zaterdag 23 juni 2018

Leerschool – Tara Westover


Franca Treur wees tijdens een lezing waar ik bij was op het volgens haar fantastische non-fictie debuut van Tara Westover (1986). En inderdaad, misschien is Tara wel de moedigste vrouw waar ik ooit over heb gelezen. Ze bevrijdde zich uit een geïsoleerd mormoons gezin in de bergen van Idaho, waarvan de strenge, godsdienstgestoorde vader de touwtjes strak in handen hield. De wereld was zo zondig dat Tara nooit naar school werd gestuurd. Op eigen houtje bracht ze zichzelf wiskunde en grammatica bij. Uiteindelijk werd ze toegelaten op Brigham Young University waar ze een bachelor geschiedenis haalde, aangesteld als gastonderzoeker aan Harvard, en voltooide ze in 2014 haar promotieonderzoek aan de universiteit van Cambridge.

Zelfvoorzienend

Tara is de jongste van zeven kinderen. Ze wonen op een boerderij omgeven door schroothopen aan de voet van een berg. Prachtig beschrijft ze wat het leven op zo’n plek met je doet: “… Opgroeien op een berg geeft je een bepaald gevoel van autonomie en geeft inzicht in zaken als eenzaamheid en isolement, zelfs in zeggenschap. Op die uitgestrekte vlakte kun je uren in je eentje rondvaren, drijvend op de sparren, de stenen en het kreupelhout. Er gaat een zekere rust van uit, die ontstaat door zijn absolute onmetelijkheid; puur en alleen door de afmetingen is het kalmerend, omdat het menselijke totaal onbelangrijk wordt. Gene werd door deze alpiene hypnose gevormd, door die plek waar menselijke drama’s verstommen…” (zie ook "De acht bergen" van Paolo Cognetti). Gene, haar fundamentalistische en paranoïde vader, probeert zijn hoofd boven water te houden met auto’s slopen en schuren bouwen. Hij indoctrineert de kinderen met enge verhalen over gezinnen die belaagd worden door de FBI en Armageddon, het Einde der Tijden, waarin ze alleen zullen kunnen overleven als ze zelfvoorzienend zijn. Daarom houden ze zich hele zomers bezig met het wekken van vruchten en wapens inkopen. Af en toe heeft hij andere bevliegingen waardoor ze bijvoorbeeld een periode geen melk drinken. Maar die gaan vanzelf weer over. Haar moeder heeft zich ontwikkeld tot kruidengenezeres en op aandringen van papa ook tot illegale vroedvrouw, zonder vergunningen en diploma’s. De medische wereld wil je alleen maar dood hebben. Reguliere dokters zijn werktuigen van de Illuminati. Op haar negende ziet Tara al kinderen geboren worden, maar tot diep in haar puberteit heeft ze geen idee van hun verwekking. Pas als ze als student in een collegezaal naar een hoogleraar psychologie luistert beseft ze dat haar vader waarschijnlijk bipolair is: “… Ik wist dat mensen gek konden worden - dan zetten ze een dode kat op hun hoofd of werden verliefd op een knolraap -, maar het idee dat iemand normaal kon functioneren, helder en overtuigend was, maar dat er tegelijkertijd toch iets mis kon zijn, was nooit bij me opgekomen…”.

Zonnebloem
Tara beschrijft hoe haar vader in een winter leegloopt. Alsof hij in elkaar zakt: “… Er sloop een duisternis in zijn ogen, tot ze er volledig mee gevuld waren. Hij liep rond met zijn armen slap langs zijn lijf en hangende schouders, alsof iets hem vasthield en naar de grond trok. Tegen januari kon papa niet meer uit bed komen. Hij lag plat op zijn rug en staarde wezenloos naar het ingewikkelde patroon van richeltjes en nerven in het gepleisterde plafond. Hij knipperde niet eens met zijn ogen als ik ’s avonds zijn bord met eten kwam brengen. Ik vraag me af of hij überhaupt wist dat ik er was…”. Daarop propt haar moeder de hele familie in een stationwagen en vertrekken ze naar de woestijn in Arizona, waar opa en oma overwinteren. Na een paar dagen in de zinderende zon te hebben gelegen komt papa weer bij: net een zonnebloem - in de sneeuw gaat hij dood. Tijdens de twaalf uur durende nachtrit terug rijdt haar zeventienjarige broer Tyler, valt in slaap, en raakt van de weg. Het gezin komt tegen een elektriciteitspaal tot stilstand. Kabels zetten de auto onder stroom. Papa weet zich uit de onverzekerde auto te gooien zonder wat dan ook te raken. Iedereen is zwaar gehavend, maar er wordt geen ambulance opgeroepen. Hoe ze thuis zijn gekomen weet Tara niet meer. Haar moeder ligt weken met zwart omringde ogen en barstende hoofdpijn in de stille, donkere kelder: “… Als kinderen noemden we haar Wasbeeroog…”. Voor de grap. “… We hadden geen flauw idee dat het een medisch begrip was: racoon eyes – een teken van ernstig hersenletsel…”. Over de bende in huis: “… op de slaapkamers lag de vloer bezaaid met stapels vuil wasgoed, vettig en zwart van de schroothoop; in de keuken was elk tafeltje en kastje gevuld met groezelige potjes kruidenprut, en die werden alleen opgeruimd als er plaats moest worden gemaakt voor nog viezere werkjes, misschien om een dood hert te villen of Cosmoline van een geweer te peuteren…”. Haar broers maken ruzie als een roedel wolven: “… Toen ik jong was eindigde dit soort gevechten er meestal mee dat moeder stond te krijsen om een gebroken lamp of vaas, maar naarmate ik ouder werd bleef er weinig breekbaars meer over. Moeder zei dat we ooit een televisie hadden gehad, toen ik een baby was, tot Shawn Tylers hoofd door het scherm ramde…”.

Oeps!
Als de ouders beloven dat ze hun kinderen thuisonderwijs zullen geven hoeven ze niet meer naar school. Natuurlijk komt daar niets van terecht. Op haar vierde leert Tara volkomen toevallig lezen vanwege een weddenschap tussen twee broers. “… Leren was in ons gezin een zelfstandige aangelegenheid: als je klaar was met je werk mocht je jezelf leren wat je maar wilde. De een was daarin gedisciplineerder dan de ander. Ik was een van de minst gedisciplineerden, dus toen ik tien was had ik maar één onderwerp uitvoerig bestudeerd, namelijk het morsealfabet…”. Alleen haar acht jaar oudere, stotterende, muziekgevoelige broer Tyler is anders dan de rest, en kiest tegen de wil van zijn vader voor de universiteit. Hij verdwijnt achter de ‘vijandelijke linies’ alwaar hij ‘gehersenspoeld’ gaat worden. Tara mist hem oneindig. Haar boek is dan ook aan hem opgedragen. Op tienjarige leeftijd, als de oudste jongens op eigen benen gaan staan, moet Tara op de schroothoop komen werken. Metaal sorteren. Een veiligheidshelm en werkhandschoenen zijn niet nodig: “… Ik boog voorover om een rol koper op te rapen toen iets enorms rakelings langs me heen vloog. Toen ik me omdraaide om te zien waar het vandaan kwam, kreeg ik een stalen buis vol in mijn maag. Hij raakte me zo hard dat ik omviel. ‘Oeps!’ riep papa…”. Geen zorgen lieverd. God en zijn engelen zorgen dat je niets overkomt. Tara leert vanzelf opzij te springen en te bukken in de buurt van haar vader, want die kijkt nergens naar als hij met ijzer aan het smijten is. Regelmatig komt er een opengereten, verbrijzeld, gebroken of verbrand lichaamsdeel van zijn helpers voorbij. Ook als een broer zijn eigen been in de fik zet met een snijbrander komt er geen dokter aan de pas. Tara heeft de tegenwoordigheid van geest het been eerst in een vuilniszak te planten voor ze de jongen in een vieze vuilnisbak duwt die ze met water volspuit. Terwijl ze over dit voorval schrijft beseft ze dat haar broer met zijn vlammende been de kurkdroge omgeving in de hens moet hebben gestoken. Na een zorgvuldige reconstructie bedenkt ze dat haar vader zijn zoon op hoop van zegen in zijn rijdende pick-up moet hebben gezet, waarna hij zelf het vuur heeft uitgeslagen om een enorme brand te voorkomen.

Tussen de mensen
Ondertussen legt haar mama, ondanks blijvend geheugenverlies, zich steeds meer toe op ‘spirituele’ genezing. Is in de weer met tincturen, oliën, chakra’s, drukpunten, spiertesten, energiewerk. Tara kan alleen maar denken aan wat haar ooit wijze moeder eens zei: “… Tovenarij bestaat niet…”. ‘s Avonds zet ze zich aan het lezen van wat voor handen is: Het Boek van Mormon, de Bijbel, taaie speeches, brieven en dagboeken van de vroege mormoonse profeten: “… De vaardigheid die ik hiermee ontwikkelde was cruciaal, namelijk het geduld om dingen te lezen die ik nog niet begreep…”. Als ze bijna geplet wordt tijdens een ongeluk met een vorkheftruc waarbij ze een val van vijf meter overleeft, vraagt ze zich af hoe ze kan ontsnappen aan de schroothoop. Papa wil het woord ‘school’ niet horen. Dus heeft ze geld nodig. Als Tara elf is hangt ze een briefje op in de supermarkt waarop ze zich zelf aanbiedt als oppas. Ze liegt over haar leeftijd. Ze verdient geen drol maar ze komt wel tussen de mensen. Sommigen zijn bereid haar piano- en dansles te geven. Als papa er achter komt dat ze meedoet aan een dansuitvoering in de kerk komt hij kijken. Hij knalt bijna uit elkaar van woede over de zedeloosheid die hij aantreft. Niemand anders dan Satan himself heeft brave mormonen overgehaald om hun dochters ongestraft als hoeren door het huis van God te laten dartelen. Daarop lukt het haar moeder om Tara op zangles te krijgen. En wat een zegen: Tara zingt als een engel. Overal wordt ze gevraagd. Zelfs voor musicals. Nu is papa zielsgelukkig met zijn dochter. Alle keren dat ze stiekem op haar kamer naar een cd van het Mormon Tabernacle Choir op de oude gettoblaster van Tyler luisterde hebben vruchten afgeworpen. En eerlijk is eerlijk, het Mormon Tabernacle Choir maakt ook hemelse muziek, vind ik.

De slechtste plek waar je kunt zijn
Als ze een jaar of vijftien is komt het noodlot in de vorm van haar broer Shawn thuis huishouden. Hij heeft een poos als lasser en vrachtwagenchauffeur kriskras door de Verenigde Staten gezworven. Met “Het gewelddadige brein” van Adrian Raine nog vers in mijn geheugen vraag ik me af wie er uiteindelijk psychopathischer is: haar door kuisheid geobsedeerde vader of de agrressieve Shawn. Als papa al in alle staten is over de Millenniumbug, die ongemerkt voorbijgaat, kun je je voorstellen wat Nine Eleven bij hem teweeg brengt. Het punt is dat Shawn even aardig als wreed kan zijn. Hij herstelt haar nek als een rigoureuse kraker na andermaal een auto-ongeluk, waarbij haar totaal onberekenbare vader zijn gezin voor de zoveelste keer in gevaar heeft gebracht. Hij redt haar als het wilde paard dat ze proberen te trainen op hol slaat. Hij neemt het voor haar op als haar vader wil dat ze een monsterlijk apparaat gaat besturen dat gebruikt wordt om ijzer te knippen. Maar hij knalt haar ook tegen de grond en grijpt haar naar haar keel als ze iets doet wat hem niet zint. Papa en mama verkiezen de andere kant uit te kijken. Ze registreert hoe hij op een afschuwelijke manier een meisje manipuleert dat zo verliefd is dat ze alles van hem pikt. Na een val op een bouwwerkplaats raken zijn hersens dermate beschadigd dat hij gewelddadiger wordt dan ooit. Hij heeft last van “… woedeaanvallen, momenten van blinde razernij waarop hij niets liever wilde dan iemand pijn doen. Hij had een feilloos gevoel voor rotopmerkingen, voor precies die ene vernietigende uitspraak, waarmee hij moeder bijna elke avond aan het huilen kreeg. Deze aanvallen namen een andere, ergere vorm aan naarmate zijn fysieke kracht terugkeerde, en elke ochtend als ik de wc schoonmaakte, wist ik dat ik er nog voor de lunch in kon hangen…”. Daar komt ook nog eens een motorongeluk bovenop. Het is Tyler die er tijdens een van zijn zeldzame bezoekjes op aandringt dat ze thuis weg moet: “… Volgens mij is dit de slechtste plek waar je kunt zijn…”. Hij vertelt dat ze een test kan doen voor een universiteit waar ze ook studenten aannemen die thuis zijn geschoold. Geluk bij een ongeluk: Tara is de enige die Shawn kan kalmeren, dus zorgt ze dag en nacht voor hem, waardoor ze gelegenheid heeft tussendoor te studeren voor haar toelatingsexamen. Hoe is het als je vader ’s nachts op je bed komt zitten en met zwarte ogen vol onaardse spirituele kracht vertelt dat hij voor jou gebeden heeft en God hem heeft laten weten dat je Zijn zegeningen opzij hebt geschoven om trouweloos aardse kennis na te jagen? Dat je Gods’ toorn hebt gewekt die niet lang op zich zal laten wachten? De tweede keer slaagt Tara voor de test met zoveel punten dat ze ingeschreven kan worden voor Brigham Young University.

Officieel communist
Tara komt op een flatje terecht met twee andere studenten. Alles is vreemd. Ze wordt gek van het lawaai in de stad. De kamerbewoners vinden haar asociaal omdat ze een enorme troep maakt die ze niet opruimt en niet gewend is haar handen te wassen als ze gebruik van het toilet heeft gemaakt. Ze is in shock vanwege de ordinaire kleding waarin de haar omringende dames rondlopen. Als Tara eindelijk iemand vindt die eruit ziet als zijzelf blijkt ze verderfelijke cola te drinken en op zondag boodschappen te doen. Ze kan de collegezalen niet vinden. Ze weet niet hoe ze moet studeren. Ze slaat enorme flaters omdat ze nog nooit van begrippen als de Holocaust heeft gehoord. Toch weet ze haar vakken glansrijk te halen. Zo gauw ze thuis is dwingt haar vader haar echter terug in het sloopwerk. Voor ze het weet staat ze weer op negen meter hoogte bouten aan te draaien op daken van hooischuren. Haar eerste vriendje wordt kundig weggepest door Shawn, die haar een onuitstaanbaar verwaand nest vind worden van al dat geleer. In plaats van tegen haar vader en Shawn keert Tara zich tegen haar lief. Tijdens hun laatste afspraakje zegt hij dat hij van haar houdt maar dat alles waar hij door haar in verzeild is geraakt niet aan kan: “… Hij kon me niet redden. Dat kon ik alleen zelf. Ik had geen idee waar hij het over had…”. En toch verandert er langzaam iets: “… Ik was op weg naar bewustzijn en was op weg iets fundamenteels over mijn broer, mijn vader en mezelf gewaargeworden. Ik had ontdekt in welke mate we waren gevormd door een traditie die ons door anderen was opgelegd, een traditie waar we ons per ongeluk of expres niet van bewust waren…”. Tijdens haar studie loopt Tara een maagzweer op en een kaakholteontsteking. Ze weigert in eerste instantie medische hulp. Ze wil niet vergiftigd worden en ze heeft geen geld. Ze werkt zich te barsten. Allerlei rotbaantjes. Tot een aardige bisschop en een oudere studiegenoot haar eindelijk zover weten te krijgen dat ze een beurs accepteert, waar ze volgens een brief van de overheid ruim voor in aanmerking komt, vanwege haar uitzonderlijke prestaties in combinatie met haar uitzonderlijke armoede: “… Ik was aan het schoonmaken in Draper toen de brief kwam, dus Robin legde hem klaar op mijn bed met een briefje erbij dat ik nu officieel communist was…”.

Ongelooflijk dat ik dit ooit allemaal klakkeloos aannam
Ook haar vaders’ lichaam verbrandt voor de helft als er een benzinetank ontploft. Geen dokter. Niets voor de pijn. Alleen kilo’s van mama’s kruidenzalf – en dat helpt ook nog. Hij kan niet eten want zijn mond en luchtwegen zijn kapot geschroeid. Mama houdt hem in leven door via klysma’s vocht toe te dienen. Na een half jaar loopt hij weer verminkt rond, zij het met moeite. Zijn handen misvormd tot klauwen. Volgens papa heeft hij geen moment gevaar gelopen. Alles moest zo gaan om te laten zien dat God wonderen doet. Ondertussen zijn haar docenten zo onder de indruk van Tara dat ze haar op een uitwisselingsproject naar Cambridge sturen. De studie kan ze makkelijk aan, maar geestelijk gaat ze door dalen van onzekerheid: “… Ik wilde een academische geest hebben, maar blijkbaar zag dr. Kelly dat ik meer de geest van een dakwerker had. De andere studenten hoorden in de bibliotheek thuis; ik hoorde in een hijskraan…”. Haar studie over geschiedschrijving zet heel haar wereldbeeld op de helling: “… Mijn belangstelling kwam waarschijnlijk voort uit het bodemloze gevoel dat ik had sinds ik over de Holocaust en de burgerrechtenbeweging had gehoord – sinds ik besefte dat onze kennis over het verleden altijd beperkt is en beperkt zal blijven tot wat anderen ons vertellen. Ik wist hoe het voelde om op je eigen misvattingen gewezen te worden – misvattingen die zo omvangrijk zijn dat je hele wereldbeeld erdoor verschuift. Nu wilde ik graag uitzoeken hoe de grote poortwachters van de geschiedenis zich met hun eigen onwetendheid en vooroordelen hadden verzoend. Als ik onder ogen kon zien dat wat zij geschreven hadden niet onbetwistbaar was, maar het resultaat van een bevooroordeeld proces van gesprekken en revisies, dan kon ik me er misschien bij neerleggen dat de algemeen aanvaarde geschiedenis niet was wat ik geleerd had. Papa kon het mis hebben, en de grote geschiedschrijvers Carlyle, Macauley en Trevelyan konden het mis hebben, maar uit de as van hun tegenstrijdigheden kon ik mijn eigen wereld vormgeven. Ik hoopte dat ik door het besef dat de bodem geen vaste grond bood toch zou kunnen staan…”. Vroeger kwamen er alleen boeken in huis die in papa’s straatje pasten, de rest werd gezien als werk van de duivel: “… Om mijn essay te kunnen schrijven moest ik boeken anders leren lezen, zonder me aan angst of aanbidding over te geven…”. Ze moet haar eigen mening vormen: “… Het was opwindend om tijdens het lezen op mezelf te vertrouwen…”. De professor die haar begeleidt staat verstelt van haar eruditie, maar ze kan daar niet mee dealen: “… Ik kon alle vormen van wreedheid beter verdragen dan vriendelijkheid. Complimenten werkten op mij als vergif: ik stikte erin. Ik wou dat de professor tegen me schreeuwde; ik wou het zo graag dat ik duizelig werd toen het uitbleef. Er moest worden benoemd hoe lelijk ik was. Als dat niet uit zijn woorden klonk, moest ik het zelf onder woorden brengen…”. Als ze terug is en ze met haar ouders een keertje gaat eten in een restaurantje gaapt ze haar vader voor het eerst met totale vervreemding aan. Luidkeels verkondigt hij zijn merkwaardige samenzweringstheorieën, die ze direct herkent als ideeën uit de ‘Protocollen van de wijzen van Sion’, aangevuld met waarschuwingen over de vernietiging van de aarde door de Verenigde Naties en de Europese Unie. Uit haar dagboek: “… het is ongelooflijk dat ik dit ooit allemaal klakkeloos aannam…”.

Emancipate yourselves from mental slaverny
Tara krijgt de kans om op Cambridge te komen studeren en wordt aangesteld als gastonderzoeker op Harvard. Tussendoor gaat ze steeds vaker de confrontatie met haar familie aan, terwijl ze drijft op een liedje van Bob Marley: “… Emancipate yourselves from mental slaverny / None but ourselves can free our mind…”. Het oliehandeltje van haar moeder groeit uit tot een goedlopend bedrijf dat ze samen met haar vader runt: “… Voor zover ik kon zien was papa hard op weg de best betaalde dorpsgek van de Mountain States te worden…”. Shawn blijft een engerd, en als hij zijn vrouw mishandelt, wil Tara verhaal halen bij haar vader. Die sust de zaak en haar moeder valt hem bij. Ook als Shawn Tara een bebloed mes overhandigt. Ook als hij haar in Cambridge opbelt over zijn dilemma of hij haar zelf moet komen vermoorden of een huurmoordenaar in zal huren. Shawn is door de verlossing van Christus van alle zonden gereinigd en een nieuw mens geworden, weet papa. Dus moet Tara hem ook vergeven. Dat kan Tara niet. Op Harvard komen haar ouders nog een keer langs om haar te bekeren. Tara weigert de priesterlijke zegen van haar vader: “… Als ik nu toegaf, had ik niet alleen de discussie verloren; dan was ik het beheer over mijn eigen geest kwijt. Ik begreep nu dat dat de prijs was die ze me wilden laten betalen. Wat mijn ouders uit me wilden drijven was geen boze geest: ik was het zelf…”. Daarop breken ze met hun dochter en vertellen iedereen thuis dat ze ‘bezeten’ is. Tara raakt in een heftige identiteitscrises waar ze met behulp van intensieve psychotherapie uiteindelijk bovenop komt. Over haar nieuwe ik: “… Die nieuwe manier van zijn kun je allerlei namen geven. Een transformatie. Een metamorfose. Een leugen. Verraad. Ik noem het een leerschool…”. Een verhaal voor iedereen die zich uit wat voor wespennest dan ook moet vrijvechten (zie ook "De erfenis van Adriaan" van Johan Lock, "Mazzel tov" van Margot Vanderstraeten en "Hoor nu mijn stem" van Franca Treur).

Uitgave: De Bezige Bij – 2018, vertaling Lette Vos, 400 blz., ISBN 978 940 310 570 3, € 22,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 19 juni 2018

Gloed – Sándor Márai


Volgens Adrian Raine in “Het gewelddadige brein” (zie mijn vorige blog) koestert 76 procent van de ‘normale’ mannen wel eens een moordfantasie. Voor ‘normale’ vrouwen ligt dat percentage iets lager: 62. “… Wie wil je vermoorden? Mannen denken daarbij aan collega’s, terwijl vrouwen hun familieleden willen ombrengen, vooral hun stiefouders…”. Het komt vrijwel nooit zover. ‘Iets’ houdt ons tegen: “… Datgene wat we een geweten noemen, komt tussenbeide. Dat geweten bestaat uit instinctieve reacties en gevoelens die deels door ons autonome zenuwstelsel worden opgeroepen en die ons bij de afgrond vandaan trekken…”. En even verder: “… We hebben het hier over een concert van klassieke conditionering en autonome reacties die ons inspireren tot, dan wel weerhouden van, het begaan van antisociale daden…”. Met de leeskring bespraken we “Gloed”, een prachtige, zware roman die draait om een níet gepleegde moord. “Gloed” verscheen voor het eerst in 1942 in Boedapest, maar werd pas een wereldwijde bestseller nadat het in 2001 in het Engels was vertaald. Sándor Márai (Hongarije 1900 – VS 1989), die zijn land vanwege het communisme in 1948 ontvluchtte, heeft het allemaal niet meer mee mogen maken. Hij pleegde tijdens zijn vrijwillige ballingschap in Amerika, nadat zijn vrouw en dochter waren overleden, vereenzaamd zelfmoord.

Sprookjesachtig

“Gloed” gaat over een oude generaal (73), die met zijn nog oudere min en huishoudster Nini (91), in een afgelegen kasteel in de donkere wouden aan de voet van de Karpaten woont. Iedereen houdt hij op afstand. Bezoekers worden ontvangen door zijn rentmeester in het jachthuis. Zelf blijft hij onzichtbaar, maar daar zijn de mensen inmiddels aan gewend. Bijna sprookjesachtig: “… In het kasteel kwam alleen de pastoor, eens per jaar, in de winter, om met krijt de namen Caspar, Melchior en Balthasar op de lateibalk boven de deur te schrijven…”. Op een dag verandert dit protocol. Een verloren vriend kondigt na eenenveertig jaar zijn komst aan: Konrád. Een pijnlijke geschiedenis vol hartzeer moet opgerakeld, uitgepraat en bijgelegd worden. Tijdens een diner voor twee. Of Nini de grote zaal in orde kan maken. De hoezen van de meubels wil trekken. Belegen wijnen kan laten aanrukken. De blauwe tafelkaarsen in de kandelabers wil laten branden. Voor het schilderij van zijn moeder laat de generaal zijn gedachten teruggaan naar het verleden. Hoe zijn vader en zijn moeder noodlottig verliefd op elkaar werden tijdens een dansavond van de Franse koning in de ambassade van Parijs. Zijn moeder die zijn vader volgde naar zijn stille kasteel in de van beren en wolven vergeven bossen, ver van de bewoonde wereld, waar ze bijna dood ging van eenzaamheid. Hoe ze haar zoon op een gegeven moment mee had genomen op haar jaarlijkse tocht naar haar familie in het mondaine Parijs. Hij werd ziek van heimwee. Riep om Nini. Geen dokter die het jongetje kon genezen dus werd er een telegram naar Nini gestuurd: “… Het duurde vier dagen voordat de min in Parijs aankwam. De majordomus, die grote bakkebaarden had, herkende haar niet op het station, en Nini kwam te voet in het paleis aan, met een gehaakte tas in haar hand. Ze kwam zoals de trekvogels; ze kende geen woord Frans, ze kende de straten niet, ze kon nooit antwoord geven op de vraag hoe ze in die vreemde stad het huis had kunnen vinden dat het zieke kind verborg…”.

Anders
Op tienjarige leeftijd wordt de generaal naar een militair opleidingsinstituut bij Wenen gestuurd waar vierhonderd aristocraatjes in de dop hun opvoeding krijgen: sommigen zijn zo vermoeid dat ze in het niets kijken alsof hun voorouders alles al voor hen hebben gezien. Daar ontmoet hij de straatarme, zwijgzame, trotse Konràd. In alles zijn tegenpool. Een bijna onaardse vriendschap bloeit tussen hen op. Alleen vergelijkbaar met de band tussen een eeneiige tweeling. Zo ongemakkelijk als Konràd zich in de wereld beweegt, zo gracieus gaat de generaal zijn gang. Op één punt blijft Konràd echter een vreemde voor de generaal: hij verstaat de taal van de muziek. Samen met de moeder van de generaal speelt hij de Polonaise-Fantasie van Schubert op de piano: “… als een span sprookjespaarden…”. Daarop zegt de vader van de generaal peinzend tegen zijn zoon dat Konràd nooit een échte soldaat zal worden. Waarom niet? Omdat Konràd ‘anders’ is. Daar kan de generaal het mee doen. Als ze ouder worden heeft Konràd geen geld om uit te gaan en begraaft zich in boeken. De generaal struint de restaurants en balzalen van Wenen af. Altijd wacht Konràd tot zijn vriend thuiskomt, geamuseerd door zijn verhalen vol avonturen met vrouwen. Het is zijn eer te na om ook maar een rooie cent van de generaal aan te nemen.

Wat belangrijk is weten de mensen gewoon
De schrijver wekt de nieuwsgierigheid van de lezer door te vertellen dat de oude generaal onbewogen langs de portrettengalerij met een leeg vierkant in een lange kasteelgang loopt. Aan het eind van de gang vraagt zijn min of ze het portret dat daar hoort terug moet hangen. Dat hoeft niet van de generaal. Eindelijk staat de gast tegenover de generaal en inspecteren ze elkaar: “… In deze ogenblikken voelden ze beiden dat het wachten in de voorbije tientallen jaren hun kracht had gegeven om te leven. Alsof iemand zich een leven lang oefent voor één taak…”. Terwijl ze zich als vanouds in de stoelen nestelen, vertelt Konràd dat hij in de tropen heeft gezeten. Of hij daar was om iets in zichzelf te doden? Ja, zegt hij rustig. Hij vertelt dat de inlanders zonder telefoon en radio, midden in het oerwoud, wisten dat in 1917 de Russische Revolutie was uitgebroken. Dat er op een dag een staking uitbrak: “… Vierduizend koelies waren daar voor mijn ogen veranderd in vierduizend gele en bruine duivels…”. En geheimzinnig: “… Later heb ik het begrepen. Wat belangrijk is voor de mensen, weten ze gewoon, zonder apparaten en telefoons…”. Daarop vraagt hij abrupt wanneer ‘Krisztina’ gestorven is. Even sterk als Couperus vertelt Konràd over de gekmakende tropische regen die als een machinegeweer maandenlang op het golfplatendak ratelt: “… Alles is vochtig, het beddengoed, het ondergoed, de boeken, het tabak in het metalen doosje, het brood. Alles kleeft als stijfsel…”. Hij vertelt over de ondoorgrondelijke blik van de eeuwig glimlachende vrouwen: “… Je voelt dit kijken alsof iemand je met een boze straal achtervolgt…”. De tropen verandert je vanbinnen, vertelt hij. Door de tropen raak je besmet. Als je terug komt word je behandeld als een verdachte. Of Konràd wil vertellen wat er dan binnenin hem zit? Nee, dat wil hij niet. Hij wil wel vertellen over het bezoek dat hij aan Wenen heeft gebracht, de ‘stemvork van de wereld’. Ze eten als “… stamoudsten aan een feestmaal: ernstig alsof ze het noodlot gehoorzamen…”. Na het diner gaan ze met een dikke sigaar, koffie en brandewijn bij de van haardhout knetterende kachel zitten. Buiten onweert het spookachtig.

Wie ben jij echt?
Dan begint de generaal te praten over de kracht van het geheim dat tussen hen schuilt: “… Het verschroeit het weefsel van het leven, als een kwaadaardige straling, maar geeft tegelijk een spanning, een verhoogde temperatuur aan het leven…” (het valt me ineens op dat Màrai het nogal eens over ‘stralen’ heeft). Hij vertelt wat hij in de eenzaamheid heeft geleerd over onbaatzuchtige vriendschap: “… de meest edele vorm van contact tussen mensenkinderen…”. David en Jonathan zijn er niets bij, al noemt hij die niet. Hij denkt niet dat je onvoorwaardelijke eerlijkheid en trouw terug mag eisen als je eenmaal iemand als vriend hebt aangenomen, ook niet als de gebeurtenissen hebben uitgewezen dat die vriend ontrouw is geweest. Of de generaal zeker weet dat deze vriend bedrog heeft gepleegd? Nee, dat weet de generaal niet, dat is het hem nu juist. En daarom zijn ze hier. De feiten zijn niet de waarheid. De feiten zijn slechts de schamele gevolgen. Het draait om de intentie van de zaak. Alle oude religieuze rechtssystemen weten dat. Welnu, waarom is Konràd op een zeker moment, na een jachtpartij, zonder afscheid gevlucht? De generaal vertelt hoe hij naar hem op zoek ging. Voor het eerst zijn huis, waarin Konràd hem nooit had uitgenodigd, van binnen zag en paf stond van de aankleding. Besefte dat zijn vriend een kunstenaar in zich verborg: “… Die woning was als een vermomming. Of was het uniform een vermomming voor je? Jij bent de enige die hierop antwoord kan geven, en nu alles voorbij is, heb je dat ook gedaan, met jouw leven. Op de belangrijkste vragen geeft de mens uiteindelijk met zijn hele leven antwoord. Het maakt niet uit wat hij tussendoor zegt, welke woorden en argumenten hij aanvoert om zich te verdedigen. Aan het eind, als alles voorbij is, geeft hij met de feiten van zijn leven antwoord op de vragen die de wereld zo hardnekkig aan hem blijft stellen. Die vragen luiden: Wie ben jij? Wat wilde je echt? Waartoe was je werkelijk in staat? Waaraan was je trouw en ontrouw? Waarvoor of voor wie was je moedig genoeg of te laf?...”. Het is alsof de vragen bij jou zelf op je bordje worden gelegd…

Bloedoffer
Dan gaat de generaal verder over de passie voor killen: “… Voor jou was de jacht een plicht, iets wat je aan je stand en je beroep verplicht was, zoals paardrijden of het gezelschapsleven. Jij ging jagen, maar alleen met minachting op je gezicht. Ook het geweer droeg je achteloos, als een wandelstok. Jij kende deze bijzondere passie niet, het grootste geheim in het leven van een man, de hartstocht achter al zijn rollen, kleren en beschaving leeft in de zenuwen van elke man, zo diep als het eeuwige vuur in de aarde. Deze passie is het verlangen om te doden. We zijn mensen, het is een bevel van het leven om te doden. Het kan niet anders… We doden om iets te beschermen, om iets te verwerken, om iets te wreken. Je glimlacht? Je lacht minachtend? Je bent kunstenaar geweest, in jouw ziel zijn zulke lage, grove instincten getransformeerd tot iets subtiels? Jij denkt dat je nog nooit een levend wezen hebt gedood? Dat is in het geheel niet zo zeker…”. Volgens de generaal is de jacht het overblijfsel van een religieus ritueel: “… Maar is bloed vuil? Ik denk het niet. Het is de edelste stof ter wereld, en als de mens iets groots, iets onzegbaars wilde zeggen aan zijn God, bracht hij hem in alle tijden een bloedoffer…”. Hij haalt er Abram en Izak bij. En het afgehakte hoofd van Johannes de Doper. Dan beschuldigt hij Konràd dat hij tijdens hun laatste gezamenlijke jacht zijn wapen op hem heeft gericht. Hij wilde hem doden. De generaal trekt de conclusie dat Konràd hem moet hebben gehaat: “… Waarom haatte je me? Ik heb de tijd gehad, ik heb geprobeerd om dat gevoel te begrijpen. Je nam nooit geld of geschenken van me aan, je liet niet toe dat deze vriendschap een broederschap werd, en als ik in die tijd niet te jong was geweest, dan had ik moeten weten dat dit een teken aan de wand was. Wie geen stukjes accepteert, wil waarschijnlijk alles, het geheel…”. Volgens de generaal was Konràd niet zichzelf: “… Het verlangen om anders te zijn dan wie of wat we zijn is het pijnlijkste verlangen dat in een mensenhart kan gloeien…”. We moeten berusten in wie we zijn: “… We moeten het verdragen, dat is het geheim. We moeten ons karakter, onze geaardheid verdragen, met onze fouten, ons egoïsme en onze hebzucht, waaraan ervaring noch inzicht iets kan veranderen. We moeten verdragen dat onze verlangens geen volledige weerklank vinden in de wereld. We moeten verdragen dat degenen van wie we houden niet van ons houden of niet op de manier die we hopen. We moeten ook verraad en ontrouw verdragen, en, wat het moeilijkst is van alle opgaven van de mens: we moeten voortreffelijkheid in karakter of verstandelijke vermogens van een ander mens verdragen…”. Maar dat deed Konràd niet…

De mens en zijn noodlot
De generaal verhaalt tot in alle details wat er tijdens die noodlottige jacht gebeurde. Konràd had hem in het vizier toen hij op een hert richtte. De generaal hoorde een zachte klik en besefte dat zijn laatste ogenblik had geslagen. Toen sprong het hert weg en liet Konràd zijn arm zakken. Die avond kwam Konràd, zoals zo vaak, op bezoek en praatte met de vrouw van de generaal, Krisztina, over een boek dat ze aan het lezen was over de tropen. De volgende dag ging de generaal naar de woning van zijn vriend en merkte dat de vogel was gevlogen. Ook Krisztina kwam op eigen houtje langs. Langzaam drong de waarheid tot de generaal door: Krisztina en zijn vriend moesten wat met elkaar hebben. Toen ze hem achterliet vroeg hij aan een bediende of Krisztina vaker bij zijn vriend op bezoek was geweest. Diens medelijdende blik maakte hem woedend. Dan vraagt de generaal aan de nog steeds zwiigende Konràd wat zijn eigen schuld in het drama is geweest, want: “… De mens doet het ook zelf, wat hem overkomt. Hij maakt datgene wat er moet gebeuren, roept het naar zich toe en laat het niet los. Zo is de mens. Hij doet het ook als hij meteen vanaf het allereerste ogenblik weet dat het fataal is wat hij doet. Ze houden elkaar vast, de mens en zijn lot, ze roepen elkaar op en scheppen elkaar. Het is niet waar dat het noodlot ons leven blind binnentreedt. Nee. Het noodlot komt door de deur naar binnen, die we zelf geopend hebben, terwijl we het noodlot beleefd voor hebben laten gaan …”. De generaal zegt dat hij had gevoeld dat Krisztina ook ‘anders’ was. En mensen kunnen elkaar alleen helpen als hun visie, hun ‘geheime werkelijkheid’, die dieper gaat dan overtuiging, overeenstemt. Tegelijk houden we altijd van degene die ‘anders’ is. Die spanning, die wisselstroom is nodig voor het leven. Krisztina was vrij en onafhankelijk en soeverein. Diep in haar hart een ‘wild dier’, dat voor geen meter bij hem paste. De generaal gelooft ook niet meer dat ze verliefd op hem was. Ze was eerder dankbaar. Omdat hij haar uit de goot had gered. Haar bejaarde vader was een behoeftige (jawel) muziekleraar.

Je weet dat het zo is
Na wat er was gebeurd hebben de generaal en zijn vrouw nooit meer met elkaar gepraat. Kristzina leefde nog acht jaar. Op het kasteel, en hij in het jachthuis. Ze werd ziek. Van liefde? Hadden Konràd en hij haar vermoord door haar te overleven? “… Ik ben oud, ik heb hierover ook veel nagedacht. Is trouw niet een vorm van egoïsme, een verschrikkelijk egoïsme, en ijdelheid, zoals het merendeel van menselijke dingen en behoeften in het leven? Willen we, als we trouw eisen, dat de ander gelukkig wordt? En als de ander in de subtiele gevangenschap van trouw niet gelukkig kan zijn, houden we dan wel van degene van wie we trouw eisen? En als onze liefde de ander niet gelukkig maakt, hebben we dan wel het recht om iets te eisen, trouw of opoffering? …”. De generaal heeft maar twee vragen. Wist zijn vrouw dat Konràd hem ging vermoorden? Was het een complot? Hij houdt het dagboekje van Krisztina omhoog waarin het antwoord zou kunnen staan. Maar hij heeft het niet gelezen, zegt hij, en werpt het in het vuur. Dan beantwoord ik die vraag ook niet, zegt de Konràd. En de laatste vraag: “… Denk jij ook dat het leven geen andere zin heeft dan de passie, die op een dag ons hart, onze ziel en ons lichaam doordringt, en dan eeuwig blijft branden, tot de dood? Wat er intussen ook gebeurt? En dat we, als we dat hebben beleefd, niet voor niets geleefd hebben? Is passie zo diep, zo wreed, zo groots, zo onmenselijk? En geldt zij misschien niet eens voor een persoon, maar voor het verlangen zelf? Dat is de vraag. Of geldt zij toch voor een persoon, eeuwig en altijd voor die ene geheimzinnige persoon, die goed kan zijn of slecht, want de intensiteit van de passie hangt niet af van de daden en eigenschappen van het object van onze passie? Geef antwoord, als je kunt…”. Wat Konràd betreft: “… ‘Waarom vraag je het mij?’ zei de ander rustig. ‘Je weet dat het zo is.’…”.
Zo; denk daar maar eens over na...

Why I love this book: zie hier

Uitgave: Wereldbibliotheek – 2004, vertaling Mari Alföldy, 156 blz., ISBN 978 902 842 100 4, € 17,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 14 juni 2018

Het gewelddadige brein – Adrian Raine


Subtitel: De biologische wortels van crimineel gedrag

“… Ben je een vrouw, dan weten we dat je je sterker tot boeken over misdaad voelt aangetrokken dan mannen – misschien wel omdat je banger bent slachtoffer van een misdrijf te worden…”, aldus Adrian Raine, hoogleraar neurocriminologie aan de universiteit in Pennsylvania in “Het gewelddadige brein”. Ik was alleen al benieuwd wat hij te zeggen had over de biologische en sociale achtergronden van agressief en crimineel gedrag omdat er zóveel thrillers rond dit onderwerp draaien (zie mijn vorige blog: “In koelen bloede” van Truman Capote), dat het CPNB er speciaal de Spannende Boeken Weken voor heeft uitgevonden, die lopen van woensdag 6 juni t/m zondag 24 juni. Het spannende boek van dit jaar is “Barst”, geschreven door Boris Dittrich, voormalig advocaat, rechter en politicus. Naar verluidt graaft de auteur vooral graag naar de psychologische drijfveren achter misdaden. Uiteraard worden ook dit jaar de prijzen voor het beste oorspronkelijke Nederlandse spannende boek en debuut uitgereikt: de Gouden Strop en de Schaduwprijs.

Oerkracht

In de jaren zeventig en tachtig, toen zowel Raine als ikzelf op school zaten, was het idee dat een criminele inslag wel eens mede veroorzaakt kon worden door biologische omstandigheden zwaar taboe. Zie de affaire rond criminoloog Wouter Buikhuisen. Of de verkettering van neurobioloog Dick Swaab omdat hij homoseksualiteit in de hersenen situeerde. De heren deden teveel denken aan Cesare Lombroso en Josef Mengele, die altijd in verband worden gebracht met stigmatisering en schedelmeting. Door de moderne genetica, en de mogelijkheid van het maken van hersenscans, is de anatomie van geweld echter weer helemaal terug van weggeweest. Zijn wij niet veel meer dan een zelfzuchtige genenmachine – à la Richard Dawkins? Heeft al ons streven uiteindelijk maar één doel: succesvolle voortplanting? Gaan wij daarom, soms letterlijk, over lijken? Gedragen de meeste mensen zich enkel altruïstisch omdat dit op den duur nu eenmaal het beste resultaat oplevert? Raine begint met aantonen hoe agressie en geweld deels zijn gebaseerd op oeroude evolutionaire krachten. Zomaar wat conclusies: mannen zijn bereid te vechten voor vrouwen, want vrouwen vinden sterke mannen aantrekkelijk. Vrouwen zijn eerder verbaal agressief: roddelen, zwartmaken, buitensluiten, beschuldigen. Zij zorgen lang voor hun kinderen dus is het belangrijk dat ze overeind blijven. Het liefst heelhuids. Achtennegentig procent van alle moordgevallen gaat om slachtoffers die niet verwant zijn met de daders: “… Stiefouders vormen in dit verband een bijzonder kwaadaardig onderwerp, een feit dat in talloze mythen en sprookjes is vastgelegd…” (Hans en Grietje, Doornroosje, Assepoester). Uit onderzoek kwam naar voren dat in Miami tien procent van de moorden betrekking had op het doden van een echtgenoot – en echtgenoten zijn meestal niet genetisch verwant. Ouders zullen veel eerder hun baby vermoorden dan hun tiener: in de eerste is nog niet zoveel energie gestoken. Verkrachters willen hun genen doorgeven, dat blijkt uit het feit dat ze bijna altijd vruchtbare vrouwen uitkiezen. En die vruchtbare vrouwen zijn ook vaak veel heviger getraumatiseerd dan jonge of oude slachtoffers; de alarmbel staat bij hen op z’n allerhardst.

Tot in het derde en vierde geslacht…
Bestaat er zoiets als een ‘moordenaarsgen’? Raine heeft veel onderzoek gedaan naar pleegkinderen en eeneiige tweelingen. Hoe liefdevol het opvanggezin ook is, sommige pleegkinderen zullen toch gevaarlijke criminelen worden. Identieke tweelingen die bij de geboorte worden gescheiden en een totaal verschillende opvoeding krijgen, vertonen een frappante overeenkomst in hun antisociale persoonlijkheidsstructuur: “… We weten ook dat genetische invloeden het sterkst zijn bij criminele loopbanen die vroeg beginnen, in allerlei situaties voorkomen, zich blijvend en ernstig laten gelden en harteloze symptomen, zoals gebrek aan berouw, met zich meebrengen…”. Raine vertelt over een Mexicaanse, vrouwelijke tweeling die na negen maanden van elkaar werd gescheiden en waarvan de een in de stad en de ander in de woestijn opgroeide: “… Toch verlieten ze geheel onafhankelijk van elkaar na het bereiken van de puberleeftijd, als door toverkracht daartoe aangezet, het ouderlijk huis en kwamen op straat terecht waar ze het ene misdrijf na het andere begingen. Los van elkaar kregen ze diverse malen gevangenisstraf voor hun misdaden…”. Terwijl recidive bij vrouwelijke misdadigers weinig voorkomt. Aanleg voor misdadig en antisociaal gedrag is voor de helft erfelijk bepaald. De invloed van de buitenwereld is ook nog eens veel heftiger dan die binnen het gezin: “… Al op negenjarige leeftijd worden kinderen eerder door hun leeftijdgenoten dan door hun ouders beïnvloed en zelfs bepaalde richtingen in geduwd en getrokken…”. Daar ga je dan als ouder met al je goede bedoelingen… Raine vertelt over de (in eerste instantie door de media zwaar bekritiseerde) onderzoeken die op stapel werden gezet. Een arts kwam tot de conclusie dat in een hele familie het MOAO-gen bij mannen niet meer functioneerde, nadat een verontruste vrouw aan de bel had getrokken omdat al haar mannelijke familieleden, inclusief haar zoontje, gedragsproblemen hadden. MAOA is een enzym dat inwerkt op neurotransmitters als dopamine, norepinefrine en serotonine. Functioneren deze neurotransmitters niet zoals het hoort dan zorgt dat voor allerlei wanorde als een laag IQ, impulsief gedrag, agressie, ADHD, alcoholisme en drugsverslaving. Nog later werd ontdekt dat een laag gehalte aan MAOA vooral antisociaal en gewelddadig gedrag in de hand werkten bij degenen die als kind ernstig mishandeld waren. Hoe moeilijk het is om de juiste conclusies te trekken uit onderzoek blijkt wel uit het feit dat de Maori in Nieuw-Zeeland en de Chinezen ook een laag MAOA-genotype hebben. De Maori staan van ouds bekend als een geducht ‘krijgers-volk’ maar de Chinezen zijn juist zeer vredelievend en beheerst. Uitgebreid gaat Raine in op nog veel meer genen die betrokken zijn bij de invloed van neurotransmitters en dus op antisociale en agressieve uitingen. Dopamine zet aan tot beloning vragend gedrag en drugsgebruik. En hoe minder serotine je hebt, hoe doldriester je kunt zijn.

Moordzuchtige hersenen
“… We vergeten dat moordenaars gedurende 99,9 procent van hun leven net zo zijn als jij en ik. Daarom maken ze ook altijd de indruk dat ze je buurman kunnen zijn. Door de tragische daden die ze binnen enkele, vluchtige momenten begaan, zijn ze anders dan wij…”. In een bloedstollend hoofdstuk vertelt Raine over de hersenscans die hij maakte van 41 moordenaars in een gevangenis waar hij vier jaar werkte. Daarbij kwam aan het licht dat de prefrontale cortex, een controleorgaan voor in je hoofd dat zorgt dat je je emoties en gedrag in bedwang houdt, bij veel delinquenten slecht functioneerde. Behalve bij een charmante seriemoordenaar. Daardoor kun je moordenaars verdelen in reactieve, onbesuisde, impulsieve heethoofden en proactieve roofdieren die ijskoud en planmatig gaan voor wat ze willen hebben. Mannen die hun vrouwen mishandelen hebben een reactief-agressieve persoonlijkheid. Na een provocatie zullen ze er waarschijnlijk op los meppen. Raine denkt dat er bij huiselijk geweld meer aan de hand is dan feministen ons willen doen geloven: namelijk dat de patriarchale samenleving het prima vindt dat mannen hun fysieke kracht gebruiken om vrouwen binnen het huwelijk te overheersen. “… Waarom? Omdat de traditionele behandelingprogramma’s voor dit soort mannen, die zijn gebaseerd op feministisch perspectief, gewoon niet werken. We moeten neuro-biologische gezichtspunten aan deze programma’s toevoegen, als we dit totaal onaanvaardbare gedrag van mannen jegens vrouwen echt willen uitroeien…”. Bij gevoelloze moordenaars gaat het in de dieper gelegen kookpot van de hersenen echter wel weer veel heftiger aan toe dan ‘normaal’. Ook in andere gedeelten kunnen verstoringen zijn. De hippocampus is beslissend voor het leervermogen en geheugen, maar ook voor de angstregulering. Psychopaten zijn vaak onbevreesd. De anterieure cingulate cortex is belangrijk in verband met zelfreflectie. Sommige psychopaten begrijpen niet hoe hun daden anderen kunnen schaden: “… Er zijn gebieden in de hersenen van misdadigers, die cruciaal zijn voor morele oordelen, die niet goed lijken te functioneren…”. En even verder: “… Terwijl de amygdala, het zenuwcentrum van emotie, helder oplicht bij normale mensen als die geconfronteerd worden met emotionerende morele dilemma’s, geeft deze kaars nauwelijks licht bij sterk psychopathische personen…”. Raine haalt de ‘jolige’ Jane Toppan aan, een verpleegster die in zes jaar tijd, opgewekt ten minste 31 mensen vermoordde, wat haar een seksuele kick gaf. Jane’s gevoelens waren vrijwel afgestorven. Vandaar het pathologische zoeken naar extra prikkels.

Onverschrokken
“… Sommige mensen die op een bepaalde manier een moord begaan, noemen we ‘koelbloedige moordenaars’, zonder al te diep over die term na te denken. Maar stel dat deze omschrijving eerder letterlijk dan figuurlijk moet worden opgevat?...”. De scheidingswand tussen psychopaten en nationale helden is flinterdun: “… Diverse biologische, psychologische en sociale risicofactoren kunnen in elkaar grijpen en tot geweld of een zichzelf opofferend heroïsme leiden…”. Het blijkt dat een abnormaal lage hartslag in rust al op driejarige leeftijd kan voorspellen wie een predispositie voor psychopathie heeft. Een lage hartslag maakt je onverschrokken en is zelfs sterker met geweld verbonden dan een criminele ouder. Je kent geen angst. Een lage hartslag kan zo’n onaangenaam leeg en rusteloos gevoel geven dat iemand op zoek gaat naar prikkels en opwinding om zichzelf op te peppen. Raine komt met Miss Mauritius aanzetten als voorbeeld, maar ook met psychopaten die kicken op macht en heerschappij over anderen. Een verschil is dat psychopaten eigenlijk altijd te maken hebben gehad met verstoorde hechte banden in de kindertijd. Psychopaten zullen ook altijd anderen de schuld geven. Nog een biologische marker is de zweetproductie die gemeten kan worden en is gelieerd aan het geweten; het gevoel voor goed en kwaad. Je geweten wordt gevormd door het geheel van de klassiek geconditioneerde emotionele reacties. Daardoor is het ook verklaarbaar dat witteboordencriminaliteit, plagiaat, het illegaal kopiëren van software of het illegaal downloaden van muziek en films helemaal niet zo slecht aanvoelt. Daar zijn wij in onze kindertijd immers nooit voor gestraft…

Kaïnsteken
Een hoofdstuk gaat over hersenbeschadigingen. Raine vertelt over een vreedzame schizofreen die op een zeker moment de stem van God hoorde die hem opdroeg de wereld van prostituees te verlossen. Daarop reet hij de baarmoeder van dertien ‘zondige’ vrouwen open. Geestesziekten zijn een opmaat tot geweld. De schrijver gaat diep in op de verwaterde versie van schizofrenie in de vorm van schizotypie: rare geloofsvoorstellingen, paranoïde ideeën, vreemd gedrag, geen intieme vrienden, afgestompt gevoelsleven - symptomen die op zichzelf niet erg opvallen maar wel duidelijke risicofactoren zijn voor gewelddadig gedrag. Raine geeft voorbeelden van misdadigers met cystes in hun hersenen. Anderen liepen door ongelukken een beschadiging op aan de prefrontale cortex. Hij heeft het over psychopaten waarvan de linker en rechter hippocampus asymmetrisch zijn tengevolge van het alcoholgebruik van hun moeder tijdens de zwangerschap. Alcohol en sigaretten staan garant voor een gewelddadige carrière van een ongeboren kind: hoe meer, hoe agressiever. Zie verder het abnormale uiterlijk bij een foetaal syndroom. Een zware bevalling in combinatie met afwijzing van de moeder betekent bijna zeker een uiterst gewelddadig karakter. Zuurstofgebrek tijdens de geboorte voorspelt een gebrek een zelfbeheersing. Zwangerschapsvergiftiging heeft vaak te maken met een laag IQ. Een breuk in de moeder-kindrelatie wordt gelinkt aan liefdeloze psychopathie. Ook veelvuldig verhuizen in de kindertijd schijnt van invloed te zijn op een abnormale ontwikkeling van de hippocampus, die belangrijk is voor de angst- en agressieregulatie. Psychopaten hebben meestal een betere bedrading tussen de linker en rechterhersenhelft waardoor ze verbaal sterker zijn dan normaal. Pathologisch liegen en bedriegen vraagt dan ook een hoog IQ en gaat gepaard met een grotere witte hersenmassa dan normaal. De waarheid spreken is veel makkelijker, al liegen we allemaal. Constant. En dat is maar goed ook, want het maakt het samenleven een stuk aangenamer. We liegen vooral tijdens ons eerste afspraakje. Anders hadden we ons eerste kusje misschien wel nooit gehad. Ook al denken veel politieagenten, douaniers en psychologiestudenten dat ze leugenaars er zo uitpikken, feit is dat dat heel moeilijk is. Het enige wat je zou kunnen opmerken is dat leugenaars heel stil zitten omdat ze alle aandacht nodig hebben om te kunnen faken. Mensen met een verminderde prefrontale grijze massa zijn vaak levenslang antisociaal. Witteboordcrimenelen hebben op allerlei fronten in de hersenen meer volume en zijn daardoor vaak slimmer dan gewone mensen, maar het deel dat gevoelig is voor beloningen en dan vooral in geld, is ook bovenmatig ontwikkeld. Dat verklaart veel. Bestaat er zoiets als een ‘kaïnsteken’? Er zijn zeker vrijwel onzichtbare lichamelijke afwijkingen die duiden op een agressieve inslag omdat ze te maken hebben met een neurologisch mankement. Lombroso heeft deels gelijk. Bij topsporters, ADHD-ers en mensen met een tekort aan empathie is de ringvinger bijvoorbeeld vaak langer dan de wijsvinger. Lange ringvingers wijzen op een agressieve inslag en dat heeft weer te maken met veel testosteron.

All you need is love

Er bestaat een connectie tussen ondervoeding en asociaal gedrag. Door een tekort aan ijzer, zink, eiwit, vitamine B2 en omega-3 in ons voedsel komt een aantal van ons in de goot terecht. Zwangere vrouwen die in de hongerwinter giftige tulpenbollen aten kregen gewelddadige kinderen. Hoe hoger de visconsumptie hoe minder moorden. Visolie, rijk aan omega-3, maakt namelijk opvallend sociaal. Omega-3 versterkt de structuur en functies van het brein. Een lage zink-koperverhouding in het bloed maakt agressief. IJzer en tryptofaantekort zorgen voor een afname van positieve emoties. De remedie: veel spinazie eten want dat zit vol tryptofaan. Junkfood leidt tot een lage bloedsuikerspiegel en dat verhoogt weer de agressie. Kinderen die veel snoep eten zijn als volwassenen drie keer agressiever dan normaal. De hoeveelheid lood in het milieu is inherent aan de geweldscijfers. Lood vergiftigt de hersenen waardoor ze krimpen. Zware metalen als cadmium en mangaan zijn een aanslag op ons brein. Lassers zeggen soms letterlijk dat ze gek worden van dampen. Verstedelijking en werkloosheid leiden niet tot hogere moordcijfers. Armoede en een grote inkomensongelijkheid doen dat wel. Samenlevingen die meer in geld dan in liefde geloven staan inherent aan meer misdaad: all you need is love. Het ontbreken van moederliefde heeft alles te maken met geweld. Verwaarlozing zorgt dat je genen veranderen: ‘epigenetica’. De stressfactor in de buurt waar je opgroeit heeft alles te maken met cognitieve achteruitgang. Door het meemaken van een moord presteer je slechter op school. Maar we weten dat een positief gezinsleven een kind tegen antisociaal gedrag kan beschermen, ook al leeft hij in een gemeenschap waar veel geweld heerst. Raine gaat diep door over de interactie tussen biologische en sociale factoren. Een cocktail van slechte biologische en slechte sociale omstandigheden zorgen voor het ontstaan van de meest extreme misdadigers: “…Hoe je het ook wendt of keert, onderzoeken tonen aan dat een interactie van biologische en sociale factoren veel verderfelijker kan zijn dan elke factor op zich…”.

Genezing

Biologie is geen noodlot. Er zijn allerlei manieren om misdaad te genezen. Raine haalt een onvoorstelbaar resultaat aan van een jongen die in een biofeedback-kliniek zijn onderprikkelde, onvolwassen cortex opnieuw herschiep en trainde door middel van een Pac-Man-computerspelletje. Tijdens een experiment werden een groep zwangere vrouwen uit de lagere sociale klassen intensief begeleid door verpleegkundigen die hen adviseerden op het gebied van roken, drinken, goede voeding en de sociale, emotionele en fysieke behoeften van hun baby’s. Vergeleken met een controlegroep scheelde dat meer dan 50 procent aan arrestaties in het latere leven van de kinderen. Een ander experiment begeleidde een groep driejarigen in zake goede voeding, cognitieve stimulering en fysieke training, door ze bijvoorbeeld iedere dag twee uur buiten te laten spelen. Ook dit preventieprogramma liet een significante afname van gedragsproblemen en hyperactiviteit zien vergeleken bij de ‘normale’ groep. Raine behandelt het controversiële onderwerp fysische/chemische castratie bij pedofielen en zedendelinquenten die deze prijs soms heel graag willen betalen voor zielsrust. Zo leuk is het niet om weg te rotten in de gevangenis terwijl je voortdurend belaagd wordt door anderen omdat je nu eenmaal helemaal onderaan in de pikorde van de broeders in het kwaad staat. Raine: “… Het is een bittere pil voor veel criminologen en psychologen, maar medicatie werkt bij het controleren en reguleren van agressie bij kinderen en volwassenen…”. En vaak ook nog eens een stuk beter dan gedragstherapie. Uit studies blijkt dat het toedienen van omega-3 en multivitaminen aan gevangenispopulaties het aantal geweldsmisdrijven soms wel met 34 procent deed afnemen. Verder maken meditatietechnieken als mindfulness je niet alleen rustiger en positiever, ze blijken ook nog eens je breinstructuur wezenlijk te veranderen.

Meedenken
De sociale omgeving heeft een vergaand ‘biosociaal’ effect op de hersenen. Kun je de voorafgaande geschiedenis van criminelen ontkennen die hen op het neerwaartse pad naar geweld heeft gestuurd? Een en ander noopt ons na te denken over de vrijheid van onze wil. Zijn wij enkel het product van onze genen en onze omgeving? Zijn wij machines die geloven in onze vrije wil? Raine neemt een middenpositie in. Op een schaal van 1 tot 100 zitten wij willicht allemaal ergens tussen vrij en onvrij in. Raine vraagt zich af of wij zijn geprogrammeerd voor vergelding: “… Als we psychopaten gaan vergeven, dan zouden we door hen onder de voet worden gelopen…”. In hoeverre kun je iemand verantwoordelijk stellen voor zijn daden? Wat is recht? Moeten we geweld zien en behandelen als ‘ziekte’? Raine werkt op het eind van zijn boek een stel toekomstscenario’s uit. Als criminaliteit een ziekte is kunnen we dan daarop testen zoals we tegenwoordig bevolkingsonderzoek doen naar borst- en baarmoederhalskanker? Moet er meer educatie op school komen? Moet er een nationaal testprogramma komen voor schoolkinderen met betrekking op een eventuele criminele inslag? En wat doe je dan met de ‘rotte appels’? Geef je je kind op voor een ‘interne behandeling’? Wat gebeurt er als je dat niet doet en het gaat mis? En als een kind in de rode zone zit, hoe zit het dan met de biologische vader? Niemand kan een kind zo kwetsen als ouders en 80 procent van kindermishandeling wordt door ouders begaan. Misschien zouden mensen een vergunning moeten krijgen voor het op de wereld zetten van kinderen? En wat te denken van een verplicht examen ouderschap? Wat zouden dan de sancties moeten zijn op illegaal ouderschap? Big Brother is watching you. Feit is dat er overal steeds meer veiligheidsmaatregelen worden genomen. Raine doet een klemmend beroep op de lezer mee te denken.

Adrian Raine in “Gesprek op 24” – VPRO 09-09-2013: zie hier

Uitgave: Balans – 2013, vertaling Gerrit Jan Zwier, 440 blz., ISBN 978 946 003 635 4, € 7,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 6 juni 2018

In koelen bloede – Truman Capote


Ik vind het ontzettend leuk om aan de hand van welke literatuurgeschiedenis dan ook oude boeken te lezen. Het is verrassend wat je soms tegen komt. Onlangs stuitte ik op een stel tweedehands geschriften van de christelijke filosoof en theoloog Francis A. Schaeffer (1912-1984). Je zou hem kunnen omschrijven als calvinist, maar hij ging niet zover dat hij de mens als ‘alleen maar geneigd tot alle kwaad’ (zie mijn vorige blog) beschouwde. De mens is gemaakt naar het beeld van God, en dat is te merken aan zijn vermogen tot liefhebben. Schaeffer stond midden in de jaren zestig, dus zijn werk is inmiddels nogal gedateerd. Hij leerde gelovigen als geen ander om na te denken. Wat mij opviel is dat hij midden vorige eeuw al opperde dat het ouderwets is de mens als een diersoort te zien, de moderne tijd definieert de mens eerder als een machine. En hoe goed dat aansluit bij wat Antoine Bodar zegt in “Droef gemoed” over dat inmiddels niet alleen het christendom, maar ook het humanisme aan het verdwijnen is. Als Ratzinger schrijft dat ‘een maatschappij die niet openstaat voor het transcendente een grauwe wereld wordt zonder viering van het leven’ waarin ‘feitelijk niets gebeurt, omdat men simpel niet meer doet dan zichzelf herhalen’, klopt dat ook helemaal met deze visie. Een machine repeteert alleen maar en kan stuk gaan. Zonder reparatie kun je er niets meer mee: klaar met leven. Een en ander is ook interessant in het licht van waar de tegenwoordige transhumanisten mee bezig zijn: de ontwikkeling van de mens naar cyborg. Een ander punt is dat een machine geen goed of kwaad kent. Vandaag zijn de Spannende Boeken Weken ingegaan. In het eerste faction-boek, één van de vroegste voorbeelden van New Journalism; Truman Capote’s bloedstollende en waargebeurde misdaadverhaal “In koelen bloede” (1965), komt geen moraal te pas. Capote verdiepte zich zes jaar lang in een gruwelijke moord op vrijwel een heel gezin in Kansas. Hij werd hierin bijgestaan door een assistente, zijn vroegere buurmeisje en wereldberoemde schrijfster Nelle Harper Lee (“To Kill a Mockingbird” - 1960, waarin een waarheidsgetrouw portret van Capote als kleine jongen voorkomt). Hij interviewde alle betrokkenen en begeleidde ten slotte de moordenaars op hun laatste gang naar de galg. De publicatie was een sensatie. De openlijk homoseksuele Truman Sreckfus Persons werd op 30 september 1924 in New Orleans geboren en stierf op 25 augustus 1984 in Los Angeles aan de gevolgen van drank en drugs. Schaeffer: “… Een van de dingen die bijna alle recensenten opviel in Capote’s boek, was dat er geen moreel oordeel in geveld wordt. Het geeft eenvoudig weer - ‘hij pakte het moordwapen vast en deed het volgende’ - precies hetzelfde wat een computer, aangesloten op een camera, erover zou kunnen meedelen…. ” (“Ware wijsheid. Bijbelse analyse van het moderne denken”. Oorspronkelijke titel: “Escape from Reason” - 1968).

Geen domme ventjes

Capote begint zijn verhaal met het omstandig voorstellen van de mensen die een rol zullen gaan spelen in zijn verhaal. Het gezin Clutter, waarvan de jongste twee kinderen nog thuis wonen. De zestienjarige Nancy, in alle opzichten de volmaakte dochter - maar desondanks ‘zonder verbeelding’ - jawel, en haar één jaar jongere broer Kenyon. De ziekelijke, aan depressies lijdende moeder die altijd op bed ligt. En de sterke, rechtschapen vader, farmrancher op de hoge tarwevelden van westelijk Kansas nabij het dorpje Holcomb, een eenzame streek en daardoor ‘de rimboe’ genaamd. “… Hij was een ‘verenigingsman’. Een ‘geboren leider’; zij was dat niet en staakte haar pogingen ertoe. En zo, langs paden die door tedere aandacht, door volstrekte trouw afgebakend waren, begonnen ze elk hun half gescheiden weg te gaan – hij een publieke weg vol bevredigende prestaties en zij een privé-weggetje dat ten slotte in ziekenhuisgangen uitmondde…”. Het gaat om een strenge maar geliefde methodistenfamilie waar niet gerookt of gedronken wordt. Aangezien Nancy een rooms-katholiek vriendje heeft, vermaant haar vader haar in haar laatste nacht dat ze het uit moet maken, want ‘twee geloven op één kussen …’. Verder heb je het vriendenpaar Perry en Dick, die elkaar kennen uit de gevangenis, en hun oude zwarte chevrolet nog eens goed nakijken voor ze een eind zullen gaan rijden om ‘de slag van hun leven te slaan’. Het opvallendste gegeven is dat Perry’s onderlichaam onderontwikkeld is: hij heeft hele korte benen en kindervoetjes. Hij droomt van goud zoeken en naar verloren schatten duiken. Toen de halfindiaanse Perry in de gevangenis een onwaar verhaal ophing over dat hij ‘voor de rotgein’ een neger zou hebben doodgeslagen raakte Dick ervan overtuigd dat Perry ‘een geboren moordenaar’ was, “… goed bij zijn verstand, maar gewetenloos, in staat om, met of zonder motief, in volstrekt koelen bloede dodelijke klappen uit te delen. Dicks theorie was dat een dergelijke gave onder zijn supervisie profijtelijk uitgebuit kon worden…”. Dus besloot hij met hem aan te pappen. Opmerkelijk is dat beiden geen domme ventjes zijn. Dick heeft een I.Q. van 130; gewoon is 90 – 110.

Normaal?
Een vriendin van Nancy die op zondagmorgen altijd met de Clutters meerijdt naar de kerk is de eerste die ontdekt dat er wat mis is in het huis van de familie. De zaak komt onder de hoede van rechercheur Al Dewey. Over de impact van het gebeuren: “… Dinsdagochtend vroeg, bij het krieken van de dag, wisten een wagen vol fazantenjagers uit Colorado - vreemdelingen, onbekend met de plaatselijke ramp –, niet wat ze zagen toen ze over de velden reden en door Holcomb kwamen, en in de kamers mensen met al hun kleren aan, hele gezinnen zelfs, die de hele nacht hadden opgezeten, klaarwakker, op hun hoede, luisterend. Waar waren ze bang voor? ‘Het kan weer gebeuren.’ Dat was, met varianten, gewoonlijk het antwoord…”. De meesten waren ervan overtuigd dat de dader of daders onder hun midden moest worden gezocht. De fragmenten met betrekking op daders en slachtoffers wisselen continu. Perry en Dick worden na hun vergrijp minutieus gevolgd. Allebei hebben ze een ongeluk gehad. Daardoor heeft Perry constant pijn in zijn gehavende benen en eet hij asperines als snoepjes. Dick lijdt aan migraine. Hij laat geen kans voorbijgaan om straathonden dood te rijden. Zijn vader zal later verkondigen dat hij na het ongeluk ‘veranderd’ is. “… Hij was nooit zonder jaloezie; de Vijand was iedereen die iemand was die hij wilde zijn of die iets bezat dat hij wilde hebben…”. En hij valt op kleine meisjes, waarvoor hij zich ‘eerlijk schaamt’. Perry blijkt te zijn opgevoed door nonnen -‘kloostervlooien’ - in inrichtingen waar hij vreselijk werd geslagen omdat hij in bed plaste. Daar ontwikkelde hij een steeds terugkerende droom waarin een grote, gele papegaai hem redt uit doodsnood en naar een soort Luilekkerland vliegt waar hij kan eten wat hij wil. Het tweetal laat een spoor van ongedekte cheques achter zich, waar ze allerlei artikelen voor kopen die ze weer verpatsen in pandjeshuizen, tot ze over de grens verdwijnen naar Mexico. Perry heeft last van ‘mystiek-morele angsten’: hij kan niet geloven dat je vier moorden kunt plegen en er toch tussen uit draait. Dick voelt wroeging richting zijn doodgoeie ouders en zijn drie zoontjes die hij misschien nooit meer zal zien. Perry blijft tot ergernis van Dick terugkomen op hun daad. Dick vindt de intuïtieve, bijgelovige Perry af en toe ‘een doodgriezelige jongen’. Perry diende onder andere in de Koreaanse oorlog. Had hij PTSS? Hij huilt en bedwatert niet alleen in zijn slaap, maar Dick heeft hem ook “… uren op zijn duim zien zitten zuigen boven die stomme nepblaadjes over schatgraverij…”. Perry kan in een mum van tijd uitbarsten in razernij. Na een schrikwekkende laatste ruzie waarbij rijzwepen en kokend water en petroleumlampen als wapens werden gebruikt gingen zijn ouders uit elkaar. Zijn alcoholische moeder stikte in haar eigen braaksel. Zijn vrijbuiter van een vader verdient zijn brood onder andere als jager in Alaska. Een zus pleegde zelfmoord. Zijn ziekelijk jaloerse broer dreef eerst zijn vrouw tot zelfmoord en maakte een dag later zichzelf van kant. Geen wonder dat Perry zich afvraagt of ze wel ‘normaal’ zijn.

Toeval
De recherche staat voor een raadsel. Op twee zoolafdrukken na zijn er geen sporen in deze zaak. Uiteindelijk worden Dick en Perry verlinkt door een bajesklant die ooit een verhaal ophing over dat hij voor een stinkend rijke Mr. Clutter had gewerkt. Of laatstgenoemde een brandkast had. Hij dacht van wel. Een gefascineerde Dick liet zich ontvallen dat hij die Mr. Clutter op een goeie dag zou overvallen. De bajesklant schonk er geen aandacht aan; er werden zo veel overmoedige plannen gesmeed om hem heen. Tot hij op de radio hoort over de viervoudige moord en de beloning die is uitgeloofd. Ondertussen komen Dick en Perry er al gauw achter dat reguliere baantjes in Mexico niet lonen. Ze liften terug als ze hun geld hebben verbrast. Een handelsreiziger ontkomt zonder het te weten enkel aan hun moordplannen omdat er onderweg toevallig nóg een lifter opduikt die hij meeneemt. Uiteindelijk worden ze getraceerd en opgepakt in Las Vegas. En dat is maar goed ook, want rechercheur Dewey is ondertussen zo door de zaak geobsedeerd dat hij er over droomt, steeds magerder wordt en zo’n zestig sigaretten per dag rookt. Bladzijden lang doet Capote omstandig verslag van de bekentenis die Perry aflegt tijdens de autorit naar het stadje Garden City, nabij Holcomb: “… De misdaad was, psychologisch gezien, een toevalligheid, in feite een onpersoonlijk gebeuren; de slachtoffers hadden evengoed door de bliksem getroffen kunnen zijn. Met dit grote verschil: ze hadden langdurig in doodsangst gezeten, ze hadden geleden. En Dewey kon hun lijden niet vergeten. Niettemin was het hem mogelijk zonder wrok naar de man naast hem te kijken, zelfs tot op zekere hoogte medelijden met hem te hebben – want het leven van Perry Smith was niet over rozen gegaan, maar een erbarmelijke, povere en eenzame gang geweest van de ene zinsbegoocheling naar de andere. Toch ging Dewey’s meegevoel niet zo diep dat er plaats was voor vergiffenis of genade. Hij hoopte Perry en zijn maat te zien hangen – met de ruggen tegen elkaar. Duntz vraagt aan Smith: ‘Hoeveel geld hadden jullie nou al met al bij de Clutters buitgemaakt?’ ‘Tussen de veertig en de vijftig dollar.’…”.

We haten de hele wereld
Het huis van bewaring bevat de dienstwoning van een hulpsheriff. Het heeft vijf cellen voor mannen, plus een vrouwencel in een aanbouw naast de keuken van het dienstdoende echtpaar. Zodoende kan de vrouw des huizes 'gezellig' met een eventuele arrestant praten: “… Het zijn meestal vrouwen waar je eigenlijk mee te doen moet hebben. Er zit altijd armoede achter – het ouwe liedje…”. Perry komt daar terecht omdat de sheriff de jongens tot het proces apart wil houden. De vrouw raakt erg gehecht aan hem. Beiden worden veroordeeld tot de galg. Ze vertrekken naar de dodencellen in Lansing waar nog drie moordenaars zitten. Capote beschrijft deze misdadigers nauwkeurig. Onder andere een kolossale, bijziende, briljante, achttienjarige, maagdelijke student biologie. Een teruggetrokken en zachtaardig figuur die regelmatig naar de kerk ging. Toch schoot hij meedogenloos zijn ouders en zusje dood, toen hij geld nodig had omdat hij de beest wilde gaan uithangen. Hij leest vijftien tot twintig boeken per week. Capote voegt er allerlei psychiatrische rapporten en psychologische verslagen aan toe. Vaak zijn de daders in hun jeugd blootgesteld aan hevige prikkels die ze niet kunnen verwerken en/of ernstige affectieve verwaarlozing, waardoor er stoornissen ontstaan in het gevoelsleven. Ook hier weer de opvallende vergelijking - als je er eenmaal op let - met een machine: “… De potentiële hang naar moord kan worden geactiveerd, vooral indien er op dat moment sprake is van onevenwichtigheid, wanneer het slachtoffer in spe onbewust gezien wordt als een sleutelfiguur in een bepaalde traumatische constellatie uit het verleden. Het gedrag, of desnoods louter de aanwezigheid van deze figuur zet het labiele evenwicht van krachten onder spanning, leidend tot een plotselinge hevige uitlaat van gewelddadigheid, niet ongelijk aan de ontploffing die plaatsvindt als een slaghoedje een lading dynamiet ontsteekt…”. Opvallend is dat geen van de moordenaars ook maar een greintje berouw heeft. Over twee jonge, knappe soldaten - waarschijnlijk de reden dat er veel vrouwelijke tieners tijdens hun proces aanwezig waren – die een moordtocht achter de rug hadden: “… ‘Waarom,’ vraagt de interviewer, ‘waarom hebt u het gedaan?’ En York antwoordt met een zelfvoldane glimlach: ‘We haten de hele wereld.’…”. Na meer dan tweeduizend dagen, de executies zijn drie keer uitgesteld, worden Dick en Perry even na middernacht opgehangen, op woensdag 14 april 1965.

Over Truman Capote en zijn boek is een prachtige film gemaakt: zie hier

Uitgave: Rainbow – 2014, vertaling Thérèse Cornips, 365 blz., ISBN 978 904 171 144 1, € 8,00
Rechtstreeks bestellen: klik hier