dinsdag 28 juni 2011

De eenzaamheid van de priemgetallen – Paolo Giordano



“… Priemgetallen zijn alleen deelbaar door 1 en door zichzelf. Ze staan op hun plaats in de oneindige rij natuurlijke getallen, zoals allemaal tussen twee ingeklemd, maar verder uit elkaar dan de andere. Het zijn argwanende, eenzame getallen en daarom vond Mattia ze prachtig… Mattia dacht dat Alice en hij zo waren, twee tweelingpriemgetallen, alleen en verloren, vlak bij elkaar, maar niet dicht genoeg om elkaar echt te raken…”


Sensationeel debuut
Door het opruimen van mijn boekenkast eindelijk begonnen aan een ongelezen boek dat daar al tijden ligt: “La solitude dei numeri primi”, het sensationele debuut uit 2008 van de destijds 25 jarige, uit Turijn afkomstige docent fysica, Paolo Giordano. Ging in Italië meer dan een miljoen keer over de toonbank, won ongeveer alle literaire prijzen die er te winnen waren, werd in 22 talen vertaald, waaronder het Nederlands, en wel door Mieke Geuzebroek en Pietha de Voogd. Libelle-commentaar: “Als u maar één boek per jaar leest, kies dan voor dit verhaal.”
In 2010 kwam de film uit, regie: Saverio Costanzo, die ik er ook maar gelijk achteraan heb bekeken. Madeleine Matzer bewerkte het boek dit jaar voor een Nederlandse theaterproduktie, die 4 juni voor het laatst draaide. Daar was ik dan mooi te laat mee; maar nu lees ik vandaag ineens dat hij wegens succes wordt verlengd. Vanaf 4 november weer te zien dus! Kijk voor meer informatie op www.matzer.org.
Giordano promoveerde in 2010 in de natuurkunde: een echte bèta die een hartverscheurend alfa-boek schreef. Je houdt van zijn gewroet in de menselijke psyche of niet; is mijn ervaring. Ik hou er van!

Jeugdtrauma's
Het verhaal begint met de negenjarige Alice, die tijdens de door haar vader opgedrongen ski-lessen steeds in haar broek plast, in de mist haar ski-klasje kwijt raakt, een kloof induikt, en zo ongelukkig terecht komt dat ze haar hele leven mank zal blijven lopen.
Dan switcht het verhaal naar Mattia, die veels te jong de zorg voor zijn geestelijk gehandicapte tweelingzusje Michela draagt. Als de tweeling uitgenodigd wordt voor een verjaardagspartijtje, wil hij voorkomen dat Michela de boel in het honderd laat lopen, en besluit hij haar in een park op een bankje achter te laten. Ze heeft toch geen benul van tijd. Als Mattia haar weer op gaat halen is Michela nergens te bekennen, en wordt nooit meer terug gevonden.
Ziedaar: de jeugdtrauma’s waardoor Alice gaat lijden aan vader-haat en anorexia: “… Ze rolde het elastiek van haar slip een stukje naar beneden zodat hij nog net over haar litteken heen viel en strak genoeg zat om tussen de boord en haar buik een kleine ruimte over te laten waardoor haar onderbroek een soort brug vormde tussen haar heupbeenderen. Haar ringvinger paste er nog niet tussen, maar haar pink wel en dat ze haar pink ertussen kon steken, maakte haar gek van blijdschap…”, en de hoogebegaafde Mattia zich ontwikkelt tot een autistisch aandoende, contactgestoorde, zichzelf beschadigende puber.  De ouders kijken min of meer machteloos toe: “… Pietro Balossino had zijn pogingen om het duistere universum van zijn zoon te doorgronden allang opgegeven…”.

Gefasineerd door elkaars vreemdheid
En dan komt dat elkaar tegen op de middelbare school. Prachtig beschrijft Giordano hoe Mattia en Alice gefascineerd raken door elkaars vreemdheid.
Na een walgelijk ontgroeningsritueel verdient Alice de vriendschap van het populairste meisje van de klas, die haar, niet zonder protest, op een feest helpt contact te leggen met Mattia: “… ‘Je bent gek,’ zei ze. ‘Weet je wat die gedaan heeft?’ Alice schudde nee. ‘Die heeft een mes in zijn hand gestoken, expres. Hier op school. ’Alice haalde haar schouders op. ‘Ik vind hem interessant,’ zei ze. ‘Interessant? ’t Is een psychopaat. Met zo’n type beland je in stukken gehakt  in een vriezer…”.
Op datzelfde dansfeestje vraagt Mattia zich af: “… hoe ze het voor elkaar kregen om zich zonder blikken of blozen zo onder ieders ogen uit te leven. Toen bedacht hij dat het de normaalste zaak van de wereld was en dat hij het daarom juist niet kon…”.
Alice “… wachtte tot Mattia iets zou zeggen, Ze keek naar hem en had de indruk dat hij niet ademde. Zijn ogen waren zacht en verdrietig. Net als de eerste keer wilde ze iets doen om die ogen op haar te richten, ze wilde Mattia’s hoofd tussen haar handen nemen en tegen hem zeggen dat alles goed was…”.

Een andere outsider
Niet alleen Alice, ook een andere outsider worstelt met zijn eigen demonen, en raakt in stilte hevig verliefd op Mattia. Zijn zogenaamde vriend Denis.  Mattia heeft natuurlijk niets in de gaten en “… wilde alleen maar dat Denis daar zat om hem af te schermen tegen alles wat er buiten zijn schoolbank bestond…”. En zo “… zeiden ze weinig, maar waren veel samen, ieder geconcentreerd op zijn eigen afgrond…”. Denis “… had geleerd de diepe geul die Mattia om zich heen had gegraven te respecteren…”.

Veel stilte
Terugkijkend waren de middelbareschooljaren “… een open wond geweest die voor Mattia en Alice zo diep leek dat hij nooit meer zou kunnen helen. Ze waren er met ingehouden adem doorgekomen: hij door de wereld af te wijzen, zij door zich door de wereld afgewezen te voelen, en ze hadden gemerkt dat dat niet veel verschil maakte. Ze hadden een gebrekkige, asymmetrische vriendschap opgebouwd die bestond uit lange perioden van afwezigheid en veel stilte, een lege, schone ruimte waarin beiden konden ademen, wanneer de schoolmuren zo op hen afkwamen dat het gevoel van verstikking niet meer te negeren viel…”.
Aan alles komt een eind: “…Na verloop van tijd was de wond van hun adolescentie geheeld…”.

De weg kwijt
Het verhaal gaat verder. Alhoewel Alice en Mattia om elkaar heen blijven draaien, lijkt het voor hen allebei een onmogelijkheid om de stap naar een echte relatie door te zetten. Ze scheren rakelings langs elkaar heen, maar worden doet het nooit wat. Mattia ontpopt zich als een wiskundig genie en krijgt een promotieplaats in het buitenland aangeboden. Alice ziet niets in haar vervolgstudie, volgt haar droom door fotograaf te worden, trouwt met een veels te aardige arts, die graag een kind wil, maar Alice menstrueert vanwege haar anorexia niet, en weigert door haar man geholpen te worden, waarop deze haar uiteindelijk wanhopig verlaat.
In haar eenzaamheid raakt Alice steeds verder de weg kwijt. Op een dag denkt ze dat ze Michela, het zusje van Mattia, in een meisje herkent, en stuurt ze Mattia een boodschap. Of hij direct wil komen. Mattia bedenkt zich geen moment en stapt op het eerste het beste vliegtuig, terug naar huis en terug naar Alice.

Dat gaat wat worden
Dat gaat wat worden, denk je dan, maar nadat ze elkaar gezoend hebben duikt Mattia de badkamer in: “… Hij moest nu logisch nadenken, over die kus en over wat hij hier na al die tijd was komen zoeken. Over waarom hij bereid was geweest om Alices lippen te verwelkomen en daarna de behoefte had gehad om zich van haar los te maken en zich hier te verstoppen. Zij was in de andere kamer en wachtte op hem. Ze waren van elkaar gescheiden door twee rijen bakstenen, een paar centimeter pleisterwerk en negen jaar stilte…”.
Mattia wist wat hem te doen stond: “… Hij moest naar haar toe gaan en weer op die bank gaan zitten, hij moest haar hand pakken en zeggen ik had niet weg moeten gaan. Hij moest haar weer kussen en daarna nog eens, net zolang tot ze er zo aan gewend waren dat ze niet meer zonder konden. Dat gebeurde in films en in de werkelijkheid, elke dag opnieuw. Mensen zorgden dat ze kregen wat ze wilden, grepen zich vast aan die paar toevalligheden die er waren, en bouwden er een bestaan op. Hij moest tegen Alice zeggen hier ben ik, of weggaan, de eerste vlucht nemen en weer verdwijnen, terug naar de plaats waar hij al die jaren had zitten afwachten…”.
En wat doet Mattia twee bladzijden verderop?  “… Hij ging de badkamer uit en liep door de gang. Hij bleef op de drempel van de woonkamer staan. ‘Ik moet nu gaan,’ zei hij. ‘Ja’, zei Alice, alsof ze er zich al op had voorbereid dat te zeggen…”.
Het enige positieve resultaat lijkt mij dat deze solitaire mensen, aan het einde van hun verhaal, beiden hun alleen-zijn aanvaarden en omhelzen.

Film
De film kwam na het lezen van dit hyper-gevoelige boek nogal chaotisch op mij over. De teneur is dreigend, onheilspellend en over de top; maar misschien komt dat door de Italiaanse mentaliteit, die veel emotioneler overkomt dan de onze.
Het chronologische verhaal is zo door elkaar gehutseld, dat ik steeds goed moest kijken, welke speler precies wie voorstelde. De verschillende levensfases van Mattia en Alice worden door verschillende acteurs gespeeld. Mattia blijft wel een beetje dezelfde persoon, maar Alice lijkt steeds iemand anders te zijn. Ik weet niet of ik wijs had kunnen worden uit de verhaallijn, als ik het boek niet had gelezen. Maar misschien was dat ook wel de bedoeling van de regisseur: zo creëer je immers een hartstikke bevreemdende werkelijkheid.
Naarmate de film vordert wordt hij steeds beter, eigenlijk. Ongelooflijk mooi speelt Alba Rohrwacher de rol van de pijnlijk fragiele volwassen Alice, waar ze tien kilo voor afviel. En anders dan in het boek, eindigt de laatste ontmoeting een stuk hoopvoller: Alice buigt zich over Mattia die op een bankje zit om hem eindelijk, eindelijk te kussen.

Mysterieus
In een interview vertelde Giordano dat hij een vriendin heeft die hem altijd een beetje lacherig informeert over haar anorexia. Mattia is een overdreven weergave van hemzelf: veel bèta’s bewegen zich sociaal moeilijk, zegt hij.
De omslagfoto waarop een mysterieus gezichtje met grote sprekende ogen te zien is, blijkt een zelfportret van een jonge Nederlandse fotografe te zijn. Het is ook voor de filmaffiche gebruikt (meer van dit soort werk op www.rooze.deviantart.com). 
Zelfs in het Nederlands lijkt ieder woord in dit ontroerende verhaal precies op de juiste plaats te staan.

"De eenzaamheid van de priemgetallen" is voor €12,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie op IZB-Ark: zie kolom hiernaast).


Uitgave: Cargo - 2009

dinsdag 21 juni 2011

De magische wereld van de bijbel – Bert Jan Lietaert Peerbolte (red.)


Uit het voorwoord: “… Magie is al enige tijd een onderwerp dat zich niet meer laat wegdenken uit de academische wereld. Gedurende lange tijd was het onderwerp in academische kringen niet erg populair: vooral de wereld van de klassieke oudheid werd geacht een wereld geweest te zijn van hoge culturele normen, die belangrijke uitingen heeft voortgebracht op de terreinen van filosofie, literatuur, beeldende kunst, architectuur en politiek. In een dergelijke voorbeeldige wereld past het bedrijven van magie niet. Vanaf de negentiende eeuw werd door geleerden een tamelijk strikt onderscheid gemaakt tussen ‘religie’ en ‘magie’, waarbij het eerste beschouwd werd als hoogstaand en elitair en het tweede als verwerpelijk en vulgair. Pas in de loop van de twintigste eeuw voltrok zich een ommekeer en kwam de antieke magie meer in de belangstelling te staan. De laatste jaren is het tekort van het verleden ingehaald met een stortvloed aan publicaties. De verzameling opstellen in deze bundel wil een onbevooroordeeld beeld geven van het bedrijven van magie en de discussies die dit opriep in de wereld van de bijbel. In zes stukken wordt de lezer langs enkele wezenlijke onderwerpen geleid die een beeld geven van magie in de oudheid. Dit beeld is niet omvattend, maar geeft wel een juiste indruk…”.

1. Klaas Spronk (hoogleraar O.T. Theologische Universiteit Kampen) over “Magie in de wereld van het Oude Testament”.
In het Oude Testament wordt magie op de meeste plaatsen streng veroordeeld:
bijvoorbeeld in Deuteronomium 18:9-15. “Wanneer u in het land komt dat JHWH, uw God, u geven zal, mag u de verfoeilijke praktijken van de volken daar niet navolgen. Er mag bij u geen plaats zijn voor mensen die hun zoon of dochter als offer verbranden, en evenmin voor waarzeggers, wolkenschouwers, wichelaars, tovenaars, bezweerders, en voor hen die geesten raadplegen of doden oproepen. Want JHWH verafschuwt mensen die zulke dingen doen, en om die verfoeilijke praktijken verdrijft hij deze volken voor u. U moet volledig op JHWH, uw God, gericht zijn. Ook al luisteren de volken in het land dat u in bezit zult nemen wel naar wolkenschouwers en waarzeggers, ú heeft JHWH, uw God, dat verboden. Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik (Mozes). Naar hen moet u luisteren.”
Door de opvallende teksten tegen allerlei vormen van magie kan een vertekend beeld ontstaan. Je zou de indruk kunnen krijgen – en die opvatting hebben bijbellezers dan ook vaak – dat het geloof in JHWH geen ruimte laat voor magische handelingen waarmee het bovennatuurlijke gemanipuleerd kan worden ten behoeve van het aardse leven. Dat is niet terecht, want magie hoorde bij het wereldbeeld en de daarmee samenhangende manier van leven en denken die de Israëliet deelde met zijn tijdgenoten. Magie was in het oude Nabije Oosten wat wetenschap is voor ons. 
De profeet Elisa bedient zich ongegeneerd van magische praktijken, maar zijn magisch handelen is onderdeel van zijn vertrouwen op de macht van JHWH, wat onderstreept wordt door het voorafgaande gebed. En daar gaat het om; soms maakt JHWH het gebruik van magie tot iets legitiems.
2 Koningen 4:32-35: “Toen Elisa zelf bij het huis aankwam, zag hij de jongen dood op zijn bed liggen. Hij ging de kamer binnen en sloot de deur achter zich. Toen bad hij tot JHWH. Daarna liep hij naar het bed toe en ging boven op het kind liggen, met zijn mond op zijn mond, zijn ogen op zijn ogen en zijn handpalmen op zijn handpalmen. Zo bleef hij uitgestrekt liggen tot het lichaam warm werd. Toen kwam hij overeind, liep door de kamer heen en weer, en strekte zich nogmaals over het kind uit. Uiteindelijk niesde de jongen zeven keer, en opende zijn ogen.”
Dergelijke vormen van magie via aanraking zijn ook bekend uit Mesopotamische teksten.
Ook andere magische handelingen komen voor in het verhaal, zoals het zuiveren van een bron met zout (2 Koningen 2:19-22) en terugvinden van een bijl via een twijg (2 Koningen 6:5-7). Er blijkt zelfs plaats voor een met magische kracht beladen profetenmantel (2 Koningen 2:8,14).
Er is het verhaal van Jacob die op bijzondere wijze de kleuring van zijn schapen weet te beïnvloeden en daarmee zijn schoonvader te slim af is (Genesis 30:37-39). In datzelfde hoofdstuk is sprake van ‘liefdesappelen’die een duidelijke werking op Jakob blijken te hebben (Genesis 30:14-17). Er worden orakelstenen gebruikt, de Urim en Tummim (1 Samuel 28:6). Er is sprake van een wedstrijd tussen magiërs (Exodus 7:8-12). In de Mozaïsche wetgeving gaat het over de reiniging van een huis door de onreinheid op vogels over te brengen (Leviticus 14:33-53), en over de manier waarop beslist wordt over schuld en onschuld in geval van verondersteld overspel door de aangeklaagde vrouw ‘vloekbrengend water’ te laten drinken (Numeri 5:11-31). Mozes laat een koperen slang maken, waarnaar de mensen die tijdens een slangenplaag door giftige slangen worden gebeten, maar hoeven te kijken om weer gezond te worden (Numeri 21:6-9).
Maar koning Hizkia, die er naar streefde de zuivere eredienst van JHWH te herstellen, vernietigde de koperen slang van Mozes weer, en zo zou je kunnen zeggen dat de sfeer rondom magie in het Oude Testament eindigt met terughoudendheid.

2. Arjan Knop (promovendus O.T. Universiteit Leuven) over “Jezus de Magiër”.
In dit artikel wordt het boek ‘Jesus the Magican’ (London 1978) van de bijbelgeleerde Morton Smith besproken. Daarin gaat het over de vraag: Wat is magie? Wat voor de een magie is, is dat voor de ander niet, hoewel het om dezelfde gebeurtenis gaat. De voorstanders van Jezus zien in Hem de ware Messias, die wonderen doet met goddelijk verkregen gezag. Voor zijn tegenstanders (schriftgeleerden, Romeinen, priesters) is hij echter een charlatan die magie bedrijft met behulp van demonen.

3. Pieter W. van der Horst (emeritus hoogleraar N.T. Universiteit Utrecht) over “de grote magische papyrus van Parijs en de Bijbel”.
De grote magische papyrus van Parijs, bekend als Papyrus Graeca Magica IV (PGMT IV), is een Grieks handschrift met meer dan 50 documenten, en het meest omvattende handboek voor magische praktijken uit de oudheid dat wij kennen. Er komen veel joods-christelijke motieven in voor. Van der Horst denkt dat dat komt door vergaande pagane (heidense) ontlening. PGM IV is de best mogelijke illustratie van het soort boeken dat volgens Handelingen 19:19 in Efese publiekelijk verbrand werd nadat Paulus de joodse magiërs van die stad ontmaskerd had.

4. Bert Jan Lietaert Peerbolte (universitair docent N.T. Theologische Universiteit Kampen) over “Een wereld vol tovenaars – de vroege christenen in een magische context”.
In de periode waarin de christenen ten tonele verschenen werd magie veelvuldig bedreven. Volgens de Romeinse schrijver Apuleius konden sommige mensen via daimonen spreken met de goden. Met daimonen werden niet perse duivelse gestalten bedoeld, maar eenvoudig wezens die zich ergens tussen mensen en goden bevonden. Wat wel helder is, is dat de verdenking van magie in de oudheid geen positieve aanbeveling was. Wie aan magie deed, stond in een kwade reuk. In het oude Rome bestond zelfs wetgeving tegen magie, wat niet nodig zou zijn geweest wanneer het verschijnsel niet voorkwam. Paulus wijst in Handelingen 13 de magiër Barjesus/Elumas scherp terecht en noemt hem ‘een bedrieger, een gewetenloze oplichter, een kind van de duivel en een vijand van elke vorm van gerechtigheid’. Scherper kan bijna niet. Magie gaat in tegen de autonomie van God en is dus ongehoorzaamheid aan God. De figuur die bij uitstek bescherming bood tegen daimonen, was Jezus Christus zelf. Hij had allerlei zieken genezen tijdens zijn leven en als hemelse Heer bood hij volgens zijn volgelingen een protectie die andere goden niet konden bieden. Eusebius van Caesarea, de eerste grote historicus van het christendom, geeft aan dat de kerk in de vierde eeuw reeds de officiële functie van ‘exorcist’ kende. Het uitdrijven en afweren van daimonen was een activiteit waar veel vroege christenen zich mee bezig hielden. De naam ‘Jezus’ werd in de oudheid zelfs door niet-christenen opgevat als bescherming tegen daimonen. De strijd tegen de magie was voor de vroege christenen niet alleen een theologische strijd, het was een strijd op leven en dood. Voor hen stond het evangelie van het leven tegenover het rijk van de dood waartoe de duistere krachten van de daimonen behoorden. Dat deze strijd gevoerd werd op een wijze die aantoont dat ook onder christenen een magische visie op de werkelijkheid voorkwam, betekent niet dat de christenen een voorliefde voor magie hadden. Integendeel.

5. Hagit Amirav (promoveerde als classica in Oxford, onderzoeker leerstoel Kerkgeschiedenis Theologische Universiteit Kampen) over “Tekenen en schrijven: een vierde-eeuwse magische bezwering uit Oxyrhynchus”.
In dit hoofdstuk een uitgebreide analyse van een magische papyrus, waarop een bezwering staat om een geliefde te strikken.

6. Riemer Roukema (hoogleraar N.T. Theologische Universiteit Kampen) over “Het vroege christendom en magie”.
Kerkvader Origenes erkent dat er een overeenkomst is tussen het ‘heidense’ en het christelijke gebruik van heilige namen en spreuken, maar maakt toch ook een scherp onderscheid tussen het raadplegen en te hulp roepen van ‘heidense’ machten en het geloof in Jezus en de allerhoogste God. Bij Johannes Chrysostomus, Augustinus en Caesarius van Arles zien we dat zij op soortgelijke wijze verschil zagen tussen enerzijds ‘heidense’ amuletten en andere magische gebruiken en anderzijds de christelijke alternatieven hiervoor. Priester Johannes Chrysostomus beschrijft hoe vrouwen en kinderen evangeliën om hun nek hangen als een krachtig amulet, en ze meedragen overal waar ze heengaan. Augustinus prijst de christen die bij hoofdpijn een evangelieboek op zijn hoofd legt, want hij ziet dat liever dan dat een christen zijn toevlucht neemt tot heidense amuletten en tovenarij. Ondanks de oppervlakkige, uiterlijke overeenkomsten in handelingen en voorwerpen, ervoeren althans de christelijke voorgangers van de eerste eeuwen een wezenlijk verschil tussen de heidense magie en de rituelen – of: sacramenten – die werden uitgevoerd in de naam van Jezus Christus. Dit neemt niet weg dat het niet gering is wat Ignatius van het brood van de eucharistieviering zegt: het is een geneesmiddel waardoor je onsterfelijk kunt worden. In de Didache, een geschriftje uit Syrië dat op naam van de apostelen staat wordt de christenen verboden zich in te laten met magie en met tovenarij. In één adem worden afgodendienst, magie en tovenarij gerangschikt onder ‘de weg van de dood’. Men meende dat magische praktijken een mens in contact brengen met heidense goden, die men als demonen beschouwde, en dat een christen zich daar ver van dient te houden. De eenvoudige gelovigen daarentegen hadden er niet altijd moeite mee om hulp te zoeken bij de traditionele, niet christelijk geijkte magische rituelen.

Uitgave: Meinema - 2007

maandag 20 juni 2011

De verborgen universiteit – Natalie Koch


Ondertitel: “De erfenis van Richard Greenville”.

Dit keer iets heel anders dan anders: een soort Harry Potter-verhaal voor volwassenen, maar dan veel beter en inhoudelijker en filosofischer (degenen die bij Harry Potter scheel gaan kijken, kunnen deze blog maar beter even overslaan).
“De erfenis van Richard Greenville” is het eerste deel van de fantasy-trilogie “De verborgen universiteit”. Auteur en musicologe Natalie Koch (1966) schreef als muziekjournalist toelichtingen bij concerten en cd’s en werkt momenteel aan het Conservatorium van A’dam. In 2006 debuteerde ze met de roman “Streken” (thema: muziek), dat ik niet heb gelezen, maar waar ik wel veel enthousiaste commentaren over heb gehoord.
Enthousiast ben ik ook zeker over deze magische pil (ruim 600 blz.) die ik tijdens een druilerig weekend, terwijl ik alles om mij heen vergat, achter elkaar heb uitgelezen.


Op aanraden van haar docente Engelse taal- en letterkunde vertrekt de negentienjarige Alexa Westerhof als uitwisselingsstudent voor een half jaar naar een kleine, onbekende, maar streng selecterende universiteit, aan de rand van Londen. Carnforth Park University. Tot haar grote verrassing wordt ze van Heathrow gehaald door een oude bekende: haar uit het oog verloren vriendje en klasgenoot Sander, die een medestudent en huisgenoot blijkt te zijn. Al neemt zij Sander de ontstane verwijdering tussen hen erg kwalijk, toch maakt zijn aanwezigheid haar verblijf in den vreemde een stuk minder eng. Hij wijst haar de weg in het studentenleven. Na een bladzij of honderd, waarin de hoofdpersonages in deze trilogie, de goeien en de slechten, met al hun eigenaardigheden uitgebreid voor het voetlicht treden; gaat na een traumatische ervaring een andere werkelijkheid voor Alexa open. Harry Potter belandde via perron 9¾ in een onzichtbaar station, de kinderen in het eerste Narnia-boek van C.S. Lewis kwamen via een diepe klerenkast in een andere wereld terecht, en ook Alexa wordt in dit boek door een behulpzame docent, professor Matthews, via een speciale toegansweg die alleen mensen met een magisch talent kunnen vinden en openen, naar een magische plaats, een ‘locumagorum’, geloodst. In dit geval een schaduwuniversiteit die zich achter de zichtbare universiteit bevindt: ‘Untraceable University’.
Alexa, die vanwege een ontbrekende vader leeft met een gat in haar hart, hoort dat zij de dochter is van de ooit aan Untraceble University studerende maar inmiddels verongelukte Richard Greenville. Van hem heeft zij haar magische gave geërfd. Sommige docenten kunnen hem nog goed herinneren; en vertellen Alexa van alles over hem.
Ontroerend is de herinnering hoe ze als klein meisje aan een verzameling vaders begon, jarenlang bij elkaar geknipt uit kranten, tv-gidsen, tijdschriften en de Wehkampcatalogus. “… Eventuele vrouwen en kinderen knipte ze eraf. Ze plakte ze allemaal in een plakboek dat ze zorgvuldig voor haar moeder verborg. De laatste keer dat ze de vaders had geteld, was ze op 1255 uitgekomen. 1255 mannen die zonder het te weten haar vader een gezicht hadden gegeven…”.
Op Untraceble University wordt Alexa de kans geboden om naast haar normale studie er ook een magische bij te doen; wat natuurlijk de gekste ontwikkelingen tot gevolg heeft, met als hoogetepunt het feit dat Alexa als personage in een boek verdwijnt. Een thriller die ze trouwens al aan het begin van het verhaal op Schiphol vond. Een zakenman liet het daar liggen. Alexa nam het boek mee om het in het vliegtuig aan hem terug te geven, maar daar ziet ze hem niet meer. Als Alexa het verhaal begint te lezen, gaat het over een man die er precies zo uitziet als die zakenman.

Het is duidelijk dat dit boek zwaar tegen Harry Potter aanleunt. Het lijkt erop dat de schrijfster dat ook expliciet zo heeft bedoeld. Professor Matthews heeft zelfs een litteken op zijn voorhoofd; net als Harry. Het verschil is dat het in dit boek meer over innerlijke, dan uiterlijke avonturen gaat. We volgen Alexa’s zieleroerselen en gedachtespinsels. En zeg nu zelf: niets leukers dan in iemands hoofd kijken! Dit is een echte ideeën-roman.

Als voorbeeld een citaat over de magie van verhalen:
“… Sinds de mens over taal beschikt, heeft hij het woord een bijzondere macht toegedicht. We verwachten van een gebed dat het verhoord wordt, dat de woorden kracht hebben om een godheid te vermurwen of anders krachten in gang zetten die het gewenste bewerkstelligen. In sprookjes zijn het toverspreuken die het onmogelijke realiseren. Gebrekkig als het woord als communicatiemiddel ook mag zijn gezien de talloze kleine en grote misverstanden waar we dagelijks mee te maken krijgen, het mag duidelijk zijn dat we het grote krachten toekennen. Wat in het klein gebeurt met gebeden en spreuken, gebeurt in het groot met boeken. Welk levend wezen is zo gek om een groot deel van zijn tijd te besteden aan belevenissen die niet echt zijn gebeurd van mensen die niet echt bestaan? Daar moet een verklaring voor zijn en naast de vraag hoe het overgeleverde verhaal en uiteindelijk de roman in onze moderne vorm is ontstaan, wil ik ook met jullie nadenken over het waarom. Waarom vinden wij verhalen belangrijk?
      “Woorden zijn voor de waarheid, voor feiten, niet voor fictie,” laat John Fowles zijn personage Conchis in ‘The Magus’ zeggen, wat ik een intrigerende opmerking vind voor een romanschrijver om een romanpersonage in de mond te leggen – en over het spel van fictie met de werkelijkheid gaan we het ook hebben -, maar dat sluit niet uit dat mensen blijkbaar toch altijd waarheid hebben kunnen vinden in fictie. Verhalen die ervaringen vertellen, de wereld begrijpelijk maken, die amuseren, ontroeren, tot voorbeeld kunnen strekken, die orde scheppen in de chaos van de wereld, die de alledaagse vormeloosheid proberen te bezweren. Een verhaal zonder plot, onderliggende structuur en betekenis vinden we onleesbaar, terwijl het leven waarop de roman moet lijken, ontmoedigend weinig plot, samenhang of structuur vertoont. De vraag is hoe een verhaal met zijn kunstmatige structuur inzicht kan geven in zoiets vormeloos als het leven. Of moeten we het juist structuur geven om er vat op te krijgen? Geven verhalen ons een schijnzekerheid van beheersing van die ordeloosheid? Ik vind zelf dat er iets magisch uitgaat van verhalen, van boeken. Verhalen hebben een mysterieuze kracht. Ze kunnen troosten, inzicht geven, genezen, levens redden. Denk maar aan het sprookje van 1001 nacht; Sheherazade redde haar leven door het vertellen van verhalen. En ik denk dat jullie dat gevoel kennen, anders zaten jullie hier niet. Heb ik dat goed?
      Verhalen slaan ook verbanden tussen mensen. Zonder dat je het weet, heb jij een band met heel veel mensen die datzelfde boek hebben gelezen en dezelfde emoties hebben ervaren. Boekbroeders zijn we, en allemaal hebben we boekbroeders over de hele wereld, mensen die dezelfde woorden gelezen hebben en die zich er misschien net zo over verbaasd, opgewonden of verheugd hebben. Terwijl iedere leeservaring weer zo persoonlijk is. Het verhaal is persoonlijk en universeel; overal, in de meest uiteenlopende culturen, duiken steeds weer dezelfde thema’s, verhaalpatronen, karaktertypen op. En ook binnen genres heersen verhaalconventies, verwachtingen, patronen. Als je dat bedenkt, kun je ook bedenken dat er wel heel veel griezelige kracht kan uitgaan van boeken. Blijkbaar hebben wij, ongeacht onze tijd en cultuur, die verhalen zo hard nodig dat we ze keer op keer opnieuw in leven roepen. Dan vraag ik me wel eens af bij wie de macht nu werkelijk ligt, bij de schrijver, de lezer of bij het verhaal.
     Iedereen kent wel het genoegen van een mooie zin die de zintuigen vangt, die je met niets meer dan een paar woorden geuren kan laten ruiken, geluiden in je oren giet, je zintuigen bedwelmt met de suggestie van verbeelding. De fraai gebeeldhouwde frase die je ogen beelden voortovert die je zelf niet had kunnen bedenken, die woorden geeft aan gevoelens die je zelf niet had kunnen benoemen maar die je herkent als ze op papier staan alsof de schrijver in je ziel heeft kunnen kijken. Met niets meer dan papier, inkt en zesentwintig symbolen waarvan we onderling afgesproken hebben voor welke klanken ze staan, runen die geen relatie hebben met wat ze beschrijven maar als vanzelf een symbiotische relatie aangaan. Zo ontstaat er een band tussen schrijver en lezers onderling…”.

Nog zo’n filosofische gedachte: iemand zegt tegen Alexa, “… Iedere zoektocht wordt ingegeven door een vluchtwens. Hoe vaak de mens denkt dat het het doel is dat lokt; het doel wordt aanlokkelijk doordat het eindpunt ergens vandaan belooft; wie tevreden is met wat hij heeft, hoeft niet op zoek. Men verwacht verlossing van het doel. Jij bent een zoeker, Alexa…”,
en,
“… Ik benijd de jongeren van nu niet. Jongeren als jij. Opgroeien in een onttoverde maatschappij, met als enige hoop de ratio en het vooruitzicht dat er niets is om in te geloven. Met alles wat we ontdekken, verliezen we ook iets: geloof, verwondering, verbeelding. We weten steeds meer, maar we staan steeds minder open voor betovering. Ooit hoeven we niet meer te geloven, we weten. Bewijs is de ontkrachting van geloof, geloof in wat dan ook, dat hoeft niet eens een god te zijn. Geloven kan bergen verzetten, zeggen ze. Dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen over wetenschappelijk bewijs. Dat overigens net zo sterk is tot nieuw bewijs het onderuithaalt. En zo leidt de voortdurende zucht naar zekerheid tot onzekerheid over wat nu echt waar is…”.

Heerlijk om te lezen, allemaal. Wat in dit boek wel wordt aangestipt maar verder niet uit de verf komt is de stelling dat magie zich niet verdraagt met religie. Daarom ga ik daar in mijn volgende blog iets over vertellen. Ik ben daar n.m. een ‘fantastisch’ boekje over tegengekomen.

Uitgave: Querido – 2011

woensdag 8 juni 2011

Op weg naar Zoar – Sela ©

 
















Ondertitel: "Een calvinistische strip over de laatste zuil van Nederland" (klinkt niet erg hip - maar laat je daar vooral niet door afschrikken!).

Met deze graphic novel (literaire strip) heeft Sela©, pseudoniem voor één van de fascinerendste kunstenaars die ik ken, Liesbeth Goudzwaard-Labeur, de belangrijkste stripprijs van Nederland gewonnen: de ‘Stripschapsprijs 2011’. Dat is volkomen terecht; want, ik ga maar gelijk lyrisch worden, dit boek is echt on-ge-loof-lijk mooi! Je moet hierbij natuurlijk niet denken aan ‘Suske en Wiske’-strips, of zo. Dit is echt Kunst met een grote K.


Goudzwaard is al vijf jaar bezig met ‘Sela©’, een soort stand-in van haarzelf. Sela  staat voor een 13-jarig Zeeuws meisje dat opgroeit in een groot en streng-reformatorisch  gezin. Sela is ook een bijbels woord, dat je vaak tegenkomt in de Psalmen, en zoveel betekent als ‘rust’ of ‘pauze’.
De refo-cultuur, een woord-cultuur, door buitenstaanders toch een beetje gezien als een duistere religieuze underground beweging, is onontgonnen land voor beeldend kunstenaars. Dat maakt het werk van Sela© bijzonder interessant en volstrekt origineel. Immers: beelden spreken heel anders dan woorden.

De strip verbeeldt in surrealistische, dreigende zwart-wit tekeningen, een zondag uit het leven van Sela. Ze gaat naar de kerk waar ze mijmert over een droom die haar die nacht verontrustte. Angst regeert. In de refo-wereld breekt een ‘refolutie’ uit. De refo’s besluiten Nederland te verlaten, en op weg te gaan naar ‘Zoar’, omdat het niet meer te harden is in ons ongodsdienstige en van zonden vergeven land. Zoar staat voor de bijbelse plaats waar Lot met zijn twee dochters naar toe vluchtte toen Sodom en Gomorra door vuur werden verwoest (God had gezegd dat ze niet om mochten kijken, naar de plaats waar ze vandaan kwamen. De vrouw van Lot deed dit toch en veranderde daarop in een 'zoutpilaar').

Er zijn demonstraties op het Binnenhof (vive la reformation!), auto’s worden van de Zeelandbrug gekieperd, aardse bezittingen tellen niet meer (iemand roept: weg schatten). De hoeden van de refo-vrouwen veranderen in slagschepen. De camera’s van de NOS verslaan nauwlettend de onlusten en de overheid zit met de handen in het haar, want veel talent en arbeidskracht staat op het punt van verdwijnen. Arie Boomsma komt als ‘deskundige’ aanzitten in het journaal om zijn visie op het gebeuren te geven.
De grens tussen waken en slapen is vaag en niet te trekken. Sela slingert in de kerk als een aapje van de ene kroonluchter naar de andere. Af en toe dringt de waarschuwende stem van de dominee tot haar door. De calvinistische zuil waar Sela en haar familie deel van uitmaken kraakt aan alle kanten. Zullen zij die vanouds hun plaats in Nederland gehad hebben standhouden? Dit probleem houdt Sela flink bezig.
Ze heeft veel verdriet. Ze voelt zich verscheurd tussen loyaliteit aan de kerk en haar ongelovige oudste broer, die allang het huis uit is. Zal hij voor eeuwig verloren gaan? Hij reist immers op zondag met het openbaar vervoer? Ze gaat naar hem op zoek, maar kan hem niet redden, en komt uiteindelijk zelf voor de gesloten poorten van Zoar te staan. Een erg somber einde.
Bart-Jan Spruyt in een column in het ND van 13.05.’11: “… Sela© laat de liefdeloosheid zien die gepaard kan gaan met een harde, uitsluitende waarheid in een cultuur waarin het geloof een functie in een groepsproces is geworden…”.

Sela’s stijl is minimalistisch. Heel veel wordt niet ingevuld: dat mag je zelf doen. Je ziet vaak alleen contouren. Je ziet zwarte pakken lopen zonder hoofden. Je ziet hoofden zonder gelaatstrekken.
Ook de taal is miniem en refereert aan de zogeheten ‘tale kanaans’ (woordgebruik binnen de traditionele kerk): “het was de zoveelste ure”, “kom, laat ons van hier gaan”, “ik lag en sliep ‘niet’ gerust”.
Er zijn  prachtige, haast magisch-realistisch aandoende tekeningen: een zaaier die voor een groot kerkorgel muziektonen uitstrooit, een statistiek over het verloop van een kerkdienst, een standbeeld van Calvijn dat omver getrokken wordt (doet denken aan het omvergetrokken standbeeld van Saddam Hoessein),  een refo-man die in een bord zelfgemaakte zondagse soep drijft, de dominee die een figuurlijke mantel der liefde over Nederland werpt (ik ben niet zo goed thuis in de Zeeuwse klederdracht, maar volgens mij is het ontwerp van dat kleed het patroon van een Zeeuwse schort). Er is een getekende systeemroute van het huis op zondagmorgen, waarop je kunt zien hoe iedereen de kortste weg naar het ontbijt aflegt. De manier waarop in alle soorten lettertypes het psalmgezang en gepreek wordt uitgebeeld. Het is werkelijk prachtig gevonden, allemaal.

En dan natuurlijk de subtiele aanwijzingen die alle ingewijden in de refo-wereld snappen.
Een geboortekaartje met daarop de geijkte tekst: “De HEERE die leven gaf en leven spaarde, verblijde ons met de geboorte van…”. Een tekening van een stapeltje boeken van typisch reformatorische schrijvers als Jac. Overeem, Ds. A. Vergunst, Robert Murray MacCheyne. De bank vol kerkgangers, met een staande biddende vader (de vrouwen blijven zitten: verschil moet er zijn). De exacte weergave van een bladzij uit een ouderwets psalmboekje. De manier waarop het gekuch van de dominee in de microfoon wordt uitgebeeld aan het begin van de dienst. Een luchtige tekening van alle rollen snoep die rondgaan tijdens de preek. Mensen die “De Saambinder”, “De tuinfluiter-trilogie”, en “Van een klein meisje en een grote klok (W.G. van der Hulst)” lezen.
Ik kan mij voorstellen dat het voor buitenstaanders allemaal nogal chaotisch en bevreemdend overkomt. Maar zelf ken ik de refo-wereld en Zeeland een klein beetje; ik vind de complexe uitbeeldingen echt fantastisch.
Als ik iets zou moeten aanwijzen wat hier op lijkt, zou ik “De kellner en de levenden” van Simon Vestdijk willen noemen. Net zo zwaar apocalyptisch. Ik heb een paar filmpjes en Sela©’s tentoonstelling over “De brede en de smalle weg” gezien: precies dezelfde bedeesde en tegelijk onheilspellende sfeer.
Ze laat zien dat het geloof soms pijn doet. Er wrikt iets. Geloven kan veel van je vergen. Het is echt niet zo makkelijk als al die psychologische one-liners over dat ‘geloof iets is voor angsthazen die de werkelijkheid niet onder ogen durven zien’ willen doen geloven. Je moet er veel, soms heel veel, voor over hebben. 

Zelf zegt Sela© over haar werk: ik oordeel niet over de refo-zuil, ik wil alleen iets laten zien. Ik wil er trouwens ook geen reclame voor maken.
Haar wieg stond, hoe kan het ook anders, in het reformatorische milieu.
Hoewel ze hetzelfde thema hebben, is Sela©’s boek lang niet zo populair geworden als Franca Treur’s ‘Dorsvloer vol confetti’. Waarschijnlijk komt dat doordat Franca Treur lekker weg leest, terwijl ‘Op weg naar Zoar’ een moeilijk boek is, dat van de kijker/lezer inspanning vraagt. Ook is Franca Treur bekender, doordat ze als journaliste bij het NRC werkt, en veel in het openbaar te zien is.
Enfin: die Zeeuwse meiden, die weten wel van wanten, hoor!

Sela © (1975) leeft en werkt in Zeeland (NL). Ze studeerde in 2006 af als kunstenaar aan de AKV St. Joost in Breda. Sela© ondernam reeds eerder calvinistische projecten als de CALVIJN! Glossy (2009) en De brede weg als ballenbak (Vleeshal, Middelburg, 2008). Kijk vooral eens op http://cargocollective.com/liesbethlabeur

Uitgave: Prometheus - 2010

dinsdag 7 juni 2011

Ego’s en andere ongemakken – Roos Vonk


Ondertitel: "Psychologie van alledaagse menselijke eigenaardigheden".

Afgelopen zaterdagochtend hoorde ik bij de Tros-Nieuwsshow op Radio 1 (even reclame maken; want dat is echt een leuk programma gemaakt door Mieke Verweij en Peter de Bie met een boekenrubriek geleidt door om-de-beurt Arie Storm (Het Parool), Pieter Steinz (NRC) en de altijd weergaloze Ingrid Hoogervorst) een interview met hoogleraar Sociale Psychologie Roos Vonk (1960) van de Radbouduniversiteit in Nijmegen over haar nieuwe boek: “Menselijke gebreken voor gevorderden”.
Roos Vonk. Nooit van gehoord, maar als ze net zo schreef als ze praatte, dan moest het wel een pakkend boek zijn. Ze raadde aan eerst “Ego’s en andere ongemakken” te lezen, omdat “Menselijke gebreken” daar min of meer een vervolg op is. Dat heb ik gedaan; en inderdaad, op iedere bladzij wordt met spetterend plezier de ontnuchterende waarheid over ons alledaagse bestaan uit de doeken gedaan. Dacht ik b.v. altijd stiekem dat ik eigenlijk best wel een beetje beter, en slimmer, en aardiger, en handiger, en mooier was dan de rest van de mensheid; vertelt Vonk helaas dat ik precies zo ben als ieder ander! (Wees eerlijk: jij dacht waarschijnlijk hetzelfde… Dat komt doordat je je eigen rooskleurige verdraaiingen niet kent, want die worden via onbewuste processen geproduceerd door het psychologisch immuunsysteem). Volgens Vonk leef je met een klein beetje meer zelfinzicht een heel stuk prettiger, dus: lezen dit boek.    

‘Ego’s en andere ongemakken’ bestaat uit 67 stukjes die ooit als columns werden geplaatst in Psychologie Magazine en Intermediair. De leukste zaken zal ik er even uitlichten.

Roos Vonk deed onderzoek naar het fenomeen ‘slijmen’. Wat blijkt: mensen herkennen slijmgedrag tegenover iemand anders direct, maar tegenover zichzelf juist helemaal niet.  “… Ik moet de eerste leidinggevende nog tegenkomen die zegt: ‘Heerlijk als iemand tegen me slijmt; een goeie slijmbal zal ik graag vooruit helpen!’ Toch werkt het zo… Zelfs toen ik dit door mijn onderzoek allemaal wist, vond ik het toch heel fijn toen ik op een Amerikaans congres werd aangesproken door een carrièrejager die zei: ‘I love love LOVE your work!’…”. Nog gekker: ook de slijmbal is zich totaal niet bewust van zijn eigen trucs.  “… Alleen de tandenknarsende collega’s van de slijmerd hebben in de gaten wat er gebeurt. De collega komt hogerop en het ego van de baas wordt lekker opgepept. Het is  een samenzwering waarin beide partijen zich onwetend houden van wat er werkelijk aan de hand is, en nog lang en gelukkig leven…”. Ik zou zeggen: doe er vooral je voordeel mee – slijm tegen de klippen op.

Nog zoiets opmerkelijks: wij, westerlingen, zijn gewend om te praten over dingen die fout gaan. Door het te bespreken hopen we ze op te lossen: gooi het in de groep. Maar als je een probleem de deur uit wilt werken, kun je het, door er aandacht aan te besteden, juist ook verergeren. Zoals de boeddhisten al heel lang weten: energie volgt aandacht. “… Als we zouden accepteren dat ‘shit happens’- dat de wereld en wijzelf niet volmaakt zijn – houden we opeens verbluffend veel energie over die we kunnen besteden aan iets dat de moeite waard is om te versterken…”.

Mensen apen elkaar onbewust na. Iedereen weet dat als er in een groep mensen iemand gaat hoesten of gapen, geheid anderen volgen. Zo imiteren we in een gesprek ook vanzelf elkaars gezichtsuitdrukking. Dat heeft zijn functie: de imitator begrijpt de ander beter, de ander heeft zelf ook het idee dat ie beter begrepen wordt, de interactie verloopt soepeler en zo vinden we elkaar steeds aardiger. Wat heb je aan kennis over imitatie? “… Behalve dat het gewoon leuk is – als je erop gaat letten zie je er de hele dag voorbeelden van – kun je er je voordeel mee doen. Dat doen mensen veel te weinig. Ze doen automatisch opschepperige collega’s na, waardoor ze in een spiraal van egoblaat terecht komen; ze doen nors tegen een norse buurman die weer nors terugdoet en hun humeur verpest; en in onderhandelingen beantwoorden ze hardheid en onbuigzaamheid met dito gedrag, waardoor de zaak vastloopt. Als je de primitieve principes die aan dit imitatiegedrag ten grondslag liggen, kunt overwinnen, dan kun je het gedrag van anderen sturen, immers: de ander gaat jou nadoen. Bewonder je opschepperige collega, wees lief voor je buurman en mild voor je baas. Je geeft ze dan iets wat ze van anderen nooit krijgen! Zo maak je in één klap je collega bescheiden, je buurman vriendelijk en je baas buigzaam…”. 

Eigenbelang of collectief belang. “… Een schrijnend voorbeeld is onze totaal uit de hand gelopen bio-industrie, die elke vleeseter in stand helpt houden. Ik hoor vleeseters wel eens zeggen dat vlees ‘gewoon lekker’ en ‘heel natuurlijk’ is, maar ik denk dat geen zinnig mens die weet wat aan zijn stukje vlees voorafgaat, dit serieus kan menen. Tachtig procent van het landbouwareaal in de wereld wordt gebruikt voor veehouderij en de helft van de wereldgraanvoorziening gaat op aan ons vee, dat het goeddeels omzet in poep die bossen, bodem en grondwater vervuilt. De uitstoot aan CO2 en (nog schadelijker) CH4 van de bio-industrie is zo hoog dat we in één klap alle klimaatdoelstellingen voor particulieren halen als we allemaal slechts één dag geen vlees zouden eten. Als dát niet een uitweg is uit het sociale dilemma dat klimaatverandering heet! – het sociale dilemma dat we met z’n allen creëren door ‘lekker’, ‘makkelijk’ en ‘goedkoop’ te laten prevaleren boven de derde wereld, het milieu en dierenwelzijn. Met die afweging hoor je bij de mega-free riders (free riders = psych. jargon voor mensen die misbruik maken van anderen) van de wereld – in gezelschap van vele andere uitvreters die hun belang ook zo belangrijk vinden. Laat dat maar een troost zijn…”.
Ahum...

Wat nooit verveelt en altijd leuk blijft: het eeuwige dilemma tussen man en vrouw.
“… Een goede vriendin had ooit een affaire met mijn collega. Na hun date belde ik meteen. ‘Maar, Roos,’ voegde ze me na haar uitgebreide verslag toe, ‘jij weet van niks. Hij zei na afloop dat jij het niet mag weten.’ Natuurlijk durfde ze hem niet te zeggen dat ik het allang wist.
Maar hoe kon hij eigenlijk denken dat ze zijn avances niet allang met mij besproken had? Wat denkt zo’n man waar vrouwen met elkaar over praten? Hij heeft geen idee, en dat is misschien maar goed ook. Vrouwen praten over ALLES. Ze praten ook meer dan mannen. Het moet gezegd: dat komt deels door overbodige woorden. Vrouwen gebruiken veel zwerfwoorden zoals ‘eigenlijk’, ‘een beetje’, ‘in zekere zin’, en ‘zou je misschien even…’. Maar ze praten ook vaak over niks, net zo makkelijk. Dan praten ze maar wat, omdat dat hun manier is om in relatie te zijn. Dat werkt mannen op de zenuwen: waar gáát het over, wees eens een keertje stil! Mannen zijn minder bezig met het smeden van een sociale band. Ze willen eigenlijk het liefst met rust gelaten worden. Samen winkelen vinden ze buitengewoon stressvol en ‘samen dingen doen’ een bezoeking.
Mannen praten stelliger. Zijn kernachtiger, ze zeggen wat ze te melden hebben. Maar ze hebben ook minder gedachten dan vrouwen, dus ze hebben domweg minder te zeggen. Het is stiller in hun hoofd. Als wij een man vragen ‘Waar denk je aan?’en hij zegt ‘Aan niks’, dan denken wij ‘ja ja’ (en slaan aan het fantaseren over waar hij werkelijk aan dacht). Aan niks denken, dat kan helemaal niet! Maar mannen kunnen dat wel.
Mannen zijn in feite meditatiever ingesteld dan vrouwen. In ons hoofd is het een enorm gekwebbel. We willen ook altijd multi-taskend onszelf nuttig maken. Een man kan gewoon water opzetten en voor zich uit kijken tot het kookt. Volledig in vrede met de wereld zoals die is. Vrouwen niet, die maken zich met van alles nuttig in die drie minuten. Die regelen en redderen en trekken eraan om het beter te maken. Vooral aan de man. ‘Sta daar niet zo, dóe eens wat!’ (Vandaar de uitspraak: ‘Een vrouw trouwt met een man en hoopt dat hij verandert, en dat doet hij niet. Een man trouwt met een vrouw en hoopt dat ze niet verandert, en dat doet ze wel.’)
Vrouwen volgen allerlei spirituele trainingen om hun hoofd leeg te maken en in het hier-en-nu te zijn, en meer accepterend te worden. Dus om net zo te worden als mannen, eigenlijk, een beetje, in zekere zin…”.

Last but not least: het spotlight-effect. Je kunt je ontspannen. Al je beperkingen, je genante vertoningen, je missers en knoeiers: niemand behalve jijzelf heeft ze in de gaten.
“… Het goede nieuws is: relax! Stommiteiten, gemiste vergaderingen, kapsels die niet willen zitten, wat het ook is waar je je druk om maakt: andere mensen merken het helemaal niet op. Morgen is er weer een dag en dan is iedereen het vergeten. Het slechte nieuws is: de wereld is niet met je bezig. In de woorden van Roger Rosenblatt (Rules for aging): ‘I promise you: Nobody is thinking about you. They are thinking about themselves – just like you.’...". Ha-ha.

Uitgave: Scriptum Psychologie - 2009

maandag 6 juni 2011

De man met de schaar – Iris Koppe


“We turn to new technology to fill the void but as technology ramps up, our emotional lives ramp down.”
Sherry Turkle – “Alone together”

Met dit openingscitaat boort Iris Koppe (1985) dezelfde thematiek aan als Jonathan Coe in “De afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim” (zie mijn blog van 01.03.2011): vervreemding als gevolg van verslaving aan moderne techniek. Ze doet dat alleen een stuk  grappiger, voortvarender en meeslepender – vind ik. Daarmee is dit boek een gotspe over de hysterische hedendaagse samenleving geworden.

We maken kennis met twee narcistische rechtenstudentes die je vooral niét kunt betrappen op ook maar enig ethisch en/of moreel besef. 
Als de overheid besluit de fraudegevoelige openbaarvervoerspasjes van studenten te vervangen hebben Elena en Marien (zo heten ze) een probleem. Ze maakten namelijk even daarvoor honderden fake-pasjes. Hoe de schulden af betalen? Zonder scrupules jatten ze alles wat los en vast zit om het vervolgens op Marktplaats te koop aan te bieden. De studentes komen echter ook op het lumineuze idee naar een schietschool te gaan omdat er bij schiettoernooien behoorlijke geldprijzen te winnen zijn. Marien bakt er niets van, maar Elena wordt een ware scherpschutter. En, daarop volgt wat mij betreft het meest bizarre van dit verhaal: uiteindelijk gebruikt Elena haar wapen om  in de buitenwereld echt om zich heen te schieten. “De man met de schaar” is net voor het schietdrama in Alphen  uitgegeven. Het lijkt wel alsof Iris Koppe het een en ander in de lucht heeft voelen hangen. Je hoort wel eens zeggen dat grote kunstenaars hun tijd vooruit zijn, intuïtief op dingen vooruitlopen, enzovoort.  Als dat zo is, dan zou Iris Koppe wel eens een hele bijzondere schrijfster kunnen worden.

In De Volkskrant (30.04.11) vertelt ze hoe ze op het idee kwam van een gewelddadige uitspatting door een eenzame jongere: “… Alles gaat snel, veel mensen kunnen de technologische veranderingen niet bijbenen. Er is veel boosheid, angst en geweld en je ziet steeds meer randfiguren om je heen. Dat moet een keer misgaan. Voor mijn boek heb ik onderzoek gedaan bij een schietvereniging. Daar zie je ze, de mensen die zich geïsoleerd voelen, niet meedraaien in de samenleving en in schieten een uitlaatklep vinden… Ik ben heel dichtbij aanslagen geweest. Zes weken voor de moord op Theo van Gogh was ik bij een debat waarin hij zich hard uitliet over de islam. Er was onrust onder de aanwezigen; iemand die zulke gevaarlijke uitspraken doet zou beveiligd moeten worden, klonk het. Zes weken later was Van Gogh dood. Een jaar later ontsnapte ik aan de terroristische aanslag op de metro in Londen. Ik was onderweg naar metrostation King’s Cross toen ik de explosies hoorde. Ik liep langs de ontplofte bus en zag de toegetakelde lichamen. Als ik mij die ochtend niet had verslapen, zou ik waarschijnlijk in de getroffen metro in King’s Cross gezeten hebben. Het studentenappartement waarin ik woonde lag te midden van de aanslagen en was verdacht, waarop de politie besloot tot ontruiming. Aanslagen als deze hebben een angstige samenleving gecreëerd. Ben je wel veilig in je nabije omgeving? Die angst geeft ruimte aan politieke populisten…”.

Iris Koppe wilde politiek populisme absoluut niet verbinden met de Islam, vandaar dat de doorslaande digitale wereld het decor ging vormen in deze roman.

“… ‘Wat vonden jullie eigenlijk van het college?’ Marien keek naar haar studiegenoten die aandachtig zaten te twitteren. Op de ronde tafel stonden onaangeroerde biertjes. Iedereen staarde alleen maar naar z’n eigen scherm alsof het wonder van het leven zich daar voltrok. Ze stelde haar vraag nog een keer. Ze keek enkele seconden naar het plafond en vervolgens naar haar schoenen. Ze hoestte en stootte Wienik aan, die met z’n gelhandschoentjes over z’n apps gleed. Ze luisterde naar de muziek en ze besloot nog maar iets te bestellen, terwijl ze haar cola light pas half op had.
    ‘Iemand anders nog iets?’, vroeg ze aan de doofstomme muur. Gelukkig, niemand antwoordde. Ze had namelijk niet genoeg geld bij zich om een rondje te geven… Marien liep terug met een bitter lemon in haar hand. Ze kriebelde Wienik even in z’n nek voor ze ging zitten. Tot haar grote ontzetting zag ze dat een van de meisjes tegenover haar, een studiegenoot fiscaal recht, bij haar status-update op Facebook had geschreven: ‘Zo vervelend, van die mensen die in het café alleen drankjes voor zichzelf halen’. Zes mensen vonden dat leuk. Toevallig net de zes mensen die aan de ronde tafel zaten… ‘Zullen we alsjeblieft gaan, Wienik,’ smeekte Marien. ‘Ik voel me zo eenzaam’. ‘Geef me vijf minuten,’antwoordde hij. ‘Anders zijn deze feeds weg. Dan gaan we’…”.

Wienik is een jongen die Marien heeft ontmoet op een therapieclubje. Ze heeft n.m. zoveel ge-sms’t en gecomputerd, dat ze er een RSI-arm door heeft opgelopen. Maar ja: Wienik leeft met hetzelfde ongemak. En zo ontstaat de meest maffe relatie waarover ik ooit heb gelezen: een stel dat elkaar niet aanraakt omdat dat te veel pijn doet.
“… Wienik had een hemd met elektroden gedragen, speciaal ontwikkeld voor mensen met zijn soort spierklachten. De drager van het hemd kreeg een signaal als de spieren in de nek en schouders niet goed werden ontspannen. Elke keer als Marien en Wienik elkaar aankeken begon het hemd te piepen…”. Anderen om hen heen worden er helemaal gek van: “… ‘Kun je hem even zacht zetten, alsjeblieft.’…”.

Wat ze in hem ziet, is een raadsel, want Wienik blijkt een ongelooflijk vervelend ventje. Een moeder-aarde-idealist die een absoluut geloof heeft in zijn eigen goedheid. Constant is hij bezig de wereld te redden. Hij wordt daar zo moe van, dat hij geen zin heeft om te praten, en Marien maar op Facebook moet kijken om er achter te komen wat hij allemaal sjouwt. Hij stapt woedend op als hij bij het uitspugen van zijn kauwgom stukken tonijn in Mariens vuilnisbak ziet liggen (ik moest gelijk aan dat televisiespotje over groene stroom van Essent denken). Volgens hem wonen er in Nederland “… alleen maar bekrompen en gefrustreerde betweters. Wist je dat Nederlanders als enige volk op de wereld het zogenaamde zeikgen bezitten? Je kan wel tegen een Nederlander zeggen dat-ie niet zo moet zeiken, maar daar kan-ie niks aan doen. Klagen over het weer, klagen over de files, klagen dat er te veel regeltjes zijn, klagen over te weinig ruimte. Dat ligt in z’n DNA vastgelegd. Hij zal ook nooit tevreden worden. Behalve als er ooit een gen muteert, maar tegen die tijd is dit land allang onder de zeespiegel verdwenen… “.
Wat je zegt ben je zel-luf (van de week nog in de krant gelezen dat Nederlanders statisisch gezien een uitermate gelukkig volkje zijn).
Om zijn ouders een lesje te leren gooit deze eerste klas zeurpiet de hele financiële administratie van hen op internet, alsmede fragmenten uit het dagboek van zijn moeder. Een tijdje later is een door genante gevoelens overmeesterde Marien toch met hem samen in zijn ouderlijk huis, en blèrt zijn moeder door de dunne scheidsmuur tussen de slaapkamers heen waar ze de handdoeken kunnen vinden. Ik denk dat Iris Koppe hier toch een steekje heeft laten vallen: ik denk niet dat ik het vroeger had moeten wagen om eerst… en dan…

Ook al zijn de situaties die Koppe beschrijft zo overdreven dat je je af en toe dood lacht, er zit steeds een waarschuwend ondertoontje in. Zo van ‘kijk nu eens goed naar waar al die moderne rim-ram ons brengt’, want: “… In Finland overstijgt het aantal kantoormedewerkers met RSI vijftig procent van de werkende bevolking. Onder Nederlandse studenten zou maar liefst zeventig procent last hebben…”, en over een groepje kinderen dat met Sint-Maarten gehoorzaam zingend aan de deur staat: “…Een meisje stond ondertussen te sms’en, uit haar jaszak bungelde de oortjes van een iPod. ‘Hoe oud zijn jullie?’ vroeg Marien toen het nummer was afgelopen. Ze had werkelijk geen idee. ‘Negen. En ik ben tien,’ zei de enige jongen van het groepje zonder haar aan te kijken. Hij gleed ondertussen met z’n vingers over het beeldscherm…”. We zijn gewoon autisten aan het 'kweken'!

“De man met de schaar” slaat op een politicus die in een tweede verhaallijn de boventoon voert. Een soort Wilders, die terug wil naar vroeger, en tijdens zijn redevoeringen allerlei moderne apparaten in een blender vermorzelt.

Hoe hij bijvoorbeeld denkt over kunstenaars: “… Terwijl de rest van Nederland voor zevenen opstond en een dag vol arbeid tegemoet ging, hing de suffige kunstenaar in z’n stinkende nest  met een kater, haalde een ontbijtje bij de duurste bakkerswinkel van de stad en ging de rest van de dag koffiedrinken met andere types uit het culturele circuit. Vervolgens zuchtte hij een paar keer dat het zo moeilijk was om te leven zonder structuur en dat je creativiteit niet kon ‘oproepen’. Die moest namelijk vanzelf gaan stromen. En wanneer gebeurde dat? Precies, op het moment dat hij z’n luie reet liet fêteren door een van die vriendelijke fondsen op een Indonesisch eiland, of ging drinken in een oesterbar met mediageile vaaghoofden die niet in staat waren om een vaste relatie te hebben of een keer voor elven naar bed te gaan. In die omstandigheden was het mogelijk dat de dichter één regel per week produceerde. Vaak belandde hij hierna direct op de bank met een burn-out, want er zat zoveel emotie in die ene regel, die nota bene gezien kon worden als een metafoor voor de hele samenleving, dat hij twee weken rust moest nemen…”.

Prachtig en beschamend is het hoofdstuk waarin Koppe beschrijft hoe deze man binnen no time een hele meute kritische studenten aan zijn kant weet te kletsen, omdat niemand stevig in zijn schoenen staat. Hun digitale identiteiten zijn totaal niet opgewassen tegen face-to-face contact. Fundamentalistisch links  of fundamentalistisch rechts: het is allemaal even erg.

Iris Koppe is de laatste die je kunt betichten van ‘voorzichtigheid’. Toch vind ik het heel leuk dat zo’n jong iemand zo kritisch naar de wereld kijkt.  Dit boek gaat ergens over.

"De man met de schaar" is voor €18,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Bezige bij – 2011