zaterdag 2 november 2024

De rode letter – Nathaniel Hawthorne

 


Jorge Luis Borges, de mysticus zonder God over wie ik het een tijdje geleden had, schreef een schitterend essay inzake de in het puriteinse Salem (V.S.) geboren Nathaniel Hawthorne (1804 – 1864), auteur van “The Scarlet Letter” (1850): een nog steeds adembenemende, diepzinnige, spookachtige roman over een dokter die zijn leven wijdt aan het tergend langzaam wraak nemen op zijn rivaal in de liefde. Hawthorne kon er wat van, hoor. In “Rappacini’s Daughter”, een verhaal uit zijn “Twice-Told Tales” (1851), gaat het bijvoorbeeld over een botanicus die zijn dochter giftig maakt om vrijers af te schrikken. “… Nathaniel Hawthorne, de Zwarte Zwadderneel van de Amerikaanse literatuur, was geobsedeerd door schuld en boete…”, schrijft wijlen Pieter Steinz in zijn sprankelende voorwoord bij “De rode letter”. Hawthorne liet zich meeslepen door de calvinistische doctrine van de ingeboren slechtheid van de mens, vertelt Borges. Voor Hawthorne was het hart een ‘kleine onbegrensde bol’, niet gevuld met licht, maar met donkere erfzonde. Een zeer verhelderende visie, vind ik. Zie ook cultuurfilosoof Walter Schubart die stelt dat religie gebaseerd kan zijn op oervertrouwen of op oerangst. ‘I saw the light’, brult Christophe Vekeman als het ware van de daken in mijn vorige blog. ‘Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa’, fluistert Nathaniel Hawthorne uit diepten van ellende. En met rede: hij ging gebukt onder het feit dat zijn voorvaders meedogenloze heksenvervolgers waren. Er lijken derhalve twee wijzen van geloven te zijn. Ik denk trouwens dat het voor de God van de christenen geen bal uitmaakt vanuit welke geest je gelooft (en voor de literatuur al helemáál niet). Zolang je maar niet onverschillig bent - zie Openbaring 3 vers 15: “… Ik weet wat u doet, hoe u niet koud bent en niet warm. Was u maar koud of warm! Maar nu u lauw bent in plaats van warm of koud, zal ik u uitspuwen…”.

 

Cancelcultuur

Het verhaal. Met haar in de gevangenis geboren dochtertje op haar arm wordt de zeventiende-eeuwse koloniste Hester Prynne naar de schandpaal op het marktplein van het godvruchtige Boston geleid. Ze heeft niet alleen overspel gepleegd terwijl ze moest wachten op de komst van haar wettige echtgenoot uit Engeland, die al twee jaar wegblijft dus waarschijnlijk is verdronken, ze weigert ook nog eens de naam van haar minnaar te noemen. Op haar jurk moet ze voor altijd een soort ‘Kaïnsteken’, een rode A (van ‘adulteress’, overspelige) dragen: “… De letter werkte als een tovermiddel dat haar uit de normale menselijke samenleving verwijderde en in een eigen aparte wereld opsloot…”. Buiten het gesis van een paar haatdragende oude wijven kijkt het toegestroomde volk zwijgend toe, onder de indruk van Hesters uitstraling: jong, mooi, onafhankelijk, intelligent, mysterieus, sexy en onverstoorbaar. De cancelcultuur is van alle tijden. Om daar van enige afstand op te kunnen reflecteren, is precies dit soort literatuur nodig. Ter vergelijking: in zijn onlangs uitgegeven boek “De nieuwe standenstaat” linkt oud-columnist van de Volkskrant Martin Sommer de huidige politiek-ideologische ‘Koekoek Eenzang’ en taboeïsering  van andere meningen dan die der hoogopgeleide D66-elite, dewelke volgens hem meent de waarheid in pacht te hebben rond allerlei kwesties als het klimaat, de EU, de oorlog in Oekraïne, het Joods-Palestijnse conflict, immigratie, transgender-activisme en wokisme, aan het kerkelijk klimaat van vroeger: “… De Staat heeft de functie van de kerk overgenomen om ervoor te zorgen dat jij gelukkig wordt. Dat heeft tirannieke gevolgen: de overheid vertelt jou hoe je je moet gedragen, wat je moet eten, wat je wel of niet mag zeggen, dat je je moet vaccineren. Allemaal onder het mom van: wij weten immers wat het goede en het juiste is…” (De Telegraaf 31.10.2024).

 

Wie is hier nu eigenlijk pas echt zielig?

Enfin; de puriteinen lijken het Bijbelverhaal over Jezus en de overspelige vrouw nimmer gelezen te hebben. Omdat Hester onder de hoede van dominee Arthur Dimmesdale valt, krijgt hij van de gouverneur de opdracht haar ziel te hoeden. “… Ondanks zijn aangeboren talenten en zijn veelomvattende kennis waren houding en voorkomen van deze jeugdige geleerde ietwat schuw en verschrikt, als van iemand die zich volstrekt niet op zijn plaats voelt in de doolhof van het aards bestaan, daar het spoor bijster is, en zich slechts op zijn gemak kan voelen in een zelf gekozen afzondering…”. Hij heeft het niet meer als hij beseft dat hij ten aanhoren van alle aanwezigen moet spreken tot het “… mysterie van de vrouwenziel, zelfs in haar meest bezoedelde staat…”. Dimmesdale doet opnieuw een zoveelste beroep op haar. Kan ze de naam van haar “… deelgenoot in zonde en leed…” écht niet noemen? Hij spreekt waarlijk ‘de taal der engelen’ vinden zijn kerkgangers: “… Zwijg niet uit misplaatst medelijden en teerhartigheid voor hem. Want geloof mij, Hester, al zou hij van een grote hoogte moeten afdalen om daar naast u op het voetstuk der schande te staan, dan is dat nog altijd beter dan levenslang een schuldig hart te moeten verbergen…”. Wie is hier nu eigenlijk pas echt zielig? “… Wat kan uw zwijgzaamheid voor hem doen, behalve hem in verleiding brengen – ja, hem als het ware dwingen – zich ook nog schuldig te maken aan de zonde der huichelarij? De hemel heeft toegestaan uw schande openlijk te dragen, en u daardoor in de gelegenheid gesteld het kwaad in uw binnenste ook openlijk te overwinnen. Bedenk wel dat u door te zwijgen hem, die misschien zelf niet de moed heeft te spreken, de bittere, maar heilzame lijdenskelk die u thans wordt gereikt, ontzegt…”. Hij kan praten wat hij wil, Hester peinst er niet over haar lief te verraden. De ‘Daniël’ die het raadsel zal oplossen blijft onvindbaar. “… ‘Zij zegt het niet’, mompelde dominee Dimmesdale…”. Even verder: “… Dat een vrouwenhart zo sterk en edelmoedig kan zijn. Zij zegt het niet…”. En een mannenhart zo hypocriet!! In het vervolg van het verhaal komt de lezer er achter dat dominee Dimmesdale zélf de verwekker van Hesters dochtertje is… Dus sloft Hester uiteindelijk weer terug naar de gevangenis. “… Onder degenen die haar nakeken werd gefluisterd dat de rode letter in de donkere gang van het gebouw een spookachtige glans had verbreid…”.

 

Vroeg of laat valt hij mij in handen

Tussen de aanwezigen staat naast een indiaan een in ‘wanordelijke combinatie van westerse en indiaanse kledij’ gestoken sinistere geneesheer op leeftijd, met een scheve schouder, te kijken, die dezelfde avond een rustgevend drankje komt brengen bij Hester en haar dochtertje. Beiden zijn totaal van slag door het enerverende gebeuren van die dag. Hij blijkt haar vermiste echtgenoot, Roger Chillingworth, te zijn. Jawel. In levende lijve. Hij eist van haar dat ze haar mond houdt over zijn status. Hij heeft een jaar gevangen gezeten bij de indianen in het oerwoud waar hij een hoop geheime kennis over wilde planten heeft opgedaan. Nu willen de gijzelnemers losgeld voor hem. Hij geeft toe dat hij nooit met haar had moeten trouwen. Ze had gezegd dat ze niet verliefd op hem was. Hij drong zich op. Naast misvormd is hij ook nog een half mensenleven ouder dan Hester. Natuurlijk matchte dat niet. Ook hij wil de naam van haar minnaar. “… Geloof mij Hester, voor degene die zich algeheel en onvoorwaardelijk aan de oplossing van een mysterie wijdt, blijven maar weinig dingen verborgen – hetzij in de voor ons zichtbare, uiterlijke wereld of tot op zekere hoogte in de onzichtbare gedachtewereld der mensen…”, verzekert hij haar duister en vol zelfvertrouwen. “… Ik zal deze man opsporen, zoals ik de waarheid heb gezocht in boeken, zoals ik naar goud heb gespeurd in de alchemie. Er bestaat een gevoel dat mij zal waarschuwen: hij is het!...”.  Hij is duidelijk uit op wraak: “… Het kan niet anders: vroeg of laat valt hij mij in handen…”.

 

Een nieuw zintuig

Wanneer Hester de gevangenis mag verlaten krijgt ze een huisje toegewezen op een afgelegen plek nabij de stad. Waarom doet ze geen moeite om ergens anders, waar niemand haar kent, een nieuw leven op te bouwen? Hawthorne legt omstandig uit dat mensen geneigd zijn zich vast te klampen aan de plek waar het leven grote veranderingen heeft ondergaan. “… Hier…”, zei Hester bij zichzelf, “… had zij gezondigd en hier behoorde zij haar aardse straf te ondergaan…”. Zelf denk ik dat ze er veel, zo niet alles voor over heeft, om in de buurt van haar grote liefde te zijn. Ze blijkt een artistieke begaafdheid te hebben voor de borduurkunst waarmee ze zich in leven houdt. Natuurlijk bestaan er voor het gewone volk strenge edicten tegen de weelde, maar de brede plooikragen, waardoor sommige hoofden veel gelijkenis vertonen “… met dat van Johannes de Doper op een platte schotel…”, sjerpen, toga’s, halsdoeken en handschoenen der hoogwaardigheidsbekleders moeten naar positie worden versierd. Daarnaast ontwerpt Hester babykleertjes en doodskleden. Haar hulp wordt echter nooit ingeroepen voor het borduursel op de witte sluiers der kuise bruiden: “… Deze uitzondering bewees dat de samenleving ten opzichte van haar zonde nog even onverzoenlijk was als ooit tevoren…”. Voor de dominees vormt ze een geliefd preekthema. De volwassenen ontlopen haar. De kinderen jouwen haar na als de eerste de beste dorpsgek. Als een martelares schikt ze zich in haar uitsluiting, alsof ze haar fouten geïnternaliseerd heeft. De rode letter lijkt Hester een nieuw zintuig te geven. Ze voelt de geheime misstappen in de harten van anderen. “… Welke zonde waart hier rond?...”, vraagt Hester zich vaak af. Zo gaat dat, volgens Hawthorne. Verlies van geloof in de mens is altijd een van de treurigste gevolgen van het kwaad.

 

De onverdraagzaamste mensensoort die ooit heeft bestaan

Haar dochtertje noemt ze Pearl. Het kind heeft iets weg van een ‘elfje’, een ‘duveltje’, een ‘stoute kabouter’ en een ‘plagerig lachende bosgeest’ ineen. Ze is een ongewoon mooi en beweeglijk meisje, “… naar alle schijn het ongewilde gevolg van een ogenblik van laaiende hartstocht…”, met onhandelbare en onberekenbare driftbuien. Wij zouden het over ADHD hebben. “… Zij, vrucht en zinnebeeld van de zonde, had geen recht op de omgang met gedoopte kinderen…”, de rechtschapen “… afstammelingen van de onverdraagzaamste mensensoort die ooit heeft bestaan…”.  Maar ach, volgens Hawthorne speelt het godsdienstige kroost toch enkel maar het soort rotspelletjes dat hun “… akelig puriteinse opvoeding hun toestond: ‘kerkje’ misschien, of ‘quakertje geselen’, of ‘indiaantje scalperen’, of zij maakten elkaar bang met nagebootste hekserij…”. Omdat ze geen vriendjes of vriendinnetjes heeft is Pearl aangewezen op haar voorstellingsvermogen, waardoor ze een buitengewoon speelse fantasie ontwikkelt, maar ook een voortdurende waakzaamheid ten opzichte van een vijandige wereld: “… Er was niet al te veel verbeeldingskracht voor nodig om in de oude, donkere, statige pijnbomen, die in al hun geledingen kraakten en droevig schenen te zuchten als de wind door hun kruinen waaide, puriteinse ouderlingen te zien…”.  Als het stadsvolk in de gaten krijgt hoe sterk Pearl van andere kinderen verschilt en het zoeken naar de vader vergeefs blijkt te zijn, gaan er al gauw praatjes rond dat het kind van de Satan himself afstamt. Zie mijn blog over “De duivel. Een biografie” van Philip C. Almond. Het is dan ook ergens wel te begrijpen dat de notabelen het als hun christenplicht zien, ter wille van het zielenheil van de moeder, een dergelijk struikelblok van haar pad te verwijderen. Ze besluiten Pearl uit huis te plaatsen. Gelukkig weet dominee Arthur Dimmesdale, “… wiens gezondheid de laatste tijd ernstig had geleden, doordat hij te veel van zijn krachten vergde bij de uitoefening van zijn herderlijk ambt…”, dit onzalige plan te voorkomen.

 

Zwarte kunst

Het kerkvolk ziet dat de conditie van hun jonge dominee achteruit holt. Iedere zondag lijken zijn wangen meer ingevallen. Zijn gezicht nóg bleker. Zijn stem beveriger dan ooit. Het is daarom een onvoorstelbaar wonder dat de hand der voorzienigheid een vooraanstaand dokter in de medicijnen voor het studeervertrek van dominee Dimmesdale heeft neergeplant, toch?! Roger Chillingworth is óf uit de onderwereld opgedoken, óf uit de lucht komen vallen, niemand weet het zeker. Iedereen dringt er op aan dat de dominee de medisch adviseur raadpleegt. Het is God verzoeken deze geste te veronachtzamen. “… Roger Chillingworth – de geleerde, de hartelijke, deelnemende arts – deed dus zijn best diep in het binnenste van zijn patiënt door te dringen. Hij speurde naar zijn beginselen, snuffelde in zijn herinneringen en raakte alles heel behoedzaam aan, als iemand die een schat zoekt in een donkere grot…”. Want: “… Daar waar hart en verstand aanwezig zijn, worden de kwalen van het lichaam door hun toestand beïnvloed. Dimmesdale had zo’n rijk gemoeds- en gedachteleven en was zo door en door gevoelig, dat zijn lichamelijke ziekte dáár naar alle waarschijnlijkheid haar oorsprong vond…”. De heren brengen steeds meer tijd in elkaars gezelschap door. Zijn aldoor vertrouwelijker. Op den duur wordt er zelfs een regeling getroffen dat beide mannen in hetzelfde huis komen te wonen. Uiteraard bij een vrome weduwe op goede stand. Toch gaat dominee Dimmesdale er alleen maar beroerder uitzien. Een deel van het kerkvolk begint onraad te ruiken. Die Chillingworth heeft toch bij de indianen gezeten? Had hij meegedaan aan de bezweringen van de medicijnmannen der wilden, die algemeen bekend staan als machtige tovenaars en dikwijls schijnbaar wonderdadige genezingen tot stand brengen door hun kennis van zwarte kunst? Wordt dominee Arthur Dimmesdale vervolgd door hetzij Satan zelf, of Satans afgezant in de gedaante van Roger Chillingworth?

 

Zielsziek

De arts lijkt de doodsbleke, uitgemergelde dominee door te hebben en drijft hem langzaam maar zeker steeds verder in het nauw. Als de predikant vraagt wat hem zou kunnen mankeren, antwoordt Roger Chillingworth honingzoet dat hij denkt aan een ‘geestelijke stoornis’: “… een ziekte, een zere plek – als wij ’t zo mogen noemen – in uw ziel, wordt onmiddellijk weerspiegeld in uw lichamelijke toestand. Kunt u dan verlangen dat uw arts het lichamelijk kwaad geneest? Hoe zou dat kunnen, als u niet eerst de wond of ziekte van uw ziel voor hem blootlegt?...”.  Niet voor u, reageert Arthur Dimmesdale heftig. Hoe of de dok zich zo tussen een zieke en zijn God durft te plaatsen! Als een ‘getergd dier’ verlaat hij ‘ijlings’ het vertrek, om het een paar uur later weer bij te leggen met de dok. Zijn overspannen zenuwen, weet je wel… Het kerkvolk heeft ondertussen nog nooit een geestelijk herder meegemaakt die zo kan meevoelen met zondaren als dominee Dimmesdale. Ze dragen hem op handen. De jonge dochters van zijn gemeente vallen bijna flauw in zijn aanwezigheid. Hij is nog steeds vrijgezel!! Vanaf de kansel oreert hij tegen zijn toehoorders dat er geen verachterlijker schandvlek, slechter dan de slechtsten en onvoorstelbaar walgelijk monster als hijzelf bestaat. Wat een zondekennis, denken de luisteraars, en bewonderen hem des te meer. “… Hij had de volle waarheid gezegd en die in de zwartste leugen veranderd…”. Zijn innerlijke verdeeldheid zet hem aan tot vasten, doorwaakte nachten en zelfkastijding. Zijn onechte leven levert helse visioenen op die hem nog net niet buiten zinnen brengen. Hij wordt een schim van zichzelf. De Joodse filosoof Martin Buber zegt niet voor niets dat we de tegenstrijdigheden in onszelf tot eenheid moeten brengen: zie hier.

 

Noodlot

In zeven jaar tijd verandert Roger Chillingworth zichzelf in een wrede duivel door zich onophoudelijk te wijden aan het manipuleren van de dominee. Het geheime gif van zijn haat verstoort moeiteloos het geestelijk evenwicht van een zo overgevoelig mens als Arthur Dimmesdale. Het lukt hem het geweten van zijn slachtoffer constant in een geprikkelde toestand te houden, niet met de bedoeling hem te genezen, maar om zijn geest te verwarren en te gronde te richten. Hester kan het niet aanzien en spreekt de oude arts aan als ze hem tegenkomt in het bos, waar hij wortels en kruiden zoekt voor zijn zelfgebrouwen drankjes: “… Zijn leven rust in je wurgende greep, je laat hem dagelijks duizend doden sterven en nog weet hij niet wie je bent…”. Chillingworth beaamt een en ander volmondig: “… Dat hij nog ademhaalt en over de aarde kruipt is alleen aan mij te danken…”. Ze smeekt hem om genade. Of hij eindelijk niet eens kan vergeven en vergeten. Hij legt de schuld bij haar. “… Door je eerste misstap heb jij de kiem van het kwaad geplant. Maar sedert dat ogenblik is alles wat volgde onvermijdelijk geweest…”, volgens hem. “… Het is ons noodlot. Laat dat zich voltrekken zoals het komt…”. Ze moet maar met die man doen wat ze niet laten kan.

 

Dramaqueen

Daarna wacht Hester ook de dominee op in het bos. Vertelt hem dat hij onder hetzelfde dak met zijn grootste vijand woont, haar gewezen echtgenoot Roger Chillingworth. Onmiddellijk neemt de zwakke, zondige, verslagen man boos een slachtofferrol aan: “… Vrouw, vrouw, het is jouw schuld dat dit gebeurd is. Ik kan je niet vergeven…”. Natuurlijk kan hij dat wel. Al binnen tien minuten. “… Wie ‘De rode letter’ leest ontkomt er niet aan zelf rechter te worden en een oordeel te vellen…”, staat er op de achterflap. Welnu, ik vind de dominee een ongelooflijke dramaqueen. “… Maar wat valt eraan te doen? Wat blijft mij anders over? Zal ik mij weer uitstrekken op deze blaren, waarop ik mij liet vallen toen je mij vertelde wie hij was? Moet ik daar gaan liggen en meteen maar sterven?...”. Even verder: “… ‘Wees sterk voor mij,’ antwoordde hij. ‘Zeg jij me, wat ik moet doen’…”. Boston verlaten, vindt Hester. Wat of hij in vredesnaam met al die onverzettelijke mannen en hun meningen daar te maken heeft: “… Zij hebben het beste deel van je al te lang gevangen gehouden!...”. Arthur Dimmesdale: “… je eist dat een man wiens knieën onder hem knikken, een wedstrijd zal winnen!...”. Oh, hemeltje. En dan ook nog alleen? Welnee, zegt Hester. Ik ga mee. Op dat moment “… brak de zon door en goot een stroom van gouden licht over het donkere bos uit…”. Ja, de grijze stammen der statige bomen schijnen vuur te vatten. “… Zo groot was het medegevoel van de natuur – die ongerepte heidense natuur van het bos, nooit onderdrukt door mensenhand, noch verlicht door hogere waarheden – met de verrukking van deze twee harten…”.

 

De kunst van het feestvieren

Hester Prynne, legt Hawthorne uit, heeft zich, doordat ze uit de samenleving is verbannen, een vrijheid van denken verworven, die de predikant geheel vreemd is. De schande, wanhoop en eenzaamheid zijn strenge, harde leermeesters die een sterke vrouw van haar hebben gemaakt. Daarentegen heeft de aard van zijn ambt de persoonlijkheid van Dimmesdale onherroepelijk aan banden gelegd: “… De dominee echter had nooit iets beleefd dat erop berekend was hem aan gene zijde van de algemeen erkende conventies te brengen…”. Hester weet in alle discretie met een kapitein van een schip, dat over een dag of vier naar Bristol zal vertrekken, te regelen dat ze mee mogen varen. Arthur Dimmesdale huppelt naar huis terwijl zijn altijd onderdrukte kant naar boven komt. Hij heeft zin om te vloeken en schunnige praat rond te strooien. Hij kan zich maar ternauwernood inhouden. Eerst moet hij nog een installatiepreek houden voor het aantreden van een nieuwe gouverneur, wat een uitgesproken feestelijk gebeuren is. Ook Hester gaat naar de optocht van gezagsdragers kijken, het voor lief nemend dat iedereen haar aangaapt vanwege de rode letter. Tot mijn verbazing vertelt Hawthorne dat de vreugdeloze generatie die op de eerste immigranten volgde het zwartste zwart van het puritanisme vertoonde, en de kunst van het feestvieren volledig was verleerd. Zij zijn pas echt de geestelijke hardliners. Hetzelfde zie je bij de islam heden ten dage, bedacht ik. Ik kan mij tenminste niet herinneren dat de vrouwen van de eerste gastarbeiders in ons land gesluierd rondliepen. Hester Prynne schrikt zich te pletter als ze in de menigte de haar bekende zeeman tegen het lijf loopt, die vertelt dat er ook een dokter heeft aangemonsterd op zijn schip. In een verre uithoek van het marktplein staat Chillingworth te glimlachen. Dimmesdale houdt een preek die het volk tot opperste vervoering brengt. Nooit tevoren of daarna hebben ze zoiets gehoord. Als hij uit de kerk komt gelopen barst de meute uit in luid gejuich. Met een loodkleurig gezicht strompelt hij naar het schavot waar Hester en Pearl staan te wachten. Hij beveelt hen samen met hem de stellage op te klimmen en biecht eindelijk de waarheid op “… om ten overstaan van het gehele volk in schande en vreugde te sterven…”. 

 

Wees uzelf!

Achteraf zijn de lezingen over wat er bij de schandpaal precies is gebeurd zeer uiteenlopend. De dominee had zijn bef afgerukt en zijn toga opengescheurd. “… De meeste toeschouwers getuigden, dat zij op de borst van de dominee, in zijn huid gebrand, een RODE LETTER hadden gezien – precies dezelfde als die van Hester Prynne…”. Sommigen menen dat dominee Dimmesdale zich uit wroeging zelf had gebrandmerkt. Anderen denken dat de oude Chillingworth, die grootmeester in de zwarte kunst, het door middel van magische en giftige middelen heeft doen verschijnen (de bevolking is zo bijgelovig als de pest: iedereen is bang voor juffrouw Hibbins die als een heks te boek staat en op haar hoede voor de Zwarte Man die door de bossen rondzwerft). Derden zien het vreselijke symbool meer als een stigma, verschenen door het eeuwig knagende zelfverwijt. Bepaalde personen verklaren merkwaardig genoeg dat er helemaal geen teken op de borst van de dominee was te zien, nul, nada. Ze stonden er boven op en hadden hun ogen geen seconde van de dominee afgewend. Hoe onbeduidend is de meest uitgelezen rechtschapenheid van de mens! Hawthorne: “… Er zou uit de jammerlijke historie van de predikant meer dan één moraal te trekken zijn, doch wij willen volstaan met deze: Wees uzelf!...” (zie ook de plot van “Vader en zoon” van Edmund Gosse).

 

Haat en liefde

Na de dood van zijn vijand stort ook de oude dok Chillingworth in. Alsof de reden dat hij leeft is verdwenen. “… Men kan er zich lang het hoofd over breken of haat en liefde, als het erop aankomt, niet een en hetzelfde zijn. Schijnbaar uitersten, vooronderstellen zij beide een hoge mate van belangstelling voor intimiteit met de geliefde of gehate persoon; stellen zij beide hun geluk of ongeluk afhankelijk van één enkel mens; laten zij beide de hartstochtelijk liefhebbende of de niet minder hartstochtelijk hatende ontroostbaar en verloren achter als het voorwerp van zijn hartstocht hem ontnomen wordt…”. Chillingworth laat zijn vermogen na aan de kleine Pearl, die al gauw met haar moeder verdwijnt. Volgens de legende komt Hester in haar eentje terug als oude vrouw om weer haar intrek in haar leegstaande huisje te nemen, dat evenwel behaaglijk luxe wordt ingericht. Vaak ontvangt ze brieven met adellijke zegels  waaronder wapenbeelden die in de Engelse heraldiek onbekend zijn. Wordt ze vanuit de verte ondersteund door de inmiddels volwassen Pearl? Hester eindigt als oude wijze kluizenaar, waar vooral jonge vrouwen raad gaan vragen als ze in de problemen zitten. Ze profeteert dat er ooit een nieuwe wereld zal komen waarin de verhouding tussen mannen en vrouwen gelijk wordt, wat een hechtere basis voor wederzijds geluk zal zijn. Ze wordt begraven op het kerkhof waar in latere tijden King’s Chapel is gebouwd. Nog steeds is op de steen van het ingezonken graf enkel de letter A te zien. Hawthorne voegt er vervolgens nog een verhaal aan toe over het douanekantoor waar hij werkt. Op de zolder van dat gebouw zou hij tussen de oude meuk wat perkamenten hebben aangetroffen waar een gerafeld rood lapje uit rolt. Bij nadere bestudering neemt het de vorm aan van de hoofdletter A…

 

Uitgave: Pandora (klassiek) – 2004, 270 blz., vertaling Nel Bakker, ISBN 978 902 542 610 1

Alleen nog tweedehands verkrijgbaar

Geen opmerkingen :

Een reactie posten