vrijdag 28 februari 2014

Haar goede naam - Ruth Axtell & De terrorist – John Updike


Soms krijg ik recensie-exemplaren toegestuurd waar ik eigenlijk niet zoveel mee heb, maar waar ik toch geacht word wat van te zeggen. Dat kan natuurlijk net zo goed aan mij als aan het boek liggen: als je veel leest ontwikkel je vanzelf een eigen smaak. Daar gaat hij dan. “Haar goede naam” van Ruth Axtell. Uitgever: De Banier – een uitgeverij die vooral voorziet in de leesbehoefte van reformatorisch Nederland. Axtell is een christelijke Amerikaanse schrijfster die vergelijkende taalwetenschap studeerde aan het Smith College en zich heeft gespecialiseerd in Franse en Engelse literatuur. Heel indrukwekkend – dus dan verwacht je wat. Maar eerlijk gezegd valt dat tegen.

Christelijke soap
Het verhaal draait om Espy, een onwaarschijnlijk mooie meid, die opgroeit in een achterbuurt in Holleston, Maine, 1892. Haar vader is een constant bezopen lapzwans die vooral goed is in het verwekken van een zoveelste broertje of zusje. Hoe haar moeder er aan toe is hoef ik niet te vertellen. Er is geen geld om door te leren, maar als Espy de kans krijgt om bij een professor te gaan schoonmaken, verruilt ze haar baantje in de fabriek, zonder er een seconde over na te denken: ze mag namelijk net zoveel boeken uit zijn bibliotheek lenen als ze wil. Ze wordt smoorverliefd op een al even onwaarschijnlijk mooie jongen - uit de kerk: Warren Brentwood. Het probleem is dat hij de zoon is van een geldmagnaat, en arm en rijk, dat gaat niet samen. Als hij haar op een avond door een donker boslaantje thuisbrengt, heeft hij zichzelf niet in bedwang en kust haar voluit op de mond, wat het paar voor de rest van het boek in opperste verlegenheid en radeloze gewetensnood brengt. Die gasten zijn geen tien; die gasten zijn in de twintig!
Het volgende probleem is de professor. Hij begint Espy ook al te kussen, op zijn kantoor, en net als zijn vrouw onverwacht de deur open doet. Hij zegt dat Espy is begonnen en zet haar zonder pardon op straat. Zijn vrouw vertelt de hele Hollestonse gemeente wat voor ongelooflijke sloerie die Espy is, waarop deze zich niet verdedigt (en ook niet láát verdedigen: er zijn een paar jongens die met alle liefde de professor in elkaar willen stampen), maar het achterlijke roddeldorp ontvlucht om vervolgens een mooie carrière op te bouwen in een universiteitsstad, met medewerking van een paar evangelische hulpverleners die op haar pad verschijnen alsof ze op haar hebben staan wachten. Duikt die Warren ook nog op: is theologie gaan studeren tegen de uitdrukkelijke wens van zijn vader. Ziet in dat hij Espy verkeerd heeft beoordeeld. Komt er nog een collega te voorschijn die hetzelfde is overkomen als Espy, en haar van alle blaam zuivert. En zo wordt ze dan uiteindelijk toch nog helemaal gelukkig met haar dominee. “Goudelsje” is er niets bij (voor zover iemand dat nog wat zegt). Voor wie een paar uur mierzoet wil zwijmelen: dit is christelijke soap op zijn best…


I read slower than I write
Als ik iets moet lezen waar ik niet zoveel zin in heb, lees ik meestal tegelijk iets anders, zodat ik kan overschakelen voor er een wolk van algehele sufheid over mij neerdaalt (ik zie hem gelukkig ver van te voren hangen). “De terrorist” van John Updike (1932-2009) lag er nog. Het verrassende is dat Updike in dit boek ook over een religieuze jongen schrijft, die evenals Warren uit het bovengenoemde boek, ‘zichzelf rein probeert te bewaren’. Alleen gaat het niet om een christen, maar een moslim. In allebei de boeken is zondige begeerte een groot struikelblok; maar Ruth Axtell draait er suggestief omheen, zonder ook maar één keer welk beestje dan ook bij zijn naam te noemen – wat op zich best spannend en in ieder geval een hele prestatie is. Daar heeft Updike geen last van. Zijn ooit populaire “Rabbit” serie, waar ik geen woord van heb gelezen, schijnt voornamelijk over verveelde ontucht in trieste Amerikaanse suburbs te gaan. Maar hij kon meer. Ik kwam Updike tegen in een essay van Joost Zwagerman – de meest enthousiaste en aanstekelijke schrijver over kunst en literatuur die er bestaat – waarin deze zegt dat niemand zo’n ontzagwekkende hoeveelheid uitmuntende en veelzijdige recensies uit zijn mouw wist te schudden als wijlen John Updike. Hij zou alleen vergelijkbaar zijn met Simon Vestdijk, over wie de dichter Adriaan Roland Holst ooit opmerkte: ‘Vestdijk schrijft sneller dan God kan lezen’. Updike zei over zichzelf: ‘I read slower than I write’. Mijn belangstelling was direct gewekt. Ik kick op notoire veellezers. Helaas gaan romans tegenwoordig niet langer mee dan de blogs die ik schrijf. Ze staan een paar weken in de belangstelling (evenals de schrijvers) en daarna hoor of zie je van de meesten nooit meer wat. Wat een geploeter voor een paar momenten glorie, denk ik wel eens. Als je nagaat dat sommige auteurs jaren aan een boek werken. En dan komt er zo’n rotrecensentje die in een halve pagina…, afijn. Ik houd mij dan ook niet aan de bestsellerslijsten. Dan ontgaat mij te veel moois. “De terrorist” stamt maar liefst uit 2006. Het werd niet onverdeeld ontvangen. De karakters zouden te flets zijn. Updike zou, door in de huid van een moslimextremist te kruipen, begrip voor terroristen kweken. Maar begrijpen is heel wat anders dan er mee eens zijn. Ik denk dat het voor het effectief bestrijden van het kwaad juist van wezenlijk belang is dat je je in je tegenstander verdiept. Of Updike daarin is geslaagd is een tweede. Maar hij probeerde het tenminste…

Allahgedoe
“… ‘Satans’, denkt Ahmad. ‘Deze satans trachten mijn God van me af te nemen’…”. De beginzin van “De terrorist”, een verhaal over Ahmad, de achttienjarige zoon van een artistieke Iers-Amerikaanse hulpverpleegster (“… Ik steek graag mijn handen uit de mouwen – omgaan met mensen op het niveau van wat ze echt nodig hebben. Het niveau van de ondersteek…”), die in haar vrije tijd schildert en door zijn Egyptische vader aan haar lot werd overgelaten toen Ahmad drie werd. Vanaf zijn elfde jaar brengt zijn moeder hem naar de moskee van sjeik Rasid, omdat Ahmad daarom heeft gevraagd: “… Hij had altijd zoiets eenzaams. Hij is helemaal alleen aan dat Allahgedoe begonnen, zonder enige steun van mij. Nog minder dan steun, eigenlijk – ik was er gepikeerd over dat hij zich zoveel gelegen liet liggen aan een vader die voor hem nooit een poot heeft uitgestoken. Voor ons. Maar ik neem aan dat een jongen een vader nodig heeft, en als hij er geen heeft, verzint hij er een. Is dat een staaltje Freud van de koude grond, of niet?...”. Zelf doet ze nergens aan. Op school is Ahmad een goede leerling. Wat Updike laat zien is dat het niet perse aan de sociale omstandigheden – milieu, opvoeding, armoede, discriminatie, leerachterstand of iets dergelijks – hoeft te liggen of iemand een fundamentalist wordt. Al legt hij ook weer niet uit waarom wel. Ahmad is zelfs roomser dan de paus. Hij vindt dat de wereld zijn imam heeft ‘verweekt’. De imam zegt b.v. dat de beschrijving van de hel in de Koran figuurlijk is bedoeld, maar volgens Ahmad heeft de Profeet het wel degelijk over ‘echt vuur’.

Het ware geloof
Ik vind de beschrijving van het gedachtegoed van Ahmad meesterlijk: “… Op Central High lopen de meisjes de hele dag wiegend en grijnzend te koop met hun zachte lichamen en verleidelijke haar. Hun blote buiken, getooid met glimmende navelpiercings en sensuele paarse tatoeages, vragen ‘Wat valt er verder te zien?’ Jongens paraderen en lummelen rond met een holle blik en geven met hun opgefokte, bloeddorstige gebarentaal en hun onverschillige en smalende lach te kennen dat er niets anders bestaat dan deze wereld – een lawaaierige, gelakte hal met aan weerskanten metalen kasten en aan het einde een lege muur geschonden door graffiti en zo vaak met de roller overgeschilderd dat het lijkt of hij millimeters dichterbij is gekomen. De leraren, zwakke christenen en niet-praktiserende joden, doen alsof ze rechtschapenheid en deugdzame zelfbeheersing willen overdragen, maar hun huichelachtige ogen en holle stemmen verraden hun gebrek aan overtuiging. Ze worden door de gemeente New Prospect en de staat New Jersey betaald om die dingen te zeggen. Ze missen het ware geloof; ze bevinden zich niet op het Rechte Pad; ze zijn onrein. Ahmad en de tweeduizend andere leerlingen kunnen hen na schooltijd op het gebarsten en met afval bezaaide parkeerterrein snel in hun auto’s zien kruipen, als bleke of donkere krabben die zich in hun schulp terugtrekken, maar het zijn mannen en vrouwen als alle anderen, vervuld van lust en angst en dwepend met dingen die te koop zijn. Ongelovig als ze zijn, denken ze dat veiligheid te vinden is in het vergaren van wereldse zaken en in de verderfelijke afleiding van het flikkerende televisietoestel. Ze zijn slaven van beelden, valse beelden van geluk en weelde. Maar zelfs getrouwe beelden zijn zondige imitaties van God, die als enige kan scheppen…”. Met onmetelijke arrogantie kijkt Ahmad neer op het onheilige ondermaanse.

Vijandsdenken

De uitgebluste schooldecaan, Jack Levy, - een mistroostige zestiger, gevangen in een sleurhuwelijk met Beth, een eetverslaafde en oeverloos babbelende vrouw (“… Ze weet dat het hem tot op zekere hoogte niet zou kunnen schelen als ze dood was, dat zou een gewicht van honderdvijftien kilo van zijn schouders nemen. Van de andere kant weet ze ook dat hij nooit bij haar weg zal gaan, vanwege zijn joodse verantwoordelijkheidsgevoel en een sentimentele trouw, die vast ook joods is. Als je tweeduizend jaar lang bent vervolgd en uitgescholden, is trouw aan hen die je lief zijn een zinnige overlevingstactiek…”) - probeert Ahmad te overreden om verder te studeren, maar zijn imam sommeert hem vrachtwagenchauffeur te worden: “… Hij zei dat de keuze voor een universitaire opleiding me blootstelde aan corrupte invloeden – kwalijke filosofie en kwalijke literatuur. De westerse wereld is goddeloos...”.
Ik moet zeggen: nog niet zo heel lang geleden werd er in de provinciale orthodoxe wereld waaruit ik stam helemaal niet zoveel anders gedacht. Je ziet dat ook terug als een vriendinnetje, Joryleen, Ahmad uitnodigt om naar een kerkdienst te komen waar zij in een gospelkoor zingt (niet dat ze zo gelovig is, ze zingt gewoon graag). Hij gaat daar op in. Hij wil wel eens meemaken hoe de ‘satans’ hun geloof beleven. De preek wordt haarfijn uit de doeken gedaan, inclusief de bedenkingen die door het hoofd van Ahmad gaan. Ahmad moet al zijn vijandsdenken aanspreken om niet toe te geven dat veel van wat er wordt gezegd hem uit het hart gegrepen is. De dominee gaat ook tekeer tegen drugs en alcohol en buitenechtelijke seks. Toch zegt Ahmad later tegen Joryleen:
“… Mijn leermeester in de moskee zegt dat alle ongelovigen onze vijanden zijn. De Profeet heeft gezegd dat alle ongelovigen uiteindelijk uitgeroeid moeten worden…”. Hij vindt zichzelf een goede moslim, in een wereld die spot met geloof. Zijn God voelt hij als een ‘tweelingbroer’ om hem heen; ‘dichterbij als zijn halsslagader’.
“… Heb je in plaats van goed te zijn nooit eens zin om je goed te ‘voelen’?...”, vraagt Joryleen.
Later wordt Ahmad bedreigd door Joryleens vermeende vriendje, die haar laat tippelen voor geld. Hoeveel Ahmad om haar geeft, uit zich in het gebaar dat hij maakt, als hij zich uiteindelijk laat ronselen als zelfmoordterrorist. Zijn moeder zal een hoop geld krijgen vanwege zijn offerdaad. Hij wil dat het geld op Joryleens banknummer wordt gestort omdat zijn moeder zich toch wel redt. Misschien kan Joryleen zich dan vrijkopen uit de klauwen van haar vriendje…

Thriller
De best wel aardige Beth, “… de wereld heeft samengezworen om haar zacht en corpulent te maken, geïsoleerd tegen hartstocht en gevaar, die gaan knetteren zodra mensen echt te dicht bij elkaar in de buurt komen…”, heeft een zus die secretaresse is van een minister, waardoor Updike de hele strategie aan Amerikaanse antiterrorismemaatregelen het boek binnen kan loodsen.
Ahmad gaat meubels en tapijten vervoeren voor een meubelzaak, laat zich steeds verder meevoeren in de fanatieke zwart-wit wereld van zijn manipulerende sjeik, heeft vergevoerde discussies met de zoon van zijn islamitische baas, die wat rekkelijker denkt, en uiteindelijk belandt hij op een grote tankwagen gevuld met explosieve vloeistof waarmee hij naar een zinderende finale rijdt: een drukke verkeerstunnel waar hij de zaak zal laten ontploffen en zijn leven geven in de strijd voor Allah. Ware het niet dat zijn decaan, die een kortstondige verhouding aanknoopt met zijn moeder, alsnog een spaak in het wiel steekt, en iemand van wie je het helemaal niet verwacht een FBI-spion blijkt te zijn die ook de nodige roet in het eten gooit. Daardoor krijgt het verhaal bijna iets van een thriller. Volgens critici maken deze onverwachte wendingen het boek ongeloofwaardig. En vooral ook: onliterair. Maar ach, waar ligt de grens?

Juichen over Gods schepping
Ik vind dat Updike het fundamentalistische denken in deze pageturner heel goed onder woorden heeft gebracht. Wel denk ik dat er meer nodig is om van iemand een zelfmoordterrorist te maken, dan hij in de persoon van Ahmad - die zich bijna letterlijk ‘dood’ ergert aan de geur van kauwgum, slecht cafetariavoedsel, ontsierende graffiti, vulgaire kleding, materialistische koopgekte, oversekste reclame, vette lijven en het enkel en alleen gericht zijn op het hier en nu – ten berde brengt. Beth en Jack, die helemaal niet godsdienstig zijn, ergeren zich net zo goed aan de pijnlijke lelijkheid en het egoïstische eigenbelang van hun omgeving. Ik bedoel: ik sta ook heus niet te juichen over de schoonheid van Gods schepping als ik zomers het leger van onmogelijk zelfvoldane heren met hun 20 jaar jongere vriendinnen, korte lontjes, grote bekken en dikke blote pensen ongegeneerd voorbij zie paraderen over het strand waar ik vlakbij woon – maar om de hele boel dan maar op te blazen: dat gaat toch wel ver…

“Haar goede naam” – Ruth Axtell, uitgave: De Banier - 2013, 356 blz., ISBN 978 903 363 451 2, €20,95, rechtstreeks bestellen: klik hier
“De terrorist” – John Updike, uitgave: De Arbeiderspers - 2006, vertaling Joop van Helmond, 280 blz., ISBN 978 902 956 409 0, €19,95, rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 21 februari 2014

De wereldwijde vloed – Tjarko Evenboer


Subtitel: Mythe of oergeschiedenis van de mensheid?

Christenen hebben zo hun eigen Erich von Dänikens, schreef ik een tijdje geleden. Eentje is Tjarko Evenboer (Zwolle, 1983, cartoonist/grafisch ontwerper/onderzoekjournalist). Hij schreef een verrassend onderlegd en breed georiënteerd boek over de beginverhalen in de Bijbel: het paradijs, Adam en Eva, de zondvloed, de torenbouw van Babel, de spraakverwarring die daarop volgde en de verspreiding van de mensen op aarde. De meeste wetenschappers nemen aan dat deze verhalen in de Bijbel terecht zijn gekomen doordat de Genesis-schrijvers allerlei fragmenten van veel oudere mythen en volksverhalen bij elkaar schraapten en er een logisch verhaal van brouwden. Volgens de evangelische Evenboer is het precies andersom. Juist de wereldwijde legenden en sagen getuigen van één en dezelfde oerbron: het Bijbelse scheppingsverhaal. Een beetje een kip of het ei-discussie dus. In ieder geval zijn vriend en vijand het er wel over eens dat Evenboer een ongelooflijk boeiend boek heeft afgeleverd. Ook al wijst een criticus als prof. dr. M.J. Paul erop dat Evenboer nogal eens met sterk verouderde en dubieuze ‘bewijzen’ komt (RD 29.01.13). Ik ben geen wetenschapper (Evenboer trouwens ook niet). Ik vind dat de lezer zelf maar moet uitzoeken wat hij/zij voor ‘waar’ aanneemt – ik doe alleen maar kond van een buitengewoon intrigerende documentaire…


Zondvloedverhalen
Er zijn bibliotheken volgeschreven over de wereldwijde vloed. Het bijzondere is dat het in het boek van Evenboer evenwel niet gaat over aardlagen, vloedgeologie, gefossilleerde natuur of theorieën over hoe Noachs ark er uit heeft gezien – zoals meestal.
Stel, redeneert hij, dat het allemaal waar is wat er in de Bijbel staat. Dan zou het vloedverhaal wereldwijd terug te vinden moeten zijn in de oergeschiedenis van onze voorouders. Dan zouden er allerlei verwijzingen te vinden moeten zijn naar de scheppingsgeschiedenis. Dan zouden er flarden van de torenbouw van Babel en de daar ontstane verwarring van de taal moeten opduiken, want zo ontstonden en verspreidden zich de volksstammen: “… Op ieder werelddeel leven honderden volken met elk hun eigen cultuur, traditie en dialect. Al deze volken hebben zo hun eigen geschiedenis – soms op schrift gesteld, maar nog vaker mondeling overgeleverd. Vaak kent men ‘heilige verhalen’ over de herkomst van het volk, die van generatie op generatie zijn overgeleverd. Zulke verhalen worden mythen genoemd. Hoewel zulke mythen vaak veel onrealistische en fabelachtige elementen bevatten, neemt men meestal aan dat de basis van zo’n verhaal zou kunnen liggen in werkelijke gebeurtenissen. Maar doordat de verhalen generaties lang zijn doorverteld, zijn er allerhande zaken aan toegevoegd. In zo’n geval is de gebeurtenis ‘gemythologiseerd’…”. Dus legde Evenboer alle mythen die hij kon vinden naast elkaar, en wat bleek: ongeveer elke cultuur kent zijn eigen – zei het soms verbasterde – zondvloedverhaal. Ik noem er een paar:
• Een Aboriginalstam kent het verhaal van Gajara, die op aandringen van de godheid Ngadja een dubbel vlot maakte, om zichzelf en zijn gezin te redden van de verdrinkingsdood. Ngadja was zo boos op een aantal kinderen die de spot hadden gedreven met Dumbi, de knipogende Uil – ze hadden zijn veren uitgerukt, op hem gespuugd en hem gepijnigd -, dat hij besloot regen en een grote tsunami te zenden. Na de ramp plaatste hij de regenboog in de wolken om de regenwolken tegen te houden.
• In het hindoeïstische India heet de overlevende van de vloed Manu of Satyavrata (‘de rechtvaardige’). Evenals Noach zou Manu met zeven anderen op zijn schip hebben gevaren, de ‘zeven rishi’s’, die de allereerste groep goden zijn geweest. De zonen van Manu worden Sherma, Charma en Jyapeti genoemd; namen die sterk overeenkomen met Sem, Cham en Jafet uit Genesis. Er zijn zelfs verhalen waarin wordt verteld dat Charma door zijn vader werd vervloekt omdat hij hem uitlachtte toen hij dronken werd.
• Het oude Egypte kent verhalen over ‘de acht goden die bestonden voor de rest’, met als belangrijkste voorman de godheid Nu. Het gaat om vier echtparen die sterke overeenkomsten vertonen met Noach, zijn drie zonen en hun ega’s. Nu vervaagde tot de Egyptische watergod, die geassocieerd werd met de oceaan. Ook in de Egyptische dodenboeken is een vloedoverlevering gevonden waarin de god Atum besluit de hele schepping te vernietigen door water.
• In het Gilgamesj-epos van de oude Babyloniërs heet Noach ‘Utnapishtim’.
• De vloedheld in de mythen van het oude China heet ‘Nüwa’, die de aarde herbevolkte na een ‘grote chaos’, en later verwaterde tot een vrouw. Tegenwoordig wordt ze vaak afgebeeld als een soort zeemeermin.
• De Griekse Noach heet ‘Deucalion’. Het mythische rijk Atlantis werd volgens Plato verzwolgen tijdens ‘de grote zondvloed ten tijde van Deucalion’.
• In het hoge noorden vertelden Scandinaviërs verhalen over de goden Odin, Honir en Loki die de strijd aanbonden met reuzen. Uit de wond van één van die reuzen stroomde zoveel water dat alle andere reuzen erin verdronken. Alleen ‘Bergelmir’ ontsnapte met zijn vrouw en kinderen in een uitgeholde boomstam.
• Zelfs op de Veluwe, waar ik vandaan kom, doen legenden de ronde van vreselijke gevechten tussen goden en monsters, waardoor het heelal uiteen werd gescheurd, de aarde uit haar voegen gerukt, en overal water begon op te borrelen waardoor torenhoge golven ontstonden. De zeegod vluchtte uiteindelijk weg door de ijsbergen naar de winterreuzen, waarop een periode van kou en ijs volgde: de ijstijd.
Zo kan ik nog wel even doorgaan. In het totaal zijn er van over de hele wereld meer dan driehonderd zondvloedverhalen gedocumenteerd.

Heilige bomen en de zondeval
Niet alleen duiken voor wie wil zien overal vloedverhalen op, ook veel mythische concepten over de wereld vóór de vloed, de zogenaamde ‘antediluviale wereld’, lopen parallel met de Bijbel. De mensheid begint vaak met een man en vrouw, gemaakt uit modder of aarde, die het leven ingeblazen krijgen door middel van de adem van hun Schepper. Ze wonen in een paradijs of omsloten tuin en staan in verbinding met één of twee bomen waarbij een slang of draak huist. Ze verliezen het volmaakte geluk en worden uit het paradijs verbannen.
Veel mythes kennen een ‘boom des levens’, waarboven een adelaar troont, als symbool van onsterfelijkheid (ik moest denken aan de mythische Phoenix, die ook steeds herrijst uit zijn as). Zie onze kerstboom. Het hindoeïsme kent de bayanboom, de Slavische mythologie een eik, de Kelten een hazelaar, en de Germanen hadden de eik van Thor. Het Egyptische mensenpaar, Isis en Osiris, zijn uit een boom ontstaan. Ook het eerste Noorse mensenpaar, Ask en Embla, ontstonden uit twee bomen. Veel culturen kenden boomaanbidding en het wemelt van de heilige tuinen en boomgaarden: Avalon, Midgard, de Tuin der Hespiriden. Het boeddhisme kent de ‘Bodhiboom’. Boeddha zou de boom des levens zelfs weer teruggevonden hebben, waardoor hij wijsheid en onsterfelijkheid verkreeg. In het noorden van Europa heette de heilige boom ‘Yggdrasil’, waar de godin Freya bij werd weggelokt. Aan zijn wortels knaagde de draak ‘Nidhoggr’.
Het Griekse equivalent van de zondeval van Eva is de mythologische Pandora. En de Zoeloes geven de schuld van de zondeval aan de hagedis, die ze nog steeds haten, omdat hij een kameleon verleidde. Er is zelfs een Mongoolse legende waarin de mens in zonde valt vanwege het eten van een pistachenootje!
Bijzonder is dat er tien aartsvaders worden genoemd in Genesis, die voor de vloed leefden (Adam, Set, Enos, Kenan, Mahalel, Jered, Henoch, Metusalech, Lamech en Noach), en dat veel volken ook tien koningen kenden die voor de vloed leefden. Het volk Atlantis zou voor de ondergang door tien koningen zijn geregeerd, de oude Chinezen vermelden tien keizers, de inwoners van Groenland hebben het over tien generaties, in de legendes van de Iraniërs komen tien ‘Pesdadien’ voor, de Germanen geloofden dat er voor hun stamvader Odin tien voorouders leefden, de Arabieren hebben het over de tien koningen van ‘Ad’ of ‘Aditen’ die in de voortijd leefden, de Babyloniërs beschreven een geslachtslijn van tien grote goden, de ‘Igigi’, de Griekse Sibellijnse boeken hebben het over tien perioden tussen schepping en vloed, en ook de hindoes beschreven tien ‘Pitris’ of tien ‘vaders’, die in het begin regeerden.

De toren van Babel
Een groot gedeelte van het boek gaat verder over de toren van Babel, die waarschijnlijk een Babylonische ziggurat was, een soort trappiramide. Hij komt overal op de wereld voor. Evenals de legenden over de taalverwarring (zie ons woord ‘babbelen’), en over de afstamming van de volken van de zonen van Noach. Daar ga ik het verder niet over hebben. Wel interessant vind ik wat Evenboer te melden heeft over de wrok tussen Noach en zijn zoon Cham (in de Bijbel bespot de laatste Noach als deze naakt op de grond een wijnroes ligt uit te slapen; volgens sommige overleveringen zou hij zijn vader zelfs gecastreerd hebben). In ieder geval moet hij Noach zwaar beledigd hebben gezien de heftige reaktie van Noach, die toch algemeen bekend stond als en wijs en geduldig man. Cham zou zich daarop van de aanbidding van de God van zijn vader hebben onttrokken. Zijn kinderen lieten de ernstigste vorm van afgoderij herleven, die zich vanaf Kaïn tot aan de vloed sterk had ontwikkeld, en voornamelijk bestond uit occulte voorouderaanbidding. Daardoor kwam Cham ook in conflict met zijn broers Sem en Jafet, die wel in het spoor van hun vader gingen. De torenbouw van Babel zou de strijd tussen de broers tot een climax hebben gedreven. Evenboer toont door middel van allerlei overleveringen aan dat de namen van Sem, Cham en Jafet overeenkomen met goden uit andere tradities: de Griekse oorlog van Titan tegen Kronus of de Romeinse variant, die van Titanus tegen Saturnus.
Cham zou zijn haat tegen Noach overgedragen hebben op zijn zoon Kus, de eerste grote machthebber op aarde, en erflater van de geweldige jager Nimrod, die voor een religieuze revolutie zorgde. Kus (die zich uitriep tot ‘Bel’ of ‘Belus’, wat ‘heer’ betekent) was de grondlegger van de afgodische cultus: “… De Armeense overleveringen vermelden: ‘In die tijd regeerde de grote Bel, de Gigant, als koning in Babylon, een jager en grote valse godheid, die extreem sterk en zeer knap was. Hij was een heerser over alle mensen die zich over de aarde verspreid hadden en hij volbracht zijn koninklijke bevelen over de mensen met de hulp van hekserij. In zijn opschepperige trots richtte Bel beelden van zichzelf op en liet zich aanbidden als een god en dwong de mensen te offeren…”. Zijn zoon Nimrod werd de strijder die de nieuwe leer met geweld aan de volken oplegde: “… Er zijn zelfs aanwijzingen dat Nimrod de mensheid bang maakte voor een nieuw oordeel van God, en hun beloofde dat ze door onderwerping aan hem veilig waren voor de komende toorn…”. En dat allemaal maar drie generaties na de zondvloed.
“… Nimrods invloed moet enorm zijn geweest, omdat we de occulte cultus die hij vestigde terugzien in talloze oude beschavingen…”.

Oermoeder

Er zijn sterke mythologische aanwijzingen dat de occulte leer meekwam met de vrouw van Cham, Naäma, die uit het verdorven geslacht van Kaïn stamde: “… Onderzoekers hebben ontdekt dat de godinnen die in de oudheid aanbeden werden in het Midden-Oosten terugvoeren naar één oorspronkelijke Soemerische godin genaamd Nammu of Namma. Deze godin werd gezien als de personificatie van het ‘water uit de voortijd’ en werd tevens geassocieerd met de godenberg (de berg waar de ark strandde, in de Bijbel: Ararat). Hebben we hier te maken met Naäma, de persoon die inderdaad op de ark had gevaren en vanaf de ‘godenberg’ de wereld had bevolkt?...”. Het bijzondere is dat het symbool van deze Naäma de slang was. Ze schijnt de duivelse slang uit het paradijs te hebben vereerd. Ze was ‘de grote slangengodin van de diepte’, omdat zij de leer van de verlichting en occulte kennis van de slang terugbracht na de vloed. En dat brengt mij dan weer terug bij het verhaal van die andere mytholoog, Lisette Thooft, in “De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man)”, zie mijn blog van 02.12.13.
Evenboer: “… De godin Nammu werd later in een groot gebied aanbeden onder talloze namen, zoals Artemis, Astarte, Hathor, Isis, Ishtar, Ashera, Amaunet en Kanaänitische godin Asherah ‘de dame van de zee’ werd genoemd. In Egypte zien we Naäma terug als de moedergodin Amaunet; door de Egyptenaren zelfs herinnerd als de vrouw van Ammon (Cham). Ook Amaunet werd gezien als de oermoeder die was voortgekomen uit ‘de wateren van de voortijd…”.
Volgens Evenboer zijn de Griekse goden niets anders dan de vergoddelijkte stamvaders uit de Bijbel. Nimrod zien we terug als Herakles, de strijder en jager die het gezag van de oude ‘zeegod’ Nereus – oftewel Noach - omverwierp.
Uiteindelijk kon Sem de gruwelen van Nimrod niet meer aanzien, versloeg hem in een bovenmenselijk gevecht, verdeelde zijn lichaam in een hoop stukken, die hij naar de machthebbers van verschillende steden stuurde, als bewijs van zijn dood. Semiramis, de vrouw van Nimrod, verzamelde de stukken echter weer, en gebruikte de fallus om zwanger te worden van een kind dat de incarnatie van Nimrod zou zijn. Ook dit verhaal komt in talloze mythen en legenden voor. Semiramis liet zich aanbidden als hemelkoningin en moedergodin.

Conclusie
Waar komen wij vandaan? De conclusie van Tjarko Evenboer: het is een opmerkelijk feit dat de volken in de vroegste tijd niet polytheïstisch maar monotheïstisch waren en terugvoeren naar één oerreligie – namelijk de kennis van de enige God zoals Noach die aan zijn nageslacht doorgaf: “… Een geschiedenis die sterk indruist tegen het ‘moderne’ wereldbeeld, waarin de mens het product is van een lange evolutieketen van miljoenen jaren, maar die te belangrijk is om naast ons neer te leggen…”.
Waarvan akte…

Uitgave: Gideon – 2012, 432 blz., ISBN 978 905 999 017 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 11 februari 2014

De woongroep – Franca Treur


Een vriendin van mij zei dat ze na lezing van “De woongroep” het liefst ‘haar hoofd in een karnton wilde steken’. Nou, als een auteur dat soort reacties bij de lezers oproept, kun je op z’n minst zeggen dat hij/zij een prikkelend boek heeft geschreven. Hoog tijd dat ik het las, dus. Ik denk dat “De woongroep” een roman is waar je wat mee hebt of niet. Wat mij betreft, ik zeg het maar vast: ik vond het geweldig.

Verschil maken
Na alle mediabelangstelling voor Franca Treur mag het verhaal bekend worden verondersteld: Elenoor, 28, thuiswerkende contentmanager – alhoewel ze af en toe de deur uit gaat om taalles te geven aan een groep ongeïnteresseerde ambtenaren: “… Als ik me omdraai om iets op de flip-over te schrijven, voel ik me net een taartje op een draaiplateau… Wat valt er meer te zeggen dan dat er niets meer in hun hoofden doordringt? Dat het na elke les voelt alsof je een goudvis in bad hebt gedaan?...”, is nog niet rijp voor huisje-boompje-beestje, en besluit zich tegen de zin van haar vriend Erik, aan te sluiten bij een idealistische woongroep die zich ophoudt in een oud weeshuis in Amsterdam-Oost: “… Een gekleurde tempel met goede mensen erin die mij zullen laten zien hoe het fruit des levens geplukt moet worden. Oké, ze hebben misschien dreadlocks, en ze ruiken misschien naar zweet, daar moet je doorheen kijken. Het belangrijkste is: ze geven ergens om. Ze discussiëren bij het warme licht van een met een theedoek afgeschermd peertje, drinken wijn uit jampotten en zingen met gitaren rond een tafel vol koffievlekken en ingekerfde vloeken. Ze maken plannen. Leuzen op de muur, tomaten op de vijand, stenen door de ruit…”. Ze wil wat betekenen in de wereld. Verschil maken. Iemand zijn.

Hoe weet je precies wat je wil?
Waarom ik het boek zo goed vind? Omdat ik mij wel herken in Elenoor. Ik zwalkte tussen mijn twintigste en dertigste ook maar zo’n beetje rond in de wereld. Wist niet wat ik wilde: “… We krijgen het over mij, over wat ik nu wil. Ik praat lang, toch word ik niet duidelijk. Hoe weet je precies wat je wil? Je wil een lijf als in de reclame, maar als het erop aankomt, wil je ook die bak friet. Je wil rookvrije longen en schone vaten, maar nog liever rook je een sigaret. Je wilt onsterfelijk worden, toch zit je na het werk graag op de bank…”, nam vaak genoegen met elk baantje dat mij door het uitzendbureau werd aangeboden want ik moest tenslotte eten: “… Ik werk veel, maar ik werk om gewerkt te hebben. Klussen die makkelijk uit te besteden zijn, die net zo goed door iemand anders gedaan kunnen worden, wie ziet het verschil. Alexander kan het, Reve kan het, Mattheo. Oké, Annerie kan het misschien niet, je moet wel een deadline kunnen halen, anders gaan ze hup naar een ander. Maar precies dat is het punt! Dat ze naar een ander kunnen gaan. Ik leid een leven dat voor hetzelfde geld iemand anders z’n leven is. Van mij zijn er zoveel!...”, en huiverde van mijn vriendinnen die zich door hun man met babies lieten opzadelen in altijd eendere rijtjeshuizen. Dat nooit, dacht ik:“… Ik onderbreek hem en zeg dat het een absurd idee is om het leven door te willen geven als je zelf al geen idee hebt wat je ermee aanmoet. ‘Bovendien, moeders, daar zijn er óók al zoveel van.’…”. Toch werd ik later heel gelukkig met man en kind in een rijtjeshuis: een kwestie van volwassen worden – als je het mij vraagt.

De ernst waarmee u over dingen nadenkt
Hoewel Elenoor niet lijdt aan de leegte en de zinloosheid van het bestaan zoals Sartre en Camus dat deden, is ze er zich wel van bewust. Eigenlijk vind ik dat al heel wat, want ik ken massa’s mensen die zich geen seconde afvragen waar het leven om draait. Zie b.v. Nienke Wijnants die na de bestseller "Het dertigersdilemma" op de proppen kwam met "Wie ben ik. Wat wil ik?", waarin ze stelt dat ongelovigen ronddobberen op een zee van leegte: ‘zonder dat te beseffen’.
Misschien heeft e.e.a. te maken met de gereformeerde afkomst van Treur, die in ieder interview wel even aan de orde komt, en waarover de bekendste socioloog van Nederland, Abram de Swaan, in het ND van 31.01.14 opmerkte: “… Uw krant is van oorsprong gereformeerd, toch? Dat vind ik leuk. Wij zijn bepaald geen geestverwanten, maar ik herken in u wel de ernst waarmee u over dingen wilt nadenken…”.

Allesbehalve heilig

Elenoor doet behoorlijk ironisch over haar verveling en ontevredenheid, die ze verdrijft met het aanschaffen van dure technische speeltjes. Tegelijk voelt ze zich schuldig over haar koopgedrag - ze loopt nog een keer halfhartig mee met een demonstratie in de Kalverstraat tegen mateloos consumentisme.
Haar linkse medebewoners geloven in protestacties, maar waar tegen: daar moet heftig over gebrainstormd worden. Als ze er achter komen dat Elenoor een hypermoderne wasmachine heeft gooien ze hun krakkemikkige biogeval, dat met een soort hometrainer aangetrapt wordt, al gauw op straat. Ze zweren bij vegetarisme, maar alleen als anderen er bij zijn. Ze roken en drinken en roddelen. Kortom: het is net zoiets als je aansluiten bij een kerk – na een tijdje kom je er vanzelf achter dat je medegelovigen, net als jij, alles behalve heilig zijn.

Dubbel

Eigenlijk is Elenoor vreselijk dubbel. Ze leest geen fictie omdat haar dat te onecht is:
“… In een roman hoeven de mensen nooit te werken, een eerlijk stuk brood te verdienen, zoals Herbie zou zeggen, terwijl ik me door al die woorden heen moet slepen…”
. En non-fictie ook steeds minder, “… omdat het deprimerend is. Je leest eerst een inspirerend verhaal van iemand die ervan overtuigd is dat we iets zus of zo moeten aanpakken, en je gaat daar enthousiast in mee, je zou je er wel voor in willen zetten, zo’n goed idee is het, en dan lees je iemand die precies het tegenovergestelde vindt, ook een steengoed verhaal, misschien nog wel beter, en je denkt: laat het hele gedoe maar zitten ook…”. Maar als ze zegt “… dat je maar weinig zelf besluit. Dat je lichaam al dingen doet voordat je het weet en dat je hersenen er dan snel verklaringen bij verzinnen…”, lijkt me dat rechtstreeks uit de pil ‘Wij zijn ons brein’ te komen. “… Mijn ouders keken naar de hemel als naar een afdruiprek, en lezen heb ik geleerd met de Wehkamp-gids…”. Ik vind haar echter helemaal niet zo dom als ze zich voordoet. Integendeel. Wie zegt er nu dingen als: “… Ook toen ik het nieuws van mijn vaders ongeluk hoorde, at ik zoals Luther bomen plantte…”, of “… Ik moet oppassen of het raam beslaat van zelfbeklag…”, of “… Je hebt altijd een leven in de ogen van andere mensen, ook al vind je zelf dat je geen leven hebt…”. Ze merkt veel op, waar ze vervolgens een behoorlijk sarcastisch sausje over uitgiet. Omdat ze niet wil oordelen: ze voelt zich niet geroepen andere mensen te vertellen hoe ze moeten leven. Ze becommentarieert het leven vanaf de zijlijn. Elenoor ziet hoe iedereen, ondanks alle schijnbaar goede bedoelingen, vooral gericht is op zichzelf. Ze moet het rooien tussen een stelletje uitvreters, mannenverslindsters, vreemdgangers, dieven en erger.

Thee die heel lang trekt

Ook over haar verhouding met Erik - een historicus met een vader die kapitalen heeft verworven met graaien, o.a. over de rug van verpleeghuisbewoners, waar hij in het boek fiks mee tegen de lamp loopt – is ze uiterst ambivalent. Erik kan het zich veroorloven om zich al zeven jaar bezig te houden met het script van een ooit te maken film over de Shoah, omdat pa alles voor hem betaalt. Volgens mij een zwaar geval van ‘affluenza’. Tot voor kort wist ik ook niet dat de term bestond, maar het is de naam voor de z.g. –niet erkende- ‘rijkeluisziekte’. Sommige psychologen en deskundigen duiden er probleemgedrag mee aan van kinderen die door hun ouders zo extreem zijn verwend dat ze niet meer door hebben wat de consequenties zijn van hun daden.
Erik vindt zichzelf briljant. Elenoor vindt hem een aansteller. Ze denkt niet dat ze veel voor hem betekent; hij begeert haar niet eens: “… Kleine behoeftes kan ik wel vervullen, maar verder dan dat gaat het niet. Zelfs seks is voor hem een kleine behoefte. Hij vindt het prettig, maar hij komt zelf niet op het idee. De enkele keer dat hij zelf begint, voelt het als iets waar hij zich toe heeft moeten zetten. Een kleine ingreep waar het weer eens tijd voor is…”, en even verder “… Met Erik over iets anders praten wat niet de oorlog is, of iets uit de kranten, is niet eenvoudig. Ik heb wel eens gedacht dat er bij Erik iets ontbreekt waar een normaal mens empathie heeft zitten. Tegenwoordig vind ik dat te cynisch, en geloof ik weer in de aanwezigheid van warmte, begrip en belangstelling, ergens diep in hem, zoals in thee die heel lang moet trekken voordat hij een beetje smaak afgeeft…”. Voor Erik is het leven simpel: “… Oerknal, these, antithese, synthese. Hier dit zijn wij…”. Erik is al helemaal zoals de wereld hem wil hebben. “… Erik dacht na over de beschaving. Het was helemaal niet moeilijk om met hem over al dat interessants te praten, het ging vanzelf. Ik hoefde alleen te knikken en zo nu en dan een aanwezigheidsgeluidje te maken…”. Maar “…omdat hij mij leuk vond, vond ik mezelf ook opeens leuk. Voordat ik hem kende vond ik mezelf nooit leuk…”.

Zalig worden in het kinderen baren
“De Woongroep” rommelt eigenlijk maar zo’n beetje aan, net als de vorige roman die ik heb besproken, en die ik aan de hand van Camille Paglia heb gedefinieerd als ‘vrouwelijk’, zie hier, tot bijna op het eind de schrijfster ineens lijkt te beseffen waar het heen moet en er toch nog zoiets als een plot ontstaat. Best een spannende zelfs. Politie op de stoep, een verdwenen huisgenoot, moord en doodslag…
Na een knetterende ruzie drijft Elenoor toch weer in de armen van Erik, omdat er steeds meer mensen hun weg naar de woongroep vinden en er voor haar eigenlijk geen plaats meer is in de herberg. Een meisje slaapt bij haar in bed alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Trekt haar kleren aan, loopt op haar slippers. Zelfs de rondspokende geesten van de voormalige weesmeisjes lijken haar weg te willen hebben. Het leven neemt het over: Elenoor raakt zwanger en heeft daar vrede mee – net als een hoop vriendinnen die van hetzelfde dromen. Een kind als de zin van het leven: het kan niet zonder jou en houdt onvoorwaardelijk van je - de eerste jaren. En zo krijgt de Bijbel weer helemaal gelijk: “Zij zal zalig worden in het kinderen baren”(1 Tim. 2:15).

Blauwdruk van het leven
Vroeger werd de blauwdruk van het leven aangereikt door de kerk. Tegenwoordig door de hypotheekadviseur, met wie Erik en Elenoor aan tafel belanden: “… Mooi, mooi. Nou dan laten we dat even rusten en dan kijken we even naar de te verwachten levensloop. Kijk in principe heeft een hypotheek een duur van dertig jaar. In het begin betaal je alleen rente, en later als jullie wat meer verdienen, zou je ook kunnen beginnen met aflossen. Na een paar jaar denken jullie misschien over een tweede kindje, hè, ik noem maar wat, een dakkapel, een bijkeukentje, dan willen jullie waarschijnlijk iets bijlenen, maar je kan ook van tevoren al een iets hogere inschrijving doen, hè, dat is gewoon waar jullie je prettig bij voelen. Dan kan het zo zijn dat een van jullie op een gegeven moment iets minder gaat werken, dus het is dan belangrijk dat in die periode de netto maandlasten te overzien blijven. Eens kijken, jullie pensioen ligt ergens rond 2045. Voor jou,’ zegt hij met een knik naar Erik, ‘iets eerder voor haar. Dan gaan we ervan uit dat jullie nog zo’n jaar of dertig van je pensioen willen genieten. Jullie zullen een overlijdensrisicoverzekering af willen sluiten, om te voorkomen dat, als een van beide partners uiteindelijk overlijdt, de langstlevende het huis zal moeten verkopen.’…”.
Jaja.
“… Zo gaat het dus, denk ik. Iedereen doet dit op een dag…”.

Zonder God is het ook al niks
Gek genoeg beweegt zich tussen alle egoïsten en hedonisten die in het boek Elenoors pad kruisen één figuur die anders is: een man die haar bezorgd naar huis helpt als ze hartstikke dronken is, “… Het verbaast me dan ook helemaal niet wanneer hij zegt dat hij David heet. David is een naam die perfect bij hem past…”, en zich voorstelt als jeugdouderling. Als ze wil mag ze gerust eens met hem komen praten. Later brengt ze een bezoek aan haar nieuwe huisarts: blijkt hij dezelfde te zijn. Na het gesprek voelt ze zich ‘gezegend’. Ik moet zeggen, ik dacht wel even – hoe heb ik het nu?!
In een schitterende uitzending ('Eeuwigh gaat voor oogenblick'; 03.01.2014) van Antoine Bodar met Connie Palmen, gaat het er op een gegeven moment over dat ongeloof altijd ‘katholiek’ of ‘gereformeerd’ of ‘hervormd’ ongeloof is. Als je van je geloof valt, ben je tenminste altijd nog van het ‘ware’ geloof gevallen. Connie Palmen zegt op het laatst dat een goede schrijver een soort ‘Judas’ is: een verrader. Het gekke is dat Franca Treur in dit boek niet haar gereformeerde achtergrond verraadt, maar het leven waarin ze als afvallige in terecht is gekomen. Ik ben benieuwd hoe haar schrijverschap zich verder gaat ontwikkelen. Vooralsnog heeft Elenoor de wereld niét lief. Het enige licht dat ze ervaart wordt uitgerekend verspreid door een christen. De conclusie zou dus bijna kunnen zijn: zonder God is het ook al niks…

Uitgave: Prometheus - 2014, 280 blz., ISBN 978 904 461 658 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 5 februari 2014

Het eeuwige volk kent geen angst – Shani Boianjiu


Vertaald uit het Engels door Auke Leistra

De staat Israël kent dienstplicht: voor vrouwen twee jaar en voor mannen drie jaar. Shani Boianjiu (Jeruzalem, 1987) schreef een roman over drie meisjes die samen volwassen worden en het leger ingaan: Yael - scherpschutter, Avishag - wachtloper, en Lea - paspoortcontroleur. Debutant Boianjiu werd door Nicole Krauss – auteur van “De geschiedenis van de liefde” (zie mijn blog van 29.08.13) – voorgedragen als een van de vijf beste schrijvers onder de 35 van de National Book Foundation. Ze was daarmee de jongste genomineerde ooit.
“… Als je een jongen bent en je gaat in het leger, is doodgaan één ding dat kan gebeuren. Het andere wat kan gebeuren is dat je het overleeft. Als je een meisje bent en je gaat in het leger, is het niet waarschijnlijk dat je dood gaat. Het zou kunnen dat je reservisten een oorlog in stuurt en dat ze sneuvelen. Het zou kunnen dat je demonstraties uiteen moet drijven bij controleposten. Maar het is niet waarschijnlijk dat je doodgaat…”.


RPG-kinderen
Afwisselend zijn Yael, Avishag en Lea aan het woord, die zich druk maken over vriendjes, school en feestjes, zoals pubermeiden doen, maar ze leven in ‘Het Beloofde Land’, en dissen tussen de bedrijven door ook dit soort verslagen op: “… RPG-kinderen waren meestal een jaar of negen, tien, dus ze waren nog heel klein, en kinderen. En de RPG is een heel, heel zware raketwerper, dus die kan één kind nooit vasthouden, daar zijn twee kinderen voor nodig, en die kinderen hielden die wapens dan ook samen vast, een van voren en een van achteren. Als je een RPG afschiet, lanceert de voorkant zo’n krachtige raket dat hij zelfs een Israëlische tank zou kunnen doorboren, maar de achterkant spuwt vuur, niet heel veel, en ook geen noodzakelijk vuur; het hoort alleen bij de werking van het wapen dat er aan de achterkant vuur uit komt. Dus één RPG-kind hield de werper op zijn schouder en achter hem stond een ander RPG-kind, op zijn tenen, dat de werper aan de achterkant vasthield. Als de RPG dan werd afgevuurd, vatte het hoofd van het achterste kind vlam en vervolgens zijn schouders, en niet veel later ook zijn sandalen, als hij die had. Niemand had de RPG-kinderen ook maar iets verteld. Niemand sprak met hen, niemand vertelde ze iets, de kinderen die de voorkant vasthielden wisten van niks, de kinderen die de achterkant vasthielden wisten van niks, maar wat wel heel, heel interessant is, is dat het voorste kind heel vaak op zijn brandende vriendje af sprong en zijn armen om hem heen sloeg, en dat maakte dat het aantal slachtoffers substantieel steeg, dat er niet telkens één kind alleen bij in brand vloog…”.
Welkom in Israël.

Niet zo bijdehand, jij
Bijna achteloos delen ze mee hoe ze worden gedrild in de legerkampen: “… Ik heb wel van Sarit, de oudere zus van Lea, gehoord dat de traangastent de eerste plek is waar commandanten persoonlijk kunnen worden. Ze stellen hun rekruten allemaal dezelfde vier vragen: Hou je van het leger? Hou je van het land? Van wie hou je meer, van je moeder of je vader? Ben je bang om te sterven? De commandanten krijgen hier een kick van omdat ze die vragen eerst stellen als de soldaat haar masker op heeft, en vervolgens dezelfde vragen nog eens stellen als de soldaat zonder masker in de traangastent staat en haar dan in paniek zien raken. Dat is het doel van de oefening. Je erop trainen niet in paniek te raken in het geval van een nucleaire, biologische of chemische aanval. Ik zie er de zin niet van in. Dat zei ik ook tegen Sarit, ik zei: ‘Waarom schieten ze ons in dat geval niet ook gewoon overhoop, dan weten we ook hoe dat voelt,’ waarop zij alleen maar zei: ‘Niet zo bijdehand, jij.’…”.

Verveling
Het leger betekent vooral ein-de-loos wachten: “… Het was acht uur op, acht uur af. Acht uur alleen in het donker staan met niets dan je gedachten en je volle bepakking, je wapen geladen. Wachten op de minuten, die voorbij kropen als kreupele slangen, wachten, wachten, wachten. En dan acht uur gejaagde slaap in de caravan, waar ik me afvroeg waar ik al die uren op gewacht had. Enzovoort…”. Er komt een jongen in het verhaal voor die niets anders doet dan elf uur per dag achter een houten bureau zitten om naar een rode telefoon te staren die nooit over gaat.
Het lijkt alsof er zo ongeveer niéts, maar dan ook niéts gebeurt in het leger. Natuurlijk is dat niet waar. Achttien-jarigen sjouwen soms half bewusteloos door het leven; dat weet ik van mezelf. Alsof je de slaapziekte hebt. Omdat je gewoon nog niet door hebt dat je invloed kunt uitoefenen op je omgeving, of omdat je geen oog hebt voor dingen die je niet kunt bevatten.
Een soldaat die zich suf verveelt: “… In de achttien jaar dat ik nu leef, zijn er tijden geweest dat ik dacht dat ik dood zou gaan, maar dan bleef ik leven, en leven en leven. Toen ik hier twee maanden geleden kwam en ik mijn eerste dienst draaide voor het groene beeldscherm, haalde ik het tot het vierde uur, maar toen dacht ik dat ik zeker dood zou gaan. Overal om me heen zaten meisjes naar hun deel van het hek te staren en ik begreep maar niet hoe ze dat twaalf uur achter elkaar konden, en daarna weer, en dan nog een keer, enzovoort. Ik bleef maar denken dat dit de komende vier maanden mijn leven was, tot ik controleposten en wachttorens mocht doen, tot ik ‘doorbrak in de eenheid’, zoals Nadav het noemde, terwijl ik me niet eens kon voorstellen hoe ik het eind van de dag zou halen. De groene pixels zwommen door elkaar heen. Ik werd er scheel van. Ik telde bij mezelf tot duizend, en nog eens en nog eens. Toen besloot ik te sterven, of me na mijn wachttijd op zijn minst door een voet te schieten zodat ze me uit het leger zouden moeten ontslaan…”. Ik denk dat te weinig prikkels even funest voor je welbevinden zijn dan te veel. Ik heb wel eens zo’n vreselijk saai vakantiebaantje gehad dat ik me ging afvragen of ik een mens was of een zombie. Ik moest rozen knippen op een kwekerij. Eindeloos rozen knippen, rij na rij na rij na rij, roos na roos na roos na roos… ik kan geen roos meer zien (wat dan wel weer handig is voor mijn man). Echt.
De decadentie in “Het eeuwige volk kent geen angst” doet denken aan romans als “Tegen de keer” van Joris-Karl Huysmans en “Oblomov” van Gontsjarov.
De achterflap noemt het een ‘onderkoeld’ boek. Daar stem ik mee in. Alles is onderkoeld: de humor, de angst, de verlangens, de onderlinge jaloezie, de vage verliefdheden, de seks. Heel veel onderkoelde, suggestieve, maar nooit expliciete seks; want wat blijft er anders over dan kijken naar jongens in dat militaire niemandsland vol verpletterende leegte. En wat moet je anders doen, als God nog gebod je tegen houdt. Seks als tijdverdrijf. Bovendien zijn het vaak de meiden die de touwtjes in handen hebben: Yael leert bijvoorbeeld jongens schieten – ze kan met ze doen wat ze wil.

Oorlog maakt iedereen gestoord
Lea maakt mee dat een collega waar ze een pesthekel aan heeft, door een Palestijnse bouwvakker waar ze van droomt, de keel wordt doorgesneden, als hij tegen de regels in zijn hoofd door het raampje van zijn auto steekt. Avishag ziet hoe een illegale vluchteling dood in het prikkeldraad hangt: “… In plaats daarvan denk ik aan al die Soedanezen die elke nacht bij de grens worden beschoten, ze komen uit de hel en lopen eindeloos met blaren onder hun voeten alleen om hier te sterven…”. Ze houdt vrachtauto’s aan waarin vrouwen als beesten worden vervoerd, wadend in hun eigen bloed en uitwerpselen en urine. En toch moet ze ze door laten, omdat hun paspoorten en visa in orde zijn.
Bijna onaangedaan vertellen de soldaten hun verhaal. Alsof het hen niets doet. Maar onderhuids kriebelt het. Avishag ziet na haar diensttijd het nut er niet van in om uit bed te komen, en raakt aan de anti-depressiva: “… Ze wist dat ze niet de voorbijgaande hysterie van de Zubari’s had. Dat ze haar hele leven verdrietig zou zijn, haar hele leven dat voor haar lag…”. Lea kidnapt en martelt een dronken Arabier waarin ze de moordenaar van een collega meent te herkennen. Yael slaapt bij haar moeder in bed omdat ze bang is voor de toekomst en ontwikkelt tics. Mannelijke soldaten gijzelen en misbruiken vrouwelijke reservisten na een mislukte invasie. Oorlog maakt iedereen hartstikke gestoord.

Het eeuwig vrouwelijke
Als je een boek in een paar a-viertjes wil bespreken, moet je het in een schema proberen te persen. Dat valt met “Het eeuwige volk kent geen angst” niet mee. Al is het nog zo indrukwekkend, het heeft geen kop en staart. Geen plot. Bij deze roman moest ik heel erg denken aan de Amerikaanse sociologe Camille Paglia, het enfant terrible van de feministische wereld, die de beschaving ziet als de strijd tussen het eeuwig mannelijke en eeuwig vrouwelijke. Mannelijke kunst is doelgericht, werkt ergens naar toe; vrouwelijke kunst draait maar zo’n beetje om zichzelf, leidt nergens heen (als de wereld overgeleverd was aan vrouwen zouden we nog in plaggenhutten leven, volgens haar: vrouwen missen de agressiviteit die nodig is om veranderingen in gang te zetten – vandaar het schrikbarend gebrek aan vrouwelijke kunstenaars en wetenschappers in de geschiedenis). In die zin zou je dit boek kunnen definiëren als ‘vrouwelijke’ literatuur. Met "Als er een paradijs bestaat" van Ron Leshem als ‘mannelijke’ tegenhanger bijvoorbeeld...
De verhalen van de vrouwen welven zich in cirkels rond het eigen bestaan. Of misschien beter gezegd: de eigen baarmoeder. Ik duid dat absoluut niet negatief; het gaat alleen om verschillende manieren van bezig zijn. Net zoals ik onlangs iemand de tapijten die Berbervrouwen knopen hoorde typeren als ‘vrouwelijke’ kunst: ze ontstaan zomaar uit het niets, zonder vooropgezet plan, intuïtief. Maar uiteindelijk levert het een kleed op met de meest fantastische abstracte figuren. De zogenaamde ‘bloemkoolwijken’ in de stadsarchitectuur zou je ook kunnen zien als ‘vrouwelijk’. Dat fascineert mij. Toen ik een tijdje geleden Franca Treur bij de Tros Nieuwsshow hoorde vertellen over haar nieuwe boek “De woongroep”, waaraan ze ook ‘zomaar’ was begonnen en wel ‘zag waar ze uitkwam’, viel me de vrouwelijke aanpak ook weer op (als je bedenkt dat godsdienst patriarchaal is, hiërarchisch, gericht op God, en Treur van haar geloof is gevallen, is het ook weer niet zo vreemd dat ze op haar manier aan de gang is gegaan, toch?!). Eigenlijk verwacht ik dat het net zo’n soort boek zal zijn als “Het eeuwige volk kent geen angst”: wel leuk om deze twee romans met elkaar te vergelijken in een volgende blog…

Uitgave: Anthos/Amsterdam – 2013, vertaling Auke Leistra, 287 blz., ISBN 978 904 142 103 6, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier