dinsdag 12 november 2019

Vrouw zoekt God – Lauren F. Winner


Ik las in de krant dat vrouwen religieuzer zijn dan mannen. Vijftig procent van de ondervraagde vrouwen geloven in een hogere macht, dan wel God – waaronder ik. Naarmate de dagen korter en de nachten langer worden, steekt bij mij altijd een gevoel van geestelijke inkeer de kop op. Ik stuitte op een prachtig boek van een gelovige Amerikaanse historica die afstudeerde aan Columbia en Cambridge University en schreef voor ‘New York Times Book Revieuw’, ‘Washington Post Book World’ en ‘Publishers Weekly’. Dat gelovigen dus per definitie sneue, domme types zijn – is bij deze weerlegd. Lauren Winner (1976) is een jonge, moderne, hoogopgeleide vrouw die haar verstand echt niet aan de wilgen heeft gehangen toen ze serieus met religie bezig ging. Integendeel, zou je kunnen concluderen. Ik ken niemand die zoveel heeft gelezen als zij. Ze groeide op in een joods-christelijk gezin en vertelt over haar spirituele weg door beide tradities. Ze doet dat aan de hand van het religieuze kalenderjaar. Ik zal hetzelfde rijtje aanhouden.

Loofhuttenfeest

Winner begint te vertellen hoe ze op een conferentie in Oxford (V.S.) haar ex ontmoet, ook een historicus. Waarschijnlijk was haar moeder blij toen het uit ging, als ze tenminste van zijn verleden op de hoogte was: “… Stevens puberteit in Boston was vol criminaliteit. Vanaf zijn twaalfde blowde hij elke dag, viel flauw door drugsgebruik, hij stal antiek en blikken voedsel uit winkels, dronk te veel whisky en reed vervolgens de auto van zijn moeder in de prak. Eens had een vriend een paar honderd dollar gekregen van de kerk om boodschappen te doen voor een uitje. Steven en hij gaven al het geld uit aan drugs en hebben vervolgens voor 400 dollar aan inkopen gestolen: ham, liters melk, zakken aardappelen enzovoorts. Ik weet niet helemaal zeker wanneer hij ophield met het overtreden van de wet – het tijdsverloop van die periode is altijd wat vaag gebleven – maar ik denk dat het tijdens zijn eerste universiteitsjaar was. Sindsdien bewandelt hij het rechte pad, sterker nog: het uiterst rechte en smalle pad. Steven rookt niet. Zit niet achter vrouwen aan. Drinkt amper alcohol. Zwemt elke dag. Eet ’s ochtends tarwekiemen in zijn havermout…”. Het eindigt ermee dat ze samen whisky gaan zitten drinken op het graf van de legendarische Faulkner, omdat dat zo hoort volgens hem. De dag daarop vraagt hij haar mee te gaan naar een dienst van een Messiasbelijdende Joodse gemeente (wat Winner eigenlijk visch noch vleesch vindt – kies wat!): “… ‘Ik vind het hier fijn omdat deze mensen allemaal buitenbeentjes zijn’, zegt hij. ‘Ze horen nergens helemaal bij – niet bij de Joden, niet bij christenen. Christen-zijn betekent er niet bij horen, Lauren, het betekent dat je niet in deze wereld past. Die episcopaalse vrienden van jou zijn geen buitenbeentjes.’…”. Vervolgens beschrijft ze hoe ze van Joods, christelijk is geworden. Er is geen sprake van een Paulus-bekering, zoals bij haar evangelische vrienden, maar er is wel een droom “… waarin Jezus mij redde van een ontvoering…”. Als ze wakker wordt weet ze zeker, “… zo zeker als ik ooit iets zeker heb geweten, dat die droom van God kwam en over Jezus ging, over dat hij levensecht was en waarachtig en zeker…”. Een paar jaar later vertelt ze tegen een presbyteriaanse predikant op de hogeschool van Columbia dat ze denkt dat ze in Jezus begint te gelovigen. In eerste instantie weet de dominee daar geen raad mee. Hij zegt dat je niet zomaar van geloof kunt veranderen en dringt erop aan met de studentenrabbijn te gaan praten: “… ‘Ik had geen idee toen je wilde afspreken, dat je over het christendom zou beginnen. Ik dacht dat je misschien uit de kast wilde komen als lesbienne.’ Dat zou, op een campus die geobsedeerd is door identiteitspolitiek, waarschijnlijk gemakkelijker geaccepteerd worden dan een Joodse studente die begint te ratelen over Jezus…”. Zijn reactie ervaart ze als een stomp in haar maag, maar de jaren erna voelen inderdaad als een echtscheiding. Ze laat haar Joodse gebedenboeken achter op de trap van een nabijgelegen sjoel, zoals vroeger een ongehuwde moeder haar pasgeboren baby op de stoep van een weeshuis. Ze koopt het “Book of Common Prayer” wat ze ervaart als het meest gewaagde wat ze ooit heeft gedaan. Ze vertelt hoe erg ze Sukkot, het Loofhuttenfeest mist, als Joodse gezinnen een loofhut bouwen, een soort kubus van spaanplaat met een dak van groene takken, een ‘schach’, waardoor je de sterrenhemel moet kunnen zien. Ze eten en drinken en slapen er soms zelfs in. Ter herinnering aan de hutjes waarin de Israëlieten tijdens de woestijnreis sliepen. Het eerste wat ze doet als ze als christen terug is in New York: naar een synagoge vliegen voor een ‘uurtje hakafot’. Het is namelijk Simchat Thora. Dan dansen de Joden uitbundig met de Thorarollen door de synagoge.

Advent

Advent is de voor christenen de tijd van wachten tot het herdenken van Christus’ geboorte met kerst. Winner vertelt hoe ze weer aanpapt met haar vriend, maar de relatie loopt wederom spaak: “… We maken ruzie over het weer, over de beste manier om over geschiedenis te schrijven, over de toon die ik aansla, over hoe je een woonkamer inricht. We weten dat we niet kunnen doen wat we zo graag willen, namelijk een gezamenlijk leven opbouwen…”. Haar ouders zijn gescheiden, maar haar baptistische moeder voedt haar twee dochters Joods op, zoals ze haar Joodse echtgenoot heeft beloofd. Winner vertelt over Poerim, het Joodse carnaval, waarin ze met haar verklede vriendinnen harstikke dronken wordt. Terwijl ze thuis amper praten over God, wordt ze als puber niet een béétje Joods, ze dompelt zich er met heel haar hebben en houden in onder. Volgens sommige wetenschappers zit religiositeit in je dna. Als ik het ‘geval’ Winner bekijk, dan geloof ik dat zeker: “… Langzaam verruilde ik de lacrossetraining en balletles en hockysticks, de ongemakkelijke afspraakjes in de bioscoop en footballwedstrijden op vrijdagavond en talloze normale tieneractiviteiten in voor meer uren, middagen en weekends in de synagoge…”. En even verder: “… Ik weet zeker dat een psycholoog zou zeggen dat ik al die veertigjarige vrouwen met wie ik optrok, zag als surrogaatmoeders. Dat ik zocht naar een thuis dat de plek kon innemen van het thuis dat mijn gescheiden ouders kapot hadden gemaakt…”. Dat zal best mee hebben gespeeld. Ze leest alles over het Jodendom wat ze te pakken kan krijgen: “… Maar het meest van al las ik over het orthodoxe jodendom. Lis Harris’ liefdevolle portret van een chassidische familie in Brooklyn kwam uit toen ik in de tweede klas van de middelbare school zat, en las ik elke maand. Ik las alle romans van Chaim Potok en stelde me voor dat ik ooit een dochter zou krijgen die ik dan Davita zou noemen, naar een van zijn vrouwelijke hoofdpersonen…”. Die boeken heb ik ook allemaal gelezen, en ik heb inderdaad een vriendin die haar dochter Davita heeft genoemd. Haar vakanties brengt ze door in Joodse studiekampen. Ze gaat enkellange rokken dragen. Ze bekeert zich officieel tot het Jodendom, dat gepaard gaat met een ondervragingsformaliteit (bechina) door drie rabbijnen (de bet din), en een onderdompeling in de mikvah (het rituele reinigingsbad), want haar moeder is niet Joods en bij de orthodoxen bepaalt alleen de moederlijke bloedlijn of je automatisch Joods bent. Dan begint ze essays te schrijven over de ‘Great Awakening’ voor het vak ‘Koloniale geschiedenis van Amerika’, raakt verslaafd aan zuidelijke romans zoals van Flannery O’Connor, en ontdekt dat de hoodpersonen daarin allemaal protestants zijn. Ze is verzot op ‘The Cloisters’, een museum in Manhattan, waar de muren vol hangen met duistere, rare, middeleeuwse kunst. Ze is gek op wandtapijten van de mythologische eenhoorns, die staan voor Jezus, iets wat de ouders van kleine meisjes die in de ban zijn van de hedendaagse eenhoornhype vast niet weten. Haar orthodox-joodse verkering van destijds maakt zich zorgen, ziet haar nieuwe bekering al van verre aankomen: “… ‘Lauren, als een jood zich had bekeerd tot het rooms-katholicisme, zou je het dan niet raar vinden als diegene dan alleen nog maar vakken volgde over het jodendom, naar het ‘Jewish Museum’ ging en wekelijks “My name is Asher Lev” las?’...”. Ze geeft hem een preek over identiteit. Zijn tegenwerping: “… ‘Maar Lauren’, zei Dov dan, ‘je groeide juist níet op met bezoekjes aan The Cloisters en luisteren naar preken van Jonathan Edwards! Dit gaat helemaal niet over het verenigen van tegenstrijdige aspecten van je identiteit.’…”. Winner vertelt waarom mensen zich bekeren. Rond 1740 bekeerden pubermeisjes zich omdat ze in de kerk dingen mochten doen die normaal niet waren toegestaan, zoals spreken voor een groep. Slaven bekeerden zich omdat ze dachten dat ze dan zouden worden vrijgelaten. Vrouwen bekeerden zich omdat een christelijke echtgenoot te verkiezen was boven een zuipende heiden. Ze denkt dat een psycholoog waarschijnlijk zal aanvoeren dat ze zelf christen werd om de relatie met haar moeder te verbeteren. Of dat ze de afwijzing van haar moeder door haar vader persoonlijk opvatte en hem dat betaald wilde zetten. Of omdat het haar niet lukte tegelijk Joods en zuiderling te zijn. Net zoals een socioloog onlangs aanvoerde dat vrouwen geloviger zijn dan mannen omdat vrouwen nu eenmaal gewend zijn aan afhankelijkheid, risco’s vermijden en compassie voelen met jan en alleman, een eigenschap die in elke godsdienst hoge ogen scoort. Winner: “… Ze erkennen weliswaar dat bekering een complex proces is, dat het over familierelaties gaat, over geografische ligging, over politiek, over psychologie en over economie. Ze zien alleen over het hoofd dat het ook over God gaat…”.

Kerst
Winner: “… Kerst is misschien wel de moeilijkste tijd van het jaar voor kerken. We zijn niet alleen immuun geworden voor het kerstverhaal, maar ook voor de jaarlijkse tirades van predikanten tegen het consumentisme. Elke creatieve poging om de kersttijd belangwekkend te maken, om Kerst terug te brengen naar de kerk, weg uit de winkelstraten en zoetige kerstmuziek op de radio, is al geprobeerd en de meeste van die pogingen zijn jammerlijk mislukt. Misschien is het probleem wel dat we de betekenis van het feest, van de komst van Jezus naar deze wereld, gewoon niet kennen. Als we dat wel wisten, zouden we ons niet meer druk maken over consumentisme; als we wisten wat de incarnatie (vleeswording) van Jezus betekende, zouden we zo vol verwondering zijn dat we al het winkelen aan ons voorbij lieten gaan…”. En even verder: “… Kerst is voor veel mensen het moment waarop ze het christelijk geloof het dichtst naderen. Maar ook is de waarheid van Kerst, het radicale geheim dat God mens wordt, juist datgene wat mensen afstoot…”. Ze vertelt over een professor die niet kan begrijpen dat een excellente student als Winner kan geloven dat er ergens in de lucht een God zit: “… ‘Je moet me een keer uitleggen hoe intelligente mensen kunnen geloven in iets wat klinkt als een Grieks-Romeinse mythe’, zegt hij. ‘Je weet wel: Zeus, Demeter, Jezus.’ Ik geef toe: het is inderdaad een beetje gek. Grootse, oneindige God, die de vorm aanneemt van een krijsende, menselijke baby. Het is wat sommige oudgedienden een schandaal noemen, het schandaal van het Evangelie. Maar het is ook precies waar het om gaat…”. Jane Vonnegut Yarmolinsky die het heeft over waarom God zich zo klein maakte: “… ‘Het hele idee van God die mens wordt en de liturgie en rituelen daaromheen, waren mij altijd een raadsel. Tot ik op een geweldige dag besefte waarom, juist omdat het zo eenvoudig is. Voor mensen met een lichaam worden belangrijke zaken, zoals liefde, uitgedrukt in een lichaam. Daar gaat het om. God moest een lichaam hebben, omdat anders de mens met zijn lichaam in geen honderdduizend jaar iets zou kunnen begrijpen van Gods liefde.’ Nooit, in geen honderdduizend jaar…”.

Epifaniëntijd

Winner: “… ‘Epifanie’ is Grieks voor ‘manifestatie’. In de kerk lezen we Bijbelgedeeltes die ons leren wie Jezus precies is…”. Winner vertelt over haar christelijke doop en zegt daar mooie dingen over, wat mij aan eindeloze discussies met vrienden doet herinneren, of je nu baby’s of volwassenen moet dopen. Wij kwamen er niet uit. Dit zegt Winner er over: “… Soms vragen mensen zich af hoe het kan dat baby’s gedoopt worden; sterker nog, uit die vraag is het baptisme ontstaan. Baptisten vinden dat je baby’s niet moet dopen. Ze zeggen dat er geen Bijbelse grondslag voor is, omdat zowel Johannes als Jezus als volwassene gedoopt werd. Hannah, die baptist is, zegt vaak dat een baby niet alles kan beloven wat een volwassene belooft bij de doop. Ik vind dat geen steekhoudend argument, het is te individualistisch. Het is namelijk zo dat geen enkele dopeling, ook geen volwassene, deze dingen zelfstandig kan beloven. De gemeente belooft het voor je, met je, namens jou. Dat is waarom ik het geweldig vind om een baby gedoopt te zien worden. Als een baby gedoopt wordt, kunnen we niet volharden in de verpletterende illusie dat een individu de weg in Christus alleen kan of moet gaan. Als een baby gedoopt wordt, worden we stilgezet bij het feit dat het een gemeenschappelijk verbond is, in relatie met de gemeenschap, en dat de beloftes door de hele gemeenschap gedaan worden…”. In feite wordt de hele gemeente een beetje voogd over de baby. Met z’n allen beloven we voor de baby te zorgen. De ouders staan er niet alleen voor (als het echt zo werkte zou jeugdzorg het vast een beetje minder druk hebben, bedacht ik). Als Winner de beloften doorneemt die ze moet beamen tijdens haar doop, zegt ze tegen de voorgangster dat die belachelijk zijn. Dat je ze onmogelijk kunt houden.‘Wie verzint er zoiets’. Het "American Book of Common Prayer" blijkt iets genuanceerder dan de Church of England. Volgens het Amerikaanse gebedenboek geef je niet zonder meer een bevestigend antwoord, maar zeg je achter je ‘ja’, ‘Dat zal ik doen, als God mij bijstaat’. Dat is wat voorzichtiger. Houdt rekening met de menselijke zwakheid. Het doet me denken aan Antoine Bodar die het had over het ideaal, en dat de gelovige probeert zich daar naar te richten. Prachtig vertelt Winner dat er in het Jodendom zoiets bestaat als het ‘Nieuwjaar van de bomen’, de verjaardag van de bomen: ‘Toe Bisjevat’. Dat zal wel iets te maken hebben met het beeld van God als boom in de kabbala. En over het verschil tussen ‘fundamentalisten’ en ‘evangelischen’: “ … Ze staan meestal wantrouwiger tegenover interreligieuze en interkerkelijke gesprekken. Fundamentalistische ouders zijn vaak strenger voor hun kinderen, als het gaat om televisiekijken of popmuziek luisteren. Verder is er het punt van de wetenschap. Niet alle fundamentalisten zien het eerste hoofdstuk van Genesis als een wetenschappelijke verklaring voor het ontstaan van de aarde, maar de meeste mensen die Genesis zo lezen zijn wel fundamentalistisch. En dan nog het punt van de positie van de vrouw. ‘Fundo’s’ zullen vaker het woord ‘gehoorzamen’ laten staan in de huwelijksgeloften die de vrouw uitspreekt (hoewel de evangelischen meestal ook niet uitgesproken feministisch zijn). Een van mijn hoogleraren, die het grootste deel van zijn werktijd besteedt aan het lezen en schrijven over het protestantisme in Amerika, zegt het zo, slechts half grappend: een fundamentalist is een evangelische christen die ergens boos over is…”. Over de man van een vriendin die na tien jaar huwelijk gelovig werd en bevreesd was dat ze een ‘kleingeestige, vuurspuwende, Bijbel citerende gek’ zou worden, en na een paar jaar concludeert dat ze helemaal niet zo veel veranderd is: “… Dat was ook wel zo. Lil gaf nog steeds natuurkunde, hield van ballet en van footballwedstrijden en bakte nog altijd heerlijke hartige taart. Maar de opmerking van haar man sprak ook boekdelen over hun relatie, die nog steeds hecht is, maar ook een beetje oppervlakkiger was geworden. Lils man kon niet zien, al bakte ze nog steeds hartige taart, wat het belangrijkste voor haar was – waarom ze ’s morgens uit bed kwam, hoe ze naar de wereld keek, hoe ze omging met verdriet – geheel anders was, volkomen anders…”.

Lijdenstijd
In de lijdenstijd stapt Winner met een askruisje op haar voorhoofd in de metro. Een studiegenootje wil het met een tissue wegvegen terwijl ze staan te kletsen, en begint glazig te kijken als Winner vertelt dat het daar expres zit, vanwege Aswoensdag: ‘Herinner je dat je stof bent en tot stof zult wederkeren’. Iemand anders vraagt kribbig waarom ze het in haar hoofd haalt met zoiets op haar voorhoofd eerstejaars studenten te onderwijzen in kritisch denken. In de vastentijd besluit ze zes weken niet te lezen: “… Je zou denken dat ik mijn kuisheidsgordel heb afgedaan en bij Tom Cruise ben gaan wonen…”. Winner leest namelijk overal en altijd. In haar piepkleine flatje staan drieduizend boeken: “… ‘Drieduizend boeken? Waar slaap je dan?’ vraagt hij. ‘Op boeken’, antwoord ik…”. Ik moet eerlijk zeggen dat ik blij ben dat het vasten nog niet zo is doorgedrongen in mijn kerk. Over Thomas van Aquino die schrijft: “… ‘Gebed heeft resultaat omdat het ons tot de intimi van God maakt’. Dat vind ik mooi uitgedrukt. Het roept het beeld op van God als een heks met een bezemsteel en een puntmuts en ik als een kleine zwarte kat, die Hem voor de voeten loop. Vervolgens citeerde Van Aquino Psalm 141: ‘Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan.’…”.

Stille week

Op Palmzondag gaan ze met z’n allen zingend de kerk uit om er een rondje omheen te lopen, wuivend met palmtakken. Winner maakt zich zorgen dat ze een bekende tegen zal komen maar is tegelijk “… trots op mijn maffe geloof en overtuigd dat dit hoort om (in de woorden van Paulus) ‘een dwaas te zijn voor Christus’…”. Zonder meer geschokt is ze als kinderen het passiespel opvoeren waarin ‘de Joden’ schreeuwen: ‘Kruisig Hem’. Ik ben het volkomen met haar eens dat deze beeldvorming de bron is geweest van het antisemitisme. Joden als Godsmoordenaars: “… we kunnen niet zomaar toneelstukjes opvoeren, met daarin aanklachten van godsmoord, zonder het verder uit te leggen…”. Ze houdt een cedermaaltijd bij een christelijk koppel waarbij de matse symbolisch in drie stukken wordt gebroken: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. “… We zien dat zo Jezus’ lichaam breekt aan het kruis, steeds weer, elke keer als er een eucharistie of avondmaal gevierd wordt, dag in dag uit, tot het einde der tijden. Ik bedenk; het zijn de christenen die dit doen, wij dus, niet de Joden…”. De last van onze zonden heeft Hem gedood. Ze vertelt dat de Joods-Duitse filosoof Frans Rozenzweig in “Star of Redemtion” schrijft dat Pesach gaat over het smeden van mensen tot een volk. Daarom is voor haar het avondmaal als vervangende pesachmaaltijd de kern van het geloof. Winner: “… ‘hocus pocus’ is een parodie op wat een priester zegt bij de eucharistie: ‘Hoc est corpus meum’, oftewel: ‘dit is mijn lichaam’…”. En even verder: “… De eucharistie is intiem. Toekijken is een beetje alsof je een vrijend stel begluurt…”.

Pasen

Winner: “… Mensen denken vaak dat het jodendom en het christendom radicaal verschillend zijn en dat het verschil eenduidig is – de ene godsdienst heeft een Messias die gekomen is en de andere niet. Maar op Hemelvaartsdag word ik geraakt door de diepliggende overeenkomst die onder het verschil verborgen ligt. Zowel Joden als christenen leven in een wereld die nog niet verlost is en we wachten allebei op de ultieme verlossing. Sommigen van ons wachten tot de Messias voor eens en altijd komt, anderen wachten tot Hij terugkomt…”. Ze vergelijkt het sacrament van de biecht met Jom Kippoer en heeft het over haar favoriete heilige, Beda, die in een gebed Jezus ‘de bron van alle kennis’ noemt: “… In ‘Paradiso’ zet Dante hem in de sfeer van de zon, de hemel van wijsheid, waar hij in een kring danst met Thomas van Aquino, Salomo, en negen andere wijzen…”.

Pinksteren
Pinksteren was ooit gewoon een andere naam voor Sjavoeot: een Joodse feestdag in verband met de graanoogst. In het rabbijnse tijdperk gingen de Joden deze dag gebruiken om te gedenken hoe God de Thora aan Mozes onthulde op de berg Sinaï. Winner vergelijkt dit gegeven met de uitstorting van de Heilige Geest. Bij de Joden is het de gewoonte om tijdens Sjavoeot de hele nacht op te blijven om de Thora te bestuderen: ‘leil tikkun Shavuot’. Om boete te doen voor de Joden die zich versliepen op de ochtend dat God zich op de Sinaï zou openbaren. Mozes moest het hele kamp door om iedereen te wekken. Evenzo vielen de discipelen in slaap in de hof van Getsemane, toen Jezus hen had gevraagd met Hem te waken. Winner zet een ‘pinkster leil tikkun’ op poten met vrienden. In de bibliotheek verzamelen ze alle passages die ze kunnen vinden over Pinksteren. Er zit zelfs een fragment uit een roman van Philip Roth tussen. Ze bestuderen samen wat er over de Heilige Geest is gezegd, wat mij een hele bijzondere en prachtige manier lijkt om dieper in de geloofsmaterie af te dalen: “… De Geest is wat de profeet Elia ‘de kleine stille stem’ noemt…”. En even verder: “… ‘wat God deed op de Sinaï was niet een nieuw spreken, maar juist het tot stilte manen van alle ruis die normaliter zijn goddelijke stem verhult. God is altijd aan het woord op de Sinaï. Hij sprak al lang voor de openbaring van de Thora en Hij spreekt nog altijd, als wij maar konden bedenken hoe we al het gezoem en gebrom van al het andere uit konden schakelen om te kunnen luisteren.’ ‘Misschien is dat wel de reden’, zeg ik, ‘waarom de eerste letter van het eerste woord van het eerste gebod een aleph is, een geluidloze letter. In het uitspreken van aleph deed God al het lawaai verstommen.’ Ik roer in mijn thee. ‘Misschien is dat wat de Heilige Geest doet. Hij maant alle stemmen in ons hoofd die verhinderen dat wij God horen tot stilte.’…”.

Uitgave: Kok – 2012, vertaling Martha Osborn, 320 blz., ISBN 978 904 350 169 9, €9,99 (e-book)
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten