woensdag 16 november 2022

Woestijnvaders – Mattias Rouw

 


Subtitel: Inspiratie voor nu

 

In “Ziel zoekt zin”  - zie mijn vorige blog - verwijst journalist en godsdienstwetenschapper Pauline Weseman regelmatig naar de ‘woestijnvaders’ die eeuwen geleden al bezig waren met ‘de weg naar binnen’. Je zou het afgaande op de wat saaie omslag niet zeggen, maar “Woestijnvaders” van Mattias Rouw is een schitterend lees- en kijkboek, mocht je  kennis willen maken met  dit thema. Eigenlijk is het vanwege de illustraties een soort van kunstuitgave. Rouw deed de research en verzorgde de tekst. Zijn team bestond verder uit Jedi Noordegraaf (illustraties), Marcel Enderink (art work), Karin Timmerman (cartografie), Sander Weeteling (vormgeving) en Johan Klein Haneveld (redactie). “Woestijnvaders” laat licht schijnen op een unieke selectie mannen en vrouwen uit het eerste millennium, die deel uitmaakten van een intrigerende monnikenbeweging. Vanaf de derde eeuw trokken ze de Egyptische woestijn in, op zoek naar spirituele ontwikkeling, wijsheid en inspiratie. 

 


Rechtvaardigheid

De eerste die wordt genoemd  is Gregorius de Grote die rond 540 in een vooraanstaande familie in Rome werd geboren. Na een uitmuntende rechtenstudie verwerft hij tegen zijn dertigste al een hoge juridische positie als ‘praefectus urbi Romae’ (stadscommandant van Rome). Na het overlijden van zijn vader verkoopt hij alles wat hij bezit en geeft het geld aan de armen. Daarna wordt hij monnik, sticht zeven kloosters waarvan één in zijn eigen huis in Rome, om er samen met een paar andere Benedictijnen een eenvoudig en teruggetrokken leven te gaan leiden. Het duurt niet lang of de bisschop van Rome stuurt hem als ambassadeur naar het onrustige keizerlijke hof van Constantinopel. Hij houdt het er zes jaar uit. Als hij terugkeert naar Rome is er een uitbraak van de pest. Doordat de bisschop overlijdt, belandt Gregorius als eerste monnik op de bisschoppenzetel. Hij blijft zich echter ‘servus sevorum Dei’ noemen: ‘dienaar van de dienaren van God’. Als geen ander zet hij zich in voor de have-nots. Het omzien naar  armen, hulpbehoevenden en hongerigen noemt hij geen ‘liefdadigheid’ maar ‘rechtvaardigheid’. Het kan niet bestaan dat je naasten creperen terwijl  jij stikt in je rijkdom: je pleegt roofbouw op andermans bestaan – je gaat moordend rond op het slagveld van het leven. Hulp geven aan mensen in nood is volgens hem niet meer en niet minder dan een morele plicht. Gregorius stierf in 604.

 


Heilige stilte

Pambo (vierde eeuw) woont in een van de grote monnikenleefgebieden in de bergen van Nitrië, aan de noord-westelijke kant van de Nijldelta. Omdat hij niet kan lezen, vraagt hij een oude woestijnvader hem een Psalm te leren. Dat wordt Psalm 39. Alleen al de eerste regel treft hem als een mokerslag: “… Dit had ik mij voorgenomen: Ik wil goed op mijn gedrag letten en met mijn tong geen foute dingen zeggen, en mijn mond in bedwang houden als ik word uitgedaagd…”. Stop hier maar even, zegt hij tegen zijn leermeester, en verdwijnt in zijn monnikshuisje, om er na acht jaar pas weer uit tevoorschijn komen. Tijdens een bezoek aan zijn leermeester vertelt hij dat het nu eenmaal zo lang duurde om het gehoorde in praktijk te brengen. Sterker, het is nog steeds moeilijk. Daarna sluit hij zich nog eens tien jaar op. Er wordt verteld dat als iemand vader Pambo om raad vraagt hij altijd reageert met ‘Ik heb het antwoord nog niet gevonden’. Soms gaan er weken voorbij voordat het antwoord komt, maar dan blaast het je ook van je sokken. “… Het klinkt misschien gek, want je zou waarschijnlijk anders verwachten, maar de meeste woestijnvaders praten weinig over de bijbel. Zo bevat de "Woestijnvaderspreuken" bijna geen theologische verhandelingen. De aandacht ligt eenvoudig bij het doen wat er staat: zwijgen, bidden en werken. Sommigen gaan daarin erg ver. Zo wordt er over vader Agathon geschreven: ‘Men vertelt dat hij drie jaar lang met een kiezel in zijn mond heeft geleefd, om zichzelf eraan te blijven herinneren niets verkeerds te zeggen. Hij wilde geen woord uitspreken waar hij later spijt van zou krijgen.’ …”.



Ont-moeten

Johannes Nisteros maakt duidelijk dat het tegenovergestelde van praten niet zwijgen is, maar luisteren. Zo leer je de aandacht van jezelf op de ander te richten. Die ander kan ook God zijn: “… Velen kennen de uitspraak: ‘Bidden is praten met God’, maar zo zien monniken het niet. Voor hen bestaat ‘echt’ bidden niet uit praten maar uit luisteren…”. In de monnikenliteratuur wordt deze houding ‘hesychia’ genoemd, een toestand van zich gedragen weten door een diep besef van de aanwezigheid van God. “… Een raadselachtige definitie van gebed, waarin het continu ‘aandachtig stil zijn’ centraal staat, komt van monnik Theofaan de Kluizenaar: ‘Bidden is staan voor God, met je gedachten in het hart. En dan blijf je voor God staan, zonder onderbrekingen, dag en nacht, tot het einde van je leven.’…”. Niet het hoofd, maar het hart wordt de plek van gelijkwaardige ontmoeting: “… Daar doe je niks, daar ben je. Daar moet je niets van de ander, daar ‘ont-moet’ je de ander…”. Een belangrijke schrijver binnen het genre van de monnikenliteratuur is Johannes Cassianus die rond 360 wordt geboren in Roemenië. Met een oudere vriend, Germanus, reist hij naar een klooster bij Bethlehem, waar ze drie jaar verblijven. Vervolgens reizen ze door naar Egypte, waar hij onder andere Nistros interviewt voor zijn goed bewaard gebleven boek “Gesprekken”. Zo wordt de monnikenspiritualiteit naar Europa gebracht. De monnik Benedictus gebruikt Johannes’ “Gesprekken” om aan het begin van de zesde eeuw de “Regel van Benedictus” te schrijven, die in veel Westerse kloosters ongekend populair is. 



Wat je zegt ben je zelf

De Nubische monnik Mozes ‘de Zwarte’, dan wel ‘de Donkere’, dan wel ‘de Ethiopiër’, dan wel ‘de Sterke’ (332 – 407), trekt plunderend met 70 rovers door de Egyptische woestijn, tot hij op een groep monniken stuit waar hij zwaar van onder de indruk raakt. Prompt gaat hij in de leer bij priester Isidorus, waarna hij zijn intrek neemt in een spelonk in de buurt van de rots Petra. Theofilus, de bisschop van Alexandrië, is zo ondersteboven van zijn verhaal, dat hij Mozes tot priester wijdt, wat hem nog bekender maakt dan hij als is: “… Zijn karakter inspireert steeds meer mensen en velen willen naar zijn voorbeeld monnik worden. Ook zij trekken de woestijn in, om zich bij hem aan te sluiten. Op een gegeven moment vallen er zelfs meer dan vijfhonderd monniken onder zijn verantwoordelijkheid, verdeeld over verschillende leefgemeenschappen…”. Mozes, inmiddels het toppunt van nederigheid, heeft de focus op de monnikenspiritualiteit van het ‘niet oordelen’ gelegd. Het oordelen van anderen leidt de aandacht alleen maar af van je eigen tekortkomingen, mits je door de fouten van anderen die van jezelf gaat zien natuurlijk. Wat je zegt ben je zelf: “… Het oordeel dat je over anderen velt, vel je over jezelf, want de fouten die je veroordeelt, doe je zelf ook…”. De woestijnmonnik bevraagt zich op dit punt: “… Weet ik wat er zich allemaal in de ander afspeelt? Wie ben ik om mijzelf als rechter boven een ander te stellen? Weet ik wat de ander heeft meegemaakt? Welke lasten draagt iemand met zich mee? Welk verleden heeft die persoon gevormd tot wie hij of zij is? Als ik de antwoorden op deze vragen zou kennen, zou ik me dan anders opstellen? Maar vooral: als dit iets is wat mij opvalt in de ander, wat zegt dit dan over mijzelf?...”. Door hier over na te denken lijkt de kwestie van ‘vergeving’ dichterbij te komen  (zie ook “Reli Detox” van Reinier Sonneveld). 

 


Het liefhebben van de vijand

Het boek van Diadochus (400 – 486), “ Honderd Uitspraken”, staat bol van de woestijnvaderspriritualiteit en woestijnvadercitaten. Liefde is volgens hem ‘steeds meer gaan geven om de mensen die je kwetsen’. “… Wat als mensen een land binnenvallen en anderen uitmoorden? Hoe ga je dan om met het hoge ideaal van het liefhebben van je vijand?...”. Dat is wel weer een dingetje sinds de oorlog in Oekraïne. “… Binnen het vroege christelijke denken was vrede stichten een van de hoogste doelen, toch heeft men nooit een universeel pacifistisch standpunt ingenomen. Hoewel het ideaal helder was, bleven deze gelovigen zich altijd bewust van de complexe realiteit. Een niet ideale wereld kan soms vragen om niet ideaal te handelen. Als mensen worden uitgemoord en bedreigd, lijkt geweld soms de enige manier om verder geweld tegen te gaan. Er wordt een ‘kleiner’ kwaad ingezet om een ‘groter’ kwaad af te wenden of in te dammen, om bijvoorbeeld mensen te beschermen, die zichzelf niet kunnen verdedigen. Het blijft een tragisch gegeven dat dit soms nodig is. Toch kent het vroeg-christelijke denken niet het idee van een gerechtvaardigde, schone oorlog…”. Even verder: “… Christelijke soldaten kunnen volgens de oude kerkregels een zegenbede meekrijgen als ze de strijd ingaan. Maar als ze terugkomen en in de oorlog anderen hebben vermoord, wordt hun dat in zekere mate aangerekend. De officiële kerkregel schrijft voor dat deze soldaten in zo’n geval een periode niet aan het heilig Avondmaal mogen deelnemen. Dit is een serieuze maatregel, want het deelnemen aan deze rite is voor christenen erg belangrijk. De voorgeschreven periode moet worden gebruikt om het geweten rust te geven, en te herstellen van de psychologische en morele schade die de soldaten hebben geleden door wat zij anderen hebben aangedaan...”.



Geheime missies

De woestijnmoeder Syncletica (380 – 462/464) vindt dat de deugden - moed, matigheid, rechtvaardigheid, voorzichtigheid, geloof, hoop en liefde -  het beste onzichtbaar kunnen worden volbracht. Een goede daad is immers ook een geweldige actie om bij anderen in een goed blaadje te komen: “ … Voor de woestijnmonniken is de intentie achter je gedrag erg belangrijk. Het uiteindelijke resultaat van wat je doet is voor hen niet maatgevend. De monniken kijken dieper…”. De grootste held op dit terrein is: Sinterklaas. Na de dood van haar ouders gaat Syncletica met haar blinde zusje in een familiegrafhuis even buiten de stad wonen. Ze leven van zemelenbrood en water, slapen op de grond, bidden en doen zoveel mogelijk goed werk. Kennelijk inspireert de charismatische Syncletica veel vrouwelijke tijdgenoten. Er ontstaat een heuse beweging van ‘stadsmaagden’. Een andere woestijnmoeder die in de “Woestijnvaderspreuken” vermeld staat is Theodora: “… Ze wilde graag incognito leven en niet naar een vrouwenklooster gaan, omdat ze niet wilde dat haar man zou weten waar ze was. Dus vermomde Theodora zich als man en ging in een mannenklooster wonen. Haar levensverhaal is erg bijzonder. Vooral omdat ze als man - ze noemde zichzelf Theodoor – op een gegeven moment werd beschuldigd van het verwekken van een kind bij een vrouw die in het monnikengastenverblijf had overnacht. Ze verweerde zich echter niet tegen de beschuldiging en vertelde ook niet dat ze eigenlijk een vrouw was. Uiteindelijk werd Theodora uit het klooster verbannen. Daarop zorgde ze jarenlang liefdevol voor het kind. Na een lange tijd van boetedoening werd ze weer opgenomen in het klooster. Pas na haar overlijden kwam men er achter dat Theodora een vrouw was…”.



Moralisme

Van Poimen (340 – 450!) is de uitspraak: “… Wees een voorbeeld, geen rechter…”. Na een overval die zijn gemeenschap in Sketis volledig in puin legt, vlucht hij naar de stad Terenutis, waar hij een monnikengemeenschap begint in een verlaten heidense tempel, die aan de basis staat van het boek “Woestijnvaders”: “… Achttien van zijn spreuken gaan expliciet over tolerantie en mededogen, vooral ten opzichte van mensen die fouten hebben gemaakt. Dit maakt hem uniek onder de woestijnvaders, waar strengheid en ascese meestal de boventoon voeren…”. Over het verstikkende van moralisme: “… Mensen die erg enthousiast zijn over bepaalde onderwerpen hebben soms de neiging fundamentalistisch te worden. Regels die zij zichzelf opleggen, lijken door hun vurigheid plotseling universeel te gelden. Het is een soort enthousiasme dat niet aanstekelijk werkt en vaak een ongemakkelijk gevoel teweegbrengt: het gevoel dat de ander vindt dat je anders moet zijn…”.

 


Naar zijn beeld en gelijkenis

De verlegen en teruggetrokken Gregorius van Nyssa (332 – 395) groeit uit tot een sleutelfiguur in de kerk. “… De woestijnvaders zijn er heilig van overtuigd: ieder mens is uitgerust met onmetelijke kracht en draagt het beeld van de goddelijke perfectie. Deze schitterende schoonheid heeft God zelf in ieder mens gelegd. Niemand kan die wegnemen. Deze overtuiging staat aan de basis van het mensbeeld van de woestijnvaders, geïnspireerd door het eerste hoofdstuk van de bijbel. Daarin lezen zij dat God de mens ‘zeer goed’ maakte, naar zijn ‘beeld en gelijkenis’…” (zie ook Jonathan Sacks: “De kracht van ideeën”). Als je om je heen kijkt kun je zo je vraagtekens hebben bij dit standpunt. Gregorius zegt er het volgende over: “… De mens, zo goed en waardevol gemaakt, verloor de goedheid waarmee hij was geschapen. Het is als iemand die is uitgegleden en met zijn gezicht in de modder is gevallen, waardoor zijn gezicht zo vies is geworden dat zelfs zijn eigen familie hem niet herkent. Zo is het ook met de mens, gevallen in de modder van zijn fouten, waardoor de gelijkenis met God verloren is gegaan. Zo werd de mens door zijn fouten een beeld van klei en sterfelijkheid; en dat is het beeld waarvan wij in alle ernst adviseren het schoon te wassen, door het zuiverende water van het christelijk leven. Want zodra het aarden omhulsel is verwijderd, zal de ziel opnieuw kunnen stralen…”. Als het goede en waardevolle in je leven niet te ontdekken valt, wil dat nog niet zeggen dat het er niet is. Het is alleen niet zichtbaar. Ons egoïsme kan het stralende in de mens besmeuren en dof en onherkenbaar maken. Echter, een diamant in een modderpoel blijft een diamant. Dit verklaart waarom de woestijnmonniken zich zo extreem toeleggen op perfectie. Het gaat niet om het centraal stellen van zichzelf maar om een zoektocht naar God. Ze staren niet met een wazige blik naar boven maar keren zich naar binnen omdat ze ervan overtuigd zijn dat het goddelijke daar te vinden is.

 


Het Vriendelijke Licht

Johannes Climacus (575 – 646) schrijft in “De Ladder naar het Paradijs” (al 1500 jaar een heuse monnikenbestseller): “… Ons doel is vol van liefde zijn! Dat wil zeggen: de volmaakte inwoning van God, die liefde is…”. ‘Climacus’ komt van het Griekse woord ‘klimax’ dat ladder of trap betekent. De dertig treden beogen een karakterverandering met als doel de mystieke eenheid met God te kunnen ervaren: “… Wie gelooft er nu nog, zoals de woestijnvaders doen, dat God letterlijk in iemand kan wonen? In geen enkele andere godsdienst vind je dit unieke christelijke levensdoel. Maar hoe onrealistisch het misschien ook mag klinken, de woestijnvaders geloven er met hart en ziel in. Hun levens laten zien dat zij alles richten op het verwezenlijken van het onvoorstelbare…”.

Antonius de Grote (251 – 356) leeft tientallen jaren in afzondering. Als zijn deur door nieuwsgierigen wordt opengebroken, geneest hij mensen op gebed. Er komt een golf van leerlingen op gang: “… Een volk aan monniken staat op, honderden, misschien wel duizenden in totaal…”.

De laatste woestijnmoeder die wordt besproken is de heilige Maria van Egypte (344 – 356). Eens per jaar, ongeveer twee-en-een-halve week voor het Paasfeest wordt tijdens de kerkdienst op donderdagochtend in de kloosters haar biografie, van Sofronius, voorgelezen, zodat elke monnik haar verhaal hoort. Ze blijkt een bekeerde prostituee die in de woestijn rondzwierf om van haar verslavingen af te komen: “… Vader Zosimas, geloof mij, zeventien jaar heb ik gevochten tegen mijn wilde en ongetemde begeerten: de dronkenschap van de wijn, de schunnigheid van dubbelzinnige liederen en het vuur van mijn verlangen naar seks. Als er zulke gedachten in mij opkwamen, wierp ik mij op de grond, waar ik mijn tranen over uitstortte. Dan stond ik niet eerder op tot het Vriendelijke Licht mij omstraalde en de woelende gedachten van mij verdreef…”. De conclusie: “…karakterverandering vraagt nu eenmaal veel tijd…”.

 


Wie zegt gij dat Ik ben?

Frappant is wel dat Jezus, althans in dit boek, nagenoeg buiten beeld blijft. In het protestantisme leeft de notie dat wij onszelf onmogelijk aan onze eigen haren uit de modder kunnen trekken: daar hebben wij een ‘verlosser’ voor nodig. Toch leerden veel monniken de Bijbel uit hun hoofd, dus moet Jezus zeker tot hun gedachtegoed hebben behoord. Waren zij het mysterie van zijn persoon misschien allang voorbij? Hielden zij zich daarom vooral bezig met wat Hij zei?

 

Uitgave: Brandaan – 2015, 112 blz., ISBN 978 946 005 034 3, alleen nog tweedehands verkrijgbaar: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten