Menu

woensdag 6 juni 2018

In koelen bloede – Truman Capote


Ik vind het ontzettend leuk om aan de hand van welke literatuurgeschiedenis dan ook oude boeken te lezen. Het is verrassend wat je soms tegen komt. Onlangs stuitte ik op een stel tweedehands geschriften van de christelijke filosoof en theoloog Francis A. Schaeffer (1912-1984). Je zou hem kunnen omschrijven als calvinist, maar hij ging niet zover dat hij de mens als ‘alleen maar geneigd tot alle kwaad’ (zie mijn vorige blog) beschouwde. De mens is gemaakt naar het beeld van God, en dat is te merken aan zijn vermogen tot liefhebben. Schaeffer stond midden in de jaren zestig, dus zijn werk is inmiddels nogal gedateerd. Hij leerde gelovigen als geen ander om na te denken. Wat mij opviel is dat hij midden vorige eeuw al opperde dat het ouderwets is de mens als een diersoort te zien, de moderne tijd definieert de mens eerder als een machine. En hoe goed dat aansluit bij wat Antoine Bodar zegt in “Droef gemoed” over dat inmiddels niet alleen het christendom, maar ook het humanisme aan het verdwijnen is. Als Ratzinger schrijft dat ‘een maatschappij die niet openstaat voor het transcendente een grauwe wereld wordt zonder viering van het leven’ waarin ‘feitelijk niets gebeurt, omdat men simpel niet meer doet dan zichzelf herhalen’, klopt dat ook helemaal met deze visie. Een machine repeteert alleen maar en kan stuk gaan. Zonder reparatie kun je er niets meer mee: klaar met leven. Een en ander is ook interessant in het licht van waar de tegenwoordige transhumanisten mee bezig zijn: de ontwikkeling van de mens naar cyborg. Een ander punt is dat een machine geen goed of kwaad kent. Vandaag zijn de Spannende Boeken Weken ingegaan. In het eerste faction-boek, één van de vroegste voorbeelden van New Journalism; Truman Capote’s bloedstollende en waargebeurde misdaadverhaal “In koelen bloede” (1965), komt geen moraal te pas. Capote verdiepte zich zes jaar lang in een gruwelijke moord op vrijwel een heel gezin in Kansas. Hij werd hierin bijgestaan door een assistente, zijn vroegere buurmeisje en wereldberoemde schrijfster Nelle Harper Lee (“To Kill a Mockingbird” - 1960, waarin een waarheidsgetrouw portret van Capote als kleine jongen voorkomt). Hij interviewde alle betrokkenen en begeleidde ten slotte de moordenaars op hun laatste gang naar de galg. De publicatie was een sensatie. De openlijk homoseksuele Truman Sreckfus Persons werd op 30 september 1924 in New Orleans geboren en stierf op 25 augustus 1984 in Los Angeles aan de gevolgen van drank en drugs. Schaeffer: “… Een van de dingen die bijna alle recensenten opviel in Capote’s boek, was dat er geen moreel oordeel in geveld wordt. Het geeft eenvoudig weer - ‘hij pakte het moordwapen vast en deed het volgende’ - precies hetzelfde wat een computer, aangesloten op een camera, erover zou kunnen meedelen…. ” (“Ware wijsheid. Bijbelse analyse van het moderne denken”. Oorspronkelijke titel: “Escape from Reason” - 1968).

Geen domme ventjes

Capote begint zijn verhaal met het omstandig voorstellen van de mensen die een rol zullen gaan spelen in zijn verhaal. Het gezin Clutter, waarvan de jongste twee kinderen nog thuis wonen. De zestienjarige Nancy, in alle opzichten de volmaakte dochter - maar desondanks ‘zonder verbeelding’ - jawel, en haar één jaar jongere broer Kenyon. De ziekelijke, aan depressies lijdende moeder die altijd op bed ligt. En de sterke, rechtschapen vader, farmrancher op de hoge tarwevelden van westelijk Kansas nabij het dorpje Holcomb, een eenzame streek en daardoor ‘de rimboe’ genaamd. “… Hij was een ‘verenigingsman’. Een ‘geboren leider’; zij was dat niet en staakte haar pogingen ertoe. En zo, langs paden die door tedere aandacht, door volstrekte trouw afgebakend waren, begonnen ze elk hun half gescheiden weg te gaan – hij een publieke weg vol bevredigende prestaties en zij een privé-weggetje dat ten slotte in ziekenhuisgangen uitmondde…”. Het gaat om een strenge maar geliefde methodistenfamilie waar niet gerookt of gedronken wordt. Aangezien Nancy een rooms-katholiek vriendje heeft, vermaant haar vader haar in haar laatste nacht dat ze het uit moet maken, want ‘twee geloven op één kussen …’. Verder heb je het vriendenpaar Perry en Dick, die elkaar kennen uit de gevangenis, en hun oude zwarte chevrolet nog eens goed nakijken voor ze een eind zullen gaan rijden om ‘de slag van hun leven te slaan’. Het opvallendste gegeven is dat Perry’s onderlichaam onderontwikkeld is: hij heeft hele korte benen en kindervoetjes. Hij droomt van goud zoeken en naar verloren schatten duiken. Toen de halfindiaanse Perry in de gevangenis een onwaar verhaal ophing over dat hij ‘voor de rotgein’ een neger zou hebben doodgeslagen raakte Dick ervan overtuigd dat Perry ‘een geboren moordenaar’ was, “… goed bij zijn verstand, maar gewetenloos, in staat om, met of zonder motief, in volstrekt koelen bloede dodelijke klappen uit te delen. Dicks theorie was dat een dergelijke gave onder zijn supervisie profijtelijk uitgebuit kon worden…”. Dus besloot hij met hem aan te pappen. Opmerkelijk is dat beiden geen domme ventjes zijn. Dick heeft een I.Q. van 130; gewoon is 90 – 110.

Normaal?
Een vriendin van Nancy die op zondagmorgen altijd met de Clutters meerijdt naar de kerk is de eerste die ontdekt dat er wat mis is in het huis van de familie. De zaak komt onder de hoede van rechercheur Al Dewey. Over de impact van het gebeuren: “… Dinsdagochtend vroeg, bij het krieken van de dag, wisten een wagen vol fazantenjagers uit Colorado - vreemdelingen, onbekend met de plaatselijke ramp –, niet wat ze zagen toen ze over de velden reden en door Holcomb kwamen, en in de kamers mensen met al hun kleren aan, hele gezinnen zelfs, die de hele nacht hadden opgezeten, klaarwakker, op hun hoede, luisterend. Waar waren ze bang voor? ‘Het kan weer gebeuren.’ Dat was, met varianten, gewoonlijk het antwoord…”. De meesten waren ervan overtuigd dat de dader of daders onder hun midden moest worden gezocht. De fragmenten met betrekking op daders en slachtoffers wisselen continu. Perry en Dick worden na hun vergrijp minutieus gevolgd. Allebei hebben ze een ongeluk gehad. Daardoor heeft Perry constant pijn in zijn gehavende benen en eet hij asperines als snoepjes. Dick lijdt aan migraine. Hij laat geen kans voorbijgaan om straathonden dood te rijden. Zijn vader zal later verkondigen dat hij na het ongeluk ‘veranderd’ is. “… Hij was nooit zonder jaloezie; de Vijand was iedereen die iemand was die hij wilde zijn of die iets bezat dat hij wilde hebben…”. En hij valt op kleine meisjes, waarvoor hij zich ‘eerlijk schaamt’. Perry blijkt te zijn opgevoed door nonnen -‘kloostervlooien’ - in inrichtingen waar hij vreselijk werd geslagen omdat hij in bed plaste. Daar ontwikkelde hij een steeds terugkerende droom waarin een grote, gele papegaai hem redt uit doodsnood en naar een soort Luilekkerland vliegt waar hij kan eten wat hij wil. Het tweetal laat een spoor van ongedekte cheques achter zich, waar ze allerlei artikelen voor kopen die ze weer verpatsen in pandjeshuizen, tot ze over de grens verdwijnen naar Mexico. Perry heeft last van ‘mystiek-morele angsten’: hij kan niet geloven dat je vier moorden kunt plegen en er toch tussen uit draait. Dick voelt wroeging richting zijn doodgoeie ouders en zijn drie zoontjes die hij misschien nooit meer zal zien. Perry blijft tot ergernis van Dick terugkomen op hun daad. Dick vindt de intuïtieve, bijgelovige Perry af en toe ‘een doodgriezelige jongen’. Perry diende onder andere in de Koreaanse oorlog. Had hij PTSS? Hij huilt en bedwatert niet alleen in zijn slaap, maar Dick heeft hem ook “… uren op zijn duim zien zitten zuigen boven die stomme nepblaadjes over schatgraverij…”. Perry kan in een mum van tijd uitbarsten in razernij. Na een schrikwekkende laatste ruzie waarbij rijzwepen en kokend water en petroleumlampen als wapens werden gebruikt gingen zijn ouders uit elkaar. Zijn alcoholische moeder stikte in haar eigen braaksel. Zijn vrijbuiter van een vader verdient zijn brood onder andere als jager in Alaska. Een zus pleegde zelfmoord. Zijn ziekelijk jaloerse broer dreef eerst zijn vrouw tot zelfmoord en maakte een dag later zichzelf van kant. Geen wonder dat Perry zich afvraagt of ze wel ‘normaal’ zijn.

Toeval
De recherche staat voor een raadsel. Op twee zoolafdrukken na zijn er geen sporen in deze zaak. Uiteindelijk worden Dick en Perry verlinkt door een bajesklant die ooit een verhaal ophing over dat hij voor een stinkend rijke Mr. Clutter had gewerkt. Of laatstgenoemde een brandkast had. Hij dacht van wel. Een gefascineerde Dick liet zich ontvallen dat hij die Mr. Clutter op een goeie dag zou overvallen. De bajesklant schonk er geen aandacht aan; er werden zo veel overmoedige plannen gesmeed om hem heen. Tot hij op de radio hoort over de viervoudige moord en de beloning die is uitgeloofd. Ondertussen komen Dick en Perry er al gauw achter dat reguliere baantjes in Mexico niet lonen. Ze liften terug als ze hun geld hebben verbrast. Een handelsreiziger ontkomt zonder het te weten enkel aan hun moordplannen omdat er onderweg toevallig nóg een lifter opduikt die hij meeneemt. Uiteindelijk worden ze getraceerd en opgepakt in Las Vegas. En dat is maar goed ook, want rechercheur Dewey is ondertussen zo door de zaak geobsedeerd dat hij er over droomt, steeds magerder wordt en zo’n zestig sigaretten per dag rookt. Bladzijden lang doet Capote omstandig verslag van de bekentenis die Perry aflegt tijdens de autorit naar het stadje Garden City, nabij Holcomb: “… De misdaad was, psychologisch gezien, een toevalligheid, in feite een onpersoonlijk gebeuren; de slachtoffers hadden evengoed door de bliksem getroffen kunnen zijn. Met dit grote verschil: ze hadden langdurig in doodsangst gezeten, ze hadden geleden. En Dewey kon hun lijden niet vergeten. Niettemin was het hem mogelijk zonder wrok naar de man naast hem te kijken, zelfs tot op zekere hoogte medelijden met hem te hebben – want het leven van Perry Smith was niet over rozen gegaan, maar een erbarmelijke, povere en eenzame gang geweest van de ene zinsbegoocheling naar de andere. Toch ging Dewey’s meegevoel niet zo diep dat er plaats was voor vergiffenis of genade. Hij hoopte Perry en zijn maat te zien hangen – met de ruggen tegen elkaar. Duntz vraagt aan Smith: ‘Hoeveel geld hadden jullie nou al met al bij de Clutters buitgemaakt?’ ‘Tussen de veertig en de vijftig dollar.’…”.

We haten de hele wereld
Het huis van bewaring bevat de dienstwoning van een hulpsheriff. Het heeft vijf cellen voor mannen, plus een vrouwencel in een aanbouw naast de keuken van het dienstdoende echtpaar. Zodoende kan de vrouw des huizes 'gezellig' met een eventuele arrestant praten: “… Het zijn meestal vrouwen waar je eigenlijk mee te doen moet hebben. Er zit altijd armoede achter – het ouwe liedje…”. Perry komt daar terecht omdat de sheriff de jongens tot het proces apart wil houden. De vrouw raakt erg gehecht aan hem. Beiden worden veroordeeld tot de galg. Ze vertrekken naar de dodencellen in Lansing waar nog drie moordenaars zitten. Capote beschrijft deze misdadigers nauwkeurig. Onder andere een kolossale, bijziende, briljante, achttienjarige, maagdelijke student biologie. Een teruggetrokken en zachtaardig figuur die regelmatig naar de kerk ging. Toch schoot hij meedogenloos zijn ouders en zusje dood, toen hij geld nodig had omdat hij de beest wilde gaan uithangen. Hij leest vijftien tot twintig boeken per week. Capote voegt er allerlei psychiatrische rapporten en psychologische verslagen aan toe. Vaak zijn de daders in hun jeugd blootgesteld aan hevige prikkels die ze niet kunnen verwerken en/of ernstige affectieve verwaarlozing, waardoor er stoornissen ontstaan in het gevoelsleven. Ook hier weer de opvallende vergelijking - als je er eenmaal op let - met een machine: “… De potentiële hang naar moord kan worden geactiveerd, vooral indien er op dat moment sprake is van onevenwichtigheid, wanneer het slachtoffer in spe onbewust gezien wordt als een sleutelfiguur in een bepaalde traumatische constellatie uit het verleden. Het gedrag, of desnoods louter de aanwezigheid van deze figuur zet het labiele evenwicht van krachten onder spanning, leidend tot een plotselinge hevige uitlaat van gewelddadigheid, niet ongelijk aan de ontploffing die plaatsvindt als een slaghoedje een lading dynamiet ontsteekt…”. Opvallend is dat geen van de moordenaars ook maar een greintje berouw heeft. Over twee jonge, knappe soldaten - waarschijnlijk de reden dat er veel vrouwelijke tieners tijdens hun proces aanwezig waren – die een moordtocht achter de rug hadden: “… ‘Waarom,’ vraagt de interviewer, ‘waarom hebt u het gedaan?’ En York antwoordt met een zelfvoldane glimlach: ‘We haten de hele wereld.’…”. Na meer dan tweeduizend dagen, de executies zijn drie keer uitgesteld, worden Dick en Perry even na middernacht opgehangen, op woensdag 14 april 1965.

Over Truman Capote en zijn boek is een prachtige film gemaakt: zie hier

Uitgave: Rainbow – 2014, vertaling Thérèse Cornips, 365 blz., ISBN 978 904 171 144 1, € 8,00
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten