uiterlijke franje in je leven heen dringen naar het ‘zelf’: “… hij moet zichzelf vinden, niet het vanzelfsprekende ‘ik’ van het egocentrische individu, maar het diepe ‘zelf’ van de aan de samenleving deelhebbende mens. En ook dit wordt door alle gewoonten tegengewerkt…”. Wij leven met maskers op. “… Rabbi Henoch verhaalde: ‘Er was eens een dwaas, die men de Golem heette, zo zot was hij. ’s Morgens bij het opstaan kostte het hem altijd zoveel moeite, zijn kleren bij elkaar te zoeken, dat hij ’s avonds, als hij daaraan dacht, dikwijls bang was te gaan slapen. Eens op een avond vatte hij ten slotte moed, nam potlood en papier en schreef bij het uitkleden op, waar hij elk kledingstuk had neergelegd. ’s Morgens haalde hij welgemoed het papier tevoorschijn en las: ‘m’n broek, - daar’, hij stapte er in en zo voort, tot hij alles aan had, ‘Ja, maar waar ben ik nu?’ vroeg hij zichzelf angstig af, ‘waar ben ik toch gebleven?’…”.

 

De verlossing van de wereld

De leer van het chassidisme  houdt dus in je op jezelf te bezinnen, een bijzondere weg te kiezen, je wezen tot eenheid te brengen, bij jezelf te beginnen. Daar stopt het niet. Na deze innerlijke vernieuwing moet je je ‘omkeren’: ‘jezelf vergeten’ om je  met de wereld te gaan bezig houden. Het is niet de bedoeling dat je in je berouw over je zonde of wat ook blijft hangen. Daar heeft niemand wat aan: “… Daarom staat er: ‘Laat af van het kwade en doe het goede’…”. In het chassidisme gaat het niet om het eigen heil. Het gaat om de wereld die verlost moet worden.

 

Verborgen schat

Ergens voelen alle mensen een tekort, aldus Buber, en allemaal zoeken wij wat ons ontbreekt. We denken dat de ‘verborgen schat’ te vinden is in de wereld buiten ons, maar de volksverhalen van zo ongeveer alle landen vertellen ons dat deze onder de drempel in ons eigen hart of bestaan te vinden is. Het chassidisme incluis. “… Onder de haard van onze woonstede ligt onze schat begraven…”. Buber: “… daar, waar wij staan, moeten wij het verborgen goddelijke leven doen oplichten…”. Even verder: “… De Baalsjem leert, dat geen enkele ontmoeting met mensen en dingen in de loop van ons leven een geheime bedoeling mist…”. Dit leven is niet slechts een voorportaal van het eeuwige leven dat komt, zoals de vader van Edmund Gosse in “Vader en Zoon” beweerde. “… Rabbi Henoch van Alexander sprak: ‘Ook de volkeren der aarde geloven, dat er twee werelden zijn; ‘in de andere wereld’, zeggen zij. Het verschil is dit: zij denken, dat die twee van elkander losgemaakt en afgesneden zijn, Israël echter getuigt, dat de beide werelden één zijn en één moeten worden’…”. Buber: “… daartoe is de mens geschapen, om beide werelden te verenen…”. Laat ons God in de wereld betrekken, zei Rabbi Pinchas van Korez, en alle leed zal gestild worden. Kan dat wel, God in de wereld betrekken? Is dit geen aanmatigende en vermetele voorstelling? Juist dat is het mysterie van ons bestaan, volgens Buber, de bovenmenselijke kans van het mensengeslacht. “… God woont daar, waar men Hem toelaat…”. Dat gebeurt misschien al veel meer dan wij denken. Zie de prachtige podcast van “De Nieuwe Wereld” afgelopen zaterdag, die ik hierbij graag even deel.

 

Uitgave: Servire - 2006, vertaling Louise Moor, 61 blz., ISBN 978 902 158 046 3, 18,-

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier