Soms krijg ik recensie-exemplaren toegestuurd waar ik eigenlijk niet zoveel mee heb, maar waar ik toch geacht word wat van te zeggen. Dat kan natuurlijk net zo goed aan mij als aan het boek liggen: als je veel leest ontwikkel je vanzelf een eigen smaak. Daar gaat hij dan. “Haar goede naam” van Ruth Axtell. Uitgever: De Banier – een uitgeverij die vooral voorziet in de leesbehoefte van reformatorisch Nederland. Axtell is een christelijke Amerikaanse schrijfster die vergelijkende taalwetenschap studeerde aan het Smith College en zich heeft gespecialiseerd in Franse en Engelse literatuur. Heel indrukwekkend – dus dan verwacht je wat. Maar eerlijk gezegd valt dat tegen.
Christelijke soap
Het verhaal draait om Espy, een onwaarschijnlijk mooie meid, die opgroeit in een achterbuurt in Holleston, Maine, 1892. Haar vader is een constant bezopen lapzwans die vooral goed is in het verwekken van een zoveelste broertje of zusje. Hoe haar moeder er aan toe is hoef ik niet te vertellen. Er is geen geld om door te leren, maar als Espy de kans krijgt om bij een professor te gaan schoonmaken, verruilt ze haar baantje in de fabriek, zonder er een seconde over na te denken: ze mag namelijk net zoveel boeken uit zijn bibliotheek lenen als ze wil. Ze wordt smoorverliefd op een al even onwaarschijnlijk mooie jongen - uit de kerk: Warren Brentwood. Het probleem is dat hij de zoon is van een geldmagnaat, en arm en rijk, dat gaat niet samen. Als hij haar op een avond door een donker boslaantje thuisbrengt, heeft hij zichzelf niet in bedwang en kust haar voluit op de mond, wat het paar voor de rest van het boek in opperste verlegenheid en radeloze gewetensnood brengt. Die gasten zijn geen tien; die gasten zijn in de twintig!
Het volgende probleem is de professor. Hij begint Espy ook al te kussen, op zijn kantoor, en net als zijn vrouw onverwacht de deur open doet. Hij zegt dat Espy is begonnen en zet haar zonder pardon op straat. Zijn vrouw vertelt de hele Hollestonse gemeente wat voor ongelooflijke sloerie die Espy is, waarop deze zich niet verdedigt (en ook niet láát verdedigen: er zijn een paar jongens die met alle liefde de professor in elkaar willen stampen), maar het achterlijke roddeldorp ontvlucht om vervolgens een mooie carrière op te bouwen in een universiteitsstad, met medewerking van een paar evangelische hulpverleners die op haar pad verschijnen alsof ze op haar hebben staan wachten. Duikt die Warren ook nog op: is theologie gaan studeren tegen de uitdrukkelijke wens van zijn vader. Ziet in dat hij Espy verkeerd heeft beoordeeld. Komt er nog een collega te voorschijn die hetzelfde is overkomen als Espy, en haar van alle blaam zuivert. En zo wordt ze dan uiteindelijk toch nog helemaal gelukkig met haar dominee. “Goudelsje” is er niets bij (voor zover iemand dat nog wat zegt). Voor wie een paar uur mierzoet wil zwijmelen: dit is christelijke soap op zijn best…
I read slower than I write
Als ik iets moet lezen waar ik niet zoveel zin in heb, lees ik meestal tegelijk iets anders, zodat ik kan overschakelen voor er een wolk van algehele sufheid over mij neerdaalt (ik zie hem gelukkig ver van te voren hangen). “De terrorist” van John Updike (1932-2009) lag er nog. Het verrassende is dat Updike in dit boek ook over een religieuze jongen schrijft, die evenals Warren uit het bovengenoemde boek, ‘zichzelf rein probeert te bewaren’. Alleen gaat het niet om een christen, maar een moslim. In allebei de boeken is zondige begeerte een groot struikelblok; maar Ruth Axtell draait er suggestief omheen, zonder ook maar één keer welk beestje dan ook bij zijn naam te noemen – wat op zich best spannend en in ieder geval een hele prestatie is. Daar heeft Updike geen last van. Zijn ooit populaire “Rabbit” serie, waar ik geen woord van heb gelezen, schijnt voornamelijk over verveelde ontucht in trieste Amerikaanse suburbs te gaan. Maar hij kon meer. Ik kwam Updike tegen in een essay van Joost Zwagerman – de meest enthousiaste en aanstekelijke schrijver over kunst en literatuur die er bestaat – waarin deze zegt dat niemand zo’n ontzagwekkende hoeveelheid uitmuntende en veelzijdige recensies uit zijn mouw wist te schudden als wijlen John Updike. Hij zou alleen vergelijkbaar zijn met Simon Vestdijk, over wie de dichter Adriaan Roland Holst ooit opmerkte: ‘Vestdijk schrijft sneller dan God kan lezen’. Updike zei over zichzelf: ‘I read slower than I write’. Mijn belangstelling was direct gewekt. Ik kick op notoire veellezers. Helaas gaan romans tegenwoordig niet langer mee dan de blogs die ik schrijf. Ze staan een paar weken in de belangstelling (evenals de schrijvers) en daarna hoor of zie je van de meesten nooit meer wat. Wat een geploeter voor een paar momenten glorie, denk ik wel eens. Als je nagaat dat sommige auteurs jaren aan een boek werken. En dan komt er zo’n rotrecensentje die in een halve pagina…, afijn. Ik houd mij dan ook niet aan de bestsellerslijsten. Dan ontgaat mij te veel moois. “De terrorist” stamt maar liefst uit 2006. Het werd niet onverdeeld ontvangen. De karakters zouden te flets zijn. Updike zou, door in de huid van een moslimextremist te kruipen, begrip voor terroristen kweken. Maar begrijpen is heel wat anders dan er mee eens zijn. Ik denk dat het voor het effectief bestrijden van het kwaad juist van wezenlijk belang is dat je je in je tegenstander verdiept. Of Updike daarin is geslaagd is een tweede. Maar hij probeerde het tenminste…
Allahgedoe
“… ‘Satans’, denkt Ahmad. ‘Deze satans trachten mijn God van me af te nemen’…”. De beginzin van “De terrorist”, een verhaal over Ahmad, de achttienjarige zoon van een artistieke Iers-Amerikaanse hulpverpleegster (“… Ik steek graag mijn handen uit de mouwen – omgaan met mensen op het niveau van wat ze echt nodig hebben. Het niveau van de ondersteek…”), die in haar vrije tijd schildert en door zijn Egyptische vader aan haar lot werd overgelaten toen Ahmad drie werd. Vanaf zijn elfde jaar brengt zijn moeder hem naar de moskee van sjeik Rasid, omdat Ahmad daarom heeft gevraagd: “… Hij had altijd zoiets eenzaams. Hij is helemaal alleen aan dat Allahgedoe begonnen, zonder enige steun van mij. Nog minder dan steun, eigenlijk – ik was er gepikeerd over dat hij zich zoveel gelegen liet liggen aan een vader die voor hem nooit een poot heeft uitgestoken. Voor ons. Maar ik neem aan dat een jongen een vader nodig heeft, en als hij er geen heeft, verzint hij er een. Is dat een staaltje Freud van de koude grond, of niet?...”. Zelf doet ze nergens aan. Op school is Ahmad een goede leerling. Wat Updike laat zien is dat het niet perse aan de sociale omstandigheden – milieu, opvoeding, armoede, discriminatie, leerachterstand of iets dergelijks – hoeft te liggen of iemand een fundamentalist wordt. Al legt hij ook weer niet uit waarom wel. Ahmad is zelfs roomser dan de paus. Hij vindt dat de wereld zijn imam heeft ‘verweekt’. De imam zegt b.v. dat de beschrijving van de hel in de Koran figuurlijk is bedoeld, maar volgens Ahmad heeft de Profeet het wel degelijk over ‘echt vuur’.
Het ware geloof
Ik vind de beschrijving van het gedachtegoed van Ahmad meesterlijk: “… Op Central High lopen de meisjes de hele dag wiegend en grijnzend te koop met hun zachte lichamen en verleidelijke haar. Hun blote buiken, getooid met glimmende navelpiercings en sensuele paarse tatoeages, vragen ‘Wat valt er verder te zien?’ Jongens paraderen en lummelen rond met een holle blik en geven met hun opgefokte, bloeddorstige gebarentaal en hun onverschillige en smalende lach te kennen dat er niets anders bestaat dan deze wereld – een lawaaierige, gelakte hal met aan weerskanten metalen kasten en aan het einde een lege muur geschonden door graffiti en zo vaak met de roller overgeschilderd dat het lijkt of hij millimeters dichterbij is gekomen. De leraren, zwakke christenen en niet-praktiserende joden, doen alsof ze rechtschapenheid en deugdzame zelfbeheersing willen overdragen, maar hun huichelachtige ogen en holle stemmen verraden hun gebrek aan overtuiging. Ze worden door de gemeente New Prospect en de staat New Jersey betaald om die dingen te zeggen. Ze missen het ware geloof; ze bevinden zich niet op het Rechte Pad; ze zijn onrein. Ahmad en de tweeduizend andere leerlingen kunnen hen na schooltijd op het gebarsten en met afval bezaaide parkeerterrein snel in hun auto’s zien kruipen, als bleke of donkere krabben die zich in hun schulp terugtrekken, maar het zijn mannen en vrouwen als alle anderen, vervuld van lust en angst en dwepend met dingen die te koop zijn. Ongelovig als ze zijn, denken ze dat veiligheid te vinden is in het vergaren van wereldse zaken en in de verderfelijke afleiding van het flikkerende televisietoestel. Ze zijn slaven van beelden, valse beelden van geluk en weelde. Maar zelfs getrouwe beelden zijn zondige imitaties van God, die als enige kan scheppen…”. Met onmetelijke arrogantie kijkt Ahmad neer op het onheilige ondermaanse.
Vijandsdenken
De uitgebluste schooldecaan, Jack Levy, - een mistroostige zestiger, gevangen in een sleurhuwelijk met Beth, een eetverslaafde en oeverloos babbelende vrouw (“… Ze weet dat het hem tot op zekere hoogte niet zou kunnen schelen als ze dood was, dat zou een gewicht van honderdvijftien kilo van zijn schouders nemen. Van de andere kant weet ze ook dat hij nooit bij haar weg zal gaan, vanwege zijn joodse verantwoordelijkheidsgevoel en een sentimentele trouw, die vast ook joods is. Als je tweeduizend jaar lang bent vervolgd en uitgescholden, is trouw aan hen die je lief zijn een zinnige overlevingstactiek…”) - probeert Ahmad te overreden om verder te studeren, maar zijn imam sommeert hem vrachtwagenchauffeur te worden: “… Hij zei dat de keuze voor een universitaire opleiding me blootstelde aan corrupte invloeden – kwalijke filosofie en kwalijke literatuur. De westerse wereld is goddeloos...”.
Ik moet zeggen: nog niet zo heel lang geleden werd er in de provinciale orthodoxe wereld waaruit ik stam helemaal niet zoveel anders gedacht. Je ziet dat ook terug als een vriendinnetje, Joryleen, Ahmad uitnodigt om naar een kerkdienst te komen waar zij in een gospelkoor zingt (niet dat ze zo gelovig is, ze zingt gewoon graag). Hij gaat daar op in. Hij wil wel eens meemaken hoe de ‘satans’ hun geloof beleven. De preek wordt haarfijn uit de doeken gedaan, inclusief de bedenkingen die door het hoofd van Ahmad gaan. Ahmad moet al zijn vijandsdenken aanspreken om niet toe te geven dat veel van wat er wordt gezegd hem uit het hart gegrepen is. De dominee gaat ook tekeer tegen drugs en alcohol en buitenechtelijke seks. Toch zegt Ahmad later tegen Joryleen:
“… Mijn leermeester in de moskee zegt dat alle ongelovigen onze vijanden zijn. De Profeet heeft gezegd dat alle ongelovigen uiteindelijk uitgeroeid moeten worden…”. Hij vindt zichzelf een goede moslim, in een wereld die spot met geloof. Zijn God voelt hij als een ‘tweelingbroer’ om hem heen; ‘dichterbij als zijn halsslagader’.
“… Heb je in plaats van goed te zijn nooit eens zin om je goed te ‘voelen’?...”, vraagt Joryleen.
Later wordt Ahmad bedreigd door Joryleens vermeende vriendje, die haar laat tippelen voor geld. Hoeveel Ahmad om haar geeft, uit zich in het gebaar dat hij maakt, als hij zich uiteindelijk laat ronselen als zelfmoordterrorist. Zijn moeder zal een hoop geld krijgen vanwege zijn offerdaad. Hij wil dat het geld op Joryleens banknummer wordt gestort omdat zijn moeder zich toch wel redt. Misschien kan Joryleen zich dan vrijkopen uit de klauwen van haar vriendje…
Thriller
De best wel aardige Beth, “… de wereld heeft samengezworen om haar zacht en corpulent te maken, geïsoleerd tegen hartstocht en gevaar, die gaan knetteren zodra mensen echt te dicht bij elkaar in de buurt komen…”, heeft een zus die secretaresse is van een minister, waardoor Updike de hele strategie aan Amerikaanse antiterrorismemaatregelen het boek binnen kan loodsen.
Ahmad gaat meubels en tapijten vervoeren voor een meubelzaak, laat zich steeds verder meevoeren in de fanatieke zwart-wit wereld van zijn manipulerende sjeik, heeft vergevoerde discussies met de zoon van zijn islamitische baas, die wat rekkelijker denkt, en uiteindelijk belandt hij op een grote tankwagen gevuld met explosieve vloeistof waarmee hij naar een zinderende finale rijdt: een drukke verkeerstunnel waar hij de zaak zal laten ontploffen en zijn leven geven in de strijd voor Allah. Ware het niet dat zijn decaan, die een kortstondige verhouding aanknoopt met zijn moeder, alsnog een spaak in het wiel steekt, en iemand van wie je het helemaal niet verwacht een FBI-spion blijkt te zijn die ook de nodige roet in het eten gooit. Daardoor krijgt het verhaal bijna iets van een thriller. Volgens critici maken deze onverwachte wendingen het boek ongeloofwaardig. En vooral ook: onliterair. Maar ach, waar ligt de grens?
Juichen over Gods schepping
Ik vind dat Updike het fundamentalistische denken in deze pageturner heel goed onder woorden heeft gebracht. Wel denk ik dat er meer nodig is om van iemand een zelfmoordterrorist te maken, dan hij in de persoon van Ahmad - die zich bijna letterlijk ‘dood’ ergert aan de geur van kauwgum, slecht cafetariavoedsel, ontsierende graffiti, vulgaire kleding, materialistische koopgekte, oversekste reclame, vette lijven en het enkel en alleen gericht zijn op het hier en nu – ten berde brengt. Beth en Jack, die helemaal niet godsdienstig zijn, ergeren zich net zo goed aan de pijnlijke lelijkheid en het egoïstische eigenbelang van hun omgeving. Ik bedoel: ik sta ook heus niet te juichen over de schoonheid van Gods schepping als ik zomers het leger van onmogelijk zelfvoldane heren met hun 20 jaar jongere vriendinnen, korte lontjes, grote bekken en dikke blote pensen ongegeneerd voorbij zie paraderen over het strand waar ik vlakbij woon – maar om de hele boel dan maar op te blazen: dat gaat toch wel ver…
“Haar goede naam” – Ruth Axtell, uitgave: De Banier - 2013, 356 blz., ISBN 978 903 363 451 2, €20,95, rechtstreeks bestellen: klik hier
“De terrorist” – John Updike, uitgave: De Arbeiderspers - 2006, vertaling Joop van Helmond, 280 blz., ISBN 978 902 956 409 0, €19,95, rechtstreeks bestellen: klik hier