Menu

zondag 15 april 2018

De erfenis van Adriaan – Johan Lock


“… ‘Alles gaat over seks,’ zei Oscar Wilde, ‘behalve seks zelf, dat draait om macht.’…”

“De erfenis van Adriaan” is een op ware feiten gebaseerd, luchtig geschreven metoo-verhaal, over een pinkstergemeente in Rotterdam waarbinnen de auteur zelf is opgegroeid. En over het alpha-mannetje op de apenrots aldaar: dominant en sociaal bijzonder intelligent. We zijn de laatste tijd doodgegooid met berichten over leiders die in hun almacht denken dat ze zo’n beetje alles kunnen maken. Johan Lock (1962, studeerde Nederlandse taal- en letterkunde) stelt dat de voorganger die hij in zijn boek aan de kaak stelt evengoed van onschatbare waarde had kunnen zijn in een politieke partij dan wel een criminele organisatie. Het is de kerk geworden. Evangelisch-charismatische groepen blijken bijzonder vatbaar voor machtsmisbruik. Zelfs zo erg dat er een speciaal platform in het leven is geroepen om manipulatie binnen christelijke kring te melden: zie hier. Religieuze kopstukken worden vaak gezien als mensen die een speciaal lijntje met God hebben. Wie ben jij dan, als gewone sterveling, om daar wat van te vinden? Niet zelden gaat zo iemand op de stoel van God zitten, of wordt daar door zijn onderdanen op geplaatst, want het is natuurlijk nog altijd een waarheid als een koe wat Arthur Japin in zijn magistrale roman "De overgave" een rondtrekkende baptistische preektijger in de mond legt: “… Ik kan het laten donderen, weet u, als ik wil. Dat is de macht die mensen je geven, alleen doordat ze mij op het spreekgestoelte zetten en zelf gaan zitten luisteren. Je kunt ze met je woorden laten sidderen, maar alleen wanneer zij dat zelf graag willen…”.

Blij, blij, mijn hartje is zo blij

Een opmerking over het al dan niet bestaan van God, door zijn oudste zoon tijdens een vakantie, triggert de schrijver - alias Laurens - terug te blikken op de rol van God in zijn opvoeding. Op een ontroerende manier beschrijft hij zijn ontwakende vadergevoelens na de geboorte van die zoon: “… Toen ik je voor het eerst zag, tussen bloed, slijm en lakens, wist ik dat jouw geluk voortaan belangrijker was dan het mijne. Ik heb het niet over een goed voornemen. Het was een overtuiging die bezit van mij nam. Tegelijk ontwaakte in mijn jonge vaderbrein het besef van de onevenwichtige machtsverhouding tussen ons. Ik kon je beschermen en voeden, ik kon het net zo goed nalaten. Ik kon je uit het raam gooien en een boek gaan lezen. Nog veel meer kon ik. Je opvoeden tot communist, nationalist, egoïst of altruïst. Zeggen dat ons bestaan draait om geld en goed, titels en afkomst of tieten en voetbal. Of om vrienden, verhalen en vertrouwen. Zeggen dat alle anderen schoften zijn. Dat het einde van de wereld nadert. Dat je niet bang hoeft te zijn. Dat alles een groot complot is. Dat je in God moet geloven. Dat je dat niet moet doen. Het drong tot me door, denk ik, wat het betekent om een vader te zijn…”. Ik bedacht wat een voorsprong je als kind hebt wanneer je vader je met dergelijke gedachten verwelkomt op de wereld. Laurens vertelt hoe zijn voorgeslacht opgroeide binnen de kerk en hoe hij zelf met deze trend brak. Over de blijde, veilige pinkstergemeente die zijn familie stichtte, en waar sommige mensen vanaf het allereerste begin zo hun bedenkingen bij hadden, omdat het mysterie van het geloof er wel héél erg werd versimpeld. Maar: “… Heeft Jezus niet gezegd dat we moeten worden als kinderen? Trouwens, over kinderen gesproken: worden die niet al eeuwenlang in die andere kerken de stuipen op het lijf gejaagd met de meest angstwekkende voorstellingen van de Allerhoogste? Een strenge Rechter, die er ijverig op toeziet dat zonden worden gewroken tot in het derde en vierde geslacht? Die misschien al voor je geboorte tot het onomkeerbare besluit is gekomen om je na je dood uit te laten werpen in de buitenste duisternis waar het geween is, en het geknars der tanden?...”. Inderdaad, dat gebeurt soms. Daar ga ik het nog wel een keertje over hebben in een blog over Franca Treur. De pinkstergemeente draait vooralsnog om een ‘blij, blij, mijn hartje is zo blij’ – geloof, waarbij er wordt gesprongen en gedanst tot mensen er bij neervallen. Oók knap vermoeiend, anders. Evenals vroeger bij ons in de kerk de dominee na de Schriftlezing vertelde welke daaruit gelichte Bijbeltekst hij uitgebreid ging behandelen na het zingen van de tussenpsalm, vertelt de schrijver in de proloog alvast waar zijn roman verder over zal uitweiden. “… Ken je die prachtige openingszin van Vladimir Nabokov? ‘Er was eens een man, Albinus genaamd, die in Duitsland woonde, in Berlijn. Hij was rijk, respectabel, gelukkig; op een dag liet hij zijn vrouw in de steek voor een jonge maîtresse; hij had lief; werd niet liefgehad; en zijn leven eindigde rampzalig.’ Waarna Nabokov schrijft dat hij het hierbij zou kunnen laten, ware het niet dat het zo leuk is om er meer over te vertellen…”.

Extase
Het verhaal. Oom Adriaan, een losbol eersteklas, raakt na zijn scheiding, met zijn tweede vrouw via via onder invloed van een Molukse pinksterprediker. Hij sleept zijn beide broers - waaronder de vader van Laurens -, een schoonzus en een neef, plus aanhang mee. Een pinkstergemeente is wel even wat anders dan de gezapige gereformeerde kerk waar ze officieel bij horen. Bijbelstudie, volwassendoop, tongentaal, muziekkabaal, zondebelijdenissen, kringgebed, profetieën, visioenen, handoplegging, vasten, ziekengenezing. Kortom: extase. Terwijl Laurens’ op dat moment nog toekomstige, doorgaans nuchtere en serieuze pa de kazen staat te keren in zijn doodstille kaaspakhuis, schuift er plotseling uit het niets een soort van neonreclame aan Bijbelteksten over de bakstenen muur tegenover hem. Het doet me denken aan het ‘mene mene tekel ufarsin’ van koning Belsazar (Daniel 5). Een verhaal waar onze uitdrukking ‘teken aan de wand’ aan is ontleed. Alleen is de inhoud dit keer heel wat vriendelijker. Alle Bijbelfragmenten gaan over de onmetelijke liefde van Christus. Daar blijft het niet bij. De week daarna moet hij drie keer zijn bestelbus langs de weg zetten omdat hij het gevoel heeft dat er zich zo’n troostende hand op zijn schouder legt dat hij er van moet huilen. Aangeraakt door de Heer. Zuivelhandelaar en mysticus: daar stokt je verstand toch bij? Evenals Jan Siebelink (“Knielen op een bed violen”) verbindt de schrijver geen enkele psychologische verklaring aan het goddelijke gebeuren rond zijn vader. Dat is aan de lezer. Maar waarom zou ik: psychologisch valt álles weg te rationaliseren en íedere hemel dicht te timmeren. Al gauw stuiteren de praatjes over de pinksteravonturen van hun inwoner ‘als biljartballen’ door het gereformeerde Maasland. Het lichaam van Christus is bepaald niet één. De plaatselijke kerk kan niet met pinksteren door één deur. De ouders van de schrijver worden zonder pardon verbannen.

Inner circle
De vijf voornoemde gezinnen sluiten een ‘eeuwig verbond’ als een jongetje uit hun midden wonderbaarlijk geneest, nadat het een doodenge ziekte is opgelopen vanwege een valpartij in smerig water. Er wordt geen dokter geroepen. De papa’s en mama’s vallen op hun knieën. Als de mama’s ‘s avonds laat naar huis gaan omdat er de volgende dag weer kinderen naar school moeten en winkels open gaan, bidden de papa’s de hele nacht door. Des morgens eet het koortsvrije kind argeloos een beschuitje. Zo is de ‘inner circle’ ontstaan van wat ooit de honderden broeders en zusters trekkende pinkstergemeente “De kandelaar” in Rotterdam zal worden – die de schrijver in het boek trouwens “Het huis van Licht” noemt: “… Fanatici waren het, maar aardige fanatici. Heus er zat geen kwaad bij. Hoogstens waren ze, met alles respect, een beetje door het dolle heen…”. Want na een indringend visioen waarin Jezus hem zalft, begint oom Adriaan voor zichzelf en sticht een nieuwe gemeente. Laurens weet niet goed wat hij eigenlijk van de waarlijk wedergeboren kinderen Gods moet denken. Als de profeet en evangelist Harold Camping voorspelt dat de wereld op 2 mei 2011 om exact 18.00 uur Amerikaanse tijd zal vergaan, en het tijdstip zonder ook maar een schijn van apocalyps passeert, is hij vol compassie voor een door een interviewer in het journaal bestookte volgeling: “… De man kijkt hem nadenkend aan. ‘Ik verdien uw hoon,’ zegt hij ernstig. Het vervult me met mededogen, zo’n lieve godzoeker. Ik zou hem willen zeggen dat hij minder belachelijk is dan de rest van de wereld hem wil doen geloven, of zeker niet belachelijker dan de meeste andere mensen, en dat ook God, of Hij nu bestaat of niet, heel veel van hem houdt…”. Echter: “… Een dag later vind ik mezelf veel te mild en verwijt ik die onbekende goedgelovige lulhannes dat hij al die jaren van Bijbelstudie heeft laten passeren zonder zijn kop eens in een emmer koud water te dompelen en zich af te vragen waar hij in godsnaam mee bezig is…”.

Gesmoord in Gods Woord
Naarmate de groep uitbreidt krijgt deze steeds sektarischer trekken. De leden raken wereldvreemd. Verbreken sociale contacten. Houden het nieuws niet meer bij. Controleren elkaar op de millimeter of niemand een schadelijke weg gaat. Oom Adriaan ontpopt zich als een ware potentaat. Eist onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Meesterlijk weet hij allerlei Bijbelteksten naar zijn hand te zetten door ze onbekommerd uit hun verband te rukken: “… We schrijven mee alsof ons leven er van afhangt, want wanneer Adriaan eenmaal ergens een beeld en een tegenbeeld heeft blootgelegd, is hij niet meer te stuiten en laat hij binnen tien minuten een heel spiegelpaleis van met elkaar corresponderende teksten en verhalen verrijzen…”. En even verder: “… Ergens staat geschreven dat Gods Woord is als brood en dat wie daarvan eet nooit meer honger zal hebben. Wel, dat heeft mijn oom ter harte genomen. Dagelijks eet hij ervan. Niet in kleine, met mes en vork zorgvuldig geprepareerde hapjes - nee, bourgondischer, primitiever, bruusk en intuïtief. Simson die een leeuw verscheurt, daar heeft hij meer weg van. Hij pakt de teksten met twee handen beet, teder maar beslist, trekt ze in stukken, zet zijn tanden in een deel, kauwt het fijn, slikt het door, duwt ons ondertussen een ander stuk in de strot, en dat allemaal zonder aarzeling of bedenkingen. Vandaag of morgen stikt er nog eens iemand in. Gesmoord in Gods Woord. ‘Nou ja,’ zou Adriaan zeggen, ‘er zijn slechtere manieren om dood te gaan’…”. Zoals ik al eerder zei: met de Bijbel in de hand kun je álles bewijzen. Volwassen mensen laten hun harten en hersens door oom Adriaan koloniseren. Ouders staan toe dat hij recalcitrante kinderen uit huis stuurt. Kinderen worden gedwongen de band met onverbeterlijke ouders te verbreken. En dan begint het gefuck. Oom Adriaan houdt een pleidooi over aardse en geestelijke zusters aan de hand van het Bijbelverhaal over Lea en Rachel. Een ‘geestelijke’ kus moet kunnen. Maar, zoals een oude dominee uit mijn jeugd ooit van de kansel trompetterde: ‘Het begint geestelijk en het eindigt vleselijk’. Vooralsnog heeft oom Adriaan zijn toehoorders volkomen in de hand. Hij is grof, maakt misplaatste grappen, zegt dingen tegen vrouwen die niet kunnen. Hij komt met zulke gore Bijbelinterpretaties dat ik ze hier niet eens wil aanhalen. Alles wordt gepikt. Oom Adriaan zoekt zijn grenzen op.

Alsof ik in een reservaat leef
Voorlopig is Laurens nog te jong om wat dan ook in de gaten te hebben. Al gaat het hem wel nameloos aan het hart dat de kerk zoveel van zijn tijd opslokt dat hij het voetballen moet laten varen. Een erfenis maakt dat er een pand naast een seksclub kan worden gekocht, waar door de jeugdgroep een koffiebar op poten wordt gezet. Precies daar waar de grootste zondaren rondlopen. Het kan niet mooier. Dat maakt veel goed voor Laurens. Daar ontmoet hij Lotte, zijn toekomstige vrouw, en raakt 'liederlijk' verliefd. Nog later wordt er een oude bioscoop opgekocht en omgebouwd tot kerk. Zonder dat de gemeenteleden daar overigens een stem in hebben, al worden ze wel geacht de hypotheek op te hoesten. Oom Adriaan vraagt niets minder dan alle tijd, geld en talenten van zijn volgelingen. Pas als Laurens gaat studeren, in Utrecht, beseft hij dat hij van de baarmoeder direct het koninkrijk van God in is geschoten. Voor het eerst neemt hij wat afstand van de kerk. Hij vraagt en krijgt drie maanden om ‘de leegte te voelen’. Maar zonder kerk is het ook niet alles en voor hij het weet bevindt hij zich weer in het oude stramien. Het valt hem op dat oom Adriaan, als God zelf, exact de schapen van de bokken weet te scheiden. Onder menig luidruchtig kopje koffie vertelt de laatste wie voor bekeerd door kan gaan en wie buitengesloten moet worden. Verhaal halen is onmogelijk. Vaag beseft Laurens dat de scheidslijn tussen pastorale tucht en moddergooien langzamerhand wel heel dun is geworden. Maar zijn ‘kartonnen ziel’ komt niet in opstand, en oom Adriaan rukt zelfs op naar landelijke bekendheid. Sommige broeders en zusters gaan zich fulltime bezig houden met de kerk. En zo staat oom Adriaan op zijn oude dag tenslotte aan het hoofd van een gemeenschap die veel weg heeft van een buitengewoon succesvol bedrijf. Hij weet zijn business ook deskundig over te laten aan bekwame bedrijfsvoerders en trekt zich terug in de luwte. Toch beginnen er scheuren te ontstaan. Mensen lopen weg, en Laurens weet niet waarom. Bovendien twijfelt hij hoe langer hoe meer aan zijn status als gelovige: “… Voor zover ik al een gelovige ben, geloof ik meer in het Huis van Licht dan in God, begrijp je dat?...”. Dat begrijp ik zeker, dat maak ik zat mee in mijn omgeving: “… Ik geloof in het Huis van licht, Lotte. Ik stik in het Huis van licht…”. Hij zegt dat het is alsof hij ‘in een reservaat’ leeft. Een en ander relateert hij aan de film “The Truman Show”. Toch blijft hij: “… Omdat ik me allemachtig verantwoordelijk voel voor iets waar ik allemachtig graag vanaf wil…”.

Niemand heeft ooit God aanschouwd
Dan hoort Laurens berichten over dat oom Adriaan zich heeft vergrepen aan een vrouw in de gemeente. En blijkt oom Adriaan helemaal geen les te geven aan studenten van een Bijbelschool in Zwolle, zoals hij voorgeeft, maar elke woensdag met een knappe directiesecretaresse in bed te rollen. Ongegeneerd zet hij zijn enorme Chevrolet pontificaal in de Rotterdamse straat waar ze woont. De kans dat hij betrapt wordt schat hij in zijn grootheidswaan waarschijnlijk nul komma nul. Ook nu weet hij zich eruit te lullen: God vergeeft. Laurens’ onzekerheden nemen toe. Zeker als zijn broer de zogeheten ‘Toronto-blessing’ mee naar huis neemt, waarbij de Heilige Geest op een dermate enge manier met gelovigen bezig gaat, dat ze onnatuurlijk beginnen te schateren of lichamelijke beroeringen krijgen die lijken op maagkrampen dan wel epileptische aandoeningen (ooit zag ik daar een vrij schokkende Vara-documentaire over: zie hier). Op een hilarische manier leert Laurens naar zijn innerlijk te luisteren, die volgens ingewijden Gods stem zou zijn. Het paradoxale is dat God zich vervolgens losmaakt van God: “… Ik beland in de eerste brief van Johannes. 'Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons volmaakt geworden'. ‘Die eerste vijf woorden stellen nota bene God Zelf ter discussie,’ zeg ik tegen Lotte. ‘Niemand heeft Hem ooit gezien, dus waar hebben we het nu helemaal over? Dat is toch grappig, dat zoiets in de Bijbel staat? Ik weet niet of Lotte snapt hoe leuk dit wel niet is. Ikzelf voel me als een jackrussellterriër die zojuist een vos uit zijn hol heeft gejaagd. ‘Er staat eigenlijk: ja, we hebben God nog nooit gezien. Ja, Zijn bestaan is dus meer een veronderstelling dan keiharde zekerheid. Alleen… breek daar nu verder niet je hoofd over, want als we elkaar liefhebben is God in ons.’ ‘In dat geval…’, zegt Lotte. ‘Ho even. Ik denk dus dat het onder gelovigen wat minder over God zou moeten gaan en wat meer over mensen. God is de toegift, zeg maar.’ ‘Nou, als… ’ ‘Sterker: het doet er helemaal niet toe of Hij wel of niet bestaat. Daar komen we toch niet achter.’…”. Lotte verzucht dat ze niet meer weten wie ze zijn.

Ze hield ook van me, op haar eigen zieke manier
Drie jaar na de dood van oom Adriaan gaat er een kerkelijke beerput open. Oom Adriaan blijkt op zijn minst zesentwintig vrouwen te hebben misbruikt. Tijdens een vakantie: “… ‘Bestaat God nog?’ informeert Lotte op de zesde dag. Wij zitten aan de rand van het zwembad. Jullie zijn in het water met een bal in de weer. ‘Natuurlijk’, zeg ik, ‘je moet de groeten hebben.’…”. Exit kerk: “… Daarom huil ik, besef ik. Ik ben afscheid aan het nemen. Alsof ik een onmogelijke liefde net heb verteld dat we elkaar nooit meer zullen zien, omdat er werkelijk niets is dat ons bindt. Ze heeft me verstikt en verward, me mijn levenslust ontnomen, haar standpunten aan mij opgedrongen, me vanaf mijn jongste jaren beschaamd doen staan tegenover mijn vrienden. Het is allemaal waar – alleen, ze hield ook van me, op haar eigen zieke manier, en ik ben van haar gaan houden, en nu we uit elkaar gaan, jankt ze net zo hard als ik…”. Het enige wat mijns inziens overeind blijft in dit meedogenloze maar prachtige boek, is het mystieke gebeuren rond de vader van Laurens. De eerstgenoemde op zijn sterfbed: “… ‘Ooit in mijn leven had ik zo’n geweldige ervaring van Gods liefde,’ brengt hij ons in herinnering, verwijzend naar zijn pakhuiservaring en de weken die daarop volgden. ‘Dat zou ik nog eenmaal opnieuw willen meemaken.’…”. En alsof hij het erbarmen van God op de muren voor zich ziet uitgespeld: “… Ik ben zo blij. Ik ben zo blij…”. Ik dacht aan wat Andre Troost schreef in “Morgen zal het Pasen zijn” (zie mijn vorige blog): “… In 1990, toen de Vrije Universiteit te Amsterdam 110 jaar bestond, kreeg de Leidse hoogleraar H.S. Versnel gelegenheid te vertellen waarom hij niet meer in God geloofde. Later werd zijn rede in het dagblad Trouw gepubliceerd en ontstond in die krant een brede discussie over zijn argumenten. Voor geen enkel bewijs wenst Versnel te zwichten. Met talloze dwaze redeneringen veegt hij de vloer aan. Slechts voor één mogelijkheid houdt hij met eerbied een deur open: voor de mogelijkheid van een persoonlijke reactie op een directe persoonlijke religieuze ervaring. Daarover is, zo schrijft hij, ‘geen discussie mogelijk’…”.

Uitgave: Ambo/Anthos 2017, ISBN 978 902 633 979 0, 384 blz., € 20,00
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten