Subtitel: Dagelijks leven met Jezus Christus
Het tweede boek van Suzanne van der Schot, dat ze schreef na haar terugkeer uit het klooster (zie mijn vorige blog), heb ik er maar gelijk achteraan gelezen. Vooral ook omdat wijlen Wim Brands het tijdens een interview in VPRO-Boeken van 22 november 2009 zo mogelijk nog mooier zegt te vinden dan het eerste – zie hier.
Jezus in de kerk
Van der Schot begint met de constatering dat Jezus veel verder van haar afstaat dan God zelf – wat gek genoeg bij mij ook zo is. Ik heb wel eens gedacht dat dat komt doordat in de refowereld waarin ik opgroeide niet zo veel aandacht was voor Jezus: dat was meer het pakkie-an van de ketterse evangelischen en de E.O.-ers. Volgens mij was professor Graafland de eerste die met “Gereformeerden op zoek naar God” (1990) een lans brak voor méér Jezus in de kerk. Maar toen was ik al een twintiger die niet meer zoveel had met het instituut an sich. Nu ik wel weer in de kerk kom, helpen de plaatjes op de beamer voor de kinderen, van een baardig meneertje koekepeertje in een lange soepjurk, ook niet echt. Sinterklaas is indrukwekkender. Ik vraag me ernstig af of een dergelijk voorgeschoteld godsbeeld in lengte van jaren beklijft. Ik vrees het ergste. Ik snap het stringente verbod op het afbeelden van God in de islam en het Jodendom volkomen. Van iedere voorstelling die zich tussen jou en God schuift moet je ook weer af, als je Hem echt wil leren kennen. Ik vind het dan ook helemaal niet zo problematisch dat in de kerk van mijn jeugd Jezus de geheimzinnige figuur op de achtergrond bleef. Dat maakt dat je zelf op zoek moet naar wie Hij is (als je daar tenminste behoefte aan hebt). Ik heb ook wel eens gedacht dat het misschien anders zou zijn als Jezus een vrouw was geweest en God dus zijn eniggeboren dochter in plaats van zijn eniggeboren zoon naar onze planeet had gestuurd. Maar eerlijk gezegd vind ik de aseksuele, poeslieve, mierzoete Maria van de Rooms Katholieken ook niet bijster inspirerend. Eerder een beetje irritant (Van der Schot heeft het als katholiek trouwens nooit expliciet over haar), zo niet vreselijk. Als ik het voor het zeggen had zou ik gaan voor ‘vrouwe wijsheid’: Sophia. Ze is intelligent. Ze is sterk. Ze is onafhankelijk. Ze gaat haar mysterieuze gang met koninklijke gratie en allure. Maar moet je wat hebben met iemand om in hem (of haar) te geloven? Waarom zou Jezus niet ‘de zoon van God’ kunnen zijn? Ik bedoel; het gaat wel over een persoon van 2000 jaar geleden in een cultuur die zo totaal niet de mijne is, dat mijn bevreemding toch niet zo gek is? Misschien vallen mij ooit de schellen van de ogen.
Ik ben God niet
Van der Schot stelt dat Jezus geen zaak van of-of is, maar van en-en, wat eigenlijk voor ons allemaal geldt. Het raadsel dat Hij vertegenwoordigt wordt mede veroorzaakt doordat Hij zelf nooit iets op schrift heeft gesteld. De evangeliën zijn een soort krantenartikelen van ánderen over hem. Over onze geobsedeerdheid met de vraag of ze wel ‘waar’ zijn: “… Wij eenentwintigste-eeuwse westerlingen willen pas iets geloven als we zelf de beelden hebben gezien, als we met eigen ogen hebben kunnen waarnemen dat er ergens op de wereld een aanslag is gepleegd, als we de doden in de straten op ons televisiescherm hebben gezien. Wat we vaak vergeten is dat we ook maar kijken door de lens van de cameraman, en dat hij voor ons de keuze al gemaakt heeft of hij het beeld links van hem of aan de rechterkant filmt. Dé waarheid is per definitie een illusie…”. Wat mij wel zeer kan ontroeren zijn de verslagen van mensen die Hem anno 2019 zien in dromen of visioenen, zoals veel moslims of de Deense onderzoeksjournalist Charlotte Rørth. Mij is dat nooit overkomen. Soms denk ik: is Hij misschien, zoals voorzegd, al teruggekomen? Is Hij al onder ons, zonder dat we het weten? Op de manier zoals Hij na zijn opstanding aan sommigen verscheen, die hem in eerste instantie niet eens herkenden – zie de Emmaüsgangers? Van der Schot kan niet zoveel met ‘wonderen’ (Jezus die een kreupele laat lopen, later weer een meisje van haar ziekte geneest en toen s’ avonds even over het water naar zijn vrienden op het meer liep). Ze laat ze gewoon staan: “… De lezer mag zelf uitzoeken wat de evangelist hiermee wil zeggen…”. Ze doet een volkomen rationeel onderzoek naar Jezus – ik denk niet dat ze veel heeft met dromen en visioenen. Zelf heb ik geen moeite met het idee dat Jezus het rationele overstijgt. Waarom zou Hij niet ook boven- of buitenrationeel kunnen zijn, als Hij écht ‘de Zoon van God’ is? Ook al snap ik niet hoe of wat. Maar ik ben dan ook God niet.
De zoon
Het eerste en grootste geloofsdogma is voor Van der Schot al meteen een onhaalbare kaart: dat Maria bevrucht wordt door de Heilige Geest. De evangelist Mattheüs beschrijft Jezus’ biologische afstamming, te beginnen bij Abraham via de grote koning David en uiteindelijk uitkomend bij Jozef, ‘de man van Maria, uit wie Jezus geboren is’: “… Het leest even spannend als het telefoonboek…”. Is daarmee de zaak opgehelderd? Nee, want meteen na die stamboom vertelt Mattheüs dat Maria in verwachting raakt van de Heilige Geest en dat daarmee de profetie van Jesaja is vervuld. Een maagd zal zwanger worden en een zoon baren die Immanuël (‘God met ons’) heet. Mattheüs geeft geen biologieles, hij was er niet bij, hij laat alleen zien dat Jezus met twee benen stevig in de traditie van het Oude Testament staat, en de aangekondigde Messias is. Nergens verkondigt Jezus zelf dat Hij de zoon van God is. Dat doen anderen. Wel noemt Hij God zijn Vader, en hij spoort de mensen om Hem heen aan God ook zo te noemen, met als beste voorbeeld natuurlijk het ‘Onze Vader’. Jezus zegt dat wij ook kinderen van God kunnen worden: “… Jezus ziet de mensen tegen wie hij spreekt net zo goed als zonen (en dochters) van God als zichzelf…”. Over zijn doop in de Jordaan: “… Dat de relatie tussen God en Jezus toch een geval apart is, blijkt uit Gods woorden, ‘dit is mijn geliefde Zoon’. Jezus is de enige in de Bijbel aan wie deze eer ten deel valt. Zelfs de aartsvader Abraham, of Mozes, David of welke profeet ook, wordt door God niet zo genoemd. De evangelist wil duidelijk maken dat Jezus dichter bij God staat dan wie ook…”. Johannes is heel concreet. Hij zegt dat niemand God ooit heeft gezien, maar als je Jezus als gids neemt, weet je hoe God wil dat je leeft. Jezus moet als zo bijzonder zijn ervaren dat hij opviel onder de vele rabbi’s. Mensen hebben over Hem gepraat en geschreven: “… Als hij zijn leven zuipend, slempend en hoerenlopend zou hebben doorgebracht, om aan het einde te stikken in een hap ganzenlever, dan was hij Gods zoon niet geweest, en dan hadden er na zijn leven wel zeker niet zoveel verhalen de ronde gedaan over hem…”. Dan hadden wij al helemaal nooit van hem gehoord. Anders dan de helden, de visionairs, de filosofen, de goeroes, van vroeger en onze tijd, wijst Jezus er steeds op dat wij zijn Vader, God dus, moeten leren kennen. Waarom? Volgens Van der Schot om gelukkig te worden. En dan zijn we weer helemaal terug bij de boodschap uit de kerk in mijn jeugd: om ‘zalig’ te worden. Want dat is ‘tale kanaäns’ voor ‘gelukkig’ worden. Van der Schot: “… wat moet ik doen om een gelukkig mens te worden? De wil van God kennen, geeft het evangelie als antwoord op deze vraag. Wat is die wil van God? Dat is in ieder geval niet per se míjn wil…”. En even verder: “… Gods wil doen gaat niet over regeltjes en ge- en verboden. Het gaat over de liefde in uitvoering brengen door de ander belangrijker te maken dan mijzelf, Jezus deed dit tot in het uiterste…”. Die opdracht is niet eenvoudig. We zijn op zijn zachts gezegd nogal egocentrisch ingesteld van nature: “… Mijn hoofd zit vol verlangens, voorstellingen, ideeën. Ik wil graag dat het leven verloopt zoals ik van tevoren bedacht heb. Ik houd er niet van als een ander daartussendoor komt fietsen…”. Maar om ons te helpen is er het verhaal over de zoon van God.
Verlossing
Zitten we te wachten op een Redder? Van der Schot niet, maar het volk Israël, dat zuchtte onder de overheersing van de Romeinen, wél. Bovendien was er in de Schriften beloofd dat er een Messias zou komen die hen zou verlossen. Jezus verlost echter niet van de Romeinen, maar van ‘zonden’, een item waar Van der Schot alweer niet zoveel mee kan. Welke zonden? Wat zijn zonden? “… Waarom moet ik gered worden? Wie heeft dat bepaald? Met mij is alles prima, ik heb die redding niet nodig. Jezus had zichzelf wat mij betreft echt niet hoeven opofferen. Wat maakt het voor mijn leven uit of er tweeduizend jaar geleden iemand gestorven is? Bovendien, hoe ‘zondig’ ben ik nou helemaal? Ik heb nog nooit iemand vermoord en ik heb ook nog nooit iets gestolen (behalve dan om mij nu onbegrijpelijke redenen een Holly Hobby-pen uit de supermarkt toen ik een jaar of tien was en die ik, toen mijn moeder erachter kwam, onder haar streng toeziend oog moest terugbrengen)…”. Dat liegt ze. In het vorige boek schrijft ze dat ze in het klooster een stukje chocola heeft gejat als de ‘versterving’ haar een beetje teveel is geworden, haha. Ze vertelt dat ze zo’n vier uur per dag op een krukje in de kerk heeft zitten bidden: “… Bidden is vooral: zitten blijven…”. Wat er dan gebeurt is dat je een ‘niemand’ wordt. Dat je leert wie en wat je bent als geen mens aandacht voor je heeft. Dat je leert luisteren naar Gods wil en die van jezelf op het tweede plan zet: “… Dat proces is geen feest, maar maakt je wel vrij…”. Ik denk dat dit iets is wat ons in belangrijke mate kan helpen te ontsnappen aan de onmenselijke druk waarmee wij onszelf opgezadeld hebben in onze prestatiemaatschappij. Kijk naar alle ‘belaste en vermoeide’ studenten. Nog niet eens volwassen en dan al een burn-out. Kijk naar wat er met ons gebeurt als we tot in het oneindige te horen krijgen dat we de beste moeten zijn, alles horen mee te maken wat er maar te beleven valt, alles uit onszelf moeten halen wat er in zit, overal en altijd tot het naadje moeten gaan. Dát is de zonde van onze tijd. Ik wordt al moe als ik er alleen maar over schrijf. Van der Schot: “… Als wie je bent en wat je kunt er niet meer toe doet, dan valt ook de drang weg om je te bewijzen, om de leukste, de beste, de slimste te zijn. Zonder onderlinge concurrentie is het veel gemakkelijker elkaar en ook jezelf te nemen zoals je bent…”. Jezelf loslaten, zomaar laten drijven. Dat is bevrijding. Van zelfopgelegde verwachtingen en die van de omgeving. Vrij van de uitputtende spelletjes om invloed en aanzien. Dat is leven in zijn puurste vorm. Jezus juk op je nemen betekent dat je het juk van anderen los moet laten. En dat is gelukkig ‘zacht’ en ‘licht’. Opmerkelijk is dat de gevestigde orde zich aangevallen en bedreigd voelt door Jezus: “… De mensen luisteren liever naar Jezus dan naar hen en zo ondermijnt hij hun macht over het volk…”. Misschien werkt het nog steeds zo. Overgave aan Jezus maakt ons los van de dwang uit onze omgeving, die dat niet leuk zal vinden. Zonden doen we altijd onszelf en elkaar aan: “… Het is zonde als ik ongelukkig ben omdat ik iets niet heb wat ik graag zou willen, het is zonde als ik iets niet doe omdat ik bang ben voor schut te staan als het mislukt. Het is zonde om mensen bij voorbaat af te schrijven omdat ze de verkeerde schoenen aan hebben…”.
Omdenken
Van der Schot vertelt over haar leerlingen op een ‘zwarte’ vmbo-school die bestaan uit negen nationaliteiten met overwegend een islamitische achtergrond: “… We delen de ervaring dat de buitenwereld van mening is dat er een steekje bij je los zit als je iets met God hebt…”. Dat schept een band. Ze vertelt over de vooroordelen waar ze mee te maken hebben, en de manier waarop ze zich daartegen te weer stellen. Mensen in de marge. Precies het soort waar Jezus om geeft. Van der Schot interpreteert de Bijbelverhalen als fantastische staaltjes omdenken. Jezus gaat altijd weer in tegen wat normaal is. Van der Schot: “… Er wordt over hem gepraat, gediscussieerd. En dat niet alleen in de tijd dat hij daadwerkelijk rondtrok; het hield niet op na zijn dood. Sterker, de discussies raakten alleen maar meer verhit. Mensen gingen een onderliggende boodschap lezen in zijn optreden. Ze gingen een diepere betekenis geven aan het verloop van Jezus’ leven. Het vermogen tot interpreteren van die betekenis zijn we een beetje kwijtgeraakt. Tegenwoordig lijkt de discussie over weinig anders te gaan dan de vraag of de verhalen ‘waar’ of ‘onwaar’ zijn. Daarmee doen we de evangelisten, noch onszelf, de geïnteresseerde lezers, recht. Die diepere betekenis zit ’m naar mijn idee in het feit dat Jezus steeds het onmogelijke doet, het meest onverwachte, het ondenkbare…”. En even verder: “… Jezus houdt mij iets voor en het is aan mij om dat op te pakken of niet. Hij laat mij vrij om te kiezen. Hij maakt het mij moeilijk door zijn dubbelzinnige taal. Ik hoef geen boekenwurm of geleerde te zijn, maar ik moet wel mijn vermogens inzetten om de wereld te leren bekijken door zijn bril en daaraan mijn leven aanpassen. Jezus is een geduldige leraar, maar wel een die veel huiswerk opgeeft…”.
Het in zichzelf verdeelde ik
En hoe zit het dan met het lijden? “… Bij de aankondiging dat zij zwanger zal worden, zegt de engel tegen Maria dat zij zich moet verheugen, want zij is in Gods ogen een begenadigde vrouw. Zo’n dertig jaar later zal haar het meest verschrikkelijke overkomen dat een mens kan meemaken: zij zal zien hoe haar kind vermoord wordt. Hoezo is Maria een vrouw die zich kan verheugen, een uitverkorene van de Heer? Kennelijk betekent de genegenheid van God niet dat een mens verschoond zal blijven van ongeluk, verdriet of dood…”. Prachtig schrijft Van der Slot over Jezus uitspraak over de nauwe poort. De wijde poort leidt naar de ondergang. Amusante schilderijen uit de tijd van de Reformatie laten zien hoe deze poorten ingezet worden om het ware geloof aan te wijzen. Al naar gelang de denominatie van de schilder dan wel opdrachtgever zijn het de ene keer de katholieken die door de wijde poort regelrecht de hel in lopen; op andere de protestanten. “… Het verhaal over de twee poorten is, als je het mij vraagt, niet gericht tot een groep, maar aan ieder afzonderlijk. Dus ook aan mij. De nauwe poort biedt slechts toegang aan één persoon, ikzelf. Dit geldt voor iedereen. Voor iedereen is er één poort: het leven zoals ik moet leven, met de mogelijkheden en de beperkingen die ik heb. De ondergang is daar waar ik me laat bedelven onder de verwachtingen van anderen en vooral die van mezelf…”. En over ‘het koninkrijk dat innerlijk verdeeld raakt’ en daardoor volgens Jezus verandert in ‘een woestenij’: “… Verdeeldheid tussen mensen, maar ook innerlijke verdeeldheid is zonde. Als ik het ene verlang, maar het andere doe, wordt alles troebel. Leven in een spagaat houdt geen mens vol. Je kunt niet met de een getrouwd zijn en van de ander houden, je kunt geen concertpianist zijn als je het eigenlijk alleen maar doet om je ouders tevreden te stellen. Wie voortdurend op twee gedachtes hinkt, wie verzuimt te kiezen, zal nooit een gelukkig mens zijn. Verdeeldheid is een gif. Vraag het een kind van gescheiden ouders, dat zich gedwongen voelt tussen zijn vader of moeder te kiezen. Vraag het aan de werkende moeder met een doorlopend schuldgevoel omdat ze moet schipperen tussen carrière en kinderen. Vraag het aan mij. Die in stilte wil leven, maar tegelijk de bevestiging van de omgeving zoekt, die milieubewust wil zijn, maar ook in een auto wil rijden, die tijd wil maken voor studie en contemplatie, maar ook die film gezien en alle leuke restaurants in Amsterdam geprobeerd wil hebben. Het verdeelde koninkrijk, dat ben ikzelf, en de woestenij is het onoverzichtelijke, rommelige leven dat ik leid zolang ik niet trouw ben aan wie ik ben en wat ik wil. Het is beangstigend om te kiezen, want ik moet er altijd iets voor opgeven. Wie weet wat ik laat schieten als ik kies, welke mogelijkheden ik allemaal uitsluit. Dus liever rommel ik wat aan, een beetje van dit, een beetje van dat. Ik ga wel knopen doorhakken, maar nu nog even niet. Door mijn wispelturigheid doe ik mezelf tekort. God hoeft me niet te straffen, dat doe ik zelf al meer dan genoeg…”. Ze vertelt over het gevoel gefaald te hebben na haar episode in het klooster: “… Ik ging keihard onderuit en kwam met hangende pootjes terug. Het isolement dat daarop volgde, was diep en langdurig…”. Het is een hardhandige manier om bescheidenheid en nederigheid aan te leren.
Met God wordt niet gebabbeld
Indrukwekkend schrijft Van der Schot over het gebed – ook al weet ze nog steeds niet wat dat precies is en wat voor zin het heeft. Ze is er een ander mens door geworden, zegt ze: “… Ik ben evenwichtiger, weet beter wat ik belangrijk vind en wat niet en durf daarin keuzes te maken…”. En even verder: “… Als ik bid, heb ik meer aandacht voor de mensen en de gebeurtenissen om me heen. Bidden is voor mij een oefening in ‘uw wil geschiede’…”. Ze heeft het over Jezus die veel bad, terwijl je zou denken dat dat niet hoefde, omdat hij nu eenmaal ‘een straalverbinding’ met God had. Aan het eind van zijn leven worden zijn gebeden persoonlijker, indringender en vooral meer invoelbaar. Op het moment dat de nood het hoogst is, aan het kruis, lijkt God van de aardbodem verdwenen, als Hij het uitschreeuwt. 'Mijn God, mijn God, waarom hebt u Mij in de steek gelaten?': “… De werkelijkheid van het moment is keihard en lelijk. Is hier nog wel plaats voor God? Waar houdt Hij zich op tussen alle lelijkheid? Hier slaan we geen mensen aan kruisen, maar lelijkheid is er genoeg. Van de betonnen verlatenheid van een willekeurige vinexwijk op dinsdagochtend tot het met drommen winkelend publiek overladen Damrak in Amsterdam op zondagmiddag. Van de armoede van gezinnen waarvan de kinderen dag in dag uit met dezelfde kleren aan bij mij in de klas zitten, tot de families waarin de allernieuwste mobieltjes en sportschoenen de afwezigheid van de ouders moet compenseren…”. En even verder: “… Wie bidt, zegt Jezus, moet zorgen dat niemand het ziet, als was het een zeer intieme handeling. Bidden mag ook geen geklets worden, met God wordt niet gebabbeld…”. God weet alles immers al. Het moet over het aller-essentieelste gaan. Dat wat je ten diepste beweegt. Van der Schot:“… als ik bid, dan ben ik mij ervan bewust dat ik niet de enige ben, dat mijn bidden wordt opgenomen in het grote gebed van de mensheid. Een stille, subtiele verbondenheid die als een web van fijne draadjes over de wereld ligt…”. En wat mij het diepste aangrijpt: “… ‘Uw wil geschiede’. Wie is ‘U’ als ik dat zelf niet ben?...”. Dat schiet mij rechtstreeks terug naar “Het evangelie volgens Pilatus” van Eric-Emanuell Schmitt, die misschien wel de mooiste en kortste definitie van mystiek in de mond van Jezus legt, dan nog een kind: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Nee, want daar huist God. Daar stuiten wij op het grootste mysterie dat er in mijn ogen bestaat.
Nu ik nog
Jezus gaat te keer tegen degenen die mensen hun vrijheid afnemen, maar ook en net zo hard tegen hen die zich hun vrijheid laten afpakken. Je hebt altijd een keuze. Je kunt ergens in meegaan of niet. Leven of dood stel ik u voor, zegt de richter Jozua, zegen en vloek. Kies dan het leven. Van der Schot ziet de woorden van Jezus als een richtingaanwijzer, een handreiking: “… Niet dat ik die nodig heb omdat ik niet op eigen benen zou kunnen staan, maar omdat ik de wijsheid niet in pacht heb, ik mezelf niet gemaakt heb, omdat twee meer weten dan één…”. Over de wet, waarvan Jezus pertinent zegt dat Hij niet is gekomen om die af te schaffen maar te vervullen: “… De wet behoedt ons ervoor dat het recht van de sterkste gaat gelden of de waan van de dag. Mijn vrijheid mag die van een ander niet belemmeren. Heb God lief en je naaste als jezelf. Het zijn de enige twee regels die Jezus stelt. Twee regels die universeel en eeuwig zijn…”. Jezus was niet alleen maar een softe man met een baardje en sandalen die predikt dat we toch vooral lief voor elkaar moeten zijn: “… De paus schrijft over Jezus: ‘Iemand die er zulke brave morele opvattingen op na houdt, zou nooit tot de dood op het kruis zijn veroordeeld.’ Dat slaat de spijker op z’n kop. Een man die naastenliefde verkondigde, zal natuurlijk niemand in de weg zitten. Dat Jezus de voor die tijd meest vernederende dood moest ondergaan, een marteling die alleen voor de zwaarste misdadigers werd ingezet, wijst erop dat hij een uiterst omstreden figuur was, die op z’n minst ergernis, irritatie of angst opwekte…”. Uiteindelijk staat of valt het hele christendom met het opstandingsverhaal, waarin Jezus het verschil maakt met alle andere godsdienstleiders, en dat eigenlijk niet te bevatten is. Voor zijn leerlingen was het een levensveranderende gebeurtenis. Eindelijk lijken ze hun Meester te begrijpen. Nu ik nog…
Uitgave: Nieuw Amsterdam – 2009, 188 blz., ISBN 978 904 680 621 8, € 20,-
Rechtstreeks bestellen, klik hier