vrijdag 20 oktober 2023

Stervelingen – Fokke Obbema

 

Ondertitel: Met portretten van Stephan Vanfleteren

 

Journalist Fokke Obbema (1962) houdt zich veel bezig met levensvragen. Na zijn bestsellers “De zin van het leven” (2019) en “Een zinvol leven” (2021) draait zijn nieuwe boek rond mensen die hun sterfelijkheid in de ogen kijken. Ruim veertig interviews heeft hij afgenomen. Hoewel wij de natuurlijke neiging hebben de dood te verdringen weten we allemaal dat we ‘stervelingen’ zijn: “… In mijn ontmoetingen ervoer ik juist hoe zinvol het is het gesprek over de dood wel aan te gaan. Geregeld kwam het tot momenten waarop een diep, emotioneel contact mogelijk bleek…”. Tijdens elk onderhoud komt een aangrijpende authenticiteit naar boven. “… De dood herenigt ons met onszelf…”, zei Sartre ooit. Een impressie.

 

Wederkerigheid

Het eerste gesprek trapt af met ex-verpleeghuisarts en filosoof Bert Keizer, schrijver van een bekend oeuvre rond de dood: “Het refrein is Hein” (1994), "Tumult bij de uitgang" (2013), “Vroeger waren we onsterfelijk” (2016) en “Reis om de dood” (2019).  Opvallend is zijn dubbelheid. Aan de ene kant heeft hij het katholieke geloof in iets als een ‘eeuwig leven’, een ‘leven na de dood’, waarin hij werd opgevoed, al heel jong aan de wilgen gehangen – aan  de andere kant schrijft hij geïrriteerd over een begrafenis die met feestelijke muziek eindigt: “… Iets stoorde me: de volstrekte horizontaliteit. Ik had zo graag een verwijzing gezien naar Boven (…) een of andere kosmische inbedding zou me goed hebben gedaan.’…”. Het slaat nergens op, weet hij. Hij mijmert verder over de vraag ‘waarom we zo graag iets goeds doen voor de ander’. Naastenliefde. Het motief ‘om een plekje in de hemel te verdienen’ is weggevallen. Toch gaan we er mee door. Uit eigenbelang? “… We zijn investerende altruïsten: je doet nu iets goeds in de hoop dat je later zelf iets goeds terugkrijgt…”. Ik moest denken aan de profeet Obadja waar ik afgelopen zondag, tijdens een preek waar ik bij was, mee werd geconfronteerd. Die wederkerigheid betreffende je daden zit ook diep in het Bijbelse denken. Obadja in het negatieve, hij was niet voor niets een onheilsprofeet (vers 14 en 15): “… Op die dag van angst had je de mensen die vluchtten niet de weg mogen versperren om ze te doden, en hen die ontkomen waren niet mogen uitleveren. Maar de dag van de HEER is nabij voor alle volken; dan zal met jou gedaan worden wat jij met hen gedaan hebt, dan zullen je daden op je eigen hoofd neerkomen…”.  

 

Oerinstinct

Huisarts Mirjam Willemsen, zelf ongeneeslijk ziek, vertelt over de aangrijpende documentaire die ze maakte om iets achter te laten voor haar kinderen: “Dying to Live”.

Volkskrant-journalist Koen Haegens scheerde langs het randje van de dood vanwege een gescheurde aorta, waarna hij zijn boek “Op zoek naar de verstrooide tijd” schreef. ‘Leef in het hier en nu’, is tegenwoordig een veelgehoord advies, maar Haegens vindt dat ‘te schraal’: “… Want waar blijft dan de ruimte voor reflectie op wat je hebt gedaan en wat je nog wilt gaan doen?...”.  

Saïda Aloelad Baktit is een enorm sterke moslima die wegvluchtte uit een gearrangeerd huwelijk en in een blijf-van-mijn-lijfhuis terecht kwam. Tijdens haar werk als schoonmaker in het Radboud UMC, raakte ze zo onder de indruk van islamitische patiënten, dat ze besloot zich om te scholen tot geestelijk verzorger. Veel moslims zien een dodelijke ziekte als een straf van Allah, vertelt ze. Die gedachte probeert ze om te buigen: “… De stervende mag ‘tot de laatste adem’ niet de indruk krijgen dat hij doodgaat, zo is de gangbare, islamitische opvatting, want Allah kan nog altijd een wonder verrichten…”. Een visie waardoor veel stervenden zich oneindig eenzaam en onbegrepen voelen. Soms wordt lijden ook gezien als een kans om zonden uit te wissen, wat botst met de palliatieve zorg en omgang met pijnbestrijding.

Schrijver en Uruzgan-veteraan Niels Roelen schreef drie boeken: “Soldaat in Uruzgan”, “Leven na Uruzgan” en “Sporen”, waarin veteranen, van de Tweede Wereldoorlog tot Mali, vertellen wat oorlog met hen doet. Over het item ‘oorlogsrecht’: “… De dood overtroeft al het recht. Je kunt allerlei nobels met elkaar afspreken, op het moment dat de keuze is: doodgaan of de wet breken, dan is het glashelder. Leven is een kwestie van niet dood willen gaan, dat is de essentie. Dat oerinstinct wint het van alle ethische normen en waarden...”. Even verder: “… Ik denk dat ieder mens een punt kent waarop hij bereid is ‘slecht’ te worden. De vraag is of je dat onder ogen durft te zien. Het is een deur waar ik achter ben geweest, iets dat ikzelf verder moet dragen…”.

 

Gutmensch

Gea Arentsen is psychosociaal medewerker in een hospice. Ze vertelt hoe ze als verpleegkundige voor het eerst een hele nacht aan het bed van een stervende zat: “… Uiteindelijk ging hij oppervlakkiger ademhalen en overleed hij. Op dat moment werd het licht in de kamer, terwijl het buiten donker was en alleen een klein schemerlampje aanstond. Ik vind het moeilijk te duiden, destijds dacht ik: nu is hij dus bij God. In ieder geval maakte die gebeurtenis dat ik geen angst meer voor de dood voelde. Dat hielp me verder op dit pad…”. Arentsen: “… Het pure en eerlijke dat stervenden aan de dag kunnen leggen is voor mij een voorbeeld geweest, het leerde me dichter bij mezelf te zijn…”. De laatste periode kan uiterst waardevol zijn omdat je terug gaat naar de essentie van wat leven inhoudt: “… Ik wil het niet te mooi voorstellen, want het gaat ook meestal met pijn gepaard en kan verschrikkelijk zijn. Op het sterfbed wordt alles uitvergroot. Bijvoorbeeld in relatie tot de familie: wat er mooi is, de aandacht en liefde die iemand van zijn naasten krijgt, wordt groter. Dit geldt helaas ook voor de narigheid en irritaties…”. Vaak worden mensen liever en zachter, soms harder: “… De beschermingsmuren die je rond jezelf hebt opgebouwd brokkelen af. De maskers vallen af. Dat heeft ook een fysieke verklaring; je hebt de kracht niet meer ze overeind te houden…”.

Oud-Clingendaal-directeur Ko Colijn omschrijft zichzelf ‘als een kaars die langzaam uitdooft’. Zijn bestaan speelt zich af tussen stoel en bed. Wat betreft zijn kijk op het leven: “… De eerste vraag die ik me dan stel is: geef je het leven zin of heeft het zin? Ik kom uit op het eerste…”. Colijn: “… De zin waar ik voor mezelf op ben uitgekomen, is proberen anderen veiligheid en welzijn te geven…”. Ook hij ziet dat niet als iets louter altruïstisch: “… Ik geloof erin dat je zelf iets terugkrijgt, dat het geven bijdraagt aan eigen veiligheid en welzijn. Ik heb groot vertrouwen in dat gemeenschappelijke proces, in collectieve actie. Wanneer je daaraan mee kunt doen, krijg je er meer voor terug, zo werkt het…”. Even verder: “… het is een mooi streven gutmensch te willen zijn…”.

Babs Bakels is een kunstenaar die inspiratie zoekt in de dood. Doodsangst zet haar aan tot het maken van mooie dingen, vertelt ze: tentoonstellingen en kunstprojecten. Over “Alle mensen zijn sterfelijk”, een boek van de Franse schrijver Simone de Beauvoir (1908 – 1986): “… Daarin is de hoofdpersoon, de edelman Fosca, als enige onsterfelijk. Dat blijkt een verschrikkelijk lot, hij komt volkomen onverschillig tegenover alles en iedereen om hem heen te staan…”.

 

Mysterie

Op eenentachtigjarige leeftijd is de ernstig zieke Jaap Voigt, na een keur van banen waaronder onder andere marineofficier en onderzoeker naar verwerking van oorlogtrauma’s in Gaza en Israël, nog steeds ‘levenscoach’. “… Met onze persoonlijkheid, ons ego, denken we leidend in ons leven te zijn. Dat is de maakbaarheidsgedachte…”. Ik heb niets gemaakt, stelt hij beslist, ik heb iets gevolgd: “… Er is een levensstroom die mij ergens heeft gebracht en daar heb ik aan mee weten te doen…”. Die levensstroom is een mysterie: “… Hij komt ergens vandaan, maar wat de bron is, valt niet te begrijpen…”. Even verder: “… Christenen hebben het over God…”. Het doet mij inderdaad denken aan Jezus die van zichzelf zegt dat Hij ‘de weg, de waarheid en het leven is’ (Johannes 14:6) en  ‘het koninkrijk van God’ dat onzichtbaar, als zuurdesem, de wereld doortrekt (Matteus 13:33). Je hebt in het leven een horizontaal vlak, aldus Voigt, de mens en de natuur. Maar ook een verticale lijn naar boven: het hogere. “… De ingang daarvoor is: stilte, vertraging…”. Voigt: “… Erich Fromm (Duits-Amerikaanse psycholoog, 1900-1980) stelde in zijn boek ’Sane Society’ de vraag of een maatschappij ook krankzinnig kan zijn. Het antwoord: ja dat kan. Daar leven we nu in. Maar nu komt het: dat is altijd zo geweest, al drieduizend jaar!...”. Zie ook Dirk De Wachter in “Borderline Times” en Esther van Fenema in “Het verlaten individu”. Het leven van ieder mens wordt beheerst door vijf waarheden, aldus Voigt. Regel 1: de mens vergeet bij zijn geboorte waar hij vandaan komt, namelijk de eenheid waar je na je dood naar terugkeert. Regel 2: De mens kom in een duale, gespleten wereld terecht, waarin hij een eigen ik ontwikkelt. Regel 3 en 4: we worden heen en weer geslingerd tussen haat en begeerte – haat is afstoting van iets wat je uit je systeem wilt hebben, begeerte gaat over wat je erin wilt hebben. Regel 5: angst voor de dood. Deze regels helpen je om je af te stemmen op de levensstroom. Het gaat om ‘resonantie’: een trilling waardoor je voelt dat de dingen kloppen. ‘Eenheid’ zou ik zeggen. Tegen jonge studenten: “… Jullie denken dat je moet worden zoals de buitenwereld van je verwacht. Willen jullie daarmee stoppen? Kijk eens wat die buitenwereld ervan gemaakt heeft: daar wil je toch niet aan mee doen? Dus volg je hart. Maak er iets liefs en moois van…”. Tegen ouderen: “… Word rustig, word stil. Oefen je in het genieten van iets, al is het maar een grasspriet. En vraag je af: bij wie kan ik in het aangezicht van de dood mijn hart kwijt? Blijf je verwonderen, tot op het laatst, er zijn zoveel mooie dingen in dit bestaan. Als je eenmaal verwonderd bent, probeer dat dan in verbinding met een ander te verwoorden. Dan stotter je, altijd, als je stottert ben je goed bezig. We kunnen het mysterie niet begrijpen…”.  

 

Sein zum Tode

Voor kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer is ‘luister naar de kinderen’ haar mantra geworden: “… Jongeren manoeuvreren zichzelf tegenwoordig in een eenzame positie doordat ze de beste versie van zichzelf willen tonen – ze zijn vaak enorm prestatiegericht. Dat maakt eenzaam, omdat ze zich niet altijd hun beste versie voelen. Een samenleving die dwingt tot het geven van een perfect beeld, staat het tonen van je kwetsbaarheid in de weg…”.

De ernstig zieke psychiater Dirk De Wachter is een romanticus die in de liefde en de literatuur gelooft. Dat hij zichzelf een geluksvogel waant, komt door zijn ‘goed omringd’ zijn. In “De avonden” van Reve herkende hij op vijftienjarige leeftijd de existentiële eenzaamheid die eigen is aan iedereen. In “Wie is van hout?” van Jan Foudraine vond hij het idee van de ‘zieke samenleving’. De visie van de Franse filosoof Emmanuel Levinas dat ‘je de ander niet kunt kennen’ ervaart hij als een ‘verlossing’: “… De illusie dat we de ander geheel zouden kunnen kennen, is het kooien van hem, zelfs een verkrachting van die ander. Het uitgangspunt moet juist zijn: respect voor het fundamenteel anders zijn…”. Volgens hem ligt de zin van het leven nog altijd in de eindigheid ervan, zie Heideggers ‘Sein zum Tode’: “… Doordat we sterven, willen we iets betekenen…”.

Literatuurwetenschapper Krina Huisman heeft zich toegelegd op ‘rouwplots’: “… Met taal kun je hekken plaatsen rond de afgrond. Dan kun je erin kijken, maar zonder erin te vallen…”. “A Grief Observed” van C.S. Lewis uit 1961, over de dood van zijn vrouw, noemt ze een fenomenaal boek dat diep bij haar resoneerde. Ze analyseerde auteurs als Anna Enquist, A.F.Th. van der Heijden (“Tonio”), Connie Palmen (“Logboek van een onbarmhartig jaar”) en P.F. Thomése (“Schaduwkind”). “… Met fictie kun je overal heen vliegen, experimentele ruimtes betreden. Als je uitsluitend je eigen persoonlijke ervaringen als uitgangspunt neemt, zoals in autobiografische literatuur, kom je daar niet…”. Zie bijvoorbeeld de oneerbiedige manier waarop een brutale kraai in de roman “Verdriet is het ding met veren” van de Britse schrijver Max Porter alles wat heilig is aan rouw met zijn poten en snavel open krabt: “… Hij zegt dingen als: Ik vind mensen saai, behalve als ze verdriet hebben, hij lacht om rouw. Zo woelt hij los, ondergraaft hij onze denkbeelden…”.

 

Knarser

Carlo Leget, hoogleraar zorgethiek, vertelt hoe twee tegengestelde krachten aan hem trekken: “… de katholieke kerk, die ‘het mysterie van het leven’ onderkent en ‘troost biedt voor onze eindigheid’, en de Britse rockgroep The Who, die staat voor ‘het vitale, mannelijke, maar ook destructieve’…”.

Volgens de ongeneeslijk zieke kinderboekenschrijver Caroline Ligthart wordt je nergens zo gelukkig van als ‘creëren’. In plaats van ‘consumeren’. In haar kinderboek “Waantje krijgt de knarser” staat ‘knarser’ voor kanker, ‘rode mikmak’ voor bloed en ‘kladderadatsj’ voor chemotherapie.

Ten gevolge van een hersentumor onderging advocaat Barend Post een operatie waarbij hij buiten zijn lichaam trad, wat een totale geestelijke en vaak onbegrepen omkeer tot gevolg had. “… Het was een ervaring van eenheid…”. Even verder: “… Ik ervoer dat ons ego een illusie is…”. Hij was vervuld van een euforisch gevoel van liefde: “… Het voelde als een goddelijke ervaring, maar dan zonder een opperwezen of dogma’s. Het goddelijke was overal, ook in mijzelf. Als een innerlijke bron. Die heeft iedereen, denk ik…”. Hij vertelt hoe het boek “Na dit leven” van de Amerikaanse neurochirurg Eben Alexander hem hielp zijn ervaring te plaatsen. Evenals de roman “Siddharta” van Herman Hesse die het leven beschrijft als een rivier die je meeneemt: “… het heeft geen zin je tegen de stroom te verzetten, je hebt er maar in beperkte mate invloed op. Die kleine ruimte moet je wel gebruiken om het goede te doen…”.

Ook de christelijke rouwcoach Gimena Blindeling-Eliza, die zichzelf een ‘trailblazer’ noemt, iemand die voor anderen de weg baant, stelt: “… Het lot stuurt mij en niet andersom…”.

Oud-theater en televisiemaker en schrijver Chris Houtman: “… Sinds mijn ziekte is mijn leven nooit meer alledaags geweest…”.

 

Bijna-doodervaring

Trodessa Barton, ex-manager en coach, begon zich na een ernstige ziekte af te vragen of ze nog wel de carrièrevrouw wilde zijn die ze was: “… Ik besefte dat geld me meer gevangen hield dan dat het vrijheid opleverde…”. De eenzaamheid tijdens haar kankertraject heeft haar veel gebracht: “… In ieder geval zie ik het contact ermee als een waardevolle bron – die eenzaamheid aanraken en durven ervaren wie je eigenlijk bent, dat helpt je verder bij fundamentele vragen…”.

Ex-cardioloog Pim van Lommel vertelt over zijn onderzoek naar ‘bijna-doodervaring’ waar hij de bestseller “Eindeloos bewustzijn” (2003) over schreef. Bewustzijn blijkt geen product van de hersenen.

Internist en gerontoloog Andrea Maier is gespecialiseerd in ‘langlevendheid’. Ze bestempelt de ‘basic trust’, het ‘oergevoel’ dat diep van binnen aanwezig is als ‘een zondvloed van geluk’. Het is een fundament waarop je terug kunt vallen: “… Intermenselijk contact vind ik meestal erg oppervlakkig. Mijn indruk is dat mensen vaak onvoldoende in zichzelf gehecht zijn en onvoldoende van zichzelf weten wie ze zijn. Daardoor hebben ze te weinig zelfvertrouwen en zetten ze een masker op…”.

Kunstenaar Hilarius Hofstede die lijdt aan een bipolaire stoornis en psychoses: “… De opeenvolging van episodes die ik heb ondergaan, hebben me tot de overtuiging gebracht dat het project-mens in de kern een puur geestelijk iets is, alles speelt zich af in ons bewustzijn. Daarin maakt de mens een beweging van duisternis naar licht, daar heb ik een rotsvast vertrouwen in. De achtbaan waarin ik heb gezeten, vormt voor mij daarvan het bewijs. Ik leid eruit af dat het leven voorbestemd is te triomferen, ook al wijst daar in de wereld van vandaag niet veel op…”.

 

Teruggebracht tot de essentie

Ineke Visser, levenseinde-expert, vindt dat de dood veel te veel gemedicaliseerd is en pleit voor het ‘gewone sterven’. Wat ze in het hospice leerde, is dat het in het leven gaat om ‘trouw zijn aan jezelf’, om de beweging ‘van je hoofd naar je hart’’: “… Alle uiterlijkheden waarmee we ons identificeren, alles wat belangrijk leek en waar we ons ongelofelijk druk over hebben gemaakt, blijkt, op de keper beschouwd, in het zicht van de eeuwigheid, niet zo belangrijk. Ook spelen emoties op waar je omheen bent gelopen. Een mens wordt teruggebracht tot wie hij in essentie is. Het sterven is een fase van intens leven…”.

De zesentwintig jarige Michiel van der Stadt lijdt aan een zeldzame kankersoort die hem idealistischer heeft gemaakt dan ooit: “… Ik ben me meer als onderdeel van het grotere geheel gaan zien. De wereld wordt een mooiere plek wanneer we met elkaar optrekken. Dan kunnen we veel meer tot stand brengen: meer troost, meer kracht, mooiere uitvindingen. Ik geloof echt in de kracht van het collectief…”.

In de woonkamer van de zesennegentigjarige milieuexpert en actievoerder Léonie van der Maesen (zie het portret op de omslag) staan twee laptops: “… Ik sta permanent in verbinding met de wereld…”. Om haarzelf lachend: “… Ik heb geen tijd om dood te gaan…”.

Forensisch arts Udo Reijnders is een uiterst bescheiden mens. Volgens hem kunnen medici maar heel beperkt genezen, de natuur doet veruit het meeste: “… We weten verrekte weinig. We ontrafelen van alles, zoals op genetisch gebied, maar de complete ontrafeling zullen we waarschijnlijk nooit mee gaan maken. We komen wel steeds een stapje verder met onze kennis, maar de natuur zal ons altijd voor blijven. Die zit zo geraffineerd in elkaar. De mens vermag veel, maar de natuur handelt…”. De mensheid vindt hij tamelijk abject: “… Als ik zie wat voor verschrikkelijks er is gebeurd en nog gebeurt. Slavernij hebben we afgeschaft, ja, maar er is nog steeds mensenhandel. Dat is toch onvoorstelbaar – ménsen als handelswaar? Hoe mensen door macht en geld worden gedreven, dat is toch absurd, dat maakt iedereen dol. De sociale cohesie is uit de samenleving verdwenen. Oorlogen, de omgang met de natuur – de bende die de mensheid ervan maakt, is toch verschrikkelijk?...”.

 

Sociaal

De moedige alleenstaande moeder Nezz Ozbicar kampt met steeds weer terugkerende borstkanker en coacht lotgenoten: “… Door het te delen hoopte ik mijn leven lichter te maken. Op  Instagram, via mijn account ‘Just me and cancer’ vertelde ik hoe het met me ging, zonder iets te verbergen. Gaandeweg merkte ik dat ik daarmee anderen hielp, ik kreeg vooral positieve reacties, soms wel honderd op een dag. Die kwamen vooral van vrouwen. Zij herkenden zich in mijn verhaal en gaven aan dat ze zich daardoor minder alleen voelden. Dat gaf me het idee dat ik op de goede weg was, het maakte me sterker. Inmiddels heb ik 23 000 volgers…”. Ze kreeg nogal wat boosheid van Turkse mannen over zich heen omdat de traditionele houding in de Turkse gemeenschap is dat je nooit over dood en ziekte praat: “… Zij vonden dat ik met mijn openhartigheid tegen ons geloof en onze cultuur inging. Ze zeiden allerlei nare dingen en bedreigden me zelfs, maar dat motiveerde me juist door te gaan. Ik zie het als het probleem van die mannen…”.

Econoom en filosoof Bart Nooteboom voelde zich als student sterk aangetrokken tot de boeken van de Amerikaanse schrijfster Ayn Rand, die in het recht van de sterkste geloofde: “… Ja, verschrikkelijke boeken, de bijbels van rechtse Amerikanen. Destijds voelde ik me verwant met zo’n ondernemende held die volkomen zijn eigen gang ging. Later in mijn leven ging ik die boeken haten. Tegenwoordig voel ik me thuis bij filosofen als Martin Buber en Emmanuel Levinas. De mens is een sociaal wezen, zie ik nu, die de oppositie van de ander nodig heeft om zichzelf te worden. Ik heb me ontwikkeld tot het tegendeel van Rands helden, voor wie de ander alleen maar in de weg staat. De ander is er juist om je te helpen…”. Wat raadt u komende generaties aan? “… Blijf in beweging en maak wat van je leven door bij te dragen aan iets dat uitstijgt boven je eigen directe geluk…”.

 

Vanzelf presteren

Zenleraar Irène Bakker geeft trainingen over de laatste levensfase, als ‘Leven met sterven’ en ‘De kracht van vergeving’: “… Heling en verzoening kunnen de laatste fase kenmerken…”. Over het stervensproces: “… Hopelijk kun je dan samenvallen met licht en ruimte, met liefde of godheid, hoe je het maar noemen wilt, en kun je op het laatst van je leven je oorspronkelijke eenheid ervaren…”.

Architect Hans Vesseur: “… Iedereen voert zijn eigen strijd waar je niets van weet. Wees aardig voor de mensen…”.

Psycholoog Lili Jung die voor haar ziekte veel met ‘presteren’ bezig was: “… wanneer ik het leven laat stromen, presteer ik vanzelf en hoeft het niet prestatie te heten…”. Jung: “… Verder helpt mijn confrontatie met mijn sterfelijkheid me om me bezig te houden met wat er werkelijk toe doet – helpt me tot mijn ware zelf te komen door dieper in mezelf af te dalen. Dan kom ik uit op een kern die ik met iedereen, of de meeste mensen, deel en niet goed in woorden te vatten is…”. Even verder: “… Als ik er een beeld bij zoek, komen licht en ruimte op…”.

Geoloog Jan Mulock Houwer: “… Je hébt je lichaam en je brein, maar wie je bént, dat is (wijst op zijn hart) je ziel…”. Hij noemt Simone Weil (1909-1943) na het overleven van twee echtgenotes gekscherend zijn ‘derde vrouw’. Hij beschouwt de Franse filosofe als ‘visionair’. Mulock Houwer heeft zich als missie gesteld haar gedachtegoed te verspreiden door haar boeken te vertalen: “… Dat project geeft zin aan mijn bestaan…”.

 

Een kunstmatige scheiding tussen psychologie, filosofie en religie

Filosoof Marli Huijser schreef in de jaren negentig haar proefschrift over hoe aidspatiënten die alle therapieën weigerden met de dood omgaan. In 2022 volgde “De toekomst van het sterven”.

Pathaloog-anatoom Mehdi Jiwa verdiept zich vooral in de oosterse filosofie: “… In het westerse denken heb je een voor mij kunstmatige scheiding tussen psychologie, filosofie en religie. Die gebieden spreken hier ieder hun eigen taal. Wat me in het oosterse denken zeer aanspreekt is dat die drie een geheel vormen…”.

Ex-KLM-stewardess Estel Schrieks - de Boorder denkt dat langdurige, chronische stress haar ziek heeft gemaakt.

Ook psycholoog Rob de Leeuw wijst als bijna iedereen naar het belang van het ontdekken van je wezenlijke zelf: “… dat stelt je in staat te leven vanuit je essentie, je kracht. Je moet proberen je te ontdoen van de lagen die je als kind hebt aangebracht om te overleven. Dan kom je uit bij het vrije kind. De kunst is vanuit die kern te leven, te vertrouwen op je gevoel. Door trauma’s sluiten mensen zich daar vaak van af, waardoor het verbinden met anderen moeilijk wordt. Dat is mezelf ook overkomen…”. Zijn verhaal doet me onmiddellijk denken aan Jezus die in Matteüs 18 oproept ‘te worden als een kind’. 

Evenals veel andere vrouwen die een bijna-doodervaring hebben meegemaakt kampte Liesbeth van Breemen met een enorme innerlijke ‘verscheurdheid’ die eindigde in een burn-out, waarna ze besloot haar leven om te gooien en coach te worden. Voor haar is de levensles van een BDE: “… dat liefde de sturende kracht in ons leven is. Het delen ervan ben ik als mijn taak gaan zien…”. 

 

Geweldig dat het zo goed slecht gaat

Voor de ernstig zieke yogafilosoof Gerard van Wijk is de vastlopende medemens altijd de meest natuurlijke plek geweest. Hij vindt dat we in geweldige tijden leven, ‘omdat het zo goed slecht gaat’. Kennelijk is dat eerst nodig voordat er weer meer ruimte komt voor het spirituele.

Rabbijn Marianne van Praag vertelt hoe ze via haar diepreligieuze docent Sjef Laenen een Jodendom leerde kennen dat, anders dan het ‘wettische’, in de kern over de intuïtieve dimensie, de ziel, gaat.

Emeritus-hoogleraar Kees Schuyt: “… de wetenschap geeft geen antwoord op existentiële vragen, want de antwoorden zijn onbewijsbaar. Dus komt onvermijdelijk onbewijsbare metafysica op je pad. In mijn ogen staan je dan vier wegen open: religie, mystiek, filosofie en poëzie…”.

Psycholoog Machteld Stakelbeek: “… Aan de rand van de dood stroomt de liefde harder…”.

Rouwexpert Manu Keirse schreef ruim dertig boeken waarin hij het taboe rond de dood wil doorbreken: “… De betekenis van je leven ligt in het verschil dat je maakt in het leven van anderen…”.

 

Uitgave: Atlas Contact – 2023, 400 blz., ISBN 978 904 504 892 5, 27,99

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier

zondag 15 oktober 2023

Luister – Sacha Bronwasser

 


Een lezer van mijn blog vroeg of ik “Luister” van Sacha Bronwasser wilde bespreken. Dat doe ik natuurlijk graag: hierbij. Ik vond de roman een enorme verrassing. Het zet aan tot denken. Het verhaal staat stil bij wat de ander voor jou betekent: vriend, vijand, metgezel, naaste, grote liefde, decorstuk, geldautomaat, lustobject, sta-in-de-weg, gebruiksvoorwerp, voetveeg, of misschien wel helemaal ‘niets’? Een verhaal met onbedoelde lijntjes naar de actualiteit van vandaag.  

 

Luister

Parijs, september 2021. De processen tegen de daders van de Bataclan aanslag en het terroristische geweld daaromheen is aan de gang. Alles vond plaats op vrijdag de dertiende van de maand november in het jaar 2015: “… een slechte grap…”. De ik-verteller fietst in Parijs allerlei gedenkwaardige plekken af, terwijl ze ondertussen vertelt dat er iemand onder de weliswaar overlevende slachtoffers was, die ze goed kende: haar mecenas. Flo. In de jaren tachtig een fotografiedocent die haar studenten het verschil leerde tussen ‘zien en kijken’. Zonder nadenken volgden ze haar instructies op: “… We deden wat je vroeg, zoals we alles deden wat je vroeg…”. Er is toen iets gebeurd, en de ik gaat dat uit de doeken doen: luister.

 

Un peux nerveux

Om de link tussen haarzelf en de docent te leggen, haalt ze een derde op het toneel: Philippe Lambert. De jongste van vier uit een gegoed Frans gezin en ‘een beetje anders’. Als kind permanent op zijn hoede en snel van slag. Zijn moeder geeft de schuld aan zijn geboorteplek. Een appartement dat gebouwd is op een voormalige stierenvechtersarena waar veel geweld is gebruikt: “… Een kind voelt dat…”. Zijn vader vindt dat onzin. De wieg van de eerste drie stond praktisch op de catacomben: “… Trouwens, op welke vierkante meter van Parijs had géén bloed gevloeid?...”. Naarmate Philippe ouder wordt, blijkt hij af en toe helderziend te zijn. Voorvoelt onrustig dat zijn grootmoeder dood wordt gereden. Dat er ergens brand uitbreekt. Zulk soort dingen. Echter: “… Woorden als dwangmatig, obsessief en angstig werden zorgvuldig vermeden, dat kwam niet voor bij de Lamberts…”. Philippe is hoogstens “… un peu nerveux…”. Daar heb je therapeuten voor. Zijn vader sommeert hem ‘een man’ te worden en Philippe doet wat hem gevraagd wordt: “… Blijkbaar kon dat. Blijkbaar kon je je angsten in een afgetimmerd hokje van de geest stoppen en ze daar houden. Ze waren er wel, maar je groeide eromheen…”. Hij ontmoet op een van zijn eerste zakenreizen een stewardess met wie hij trouwt. Zijn eerste kind maakt van hem de beste vader die je je maar kunt voorstellen. Hij bloeit helemaal op. Het zijn de jaren tachtig. Frankrijk raakt in de greep van de angst, die Philippe gek genoeg heeft verlaten: “… Niemand weet wanneer kikkers doorkrijgen dat het water gaat koken…”. Vanaf Kerstmis 1983 wordt Parijs opgeschrikt door terroristische aanslagen: “… Gerichte acties tegen een zionistische bestuurder, tegen een Joods filmfestival…”. De Parijzenaars zijn bang, maar nog niet bang genoeg. Dat komt daarna. In de loop van 1985 worden de feiten en incidenten een ‘golf’: “… De Libanese tak van Hezbollah wordt vanuit het niets een begrip, de term dringt de dagelijkse conversaties binnen…”.

 

Een propere au pair

In 1986 doet een ‘propere’ au-pair uit de ‘noordelijke landen’ haar intrede, want oma wil natuurlijk niet dat haar kleinzoon een Afrikaans accent krijgt of Arabische woorden gaat bezigen, en oma betaalt en huisvest. Als Philippe haar ziet valt hij flauw. Een opgetrommelde ziekenbroeder constateert niets bijzonders: “… Het is vrij uitzonderlijk, maar het komt weleens voor, onverklaarbaar verlies van bewustzijn…”. Dan is het terug: de angst. “… Als een ongeduldige hond die buiten de supermarkt op zijn baas heeft zitten wachten, ook al deed die dit keer drie jaar over de boodschappen…”. Het moet met het meisje te maken hebben: “… Philippe merkt dat zijn maag samentrekt in Eloïses nabijheid, dat hij moeite heeft met ademen en dat zijn linkerschouder ontzettend pijn begint te doen…”. Zijn vrouw stelt een rustige vakantie met zijn ouders voor. In het lome zuiden. Tot zijn schrik gaat de au pair mee.  “… De dagen glijden voorbij in achteloze verspilling en gesprekken zijn niet meer dan een spoor van een hand in water…”. Maar Philippe is zo gespannen als een veer. Hij vraagt zich af wat er in het hoofd van de au pair omgaat. Heel vreemd, werknemers heeft hij nooit zien staan: “… Dat heeft Philippe altijd een prettige aspect van de verhouding gevonden: dat niet-weten dat niet-kunnen-schelen ook, in zekere zin móét je je daarvoor ook niet interesseren, zoals je je ook niet hoeft te interesseren voor de precieze werking van de wasmachine. Ze moeten hun werk doen, liefst zonder veel lawaai, en op tijd. Zou je je verplaatsen in je personeel, dan was het onmogelijk opdrachten te geven…”. Hij houdt de au pair constant in de gaten: “… Hoe kan het dat hij het liefst elk moment van de dag in haar buurt wil zijn, en daar tegelijkertijd van walgt? Het is geen lust, dat weet Philippe zeker. Hij begeert haar niet. Toch is er een bijna niet te beteugelen drang in hem om haar te ‘overmeesteren’ – hij schaamt zich voor het woord als hij eraan denkt…”. Hij kan zich alleen met de grootst mogelijke moeite inhouden om zich niet op de au pair te storten en haar tegen de grond te werpen. Ook al vervult het idee hem met afkeer, toch is dat waar zijn lichaam steeds op afstuurt.

 

Woorden die blijven, woorden die groter worden

De au pair is niet gek: “… ze was daar gewoon een 24 uursoppas, opgesloten in een vakantievilla. Met een hitsige opa…”. En die rare papa: “… De man is niet per se onaardig, ook niet opvallend aardig, zeker niet zo geil als die opa, maar dat gestaar de hele tijd, ze heeft er de zenuwen van gekregen…”. Weer thuis begint Philippe de au pair op straat te schaduwen. Op zijn werk liegt hij alles aan elkaar om er even tussenuit te kunnen. Tot hij haar naam roept als ze aan weerszijden van een rood verkeerslicht staan, de au pair verschrikt opkijkt, hij op haar afstormt en een aantal meters meesleurt, waarna een enorme dreun de wereld doet vergaan. “… De aanslag op TATI in de rue de Rennes is de bloedigste van die maand…” en wordt opgeëist door de CSPPA, een afsplitsing van de Libanese Hezbollah die de vrijlating van drie terroristen eist, alsmede de stopzetting van de Franse steun aan Irak in de oorlog tegen Iran. En alsof een verhalende klauw vooruit grijpt op de situatie van nu: “… Misschien gaat er wel een verband gelegd worden, een verband met de toekomst. Woorden die blijven, woorden die groter worden. Daders die nog geboren moeten worden. Ze vormen een borduurdraad die in het weefsel van de tijd wordt gestoken en die voort zal gaan, een slingerend patroon gaat vormen, de jaren tachtig, negentig, de jaren nul, de jaren tien – een patroon dat alleen maar achteraf zal worden waargenomen, steek voor steek voor steek…”.  

 

Assepoester

Dan is het 1989 en is de ik-persoon de zoveelste au-pair. Ze schrijft steekwoorden op papier die ze in een doos gooit. Ze is er niet al te best aan toe: “… Als ik achteromkeek zag ik niets, zeker jou niet, Flo, en als ik vooruitkeek ook niet. Ik bestond…”. Philippe blijkt met zijn stewardess en inmiddels twee zoontjes in een piepklein appartementje te wonen. “… Al die eerste keer verbaasde ik me over hun vermogen om vanuit dit konijnenhol in vol ornaat te vertrekken…”, namelijk strak in het pak, “… hun parfum en rook als een spoor achterlatend voor mij. Assepoester…”. De ventjes met bange, ronde bruine oogjes achterlatend, “… net zo in shock als ik…”. Even verder: “… Ze bleven in leven. Ze aten zelfs iets…”. Als ze met de jongetjes op straat loopt, de oudste gillend omdat zijn vingers worden afgeknepen in de bankschroef van haar hand, en de jongste krijsend terwijl hij zich uit de riempjes van het zwabberende wagentje tracht te wurmen: “… Waarom deden mensen dit, hun kinderen zomaar meegeven aan een wildvreemde, een doodsbange nog wel?...”. Thuis wacht op het aanrecht “… de ravage van de ochtend…”. Ze voelt zich ‘leeg’. Ze had op een hele andere plek moeten zijn. Ze had nooit gedacht dat ze ooit nog eens blij zou zijn omdat ‘geleende kinderen’ na een dag ‘weer niet stuk waren gegaan’: “… Ik had ze behoed voor brandwonden, ziekte, ongelukken, verhongering, kidnapping, tornado’s, en mijn grootste angst: onverklaarbare verdwijning…”. Na elke werkdag níét het station in lopen, “… voorbij de grauwe laag zwervers die rond de ingangen zat vastgekoekt…”, om een ticket terug naar Nederland te kopen, is steeds “… een kleine overwinning, die geen passant en geen duif opviel…”.

 

Inwisselbaar

Op de taalles waar de au pair naar toe wordt gestuurd is ze ook inwisselbaar: “… Wie wij waren deed er niet toe. Niet wat we achter de rug hadden, niet wat onze ambities waren. Er was geen overlegmodel, er was geen enkele interesse in ons, niet eens geveinsde. Het enige wat ertoe deed was ons absorptievermogen. Tijdens deze ochtenden bestonden wij uit taal en niets anders…”. Even verder: “… Wij moesten afgebroken worden, zeiden jullie. Afgebroken en weer opgebouwd…”. En niemand heeft dat idee volgens de au pair ooit zo mooi verpakt als Flo: “… We moesten afschudden waarmee familie, conventie, traditie en gewoonte ons hadden omhangen. We moesten niets worden, barre grond, een omgespit en van onkruid ontdaan akkertje. We moesten onszelf worden, want dat waren we nog niet. We moesten afleren om te leren, stil worden om te luisteren, onszelf pijnigen om anderen te kunnen troosten – we moesten zoveel. Die kans werd ons geboden, die moesten we met beide handen grijpen. Iedereen gebruikte andere woorden maar bedoelde hetzelfde…”. Wat dat betreft zijn haar werknemers haar ideale leermeesters. Ze kennen “… geen verleden, ze praatten in instructies en overdrachtvragen tegen mij zoals ze waarschijnlijk al die jaren al hadden gedaan…”. De vorige au pairs waren “… vervangen en vergeten, zoals ik ook vervangen en vergeten zou worden…”.

 

Welopgevoed

Als ze mee moet naar een bruiloft om op de kinderen passen, krijgt ze een sjieke jurk en wordt ze naar de kapper gestuurd: “… Ze konden van me maken wat ze wilden…”. Ze wordt geacht voor negen neefjes en nichtjes te zorgen die laat in de avond naar hun logeeradres worden gestuurd waar ze bedeesd en stil in bed kruipen. Mijn mond viel open: ik zou dat van mijn levensdagen niet voor elkaar krijgen. Ik heb wel meer gelezen over hoe welopgevoed de kinderen in Frankrijk zijn. Pas op het feest realiseert de au pair zich dat haar werknemers elkaar nooit aanraken: “… Zelfs in hun kleine huis lukte het ze om als gelijk gepoolde magneten langs elkaar heen te bewegen…”. Ze ziet hoe sociaal onbeholpen Philippe zich in gezelschap gedraagt. Wat is er mis met hem? Terwijl de verstandhouding tussen de au pair en de kinderen steeds warmer wordt, lijken hun ouders daarentegen te veranderen in ijspegels. Ze laten haar aan haar lot over. Ze moet alles zelf uitzoeken. Als Philippe thuis komt, verdwijnt hij steevast naar de echtelijke slaapkamer: “… Ik had gewoon in een hoek van de bank kunnen overnachten, niemand had het gemerkt, maar verliet na zijn thuiskomst uiteindelijk toch geruisloos het gebouw met het gevoel de jongetjes bij het grofvuil achter te laten. Pas op weg naar de bushalte, door de schemerige avond, kreeg ik mijn vorm terug…”.

 

Baba Yaga

Op een avond besluit ze haar verleden aan het papier toe te vertrouwen. Twee jaar geleden. De doodgewone, onnozele, provinciale Marie, ‘Frau ohne Eigenschaften’, begint aan een fotografieopleiding. In een cafè laat een gevierde fotograaf en docent, Flo, een oog op haar vallen: alsof ze een kalf op de markt keurt. Een paar dagen later ligt er een uitnodiging in het postvakje van Marie. Of ze naar de inloopavonden komt. Op vrijdag bij Flo thuis. Om haar filmkennis bij te spijkeren. Te beginnen met “Citizen Kane” want ze moet ‘véél zien’. Marie voelt zich gevleid. Vraagt zich geen moment af waar ze deze voorkeursbehandeling aan verdient. Veelzeggend is de muziek die haar de eerste keer tegemoet komt: ‘Baba Yaga’ van Moessorgski. “… We zijn zeventien, achttien, negentien, halfgaar uit de mallen van onze respectievelijke gezinnen gerold en nu, zonder die behuizing, zonder die vaste vorm, lijkt het alsof we uitvloeien…”. Iedereen is wanhopig en angstig op zoek naar een leven dat past: “… Waar moeten we beginnen? Hoe dóé je dat?...”. Marie maakt via Flo kennis met een divers scala aan fotokunst, waar ik veel van heb opgestoken, want dat is totaal ‘onbekend terrein’ voor mij. Ze brengt Marie artistiek gevoel bij, heeft het over ‘fototherapie’. Een duizelingwekkende serie namen en vaak zeer vervreemdend werk passeert: Louis Daguerre, Horst P. Horst, "A Clockwork Orange", Erwin Olaf, “Sentimental Journey” van Nobuyoshi Araki, “Jungle Fever” van Jean-Paul Goude, “Een liefdesgeschiedenis in Saint-Germain-des-Prés” van Ed van Elsken, “UntitledFilm Stills” van Cindy Sherman, Rob Scholte, Salgado, Stieglitz, “Typologies” van Bernd en Hilla Becher, Daniël Spoerri, Robert Mapplethorpe, Lee Miller, “Droom in het woud” van Ata Kandó, Sophie Calle, Bruce Nauman, Francesca Woodman, Nan Goldin, Bertien van Manen, Vivian Maier, Viviane Sassen, Hellen van Meene, Rineke Dijkstra.

 

Acclimatiseren

Elke vrijdagavond zit Marie in een grote oorfauteuil in de hoek van Flo’s woonkamer:  “… Niemand, behalve jij af en toe, besteedt speciaal aandacht aan me en toch voelt dat niet ingewikkeld. Ik ben als een plant in een hoek gezet en krijg nu de tijd om te acclimatiseren. Er zijn boeken om te lezen en te bekijken, platenhoezen om te bestuderen, een hele stapel oude ‘Interview’-magazines die ik doorblader met heilig ontzag – Andy Warhol is net dood…”. In een van de interviews wordt aan Grace Jones gevraagd of ze zich man of vrouw voelt. Al in de jaren tachtig blijkt die vraag passé: “… The future is no-sex…”. De gesprekken gaan over Jeff Koons, de ‘nieuwe Warhol’: “… Kan hij wel of niet in Andy’s schoenen staan, stelt hij iets voor, is het een geniale postpop of gewoon jatwerk, is Koons niet de zoveelste wannabe of is hij uniek?...”. In een vitrinekast ‘ironische’ verzamelingen troep (ingelijste borduurwerkjes enzo), bijeengeschraapt op rommelmarkten die ‘staan voor iets anders’: heel postmodern.

 

Identiteiten

Flo begint Marie op te halen ‘om een eindje te gaan rijden’ en vraagt haar ondertussen het hemd van het lijf over haar onbenullige privéleven. Maakt een fotoshoot met haar. “… In sommige culturen staat het nemen van een foto gelijk aan het stelen van de ziel…”, vertelt ze. Een foto kan ‘gevaarlijk’ zijn, ‘vraatzuchtig’ zelfs. Foto’s maken de gefotografeerde tot een object: “… Wat is een object? Een voorwerp zonder ziel…”. Flo stelt voor Marie’s naam te veranderen in het meer volwassen statement M. en zegt dat ze van haar ‘babyvet’ af moet, waardoor ze net zo lang aan het lijnen slaat tot ze graatmager is. Iedereen sleutelt aan zichzelf. De studenten “… Bleken hun haar, schilderen hun fietsen, experimenteren met oogschaduw en drugs en voorwerpen die ze door de gaatjes in hun lijf kunnen steken. We schudden onze oude huiden af als slangen, dat iedereen een bijna identieke nieuwe huid aantrekt valt me nog niet op…”. Flo belt M. ’s avonds zelfs op om te vragen hoe haar dag is geweest. Ze moet álles weten. Tot in de details. Wat wil iemand die zó vaak belt, vraagt een medekamerbewoner, waarop M. antwoordt dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien. Flo neemt haar mee naar de kapper en naar de tweedehandswinkels Laura Dols en Zipper, in Amsterdam, waar ze haar allerlei extravagante outfits aansmeert, een herenkostuum, een zware leren jas: “… In de spiegel zie ik achtereenvolgens een androgyne Marlene Dietrich-incarnatie verschijnen, een sexy vrouw, een existentiële wannabe, een victoriaanse maagd… Een maskerade waar ik part nog deel aan heb. De identiteiten worden om me heen gehangen als op een kartonnen aankleedpop, het is griezelig en heerlijk…”.

 

Roofdieren

Volgens Flo is het tijd om stijl te ontwikkelen. M. vertrouwt haar blindelings. Ziet niet wat er gebeurt. Denkt niet in termen van ‘afhankelijkheid’ en ‘gebruik’. Zo niet ‘misbruik’. Haar plaats in Flo’s universum is zonder meer verslavend. Ze geeft zelfs haar zomerliefde de bons voor Flo. Ze verzet zich niet langer tegen ‘hoogdravendheid’ of ‘hermetische geslotenheid’ door teksten van Michel Foucault en Jean Baudrillard door te ploegen, met een woordenboek binnen handbereik. Flo’s aandacht biedt bovendien bescherming tegen de verholen jacht die inmiddels op andere leerlingen geopend is. Door bepaalde docenten welteverstaan. Het gaat over een vieze filosofieleraar, “… eind veertig en zwetend, die in een-op-eensessies een diepgaande belangstelling toont in de metafysische achtergrond van ons werk en vooral in hoe daarin onze driften zich uiten…”. Grensoverschrijdend gedrag schijnt heel normaal te zijn in deze tak van sport, waarschuwt Flo. Zie de actuele  berichten inzake theateropleidingen, de danswereld en de mode-industrie. Je kunt er maar beter van op de hoogte zijn voordat je je er in begeeft. Voor M. blijft een en ander op hanteerbare afstand omdat ze er ‘één van Flo’ is. Ze blijkt omgeven door een onzichtbaar schild. Tot ze tot haar verrassing een uitnodiging krijgt voor de presentatie van een nieuw boek van Flo, waar ze niets van wist. “The Making of…” heet het. Het zal Flo’s ingewikkeldste en succesvolste project worden. Wat er dan gebeurt laat M.’s wereld instorten, maar hoe of wat moet je verder zelf maar lezen.

 

Jezelf opnieuw uitvinden

Terug in 1989 realiseert M. zich in een pashokje plotseling dat ze het gepraat van andere klanten in een Parijse kledingzaak zonder nadenken en zonder vertalen zomaar ineens verstaat: “… Bijna drie maanden was ik de taal aan het opzuigen, inslaan, inhaleren…”. Het stemt haar euforisch: “… Het verlichte gevoel hield dagen, weken aan…”. Alles lijkt nieuw: “… Soms werd ik wakker met het besef in het Frans gedroomd te hebben…”. Het is net zo ongelooflijk als de val van de Muur, op 9 november. “… Stel je voor hoe het is ineens naar een ander bestaan te kunnen lopen…”, zegt iemand. Want dat is wat er gebeurt: er gaat een nieuw wereld voor M. open. Een wereld ook die ze helemaal zelf veroverd heeft. Alsof ze zichzelf opnieuw heeft uitgevonden. Terwijl Philippe steeds vreemder wordt, promoveert M. van ‘huishoudelijk apparaat tot klankbord’ voor het echtpaar – ieder afzonderlijk. Deze episode van de roman vind ik wat minder dan het gedeelte ervoor, waarin Bronwasser op een buitengewoon indringende manier het thema manipulatie onderzoekt. Op het einde is het boek wel weer heel sterk, omdat Bronwasser de Bataclan aanslag beschrijft waarmee ze haar verhaal ook begon.

 

De gruwel van geweld

Een en ander doet onvermijdelijk aan de aanval van Hamas in Israël denken: “… Die avond is al zo lang geleden in gang gezet, jaren geleden, misschien - zeker - decennia geleden, ruim voor de geboorte van de daders die zich nu klaarmaken. Toen verdragen werden getekend, gebieden bezet, Frankrijk de kant van Irak koos… Maar dat is iets voor analisten, later. Zoals altijd bewegen we doof en blind door de tijd die ons omhult. Philippe Lambert was bij de aanslagen in de rue de Rennes zonder inzicht in het waarom of wanneer. De Berlijnse Muur viel en ik dacht dat dat zomaar, plotseling was gebeurd; zo voelt geschiedenis altijd…”. Even verder: “… Nu vertrekken een zwarte Seat Leon en een scooter met vier mannen, drie met automatische geweren en een met een bomgordel om en ze beginnen aan hun tocht door de ‘driehoek van vrijheid’: place de la Bastille, place de la République, place de la Nation – de symboliek is hun ingeprent, binnen die driehoek is het raken wat je raken kan, iedereen is daar schuldig, elke kogel is goed. Nu ontbranden de telefoonlijnen naar de alarmdiensten en de hulpcentrales, nu zinkt de ernst van de situatie in de benen van de brandweermannen en de verplegers en de noodartsen en de hulpverleners die niet een, niet twee, niet drie maar een hele rij aan golven over elkaar zullen zien slaan. Nee, het is geen oefening. Een terras, nog een terras, op een kruispunt achter het ziekenhuis Saint-Louis, tweehonderd meter van de eerstehulppost. Vijftien doden. Een ander terras, beschoten vanaf de scooter: vijf doden. De doelen zijn gekozen op bereikbaarheid, schootsveld, slagingskans. Alles moet raak zijn…”. Het gaat maar door: “… In anderhalve minuut worden er negentien mensen doodgeschoten en kruipt de rest op zijn knieën door het bloed, houdt de stervenden vast en probeert ledematen, ogen, handen te redden. De auto rijdt door om een man met een bomgordel af te zetten aan de boulevard Voltaire, en vervolgt de weg naar de concertzaal even verderop, waar vijftienhonderd man nog nietsvermoedend mee staan te zingen met een garagerockband, hun hoofden synchroon deinend onder de gekleurde lampen. Negentig van hem zullen het niet overleven. Je vindt het cru, Flo, maar er is geen andere manier om dit te vertellen dan de feiten op te sommen. Anders lukt het niet…”. In “Pijn” probeert Zeruya Shalev aan de hand wat haar is overkomen precies hetzelfde  te beschrijven. Waarom? Bronwasser: “… Het is gezien, het is verteld, en nu bestaat het…”. Zonder de verwevenheid met terrorisme zou “Luister” een goede mix zijn van “Mijn naam is Asjer Lev”, waarin Chaim Potok een jonge kunstenaar beschrijft wiens werk hem totaal vervreemdt van zijn omgeving, en “Op weg naar De Hartz” van Wessel te Gussinklo, waarin een jongen die niet weet wat hij met zijn leven aan moet, wordt misleid door zijn louche leermeester.  

 

Uitgave: Ambo|Anthos – 2023, 256 blz., ISBN  978 902 635 206 5, 22,99

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier