Subtitel: Een cultuurgeschiedenis
Zoals Martine Oldhoff in “Kijk op de ziel” schreef: de meeste mensen geloven dat ze er een hebben, maar eigenlijk kan niemand precies uitleggen wat de ziel is. De Noorse cultuurhistoricus Ole Martin Høystad (1947): “… Het appel van Socrates aan de burgers van Athene om ‘voor de ziel te zorgen’ en de boodschap van het christendom om ‘de ziel te behoeden’, hebben de grondslag gevormd voor hoe we in onze cultuur naar de mens kijken…”. Omdat de wetenschap nooit iets als een ziel heeft aangetoond, werd het fenomeen de deur gewezen. Als geen ander heeft de joodse auteur Franz Kafka de leegte beschreven die toen achterbleef. Zelhulpboeken van allerlei snit, new age, yoga, mindfulness en het fantasygenre compenseren het gevoel van gemis en de onbevredigde geestelijke behoeften in de laatmoderne materialistische maatschappij. Sinds de flowerpower van de jaren zestig komt de ziel gewoon weer door de achterdeur naar binnen. Via legio alternatieve bewegingen. De hedendaagse psychologie herdefinieert de mysterieuze ziel tot psyche. Maar daarmee worden grote delen van het innerlijk leven van de mens, waaronder de religieuze behoeften van de ziel, meer en meer genegeerd en zelfs taboe verklaard. Høystad: “… Het toenemende aantal psychische aandoeningen in onze tijd, vooral onder jongeren, is misschien een symptoom van een onmenselijke samenleving, waarin de ziel van meerdere van haar niet-reduceerbare kwaliteiten ontdaan is. Want de menselijke ziel staat niet alleen maar gelijk aan angst en depressies, persoonlijkheidsstoornissen en irrationele waanvoorstellingen. Het is ook een scheppende kracht die ons kan vullen met verwondering, liefde en empathie en ons het gevoel kan geven dat we deel uitmaken van iets groters dan onszelf…”. Ik herinner mij dat ik en mijn vriendinnen in onze pubertijd een periode doormaakten waarin we voornamelijk ‘boeken over gekken’ verslonden: “Ik heb je nooit een regenboog beloofd”, “Wie is van hout”, “En ééntje zag ze vliegen”. Misschien was dat inderdaad de enige manier om meer over ons ‘zelf’ te weten te komen. Høystad gaat op zoek naar de ziel door de eeuwen heen.
Oer
Het verhaal van de ziel begint met de circa achthonderd jaar voor Christus geschreven heldendichten van Homerus, de “Ilias” en de “Odyssee” uit de Griekse oudheid: “… Bij de dood worden lichaam (soma) en ziel (psyche) gescheiden en de psyche verlaat het lichaam als een uitademing (Ilias XXII, 467) om naar het dodenrijk van Hades te gaan…”. Tijdens de strijd gaat de psyche er vandoor via een open wond. Bij leven zijn soma en psyche een eenheid. “… In alle religies is de dood de meetlat van de ziel, de kritieke overgang en transformatie naar de toestand na de dood, of dat nu nieuw leven is of niet. Dat komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in een kerkelijk gebed in de Noorse Staatskerk dat luidt: ‘Gezegend zult gij zijn, als gij ingaat, gezegend als gij uitgaat.’ De ‘uitgang’ van het leven moet op orde zijn…”. Als dat niet zo is laat de mythische veerman Charon, die je naar het dodenrijk vaart, je schim overboord kukelen, en verdrink je in de rivier van de vergetelheid, de Lethe. In de “Ilias” wordt de wrok, de ongeremde hartstocht, de domheid en dwaasheid van het vernietigende pathos bezongen, dat ten grondslag ligt aan de eercultuur: “… de eenzijdige hartstochten die maar op één ding uit zijn: de woede of de begeerte…”. De ziel stamt uit dit wilde en diepe gebied, het dionysische, wat staat voor de lichamelijke oerkracht, de drift en vitaliteit, die uitgeleefd wordt in seks maar ook de inspiratie vormt voor muziek en kunst. Het is de dronkenschap waarmee je los kunt komen van je keurslijf. De extase. Het zijn krachten groter dan jezelf, die lijnrecht indruisen tegen de rede, de nous. De slimme held Odysseus weet ze te temmen.
Naar huis
Odysseus is degene die tot tien telt, nadenkt, verstandig is. Homerus toont aan dat het rampzalig is om je passies te volgen. Het alternatief is je woede te beteugelen door middel van bezinning. De rede te gebruiken om je bestemming te bereiken. Je begeerte te beheersen. Odysseus tart het noodlot niet, maar weet er mee om te gaan. Het te bedwingen. Achilles verkiest de vroege dood in een open, eerlijke en eervolle strijd. Zijn tegenpool Odysseus wil alleen maar naar huis. Zoals wij allemaal ‘naar huis’ willen (zie: “Waarheidszoekers” van Cees Zweistra). In het christendom is dat ‘thuiskomen bij God’. Je komt anders terug dan je vertrok (zie: John Ehles “De onvergetelijke reis van August King”). Je hebt dingen geleerd. De “Odyssee” gaat over de tegenstelling tussen licht en donker, verstand en onverstand, deugd en dwaasheid: “… De rede zoeken is het licht zoeken, de tegenpool van het rijk der duisternis, de Hades...”. Odysseus zal net als Dante later, als een van de weinige levenden het dodenrijk bereiken. Hij overwint de dood. “… Ook in erotisch opzicht is de ‘Odyssee’ het tegenovergestelde van de ‘Ilias’ waarin de strijd draait om de ontrouwe Helena, terwijl de ‘Odyssee’ gaat over de trouwe Penelope, die twintig jaar wacht op de thuiskomst van haar man en minnaar, ook al heeft ze geen enkele zekerheid dat hij nog leeft of onderweg is naar huis…”. Odysseus behoudt zijn integriteit, blijft trouw aan zichzelf: ‘heel’. Daar komt het in alle verzoekingen op aan. Hij verzoent zich op het eind van zijn leven met alles wat er in zijn leven is gebeurd en met de goden. Voelt zich ‘compleet’. Odysseus is de eerste mens in de westerse cultuur die zelfinzicht toont en zorg draagt voor zijn ziel.
Dualisme
In de zesde en zevende eeuw voor Christus veranderde het begrip ziel. Er vond een overgang plaats van ‘mythos’ naar ‘logos’, van een mythische en beeldende verklaring naar een rationele en feitelijke uitleg. De objectieve macht van de geest werd ontdekt. De psyche bleek uit te kunnen stijgen boven het menselijke zelf. De Griekse cultuur was een groot laboratorium voor het gedachte-experiment. In de oudheid vinden we de twee uitersten die de functie van de ziel beschrijven: of verdwijnen in het niets of zich verenigen met het Ene, de eenheid of God. Heraclitus weet dat de ziel opkomt uit water en aangestoken kan worden door vuur. Pythagoras was de eerste filosoof die een tweedeling tussen lichaam en ziel hanteerde. Hij zou ook de eerste zijn geweest die beweerde dat de ziel in de hersenen huisde. Met Plato stap je een andere wereld binnen. De mens is geen eenheid meer van lichaam en ziel; de mens ís zijn ziel, die strijdt tégen het lichaam. De wilde hartstocht wordt beteugeld. Plato’s stroman en spreekbuis Socrates eist bezinning. Daarvoor moet je jezelf kennen (gnoti seauton). Een en ander bereik je in dialoog met anderen: om jezelf te begrijpen moet je je in anderen spiegelen. Je zorgt voor je ziel door je te alle tijden uit te strekken naar de ‘eeuwige ideeën’: het goede, het schone en het ware. Zo stijg je boven jezelf uit. Transformeren we naar wat we ooit waren: als goden. De dood van het lichaam is het geluk van de ziel. Dan wordt ze vrij. Zo ontstond het‘dualisme’. Uit de blijvende nalatenschap van Plato en zijn voorgangers putten de christelijke theologen hun denkbeelden over ‘de onsterfelijkheid van de ziel’.
Ratio
Epicurus werd de grondlegger van het materialisme. Hij zegt niet dat de goden niet bestaan. Je hebt alleen niets aan ze, want ze helpen je toch niet. De mens moet zelf verantwoordelijkheid nemen voor zijn noodlot en niet op goden vertrouwen. Aristoteles neemt met zijn ‘monisme’ het tegenovergestelde standpunt in van zijn leermeester Plato. De mens is een onscheidbare eenheid. Lichaam en ziel zijn afhankelijk van elkaar: de ziel geeft het lichaam het leven, en het lichaam geeft de ziel haar stoffelijkheid. Door goed voor je lichaam te zorgen, zorg je ook goed voor de ziel. Toch kun je de aristotelische zorg voor de ziel niet reduceren tot fitness: om volmaakt te worden, moet de ziel ontwikkeld worden door onderwijs. De rede bereikt de mens van buitenaf en is het enige wat het sterfelijke lichaam volgens Aristoteles overleeft. De rede stelt de mens in staat te denken. Veel gedachten genereren zelfstandig nieuwe gedachten, terwijl een grote hoeveelheid zintuiglijke impulsen tot verwarring leidt: “… Denkend aan de zintuiglijke overprikkeling waar met name kinderen en jongeren in onze tijd aan worden blootgesteld, is het opmerkelijk dat Aristoteles meerdere keren benadrukt dat de zintuigen kapotgaan als ze aan teveel stimuli worden blootgesteld…”. Volgens Aristoteles kan het denkvermogen van de ziel uiteindelijk veranderen in puur denken: alleen het goddelijke heeft deze bestaansvorm.
Eenheid in verscheidenheid
De neoplatonist Plotinus (204/205 – 270 n. Chr.) wordt beschouwd als een hoogtepunt tussen de oudheid en de middeleeuwen. Hij was degene die de mystieke ervaring verwoordde waarvan alle mystici, dromers en exctatici, tot en met de romantici, geweten hebben: “… het visioen dat je krijgt wanneer je je ogen sluit en in het donker staart, totdat dat wat zich daar schuilhoudt zich openbaart…”. Høystad: “… Alle westerse mystici zijn beïnvloed door Plotinus, van Augustinus van Hippo tot Meester Eckhart en Hildegard von Bingen. Maar het christendom stond gedurende de hele middeleeuwen en lang daarna negatief tegenover mystici (net zoals de islam tegenover de soefi’s). Veel mystici werden vervolgd als ketters, en de meest vooraanstaande figuur onder hen, Meester Eckhart, ontkwam ternauwernood aan de brandstapel, maar alleen omdat hij stierf voordat zijn zaak eindelijk besproken zou worden…”. Het punt was dat je op deze manier jezelf verlost in plaats van dat je verlost wordt door het lijden van Christus, zoals het christelijke dogma wil. Maar waarom zou het ene het andere uitsluiten? Klom Paulus ook niet op ‘tot in de derde hemel’? En ‘zien wij in Zijn licht niet licht’? “… Het doel van de mysticus is eenheid. En het probleem van de mysticus is de verscheidenheid, de scheiding tussen rede en materie, tussen lichaam en ziel, en de ontheemding van de geest in een wereld vol materie en zintuiglijke fenomenen. Er zijn in principe twee mogelijke uitwegen uit deze kakofonische verscheidenheid. De dingen en fenomenen kunnen verder uiteenvallen, tot ze volkomen desintegreren, of ze kunnen bijeengebracht worden tot een eenheid. Daar kunnen we nog iets leren van de fysici. Er zijn twee mogelijkheden binnen de kosmologie: of de wereld lost op tot in het oneindige – dat is wat er lijkt te gebeuren met het uitdijende universum – of het universum stort in elkaar en balt zich samen in een absolute eenheid, een zwart gat. Het woord dat mystici en gelovigen gebruiken voor deze eenheid is God, waar alles samenvalt tot één. In beide gevallen verdwijnt alle individualiteit – in het Al of in de eenheid. In tegenstelling tot Plotinus leven wij in de tijd van uiterlijke verscheidenheid. De eenheid als norm behoort tot de middeleeuwen…” (zie ook: “Licht in de duisternis” van Heino Falcke)
Lichaam, ziel, geest
De overgang van de oudheid naar de christelijke middeleeuwen is tevens een overgang van een filosofische en rationele kijk op de ziel naar een religieus begrip gebaseerd op geloof en openbaring. In eerste instantie was het christendom nog de religie en de moraal van de’ ‘have-nots’ en de slaven. De kerk wordt de kracht die de Europese cultuur gaat vormen. De late oudheid met het polytheïsme, dat steeds meer gezien werd als bijgeloof en afgoderij, desintegreerde volledig. Ook in moreel opzicht. De tijd was rijp voor het monotheïsme. “… In het Nieuwe Testament is de mens een triade van lichaam, ziel en geest, zoals expliciet wordt gezegd door Paulus in de eerste brief aan de Tessalonicensen, 5:23: ‘En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en uw geest, te zamen met de ziel en het lichaam, worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onze Heere Jezus Christus!...”. De ziel is het bindmiddel tussen geest en lichaam. De christelijke middeleeuwen zijn gefocust op de ziel, van de plaatselijke zielzorger tot de inquisitie. En dan stond de duivel ook nog eens klaar bij het doodsbed om letterlijk zijn klauwen in de ziel te slaan, zodra zij het dode lichaam verlaat bij de laatste ademstoot, zoals op talloze middeleeuwse illustraties is te zien.
Zonder Augustinus geen Me Too
Niemand heeft zo’n stempel gedrukt op het beeld van de ziel en het christendom in de Europese cultuur als Augustinus (354 – 430). Je kunt hem zien als de eerste psychoanalyticus: “… Augustinus was, na Paulus (die ook een afvallige en ijverige bekeerling was), in de westerse wereld de belangrijkste persoon die ervoor heeft gezorgd dat het christendom een vraag werd over verlossing of verdoemenis, met spijt en een slecht geweten als startpunt voor de dualistische keuze tussen zonde en zaligheid, dat wil zeggen tussen ‘hemel’ en ‘hel’…”. Augustinus zadelde ons op met de goddeloze triade seks-zonde-straf. Onze wil is niet vrij en wij zijn overgeleverd aan de erfzonde. “… En omdat de duivel de verleider was, zeker in seksueel opzicht, was de kerk gespitst op vergrijpen tegen de kerkelijke seksuele moraal en ‘seksuele omgang met de duivel’. Het waren per definitie vrouwen die zich daartoe lieten verleiden (de duivel heeft een penis, geen vagina), die dan veroordeeld en verbrand konden worden als heksen...”. Høystad: “… We kunnen in onze vrije en seculaire tijd bijna niet voorstellen voor hoeveel kwellingen en angsten de veroordeling van seksualiteit en seksuele gedachten door Augustinus en de middeleeuwse kerk eeuwenlang heeft gezorgd bij miljoenen Europeanen…”. Maar: “… Opnieuw moeten we ons het uitgangspunt herinneren: het morele verval in het laat-Romeinse rijk en Augustinus’ persoonlijke strijd met de vleselijke lusten. Het beteugelen en sublimeren van de seksuele driften en begeerte is dat wat de mens tot meer dan een dier maakt. Elke geciviliseerde samenleving kent strenge morele barricades tegen het ongebreideld toegeven aan seksuele lusten…”. Dus: “… Daarom kun je je zeker afvragen wat het afzwakken of verdwijnen van christelijke normen voor het gereguleerde seksleven en de lagere drempel voor het volgen van je ‘natuurlijke’ begeerten betekenen voor onze tijd. Misschien zouden we dan weer eens moeten denken aan de wet ‘die in onze harten geschreven staat’, de positieve kant van de leer van Augustinus die heeft bijgedragen aan een morele gevoeligheid voor het wel en wee van andere mensen…”. Zie de hedendaagse porno-industrie, de TheVoice-gate en het banale circus rond dickpics: ‘zieliger’ kan toch bijna niet?!
Hoofse liefde
De volgende fase binnen de ontwikkeling van de ziel vindt pas plaats nadat Europa opkomt als culturele eenheid, met een hoogtepunt in de twaalfde en dertiende eeuw. Het is ook de bloeiperiode van de ziel, vertegenwoordigd door het artistieke meesterwerk van Dante uit 1300: “De goddelijke komedie”. Een existentieel drama dat de tocht van de ziel beschrijft door de drie dodenrijken: hel, vagevuur en hemel. Alle denkbeelden die in die tijd in kerk en scholastiek leefden komen aan bod. De “Komedie” kan gezien worden als het vervolg op de “Belijdenissen” van Augustinus. In het fenomenale dichtwerk beschrijft Dante zijn liefde voor de onbereikbare, goddelijke Beatrice, en daarmee is het een verhaal van sublimering zonder weerga. Hij belooft dat hij een vrouw mooier zal bezingen dan ooit vóór hem is gedaan. “… Hij schenkt haar zijn hart en wijdt zijn leven aan alles waar zij met haar deugden voor staat…”. Zie: hoofse liefde. Kom daar nog maar eens om in onze platte tijden. Bovendien is het werk de eerste ik-roman in de geschiedenis. Het hoofdkenmerk van de ontwikkeling van de ziel in de hoge middeleeuwen is dat het platonisme plaats moet maken voor het aristotelische beeld van de ziel. Het dualisme verzwakt en het aardse en antropologische zielsbegrip versterkt.
Wees wie je bent in het hiernumaals
Michel de Montaigne, de vader van het essay-genre met zijn drie banden “Essais” die verschenen in 1580 en 1588, was voor de volle honderd procent een 'renaissancemens'. Hij schreef zichzelf naar zelfinzicht. In de renaissance verschoof de aandacht naar het natuurlijke, het leven aan déze zijde, wat een totale paradigmaverandering was ten opzichte van de middeleeuwen, waarin de focus vooral op het hiernamaals lag. Montaigne vertrok dan ook vanuit zijn lichaam, de drager van gedachten, sensaties en gevoelens. Hij merkte dat zijn innerlijk leeg was, zonder vast wezen, en dat het zich vulde door middel van praten en schrijven. Dat hierdoor zijn zelfkennis steeds meer toenam. Dus nooit anderen volgen, maar zélf iemand worden! Een integer iemand. De geest verspreidt zich vanuit de hersenen door je lijf. Het hele lichaam is bezield. Wij kennen elkaar niet anders dan door ons lichaam. Daarom wijst Montaigne het dualisme af. Wij kunnen de levende mens niet in stukken scheuren. Wij voeden onze ziel, dat schitterende kunstwerk, op tot onze sterfdag: “… Ook al bereidt Montaigne zich met zijn essays voor op de dood, toch is hij tot het moment van sterven een optimistisch mens, met het motto: wees wie je bent, wees het helemaal en ten volle, volg je wil en je rede, ken jezelf en heb vertrouwen in de natuur, die je gemaakt heeft tot wie je bent!...”.
Het lichaam: de nieuwe ziel
De moderne filosofie begint met de twijfelaar René Descartes (1596 – 1650), die ‘zeker wilde weten’, en tot de beroemde dan wel beruchte stelling kwam: cogito ergo sum - ik denk, dus ik ben. Hij identificeerde de ziel met rede en zelfbewustzijn en reduceerde het lichaam, evenals de overige natuur, tot machine, wat hem niet in dank is afgenomen door de romantici, natuuraanbidders en eco-holisten. Hij stelde zelfs dat de ziel in de pijnappelklier te vinden was. De Amerikaanse arts MacDougall kwam nog in 1901/1902 tot de verbluffende conclusie dat de ziel 21 gram woog, door een patiënt vlak voor en na zijn dood te wegen. Descartes was de grondlegger van het rationalisme: zijn visie “… ligt aan de basis van de huidige lichaamscultuur van fitness en topsport, waarin alles gemeten en gewogen wordt, van longcapaciteit, zuurstofopname, hartslag en bloeddruk tot hersenactiviteit. De verhouding tussen lichaam en ziel is in zekere zin op zijn kop gezet. ‘Het lichaam is de nieuwe ziel’, stelt de Noorse psychiater Finn Skårderud treffend vast, en ‘het lichaam heeft de rol van de ziel overgenomen als datgene wat verlost moet worden’ (Aftenposten, 28 december 2013). Zo gezien wordt de ziel nog steeds gewogen, zij die hun perfecte lichamen tot cultus verheffen terwijl ze gewichten heffen en pillen slikken…”.
Body & brain
De wetenschap begon uit te leggen wat er in het universum en de fysieke natuur gebeurt, en aangezien de mens ook een deel van de natuur is, was God eigenlijk niet meer nodig. Daarmee verdween ook de op religie gebaseerde kijk op de ziel. De pantheïst Baruch Spinoza (1633-1677) maakte God synoniem aan ‘de natuur’: “… hij is nog steeds een inspiratiebron voor nieuwe generaties filosofen, zoals Arne Næss met zijn ecofilosofie in de laat-moderne tijd…”. De scepticus Pierre Bayle vroeg zich af waarom God zoveel lijden en kwaad kon toestaan als Hij goed en almachtig is. Leibniz antwoordde dat wij anders altijd nog in ‘de beste van alle mogelijke werelden’ leefden. Voltaire vond dat een gotspe: zie de aardbeving van Lissabon in 1755 waarbij duizenden onschuldige mensen werden gedood en verwond. Honderd jaar later beweerde Arthur Schopenhauer dat we eerder in ‘de slechtste van alle mogelijke werelden’ leefden: de wereld stort in elkaar als ze er ook maar een greintje beroerder aan toe zou zijn. Vervolgens komen de Engelstalige ‘empiristen’ aan bod: John Locke, Thomas Hobbes en David Hume. Geloof alleen wat je ziet. Geloof alleen de feiten. Hobbes schreef zijn beroemde “Leviathan” (1651), waarin hij stelt dat de mens zich van nature gedraagt als een wolf onder de wolven, ‘homo homini lupus’, in een oorlog van allen tegen allen, ‘bellum omnium contra omnes’. Daarom heeft de staat een tirannieke leider nodig waar iedereen bang voor is. “… Het lichamelijke bestaan van de mens die ze alle vijf op een rijtje heeft (Engels ‘sense’ = rede) is belangrijker dan de onsterfelijkheid van de ziel…”. Het gaat om ‘the Kingdom of God’ op aarde. De tolerante Locke, zie zijn hoofdwerk “An Essay Concerning Human Understanding” (1698), verlegde de focus van de ziel naar het gemoed. Het gaat om ‘body & mind’. “… De ziel wordt in onze tijd verder verzwakt door de ontwikkelingen in het moderne hersenonderzoek, dat de mens ziet als een eenheid van ‘body & brain’…”. Volgens Locke was de mens een onbeschreven blad, een leeg vel, een ‘tabula rasa’, dat gevuld werd met ervaringen. Tegenwoordig weten we dat we geboren worden met een grote genetische erfenis waardoor veel karaktertrekken en geestelijke gedragspatronen vastliggen. Van Locke stamt het revolutionaire begrip 'identiteit'. We hebben dan misschien geen vaste en blijvende ziel of persoonlijkheidskern, we zijn wel redelijke wezens met bewustzijn en ‘actieve herinneringen’ (meestal dan), dus blijven we juridisch toerekeningsvatbaar. Hume was ervan overtuigd dat wij alleen maar een bundel indrukken zijn, een verzameling zintuiglijke waarnemingen. De rede is slechts de slaaf van de hartstochten. Als een goede improvisator creëren we simpel onze eigen voorstelling.
Redelijke en zedelijk wezens
De Franse verlichtingsfilosofen (Rousseau, Voltaire, Helvétius, de La Mettrie, d’Holbach, Diderot) werkten het idee dat de ziel deel is van de fysieke of materiële natuur verder uit, en werden daarom ‘materialisten’ genoemd. Niet dat ze allemaal atheïsten waren, ze hadden alleen een bloedje hekel aan de machtswellustelingen en intolerante geestelijken in de Kerk. De ‘salons’ ontstonden, bij rijke dames thuis, waar men vrijelijk gedachten en meningen kon uitwisselen. Er vond niet alleen een politieke, maar ook psychische revolutie plaats. De adellijke eercultuur werd vervangen door de burgerlijke geest, met al haar innerlijke complexen in het spanningsveld tussen de oude christelijke morele regels, vooral op seksueel gebied, en het nieuwe vrijheidsideaal van de romantici, met name aangemoedigd door Rousseau. Het was wachten op Freud die rond 1900 weer wat orde op zaken stelde. De belangrijkste filosoof van de verlichting was Immanuel Kant (1724-1804) die stelde dat de wereld in ons hoofd ontstaat. Hij hevelde de ziel definitief over van ‘substantie’ naar ‘subject’. De man ís zijn denken: “… We begrijpen de wereld in termen van tijd, ruimte en causaliteit, categorieën die niet in de buitenwereld bestaan, maar alleen in het menselijk brein en de manier waarop de rede werkt. Daarom kunnen we ook niet weten hoe de wereld (de dingen) ‘an sich’ is, maar alleen hoe wij haar opvatten…”. Tegelijk was hij een piëtist. Of wij een onsterfelijke ziel hebben valt niet te bewijzen, maar wel te geloven. Voor de moreel is het hoe dan ook noodzakelijk het bestaan van God aan te nemen. G.W.F. Hegel (1770 – 1831) was de filosoof van de ‘these’ versus ‘antithese’ is ‘synthese’; waarop de synthese weer these wordt, enzovoorts enzo verder. Zijn ‘ziel’ komt op uit de natuur, gaat onder in diezelfde natuur, en beweegt zich naar de ‘absolute geest’.
Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan
“… Terwijl de verlichting onze verstandelijke idealen vormde, vulde de romantiek onze harten – met grote gevoelens, hartstochten en verliefdheid…”. Niet alleen onze persoonlijke ziel, in de zin van ‘psyche’, werd opnieuw uitgevonden, maar ook de ‘volksziel’. En daarmee het nationalisme. De ziel moet ‘uitgedrukt’ worden. Dat doet Goethe als geen ander in Faust I en II, waar Høystad een indrukwekkende beschrijving van geeft. Het liefdespaar is hier Faust en Gretchen. Beiden zijn, weliswaar boetvaardige, zondaren. Het belangrijkste in het leven is boven jezelf uit te reiken. Het doel, het ‘innerlijk licht’ dat bij Goethe de liefde is, ontdek je gaandeweg. Goethe heeft het over ‘groei en stijging’: ‘Steigerung’. Zie de verheffing wanneer twee tegenpolen, man en vrouw, elkaar aantrekken. Fouten maken is onvermijdelijk: “… ‘De mens, hij dwaalt zolang hij streeft / Es irrt der Mensch so lang er strebt…”. Maar daar leer je van. In het hiernamaals ontwikkelen Faust en Gretchen zich verder en bereiken nieuwe stadia van geestelijke volmaaktheid. Een en ander herinnerde me aan wat Soendar Singh schrijft in “Hij zag de hemel”. Het ‘eeuwig vrouwelijke’ is wat ons leidt: “… Das Ewig-Weibliche zieht uns hinan…”. De koningin van de hemel, Maria, komt voorbij (zie “Maria” van Arnold Huijgen). Ik moest ook aan de vrouwelijk veronderstelde heilige Geest denken. Onze wereld is een reflectie van iets anders: ‘das Unbeschreibliche’. We kunnen ‘das Unzulängliche’ alleen kennen als ‘in een spiegel’ (zie Paulus in 1 Korintiërs 13:12). Kunst is bijvoorbeeld zo’n spiegel. Zie Jennifer Yane die kunst ‘spiritualiteit in travestie’ noemt (“Leven in volheid” – Timothy Radcliffe).
Het Europese individualisme
Høystad: “…In andere culturen en religies is het doel het zelf op te laten gaan in iets groters dan het zelf, in de wereldgeest of God, en de individuele wil uit te schakelen. Voor Kierkegaard en het Europese individualisme is het doel om een authentiek en autonoom zelf te worden, met zelfbewustzijn en een vrije wil…”. Al schrijvende vond Kierkegaard (1813 – 1855) onder invloed van zijn muze, zijn ex-verloofde Regine Olsen, zijn ziel. Volgens hem is de ziel namelijk gegeven als meest authentieke mógelijkheid. Het is aan jou die mogelijkheid via samenspraak met anderen en dé ander, God, door zelfinzicht te verwezenlijken. Dat kost je zo ongeveer alles, is een sprong in het diepe, maar je krijgt er wel je vrijheid voor terug. Kierkegaard vond dat de ziel in het christendom van zijn dagen een nietszeggend cliché was geworden, dat niemand meer serieus nam: “… een loos en leeg woord, soms bijna vergeten of vrijpostig uit de taal weggelaten, of onverschillig aan de kant gezet als een ouderwetse spreekwijze die men niet meer gebruikt, maar alleen nog om de koddigheid bewaart…”. Het lijkt wel of hij het over ónze tijd heeft. Zie mijn vorige blog!
De ziel in therapie
De negentiende eeuw was de eeuw van de natuurwetenschap, waarin alles uiteindelijk wetenschappelijk verklaard moest worden. Ook de ziel. Zijn de moraal en een menselijke ziel het resultaat van ‘evolutie’ à la Darwin? “… Misschien zijn er een paar genen die ons zielenleven mogelijk maken, misschien kregen we op een gegeven moment in onze ontwikkeling een antropologische dimensie die we ziel zijn gaan noemen…”. Of is de ziel geen gen maar een ‘meme’ - een verworven en cultureel bepaald ‘idee’? Zie Richard Dawkins in "The Selfisch Gene" (1976). De ziel wordt ‘psyche’, en gaat in therapie bij Freud: “… De toename van psychische klachten in onze tijd vertegenwoordigt een paradox in historisch perspectief: terwijl de ‘traditionele’ ziel haar betekenis verliest door secularisatie en materiële groei, duikt zij weer op als symptoom van mentale problemen die de ontwikkeling van de welvaart niet volgen…”. Heeft de wetenschap de ziel toch niet goed begrepen? Nietzsche wil de ziel opnieuw uitvinden. Volgens hem worden wij voortgestuwd door ‘de wil tot macht’: “… de wil om door te zetten ondanks de omstandigheden, soeverein en jezelf zijn in welke situatie dan ook…”. Zeg met heel je lichaam JA tegen het leven. De natuur, de kunst en de ‘vrolijke wetenschap’ brengen je allemaal verder. Lach! Ook om jezelf, want dat is alleen voorbehouden aan vrije geesten. Maar zorg wel dat de integriteit van je ziel intact blijft: “… De voorname ziel heeft eerbied voor zichzelf…”.
Literatuur is de psychologie altijd een stap voor
Høystad: “… Het is opvallend te zien hoe de ziel aan terrein wint als hoofdmotief binnen de literatuur terwijl ze haar centrale plaats binnen de filosofie verliest en tot psyche van de psychologie wordt geherdefinieerd…”. Literatuur is de psychologie altijd een stap voor geweest. Zie Fjodor Dostojevski, Knut Hamsun, Franz Kafka, August Strindberg, Henrik Ibsen, Herman Hesse, James Joyce, Marcel Proust, Robert Musil, Virginia Woolf, Siri Hustvedt, John M. Coetzee en Elena Ferrante. De aller- allergrootste onder de psychologische schrijvers is natuurlijk William Shakespeare (1564 – 1616). Díe begon! Volgens Høystad schildert James Joyce in “Ulysses” een ‘innerlijke odyssee’, waarin de antiheld, Bloom, de freudiaanse psyche, die rijp is voor therapie, heeft overwonnen door mentale verheffing. Het werk ademt gemoedsrust, berusting. Bloom is in allerlei opzichten ‘de nieuwe man’ met ‘zachte waarden’. Kafka doet het tegenovergestelde: zijn gespleten zielen voeren een innerlijke strijd met zichzelf. Wanneer het innerlijke en uiterlijke niet samengaan wordt het leven absurd. Toch weet Kafka dat er voorbij de verdeeldheid iets ‘hogers’ in de mensenziel aanwezig is. In het ‘oog van de storm’. Iets ‘onverwoestbaars’, ‘das Unzerstörbare’, dat je moet bevrijden: “… Het is zeer goed denkbaar dat de heerlijkheid van het leven in iedereen en altijd in haar gehele volheid klaar ligt, maar versluierd, in de diepte, onzichtbaar, heel ver weg. Doch zij ligt daar, niet vijandig, niet onwillig, niet doof. Als men haar met het juiste woord, met de juiste naam aanroept, komt zij. Dat is het wezen van de magie, die niet schept, maar roept. (Dagboeken, 18 oktober 1921)…”. In de diepzinnige parabel over ‘de wet’, vertelt hij hoe Josef K. zich laat tegenhouden door een ‘poortwachter’, om het ‘niet te doven lichtschijnsel’, via een openstaande deur te betreden: “… Er zijn veel poortwachters in de moderne samenleving, de een machtiger dan de ander, in een hiërarchisch machtssysteem…”. Vaders, leraren, dominees. Josef K. blijft de voorgeschreven rol van het systeem spelen. De filosoof Wittgenstein wilde de wereld begrijpen via taal: “… De ziel bestaat zolang we haar benoemen binnen een bepaald taalspel. De vraag is dan wat we als mensheid zouden verliezen als we het woord ziel eventueel niet meer zouden gebruiken en haar taalspel niet meer zouden koesteren…”. Vergeten we dan dat we iets als een ziel hebben?
Boeddhisme en islam
Omdat we in een multiculturele tijd leven bespreekt Høystad ook de idee van de ziel binnen de islam en het boeddhisme. We moeten immers ‘de ander’, de onbekende, kennen om onszelf te begrijpen. Welnu, terwijl de meeste religies de ziel tot in eeuwigheid willen bewaren, gaat het er in het boeddhisme om haar juist te ontbinden: de ziel is een illusie dan wel een misverstand. Het doel is het einde van alle bestaan. De grondlegger van het boeddhisme was ook geen god, maar een mens, die vertrouwde op het vermogen zichzelf te verlossen: Boeddha. De islam kun je zien als de tegenhanger van het boeddhisme. Terwijl in het boeddhisme de ziel moet oplossen in het niets gaat het er in de islam om zo te leven dat je met lichaam en ziel in het paradijselijke hiernamaals bij God kunt komen. Hij is de absoluut Ene. In de islam geldt alleen de liefde voor God, waardoor het oog om oog, en tand om tand-principe een eindeloze geweldsspiraal in stand houdt: “… We kunnen Jezus zien als de vredevorst, Mohammed als de krijgsheer. Vrede en verlossing van de ziel zijn er alleen voor degenen die jouw geloof delen. Het is daarom problematisch om de islam een religie van de vrede te noemen…”. Je zou in onze tijd bijna vergeten dat de islam ook staat voor de liefdesmystiek van de soefi’s, de Perzische dichters en de middeleeuwse Aristoteles-vertalingen. Kortom: de magische sfeer van ‘Duizend-en-een-nacht’. De soefi’s spreken vaak over het hart waarin God zich spiegelt. De spiegel moet goed gepoetst worden door aanbidding: “… Degene die in de islamitische traditie het hart en de stem van het hart volgt, volgt daarom de wil van God – en geen subjectief gevoel. Dit is ook een van de redenen achter de sterke reacties die we op televisie zien als er in Arabische milieus onrecht of geweld plaatsvindt. De emotionele uitbarstingen zijn heilige woede vanuit het hart. En het hart liegt niet, want het staat in directe verbinding met God, met Allah, die aangeroepen wordt in dergelijke situaties…”. Het hart, waarin Gods wet geschreven staat, is betrouwbaarder dan de rede, die besmet is met rationalisme en wetenschap. Het westerse decadente denken verzwakt het geloof. Het hart is de bemiddelaar tussen het lagere en het hogere gedeelte van de ziel.
Een ziel om voor te zorgen
Aan de hand van Hannah Arendts beschrijving van Eichmans rol in de Holocaust onderzoekt Høystad de ‘zielloze’ mens, ‘the hollow man’, die zich gedachteloos, zonder zelfreflectie en empathie, ten eigen bate laat vullen door het kwaad dat anderen uitdenken. Høystad: “… Zodra je de zekerheid hebt dat je een ziel hebt om voor te zorgen, dan heb je met Nietzsches woorden ook ‘een fundamentele zekerheid die de voorname ziel omtrent zichzelf heeft, iets wat niet gezocht, niet gevonden en misschien evenmin verloren kan worden’, iets wat je niet alleen jezelf verschuldigd bent, maar wat ook je eigen schuld is als je het verliest. Dat iets is het ondoorgrondelijke en zelfoverschrijdende dat het gemoed met enthousiasme en eerbied vult, waar de som van ervaringen zich als een autobiografische palimpsest in laat lezen, omdat je zo degene wordt die je bent, en die je zult blijven wanneer je je innerlijke overtuiging volgt over wat het betekent om mens en medemens te zijn…”.
Uitgave: Athenaeum – 2018, vertaling Wouter de Jong, 528 blz., ISBN 978 902 530 750 9, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier