woensdag 6 november 2024

Stad van de honden – Leon de Winter

 


Binnenkort gaan wij met de boekenkring het vorig jaar uitgegeven “Stad van de honden” van Leon de Winter bespreken, waarmee hij zijn vijftigjarige schrijverschap markeerde. Okay, het is misschien ‘literatuur-light’, maar ik vond het stukken beter dan de wel ér-rug ‘hard-boiled’ roman “Het lied van Europa” uit 2022. Ik heb het in één ruk uitgelezen. Ik vond een artikel op het literaire weblog Tzum waarin De Winter tekeer gaat over de negatieve recensies in de Volkskrant en het NRC (waarom gaan die kranten niet samen, het is toch allemaal ‘Koekoek Eenzang’ – het zwaar christelijke Reformatorische Dagblad en het zwaar christelijke Nederlands Dagblad verschillen nog meer). De Winter beticht de auteurs van vooringenomenheid omdat hij een 'Telegraaf-gek' is. Misschien heeft hij wel een beetje gelijk. Sommigen vinden Leon de Winter inderdaad een ‘rechtse’ zo niet ‘extreem-rechtse’ wappie. Kan er uit de pen van zo’n iemand iets goeds vloeien? We zitten niet in de Tweede Kamer – kom op! Cancelen kan altijd nog (zie mijn vorige blog). Als je “Stad van de honden” gaat benaderen als een realistische roman, kom je van een koude kermis thuis. “Stad van de honden” is een irrationeel sprookje, een virtuoze parabel, een grotesk maar daarom des te aansprekender verhaal dat de mythische lagen in ons wezen beroert, zoals Theoloog des Vaderlands Kees van Ekris het zo mooi uitdrukt in “De ongelooflijke podcast” van 3 november 2024. Wij hebben ‘betovering’ nodig. ‘Bezieling’. Iets wat groter is dan onszelf, en ons daarbovenuit tilt. Meer dan ooit  zelfs, denk ik, nu onze geglobaliseerde wereld steeds meer verandert in één grote, kille, koude, technocratische machine waar de meesten van ons als monddode onderdeeltjes doorheen rollen. Vinden we dat niet meer in de kerk, dan zoeken we het wel ergens anders: in het verleden dan wel de toekomst, de politiek, de sport, het klimaat, de wetenschap, de liefde, de muziek, het theater, de kunst of in mijn geval verhalen. Eerder besprak ik van Leon de Winter: "De ruimte van Sokolov" en "Het recht op terugkeer".

 

Roots

Het verhaal gaat bout gezegd over een ongelooflijk arrogante klootzak en tevens briljante neurochirurg in het AMC, professor Jaap Hollander, die getrouwd is met een adembenemend knappe verpleegster toen ze zwanger bleek, Nicole. Eén van zijn vele liefjes die voor hem in de rij staan. Hij is conservatief: voor hem begint het leven bij de bevruchting. Hij heeft last van prosopagnosie, wat betekent dat je problemen hebt met het herkennen van gezichten. Daarom linkt hij iedereen aan een filmster. Hij is gek op films. Acteurs en actrices onthoudt hij wél moeiteloos. Voor hun huwelijk verdorde, leek hij op Al Pacino, maar dan langer, en zij op Blondie. Toe maar. Met dat hun dochter Lea wordt geboren, krijgt hij steeds meer een hekel aan vooral de schrille stem van zijn echtgenote en laat dat merken ook: “… Nicole was niet gek of ongevoelig. Ze durfde in zijn aanwezigheid nauwelijks meer dan een paar woorden te zeggen, over wat dan ook. Ze vreesde zijn uitvallen, waarin hij haar met een enkel woord kon vernederen, vooral in gezelschap…”. Lea pikt dat op, en ontwikkelt zich tot een stille puber met een nerveuze oogopslag. Als ze dertien is, gaat ze zich verdiepen in de Joodse traditie en wil ze ‘uitkomen’ zoals dat heet: Joods worden. Ze schroeft een mezoeza op haar kamerdeur, wat Jaap vertedert, al laat hij dat niet merken. Vroeger hadden ze bij hem thuis geen mezoeza aan de voordeur: “… Dat trok maar antisemieten aan, vond zijn vader…”. Lea komt met een ramshoorn aanzetten, een ‘sjofar’, waar bijna geen geluid uit te krijgen is. Hij wordt geblazen op Joods Nieuwjaar en op Grote Verzoendag, Jom Kipoer: “… Het is een wake-upcall. Het moet je geweten door elkaar schudden. Weet je, toen Abraham zijn zoon Izaäk moest offeren, verving God Izaäk door een ram…”. Allemaal bijgeloof vindt haar pa. Na haar eindexamen geeft Jaap zijn achttienjarige dochter  toestemming om een zogeheten gratis ‘birthright’- reis te maken die een Israëlische instelling organiseert voor jonge Joden die op zoek zijn naar hun roots. Tijdens deze trip verdwijnt ze met een Amerikaanse jongen, de twintigjarige Joshua Pollock, in een koude woestijnnacht en ‘breekt de pleuris uit’.

 

Flash flood

Jaap en Nicole vliegen stante pede naar Tel Aviv. Ze ontmoeten de ouders van Josh en rijden in een politieauto naar het dorpje Mitzpe Ramon, nabij de reusachtige Ramonkrater, waar hun kinderen s’ nachts naartoe zijn gefietst. Een tocht van ruim een uur. Hun telefoons en een rugzakje met daarin vier flesjes water, een paar appels en bananen plus een boek van antropoloog Raphael Patai,The Hebrew Goddess”, worden gevonden. Geen spoor van de fietsen. Gedacht wordt aan een ontvoering. De ouders zijn stinkend rijk. Maar ja, wat baat al dat geld hun nu? Lea en Josh worden niet gevonden. Er was die nacht een extreem heftige lokale regenbui ontstaan, een zogeheten ‘flash flood’. Hadden ze op dat moment in de oude rivierbedding gelopen die veranderd was in een kolkende stroom? Het eerste jaar vliegen Jaap en Nicole constant heen en weer naar Tel Aviv. In het derde jaar gaat Nicole rechten studeren en scheiden ze. Jaap weigert de dood van zijn dochter te aanvaarden. Nicole legt zich er bij neer. Elk jaar verblijft Jaap rond de datum van de verdwijning in het Beresheet Hotel (Beresheet is de oorspronkelijke Hebreeuwse naam van het boek Genesis, wat ‘In den beginne’ betekent) nabij de krater. Hij zet alles op alles om zijn dochter terug te vinden. Spreekt met archeologen, psychologen, onderzoekers van sekten, terrorismedeskundigen, kenners van de verschillende bedoeïenenfamilies, helderzienden. Hij heeft de vasthoudendheid van een Israeliër: “… Als in dit land een soldaat sneuvelde, was het jaren bezig om het lichaam terug te krijgen, desnoods wisselde het honderden levende terroristen tegen het lichaam van één dode jongen. Het lichaam moest terugkomen. Het moest een rustplek vinden…”. Iedereen kent hem op den duur. Als hij voor de tiende keer naar Israël gaat om Lea te herdenken, is Jaap een eenzame pensionado.

 

Tijdloze heiligheid

Hij  raakt ervan overtuigd dat er in de krater onontdekte grotten moeten bestaan. Hij heeft daarover gelezen op enkele obscure websites, waarvan hij vermoedt dat Lea en Joshua ze ook hebben bezocht. Hij wil een geoloog strikken om mee op onderzoek te gaan. Leest het boek van Patai. “… ‘The Hebrew Goddess’ was een studie over een vroege cultus waarin Jahweh een vrouw had: Asherah. De vroege Hebreeërs kenden nog polytheïsme, aldus Patai, en daarbij hoorde het aanbidden van een moederfiguur waarvan bij de archeologische opgravingen beeltenissen waren gevonden. Er zouden spirituele rituelen bestaan hebben om een eenheid te ondergaan met het Goddelijke, dat dus niet één maar twee geslachten had. Het proces van monotheïsering duurde eeuwen, en de cultus van Ashera, die ook de moedergodin van de Kanaänieten was, werd steeds sterker onderdrukt. Er circuleerden houten beeldjes van de godin Asherah, in de vorm van palen en die moesten worden verbrand. Koning Josia, de zestiende koning van Judea, liet alle afgodsbeelden vernietigen. Daarover zegt Exodus 34:13: ‘Breek de altaren af, smijt hun heilige stenen kapot en hak de Asherah-stokken om’…”. Als je het hebt over ‘betovering’: “… Hadden Lea en Joshua, jong dus onnozel, maar ook bevlogen en op zoek naar tijdloze heiligheid, een vergeten ritueel willen uitvoeren? Ergens in een grot? Of wilden ze die flash flood ervaren als een wilde rituele onderdompeling, een soort doop, een reiniging in een ritueel bad, een mikwe?...”. In een filmpje op hun telefoons praten ze over uitkleden, naakt zijn. Waren ze in de weer om een Kanaänitisch vruchtbaarheidsritueel na te bootsen? De politie vond de restanten van twee marihuanasigaretten met hun DNA. Ze moesten high of stoned zijn geweest. De ouders laten op een gedenksteen de namen van hun kinderen beitelen. Er liggen inmiddels tientallen keitjes omheen. “… Die hadden kraterwandelaars erop gelegd, een joods ritueel dat in onze tijd de betekenis had dat de overledene niet was vergeten. Maar vermoedelijk was het ontstaan als een bezwering: de dode mocht niet opstaan, of de dode mocht niet door boze geesten worden bezocht. Daarom werd de zerk verzwaard…”. Het doet me denken aan het nieuws afgelopen week over een archeologische opgraving in Polen, waarbij het skelet werd gevonden van een jonge vrouw met een sikkel rond haar nek en een hangslot aan haar teen: zodat ze niet als vampier kon terugkeren. Als hij voor de zoveelste keer in het hellegat rondsjouwt komt er een zwerfhond naar hem toe: “… Jaap was even niet alleen…”.

 

Vrede

Wanneer hij in de hotelhal zit te wachten op de afspraak die hij met een bekende geoloog heeft gemaakt, wordt hij aangesproken door een regeringsmedewerker die hem in een helikopter meeneemt naar het Hadassah-ziekenhuis in Jeruzalem, voor een onderhoud met de premier, die hij trouwens een ‘demagoog’ en een ‘populist’ vindt. De Winter noemt zijn naam niet, maar het is duidelijk dat het om Netanyahu gaat. Jaap wordt gevraagd zijn expertise in te zetten inzake een onmogelijke hersenoperatie rond een woekerende bloedvatknoop, de kern zo groot als een ei, van de zeventienjarige dochter van een Saoedische prins. Ze was langzaam de controle over haar lichaam kwijtgeraakt: “… Ze struikelde, viel alle kanten uit, en kreeg last van snijdende hoofdpijn…”. De vrede is ermee gemoeid: “… haar naaste familie heeft zich voorgenomen dat zij haar land naar de toekomst moet leiden. Een gelijkwaardige toekomst van man en vrouw  (zie het visioen van Hester in mijn vorige blog) in het land van de Profeet, met de totale gelijkberechtiging. Stel je voor, over dertig, veertig jaar, dat een vrouw zich koningin van Saoedi-Arabië mag noemen. De veranderingen zullen kolossaal zijn. En allemaal ten goede. Begrijpt u? Dit is niet zomaar een meisje. Zij is de hoop van het hele Midden-Oosten. Dat zijn de plannen met haar. Weinigen weten dit, de kleine kring om de prins heen houdt dit voor zich. En nu weet u het ook…”. Hij heeft er helemaal geen zin in. Laten ze het maar lekker uitzoeken in hun archaïsche zandbak. Hij vraagt bedenktijd. “… Niemand durfde de operatie aan omdat de slagingskans zo goed als nihil was, iedere chirurg maakte van zichzelf en zijn team een moordmachine. En daarmee zou de eeuwige toorn van Saoed op de daders neerdalen. En op hun families vermoedelijk ook, tot in de tiende graad…”. Maar ja. De geoloog vraagt drie miljoen om een team samen te stellen en een aanpak te ontwerpen om een jaar te kunnen werken: “… het ging om een gigantisch gebied waar je zomaar twee, drie jaar met een man of acht of tien onderzoek moest doen…”. Als hij de regeringsmedewerker weer spreekt vraagt hij naar de naam van het meisje: “… Noora met dubbele o, zo spellen ze het. Ook schrijven ze het als Nura, met een u. Dat is de vrouwelijke vorm van Nur. Licht. Goddelijk licht. Dat is de betekenis…”. Hoeveel of de  Heerser, zoals de Saoedische prins eenvoudig wordt genoemd, over heeft voor een geslaagde operatie? Een miljard, antwoordt de regeringsmedewerker droog.

 

Andere dimensie

Als hij weer in de krater is, vraagt Jaap zich af of hij door Noora te redden de onbalans in de kosmos moet herstellen. Zijn dochter moet opgeven om een andere dochter te redden. Hij schrikt van zijn eigen magische gedachten. De Heerser heeft gezegd dat wat hij in de krater doet een ritueel is: ‘bidden’. Hij, die zijn hele leven gewijd heeft aan de wetenschap, rationaliteit, harde bewijzen en check en dubbelcheck. Maar de manier waarop hij zich op zijn werk voorbereidt, heeft iets sacraals. Hij wil even met de patiënt alleen zijn. Hij moet als het ware ‘verdwijnen’. Zichzelf opheffen. Zijn vingers worden. De operatie, waar hij uiteindelijk ja tegen zegt, duurt twaalf uur en drie minuten: “… Jaap keerde terug uit een staat waarin hij eigenlijk niet bestond; hij was al die uren niets anders dan een bundel diepe concentratie geweest, een complete trance, geen tijd, geen ruimte, een hulpmiddel van een kracht die groter was dan hijzelf. Zo kon hij zijn als het moest, als er een leven op het spel stond…”. Hij verkeerde in wat hij de ‘flow’ of de ‘zone’ noemt: “… Als het moest, dan bestond hij niet. Dan leken zijn vingers en zijn ogen in een andere dimensie te opereren, los van hemzelf – flauwekul, sprak hij zichzelf vermanend toe onder de douche. Hij wist niet hoe hij de golf van totale toewijding moest omschrijven, anders dan met onzinbegrippen als ‘andere dimensie’…”.

 

Een zieke gek

De operatie slaagt wonderbaarlijk goed. Jaap houdt er een date met een oud-collega aan over. Hij koopt een peperduur pak en sjieke schoenen. Het hippe Tel Aviv, waar het zich allemaal afspeelt, is een stad vol honden. Hij loopt met één van zijn nieuwe Italiaanse schuiten midden in een hondendrol, probeert de hak zo goed en kwaad als het gaat af te vegen aan een stoeprand, ziet zijn afspraak op een verhoogd terras zitten, klimt de trappen op, glijdt uit en knalt met zijn hoofd keihard op de tegelvloer. In het ziekenhuis maken ze een foto van zijn hersenpan waarbij een tumor wordt ontdekt, voor in het hoofd. De zaken keren zich finaal om: nu is hij de patiënt. Jaap kent de mogelijke implicaties van zo’n meningeoom: extreme emotionaliteit, epilepsie, gevoelsstoornissen, problemen met het geheugen en de spraak, motorische uitval. Had hij het daarom aangedurfd Noora te opereren? Was hij overmoedig geworden? “… Durfde ik het te wagen omdat de golfbal hier boven mijn ogen mijn werkelijkheidszin reduceert? Kon ik dat meisje helpen, juist omdat ik ziek ben?...”. Vandaar zijn problemen met gezichtsherkenning? Over Nicole die hem ooit ‘gevoelsarmoede’ verweet: “… Nicole had gelijk, er was iets mis met zijn emotionele huishouding…”. Zie zijn grensoverschrijdende gedrag. “… Een zieke gek die een onmogelijke ingreep had verricht. Het was eigenaardig dat het hem tot rust bracht…”.  Hij weet dat de operatie die nodig is zijn beoordelingscircuit aan kan tasten. Hij heeft patiënten gehad die met een vurig inzicht uit hun narcose ontwaakten en de moed kregen toe te geven dat ze hun partner haatten. Die daarna homo of lesbisch of panseksueel werden of een nieuw leven begonnen in Noorwegen of Peru. Hufters werden lieverds en omgekeerd. “… Een drukke, volle, raadselachtig ingewikkelde en mooie wereld waren de frontale kwabben. Een kosmos met sterrenstelsels en onbegrepen radiosignalen…” (Zie ook “Het gewelddadige brein” van Adrian Raine).

 

Tedere weerloosheid

Na de operatie trekt hij in een klein appartement in Tel Aviv. Het herstel gaat langzaam. Hij is snel moe. Slaapt veel. Loopt met een stok. Op straat wordt hij overvallen door een ‘tedere weerloosheid’. Mensen ontroeren hem. Overal ziet hij schoonheid. Bij vervuilde daklozen laat hij briefjes van twintig sjekel achter. Hij heeft toch geld zat. Als hij van een afstandje staat te kijken naar een demonstratie tussen steeds agressiever wordende mensen, wordt hij per ongeluk uit het niets op zijn hoofd geslagen met een vlaggenstok. Daarop hoort hij een innerlijke stem. De woestijnhond uit de krater staat naast hem en vraagt om water. Hij schrikt zich rot maar neemt hem uiteindelijk wel mee naar zijn appartement. De hond zegt dat hij Ibrahim heet. Dat het buitengewoon zeldzaam is dat ze met elkaar kunnen communiceren. Daarvoor moet je op ‘dezelfde frequentie’ zitten. Na een tijdje wil de hond weg. Een paar avonden later duikt hij weer op. Zegt dat hij zich overdag schuil moet houden voor de hondenpolitie, terwijl de katten hun gang kunnen gaan. Puur racisme! Verder vertelt hij dat hij geheime kennis heeft ingewonnen bij andere honden over leven en dood. Dat is een brug te ver voor Jaap, maar Ibrahim zegt: “… Anubis, de Egyptische god werd afgebeeld met een hondenkop. Hij leidde de zielen naar het rijk van de doden. Hij beschermde de graven. In al die oude culturen hier in het Midden-Oosten kwamen wij voor. Waarom is dat, denk je, Jaap?...”. Ibrahim weet alles over Jaaps dochter. Is bereid als gids naar de onderwereld te fungeren. Jaap laat zich welbewust meenemen door zijn psychose: “… Misschien was dit de essentie van gek-zijn: de onweerstaanbare nieuwsgierigheid naar de diepte en breedte van de werelden die door jouw gekte werden ontsloten…”.

 

Uittreding

Als hij weer terug is in het Beresheet hotel pakt hij een boek van een plank: “… Hij las: ‘Als ik gek ben, vind ik het best hoor, dacht Moses Herzog. Sommige mensen dachten dat hij knetter was en een tijdlang had hij zelf getwijfeld of hij ze wel allemaal bij elkaar had. Maar hoewel hij zich nog steeds vreemd gedroeg, voelde hij zich nu vol zelfvertrouwen, opgewekt, helderziend, en sterk. ‘Precies’, dacht Jaap. Dit boek stond hier niet voor niets. Dit was voor hem achtergelaten…”. De beginzinnen van “Herzog” van Saul Bellow, volgens mij. Er volgt een visionaire trip door de krater die in al zijn gruwelijkheid nog het meest aan “De kellner en de levenden” van Simon Vestdijk doet denken. Dan komt Jaap wederom bij in een hightechkamer van een ziekenhuis. Vanwege een bloeding in zijn hoofd. Maar hij heeft wel een soort van ‘inwijding’ doorleefd. Hij is in het ‘niets’ geweest. Later heeft hij het over het ‘zwart’. Misschien waren het maar illusies en droombeelden, “… toch waren ze van een hogere orde dan de realiteit die in deze kamer doordrong. Hij miste de hallucinaties. Mijn god, hij wilde liever daar zijn dan hier…”.  Het lijkt wel op een ‘bijna dood ervaring’. “… Terwijl hij op reis was, hadden ze hem gekeerd en gemasseerd, ze hadden zijn urine en ontlasting afgevoerd, ze hadden hem met buizen vocht en voedsel en medicijnen toegediend, en ondertussen had hij, ondanks de werkelijkheid van zijn bloedende brein, een ander leven geleid dan dat van een bijna stervende man in een ic…”. Hij weet niet of een illusie meer waarheid kan bevatten dan de werkelijkheid. Was elektrochemie het geheim van zijn ‘uittreding’?

 

Papa met de sjofar

De weg naar genezing duurt lang. Toch komt hij zover dat hij bij de steen van Lea en Joshua het kaddisj opzegt, het gebed voor de gestorvenen. Alles lijkt hem naar de aanvaarding van het overlijden van zijn dochter te hebben geleid. Op een middag in september, vlak voor Jom Kipoer begint, zit hij met Lea’s ramshoorn op schoot, die hij heeft laten opsturen uit Holland. “… En toen hij vermoedde dat in de synagogen in alle hoeken van de stad het moment van de sjofar was aangebroken, ging hij staan en zette de sjofar aan zijn mond. Er klonk een oud, diep, dierlijk geluid, en hij wist: dit was een geluid uit de tijd toen honden gidsen waren en de dood een portaal naar een andere wereld…”. Hij hoopt dat Lea het gehoord heeft, ‘papa met de sjofar’, en vervolgens voelt hij de tong van een hond die zijn vingers likt. Hij schrikt niet. Hij praat tegen de hond, maar de hond zegt niets terug. Hij weet zeker dat het de woestijnhond is. Hij neemt hem mee naar huis en noemt hem Avi.

 

Aarde en hemel komen samen

Als hij op een terrasje wat zit te eten, terwijl Avi onder de tafel handig de broodkorstjes en stukjes kip opvangt die hij af en toe laat vallen, hoort hij twee hippieachtige Duitse jongens praten over een muziekfestival in de woestijn, over vrijheid, over de zonsondergang en de zonsopgang, over de electronic dance muziek die er wordt gespeeld, over de zoete roes die ze zullen beleven. Dat wil hij ook wel eens meemaken. Het festival ligt op de route naar Ashkelon waar hij de hondengraven gaat bezoeken. Het evenement begint op vrijdag zes oktober, de laatste dag van het Loofhuttenfeest, een soort herfstfeest, en gaat na zonsondergang over in een feest op een dag die wordt gebruikt om te bidden voor regen. “… Het valt allemaal samen, dacht Jaap. Vanaf zaterdagavond zeven oktober was het Simchat Thora, het vieren van de jaarlijkse leescyclus van de vijf boeken van Mozes. Op dat feest dansen de gelovigen met de Thorarollen. Aarde en hemel komen samen, dacht Jaap…”. Ik dacht aan de paragliders in de lucht die dood en verderf zouden komen zaaien. “… In de vroege ochtend van de zesde reed hij samen met Avi, in een SUV die groot genoeg was om erin te slapen, naar de graven in Ashkelon. Daarna zou hij nog voor het begin van de sabbat bij de tenten van het woestijnfestival aankomen. Ze kochten proviand. Avi zat naast hem…”. Toen ik het boek dichtklapte heb ik even heel hard zitten janken. Vrede is verder weg dan ooit...

 

Uitgave: Hollands Diep – 2023, 208 blz., ISBN 978 904 886 956 5, 21,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier 

zaterdag 2 november 2024

De rode letter – Nathaniel Hawthorne

 


Jorge Luis Borges, de mysticus zonder God over wie ik het een tijdje geleden had, schreef een schitterend essay inzake de in het puriteinse Salem (V.S.) geboren Nathaniel Hawthorne (1804 – 1864), auteur van “The Scarlet Letter” (1850): een nog steeds adembenemende, diepzinnige, spookachtige roman over een dokter die zijn leven wijdt aan het tergend langzaam wraak nemen op zijn rivaal in de liefde. Hawthorne kon er wat van, hoor. In “Rappacini’s Daughter”, een verhaal uit zijn “Twice-Told Tales” (1851), gaat het bijvoorbeeld over een botanicus die zijn dochter giftig maakt om vrijers af te schrikken. “… Nathaniel Hawthorne, de Zwarte Zwadderneel van de Amerikaanse literatuur, was geobsedeerd door schuld en boete…”, schrijft wijlen Pieter Steinz in zijn sprankelende voorwoord bij “De rode letter”. Hawthorne liet zich meeslepen door de calvinistische doctrine van de ingeboren slechtheid van de mens, vertelt Borges. Voor Hawthorne was het hart een ‘kleine onbegrensde bol’, niet gevuld met licht, maar met donkere erfzonde. Een zeer verhelderende visie, vind ik. Zie ook cultuurfilosoof Walter Schubart die stelt dat religie gebaseerd kan zijn op oervertrouwen of op oerangst. ‘I saw the light’, brult Christophe Vekeman als het ware van de daken in mijn vorige blog. ‘Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa’, fluistert Nathaniel Hawthorne uit diepten van ellende. En met rede: hij ging gebukt onder het feit dat zijn voorvaders meedogenloze heksenvervolgers waren. Er lijken derhalve twee wijzen van geloven te zijn. Ik denk trouwens dat het voor de God van de christenen geen bal uitmaakt vanuit welke geest je gelooft (en voor de literatuur al helemáál niet). Zolang je maar niet onverschillig bent - zie Openbaring 3 vers 15: “… Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen…”.

 

Cancelcultuur

Het verhaal. Met haar in de gevangenis geboren dochtertje op haar arm wordt de zeventiende-eeuwse koloniste Hester Prynne naar de schandpaal op het marktplein van het godvruchtige Boston geleid. Ze heeft niet alleen overspel gepleegd terwijl ze moest wachten op de komst van haar wettige echtgenoot uit Engeland, die al twee jaar wegblijft dus waarschijnlijk is verdronken, ze weigert ook nog eens de naam van haar minnaar te noemen. Op haar jurk moet ze voor altijd een soort ‘Kaïnsteken’, een rode A (van ‘adulteress’, overspelige) dragen: “… De letter werkte als een tovermiddel dat haar uit de normale menselijke samenleving verwijderde en in een eigen aparte wereld opsloot…”. Buiten het gesis van een paar haatdragende oude wijven kijkt het toegestroomde volk zwijgend toe, onder de indruk van Hesters uitstraling: jong, mooi, onafhankelijk, intelligent, mysterieus, sexy en onverstoorbaar. De cancelcultuur is van alle tijden. Om daar van enige afstand op te kunnen reflecteren, is precies dit soort literatuur nodig. Ter vergelijking: in zijn onlangs uitgegeven boek “De nieuwe standenstaat” linkt oud-columnist van de Volkskrant Martin Sommer de huidige politiek-ideologische ‘Koekoek Eenzang’ en taboeïsering  van andere meningen dan die der hoogopgeleide D66-elite, dewelke volgens hem meent de waarheid in pacht te hebben rond allerlei kwesties als het klimaat, de EU, de oorlog in Oekraïne, het Joods-Palestijnse conflict, immigratie, transgender-activisme en wokisme, aan het kerkelijk klimaat van vroeger: “… De Staat heeft de functie van de kerk overgenomen om ervoor te zorgen dat jij gelukkig wordt. Dat heeft tirannieke gevolgen: de overheid vertelt jou hoe je je moet gedragen, wat je moet eten, wat je wel of niet mag zeggen, dat je je moet vaccineren. Allemaal onder het mom van: wij weten immers wat het goede en het juiste is…” (De Telegraaf 31.10.2024).

 

Wie is hier nu eigenlijk pas echt zielig?

Enfin; de puriteinen lijken het Bijbelverhaal over Jezus en de overspelige vrouw nimmer gelezen te hebben. Omdat Hester onder de hoede van dominee Arthur Dimmesdale valt, krijgt hij van de gouverneur de opdracht haar ziel te hoeden. “… Ondanks zijn aangeboren talenten en zijn veelomvattende kennis waren houding en voorkomen van deze jeugdige geleerde ietwat schuw en verschrikt, als van iemand die zich volstrekt niet op zijn plaats voelt in de doolhof van het aards bestaan, daar het spoor bijster is, en zich slechts op zijn gemak kan voelen in een zelf gekozen afzondering…”. Hij heeft het niet meer als hij beseft dat hij ten aanhoren van alle aanwezigen moet spreken tot het “… mysterie van de vrouwenziel, zelfs in haar meest bezoedelde staat…”. Dimmesdale doet opnieuw een zoveelste beroep op haar. Kan ze de naam van haar “… deelgenoot in zonde en leed…” écht niet noemen? Hij spreekt waarlijk ‘de taal der engelen’ vinden zijn kerkgangers: “… Zwijg niet uit misplaatst medelijden en teerhartigheid voor hem. Want geloof mij, Hester, al zou hij van een grote hoogte moeten afdalen om daar naast u op het voetstuk der schande te staan, dan is dat nog altijd beter dan levenslang een schuldig hart te moeten verbergen…”. Wie is hier nu eigenlijk pas echt zielig? “… Wat kan uw zwijgzaamheid voor hem doen, behalve hem in verleiding brengen – ja, hem als het ware dwingen – zich ook nog schuldig te maken aan de zonde der huichelarij? De hemel heeft toegestaan uw schande openlijk te dragen, en u daardoor in de gelegenheid gesteld het kwaad in uw binnenste ook openlijk te overwinnen. Bedenk wel dat u door te zwijgen hem, die misschien zelf niet de moed heeft te spreken, de bittere, maar heilzame lijdenskelk die u thans wordt gereikt, ontzegt…”. Hij kan praten wat hij wil, Hester peinst er niet over haar lief te verraden. De ‘Daniël’ die het raadsel zal oplossen blijft onvindbaar. “… ‘Zij zegt het niet’, mompelde dominee Dimmesdale…”. Even verder: “… Dat een vrouwenhart zo sterk en edelmoedig kan zijn. Zij zegt het niet…”. En een mannenhart zo hypocriet!! In het vervolg van het verhaal komt de lezer er achter dat dominee Dimmesdale zélf de verwekker van Hesters dochtertje is… Dus sloft Hester uiteindelijk weer terug naar de gevangenis. “… Onder degenen die haar nakeken werd gefluisterd dat de rode letter in de donkere gang van het gebouw een spookachtige glans had verbreid…”.

 

Vroeg of laat valt hij mij in handen

Tussen de aanwezigen staat naast een indiaan een in ‘wanordelijke combinatie van westerse en indiaanse kledij’ gestoken sinistere geneesheer op leeftijd, met een scheve schouder, te kijken, die dezelfde avond een rustgevend drankje komt brengen bij Hester en haar dochtertje. Beiden zijn totaal van slag door het enerverende gebeuren van die dag. Hij blijkt haar vermiste echtgenoot, Roger Chillingworth, te zijn. Jawel. In levende lijve. Hij eist van haar dat ze haar mond houdt over zijn status. Hij heeft een jaar gevangen gezeten bij de indianen in het oerwoud waar hij een hoop geheime kennis over wilde planten heeft opgedaan. Nu willen de gijzelnemers losgeld voor hem. Hij geeft toe dat hij nooit met haar had moeten trouwen. Ze had gezegd dat ze niet verliefd op hem was. Hij drong zich op. Naast misvormd is hij ook nog een half mensenleven ouder dan Hester. Natuurlijk matchte dat niet. Ook hij wil de naam van haar minnaar. “… Geloof mij Hester, voor degene die zich algeheel en onvoorwaardelijk aan de oplossing van een mysterie wijdt, blijven maar weinig dingen verborgen – hetzij in de voor ons zichtbare, uiterlijke wereld of tot op zekere hoogte in de onzichtbare gedachtewereld der mensen…”, verzekert hij haar duister en vol zelfvertrouwen. “… Ik zal deze man opsporen, zoals ik de waarheid heb gezocht in boeken, zoals ik naar goud heb gespeurd in de alchemie. Er bestaat een gevoel dat mij zal waarschuwen: hij is het!...”.  Hij is duidelijk uit op wraak: “… Het kan niet anders: vroeg of laat valt hij mij in handen…”.

 

Een nieuw zintuig

Wanneer Hester de gevangenis mag verlaten krijgt ze een huisje toegewezen op een afgelegen plek nabij de stad. Waarom doet ze geen moeite om ergens anders, waar niemand haar kent, een nieuw leven op te bouwen? Hawthorne legt omstandig uit dat mensen geneigd zijn zich vast te klampen aan de plek waar het leven grote veranderingen heeft ondergaan. “… Hier…”, zei Hester bij zichzelf, “… had zij gezondigd en hier behoorde zij haar aardse straf te ondergaan…”. Zelf denk ik dat ze er veel, zo niet alles voor over heeft, om in de buurt van haar grote liefde te zijn. Ze blijkt een artistieke begaafdheid te hebben voor de borduurkunst waarmee ze zich in leven houdt. Natuurlijk bestaan er voor het gewone volk strenge edicten tegen de weelde, maar de brede plooikragen, waardoor sommige hoofden veel gelijkenis vertonen “… met dat van Johannes de Doper op een platte schotel…”, sjerpen, toga’s, halsdoeken en handschoenen der hoogwaardigheidsbekleders moeten naar positie worden versierd. Daarnaast ontwerpt Hester babykleertjes en doodskleden. Haar hulp wordt echter nooit ingeroepen voor het borduursel op de witte sluiers der kuise bruiden: “… Deze uitzondering bewees dat de samenleving ten opzichte van haar zonde nog even onverzoenlijk was als ooit tevoren…”. Voor de dominees vormt ze een geliefd preekthema. De volwassenen ontlopen haar. De kinderen jouwen haar na als de eerste de beste dorpsgek. Als een martelares schikt ze zich in haar uitsluiting, alsof ze haar fouten geïnternaliseerd heeft. De rode letter lijkt Hester een nieuw zintuig te geven. Ze voelt de geheime misstappen in de harten van anderen. “… Welke zonde waart hier rond?...”, vraagt Hester zich vaak af. Zo gaat dat, volgens Hawthorne. Verlies van geloof in de mens is altijd een van de treurigste gevolgen van het kwaad.

 

De onverdraagzaamste mensensoort die ooit heeft bestaan

Haar dochtertje noemt ze Pearl. Het kind heeft iets weg van een ‘elfje’, een ‘duveltje’, een ‘stoute kabouter’ en een ‘plagerig lachende bosgeest’ ineen. Ze is een ongewoon mooi en beweeglijk meisje, “… naar alle schijn het ongewilde gevolg van een ogenblik van laaiende hartstocht…”, met onhandelbare en onberekenbare driftbuien. Wij zouden het over ADHD hebben. “… Zij, vrucht en zinnebeeld van de zonde, had geen recht op de omgang met gedoopte kinderen…”, de rechtschapen “… afstammelingen van de onverdraagzaamste mensensoort die ooit heeft bestaan…”.  Maar ach, volgens Hawthorne speelt het godsdienstige kroost toch enkel maar het soort rotspelletjes dat hun “… akelig puriteinse opvoeding hun toestond: ‘kerkje’ misschien, of ‘quakertje geselen’, of ‘indiaantje scalperen’, of zij maakten elkaar bang met nagebootste hekserij…”. Omdat ze geen vriendjes of vriendinnetjes heeft is Pearl aangewezen op haar voorstellingsvermogen, waardoor ze een buitengewoon speelse fantasie ontwikkelt, maar ook een voortdurende waakzaamheid ten opzichte van een vijandige wereld: “… Er was niet al te veel verbeeldingskracht voor nodig om in de oude, donkere, statige pijnbomen, die in al hun geledingen kraakten en droevig schenen te zuchten als de wind door hun kruinen waaide, puriteinse ouderlingen te zien…”.  Als het stadsvolk in de gaten krijgt hoe sterk Pearl van andere kinderen verschilt en het zoeken naar de vader vergeefs blijkt te zijn, gaan er al gauw praatjes rond dat het kind van de Satan himself afstamt. Zie mijn blog over “De duivel. Een biografie” van Philip C. Almond. Het is dan ook ergens wel te begrijpen dat de notabelen het als hun christenplicht zien, ter wille van het zielenheil van de moeder, een dergelijk struikelblok van haar pad te verwijderen. Ze besluiten Pearl uit huis te plaatsen. Gelukkig weet dominee Arthur Dimmesdale, “… wiens gezondheid de laatste tijd ernstig had geleden, doordat hij te veel van zijn krachten vergde bij de uitoefening van zijn herderlijk ambt…”, dit onzalige plan te voorkomen.

 

Zwarte kunst

Het kerkvolk ziet dat de conditie van hun jonge dominee achteruit holt. Iedere zondag lijken zijn wangen meer ingevallen. Zijn gezicht nóg bleker. Zijn stem beveriger dan ooit. Het is daarom een onvoorstelbaar wonder dat de hand der voorzienigheid een vooraanstaand dokter in de medicijnen voor het studeervertrek van dominee Dimmesdale heeft neergeplant, toch?! Roger Chillingworth is óf uit de onderwereld opgedoken, óf uit de lucht komen vallen, niemand weet het zeker. Iedereen dringt er op aan dat de dominee de medisch adviseur raadpleegt. Het is God verzoeken deze geste te veronachtzamen. “… Roger Chillingworth – de geleerde, de hartelijke, deelnemende arts – deed dus zijn best diep in het binnenste van zijn patiënt door te dringen. Hij speurde naar zijn beginselen, snuffelde in zijn herinneringen en raakte alles heel behoedzaam aan, als iemand die een schat zoekt in een donkere grot…”. Want: “… Daar waar hart en verstand aanwezig zijn, worden de kwalen van het lichaam door hun toestand beïnvloed. Dimmesdale had zo’n rijk gemoeds- en gedachteleven en was zo door en door gevoelig, dat zijn lichamelijke ziekte dáár naar alle waarschijnlijkheid haar oorsprong vond…”. De heren brengen steeds meer tijd in elkaars gezelschap door. Zijn aldoor vertrouwelijker. Op den duur wordt er zelfs een regeling getroffen dat beide mannen in hetzelfde huis komen te wonen. Uiteraard bij een vrome weduwe op goede stand. Toch gaat dominee Dimmesdale er alleen maar beroerder uitzien. Een deel van het kerkvolk begint onraad te ruiken. Die Chillingworth heeft toch bij de indianen gezeten? Had hij meegedaan aan de bezweringen van de medicijnmannen der wilden, die algemeen bekend staan als machtige tovenaars en dikwijls schijnbaar wonderdadige genezingen tot stand brengen door hun kennis van zwarte kunst? Wordt dominee Arthur Dimmesdale vervolgd door hetzij Satan zelf, of Satans afgezant in de gedaante van Roger Chillingworth?

 

Zielsziek

De arts lijkt de doodsbleke, uitgemergelde dominee door te hebben en drijft hem langzaam maar zeker steeds verder in het nauw. Als de predikant vraagt wat hem zou kunnen mankeren, antwoordt Roger Chillingworth honingzoet dat hij denkt aan een ‘geestelijke stoornis’: “… een ziekte, een zere plek – als wij ’t zo mogen noemen – in uw ziel, wordt onmiddellijk weerspiegeld in uw lichamelijke toestand. Kunt u dan verlangen dat uw arts het lichamelijk kwaad geneest? Hoe zou dat kunnen, als u niet eerst de wond of ziekte van uw ziel voor hem blootlegt?...”.  Niet voor u, reageert Arthur Dimmesdale heftig. Hoe of de dok zich zo tussen een zieke en zijn God durft te plaatsen! Als een ‘getergd dier’ verlaat hij ‘ijlings’ het vertrek, om het een paar uur later weer bij te leggen met de dok. Zijn overspannen zenuwen, weet je wel… Het kerkvolk heeft ondertussen nog nooit een geestelijk herder meegemaakt die zo kan meevoelen met zondaren als dominee Dimmesdale. Ze dragen hem op handen. De jonge dochters van zijn gemeente vallen bijna flauw in zijn aanwezigheid. Hij is nog steeds vrijgezel!! Vanaf de kansel oreert hij tegen zijn toehoorders dat er geen verachterlijker schandvlek, slechter dan de slechtsten en onvoorstelbaar walgelijk monster als hijzelf bestaat. Wat een zondekennis, denken de luisteraars, en bewonderen hem des te meer. “… Hij had de volle waarheid gezegd en die in de zwartste leugen veranderd…”. Zijn innerlijke verdeeldheid zet hem aan tot vasten, doorwaakte nachten en zelfkastijding. Zijn onechte leven levert helse visioenen op die hem nog net niet buiten zinnen brengen. Hij wordt een schim van zichzelf. De Joodse filosoof Martin Buber zegt niet voor niets dat we de tegenstrijdigheden in onszelf tot eenheid moeten brengen: zie hier.

 

Noodlot

In zeven jaar tijd verandert Roger Chillingworth zichzelf in een wrede duivel door zich onophoudelijk te wijden aan het manipuleren van de dominee. Het geheime gif van zijn haat verstoort moeiteloos het geestelijk evenwicht van een zo overgevoelig mens als Arthur Dimmesdale. Het lukt hem het geweten van zijn slachtoffer constant in een geprikkelde toestand te houden, niet met de bedoeling hem te genezen, maar om zijn geest te verwarren en te gronde te richten. Hester kan het niet aanzien en spreekt de oude arts aan als ze hem tegenkomt in het bos, waar hij wortels en kruiden zoekt voor zijn zelfgebrouwen drankjes: “… Zijn leven rust in je wurgende greep, je laat hem dagelijks duizend doden sterven en nog weet hij niet wie je bent…”. Chillingworth beaamt een en ander volmondig: “… Dat hij nog ademhaalt en over de aarde kruipt is alleen aan mij te danken…”. Ze smeekt hem om genade. Of hij eindelijk niet eens kan vergeven en vergeten. Hij legt de schuld bij haar. “… Door je eerste misstap heb jij de kiem van het kwaad geplant. Maar sedert dat ogenblik is alles wat volgde onvermijdelijk geweest…”, volgens hem. “… Het is ons noodlot. Laat dat zich voltrekken zoals het komt…”. Ze moet maar met die man doen wat ze niet laten kan.

 

Dramaqueen

Daarna wacht Hester ook de dominee op in het bos. Vertelt hem dat hij onder hetzelfde dak met zijn grootste vijand woont, haar gewezen echtgenoot Roger Chillingworth. Onmiddellijk neemt de zwakke, zondige, verslagen man boos een slachtofferrol aan: “… Vrouw, vrouw, het is jouw schuld dat dit gebeurd is. Ik kan je niet vergeven…”. Natuurlijk kan hij dat wel. Al binnen tien minuten. “… Wie ‘De rode letter’ leest ontkomt er niet aan zelf rechter te worden en een oordeel te vellen…”, staat er op de achterflap. Welnu, ik vind de dominee een ongelooflijke dramaqueen. “… Maar wat valt eraan te doen? Wat blijft mij anders over? Zal ik mij weer uitstrekken op deze blaren, waarop ik mij liet vallen toen je mij vertelde wie hij was? Moet ik daar gaan liggen en meteen maar sterven?...”. Even verder: “… ‘Wees sterk voor mij,’ antwoordde hij. ‘Zeg jij me, wat ik moet doen’…”. Boston verlaten, vindt Hester. Wat of hij in vredesnaam met al die onverzettelijke mannen en hun meningen daar te maken heeft: “… Zij hebben het beste deel van je al te lang gevangen gehouden!...”. Arthur Dimmesdale: “… je eist dat een man wiens knieën onder hem knikken, een wedstrijd zal winnen!...”. Oh, hemeltje. En dan ook nog alleen? Welnee, zegt Hester. Ik ga mee. Op dat moment “… brak de zon door en goot een stroom van gouden licht over het donkere bos uit…”. Ja, de grijze stammen der statige bomen schijnen vuur te vatten. “… Zo groot was het medegevoel van de natuur – die ongerepte heidense natuur van het bos, nooit onderdrukt door mensenhand, noch verlicht door hogere waarheden – met de verrukking van deze twee harten…”.

 

De kunst van het feestvieren

Hester Prynne, legt Hawthorne uit, heeft zich, doordat ze uit de samenleving is verbannen, een vrijheid van denken verworven, die de predikant geheel vreemd is. De schande, wanhoop en eenzaamheid zijn strenge, harde leermeesters die een sterke vrouw van haar hebben gemaakt. Daarentegen heeft de aard van zijn ambt de persoonlijkheid van Dimmesdale onherroepelijk aan banden gelegd: “… De dominee echter had nooit iets beleefd dat erop berekend was hem aan gene zijde van de algemeen erkende conventies te brengen…”. Hester weet in alle discretie met een kapitein van een schip, dat over een dag of vier naar Bristol zal vertrekken, te regelen dat ze mee mogen varen. Arthur Dimmesdale huppelt naar huis terwijl zijn altijd onderdrukte kant naar boven komt. Hij heeft zin om te vloeken en schunnige praat rond te strooien. Hij kan zich maar ternauwernood inhouden. Eerst moet hij nog een installatiepreek houden voor het aantreden van een nieuwe gouverneur, wat een uitgesproken feestelijk gebeuren is. Ook Hester gaat naar de optocht van gezagsdragers kijken, het voor lief nemend dat iedereen haar aangaapt vanwege de rode letter. Tot mijn verbazing vertelt Hawthorne dat de vreugdeloze generatie die op de eerste immigranten volgde het zwartste zwart van het puritanisme vertoonde, en de kunst van het feestvieren volledig was verleerd. Zij zijn pas echt de geestelijke hardliners. Hetzelfde zie je bij de islam heden ten dage, bedacht ik. Ik kan mij tenminste niet herinneren dat de vrouwen van de eerste gastarbeiders in ons land gesluierd rondliepen. Hester Prynne schrikt zich te pletter als ze in de menigte de haar bekende zeeman tegen het lijf loopt, die vertelt dat er ook een dokter heeft aangemonsterd op zijn schip. In een verre uithoek van het marktplein staat Chillingworth te glimlachen. Dimmesdale houdt een preek die het volk tot opperste vervoering brengt. Nooit tevoren of daarna hebben ze zoiets gehoord. Als hij uit de kerk komt gelopen barst de meute uit in luid gejuich. Met een loodkleurig gezicht strompelt hij naar het schavot waar Hester en Pearl staan te wachten. Hij beveelt hen samen met hem de stellage op te klimmen en biecht eindelijk de waarheid op “… om ten overstaan van het gehele volk in schande en vreugde te sterven…”. 

 

Wees uzelf!

Achteraf zijn de lezingen over wat er bij de schandpaal precies is gebeurd zeer uiteenlopend. De dominee had zijn bef afgerukt en zijn toga opengescheurd. “… De meeste toeschouwers getuigden, dat zij op de borst van de dominee, in zijn huid gebrand, een RODE LETTER hadden gezien – precies dezelfde als die van Hester Prynne…”. Sommigen menen dat dominee Dimmesdale zich uit wroeging zelf had gebrandmerkt. Anderen denken dat de oude Chillingworth, die grootmeester in de zwarte kunst, het door middel van magische en giftige middelen heeft doen verschijnen (de bevolking is zo bijgelovig als de pest: iedereen is bang voor juffrouw Hibbins die als een heks te boek staat en op haar hoede voor de Zwarte Man die door de bossen rondzwerft). Derden zien het vreselijke symbool meer als een stigma, verschenen door het eeuwig knagende zelfverwijt. Bepaalde personen verklaren merkwaardig genoeg dat er helemaal geen teken op de borst van de dominee was te zien, nul, nada. Ze stonden er boven op en hadden hun ogen geen seconde van de dominee afgewend. Hoe onbeduidend is de meest uitgelezen rechtschapenheid van de mens! Hawthorne: “… Er zou uit de jammerlijke historie van de predikant meer dan één moraal te trekken zijn, doch wij willen volstaan met deze: Wees uzelf!...” (zie ook de plot van “Vader en zoon” van Edmund Gosse).

 

Haat en liefde

Na de dood van zijn vijand stort ook de oude dok Chillingworth in. Alsof de reden dat hij leeft is verdwenen. “… Men kan er zich lang het hoofd over breken of haat en liefde, als het erop aankomt, niet een en hetzelfde zijn. Schijnbaar uitersten, vooronderstellen zij beide een hoge mate van belangstelling voor intimiteit met de geliefde of gehate persoon; stellen zij beide hun geluk of ongeluk afhankelijk van één enkel mens; laten zij beide de hartstochtelijk liefhebbende of de niet minder hartstochtelijk hatende ontroostbaar en verloren achter als het voorwerp van zijn hartstocht hem ontnomen wordt…”. Chillingworth laat zijn vermogen na aan de kleine Pearl, die al gauw met haar moeder verdwijnt. Volgens de legende komt Hester in haar eentje terug als oude vrouw om weer haar intrek in haar leegstaande huisje te nemen, dat evenwel behaaglijk luxe wordt ingericht. Vaak ontvangt ze brieven met adellijke zegels  waaronder wapenbeelden die in de Engelse heraldiek onbekend zijn. Wordt ze vanuit de verte ondersteund door de inmiddels volwassen Pearl? Hester eindigt als oude wijze kluizenaar, waar vooral jonge vrouwen raad gaan vragen als ze in de problemen zitten. Ze profeteert dat er ooit een nieuwe wereld zal komen waarin de verhouding tussen mannen en vrouwen gelijk wordt, wat een hechtere basis voor wederzijds geluk zal zijn. Ze wordt begraven op het kerkhof waar in latere tijden King’s Chapel is gebouwd. Nog steeds is op de steen van het ingezonken graf enkel de letter A te zien. Hawthorne voegt er vervolgens nog een verhaal aan toe over het douanekantoor waar hij werkt. Op de zolder van dat gebouw zou hij tussen de oude meuk wat perkamenten hebben aangetroffen waar een gerafeld rood lapje uit rolt. Bij nadere bestudering neemt het de vorm aan van de hoofdletter A…

 

Uitgave: Pandora (klassiek) – 2004, 270 blz., vertaling Nel Bakker, ISBN 978 902 542 610 1

Alleen nog tweedehands verkrijgbaar