zaterdag 30 maart 2013

Het raadsel Spinoza – Irvin D. Yalom


De bekende Amerikaanse psychiater en bestsellerauteur Irvin D. Yalom (1931) wilde al heel lang een boek over Spinoza (1632-1677) schrijven, en ík wilde al heel lang een boek over Spinoza lézen – dus dat kwam dan mooi uit.
Het zit zo: ik was een twintiger toen ik mijn eerste boek van de erudiete Hattemse predikant en cultuurfilosoof dr. Frank de Graaff (1918-1993) las: “Spinoza en de crisis van de westerse cultuur”. Ik was ‘gegrepen’ - ook al snapte ik er niets van. Daarom heb ik jaren half bewust, half onbewust, gezocht naar een schrijver die Spinoza wat dichterbij me kon brengen. De werken van F. de Graaff worden niet meer herdrukt en ik vraag me af of er überhaupt nog wel iemand met hem bezig is. In ieder geval kan ik wel zeggen dat hij één van de grootste inspirators in mijn leven is geweest. Het grappige is dat Yalom over bovenstaand fenomeen in “Het raadsel van Spinoza” het volgende schrijft: “… Hoe komt het toch dat één enkel boek zulke uiteenlopende reacties losmaakt? Er moet iets in de lezer zelf zijn wat dat boek onmiddellijk omarmt. Zijn leven, zijn psychische opmaak, zijn zelfbeeld. Er moet diep in zijn geest – of, zoals Freud zegt, in het onderbewuste – iets op de loer liggen wat ervoor zorgt dat een bepaalde lezer zich verslingert aan een bepaalde schrijver…”. Tel daar ook nog eens het verhaal van Yalom over Goethe bij op, die een jaar lang de ‘Ethica’ van Spinoza bij zich droeg omdat hij daar ‘rustig’ van werd, en ik voel me helemaal ‘gekend’…


Een behapbare Spinoza
Na “Het raadsel van Spinoza” herlas ik “Spinoza en de crisis van de westerse cultuur” (1977). Beide boeken verduidelijken elkaar. Yalom is en blijft een a-religieuze psychotherapeut die niet gelooft in God of een leven na de dood en schrijft vanuit zijn eigen gelijk. Net als F. de Graaff natuurlijk. Dat is belangrijk als achtergrondinformatie. F. de Graaff was niet alleen een orthodoxe dominee, maar ook nog eens een vakfilosoof met een joodse schoonfamilie, die als geen ander thuis was in het jodendom. Hij draagt zijn studie op aan “de nagedachtenis van mijn schoonvader Abraham Ricardo, geest- en zielsverwant van Spinoza”. Ik denk dat hij daardoor veel dieper in het werk van de joodse lenzenslijper en wijsgeer Spinoza kon doordringen dan Yalom. Vergeleken bij hem blijft Yalom een beetje oppervlakkig. Dat is niet erg; in de eerste plaats schrijft Yalom fictie. Zijn verhaal is een roman. En in de tweede plaats maakt een eenvoudige weergave van wat had kunnen zijn, Spinoza beter behapbaar voor mensen als ik. Yalom blijft dicht bij de feiten. Tegelijk maakt dat het verhaal tot een echte ideeënroman: weinig actie, veel gepraat – daar moet je van houden. Yalom noemt het zelf een ‘teaching novel’: een geromantiseerd leerboek.
F. de Graaff is echter degene die je gevoelig weet te maken voor het ontzaglijke intellect van Spinoza. Spinoza was niet zomaar iemand. Spinoza was een geniale vrijdenker. Niet voor niets waren zijn bewonderaars mensen als Kant, Goethe, Schopenhauer, Hegel, Nietzsche, Albert Einstein en Thomas Mann.

Banvloek
Yalom vlecht twee verhalen door elkaar.
Het eerste start in het 17de eeuwse Amsterdam, waar een failliete en enigszins aangeschoten Rembrandt van Rijn de laatste hand legt aan zijn ‘Jakob zegent de zonen van Jozef’, de 25-jarige Johannes Vermeer werkt aan ‘De koppelaarster’, en zijn leeftijdsgenoot, de van oorsprong Portugese jood Bento de Spinoza, net op het punt staat zijn winkel in koloniale waren te sluiten als er een paar mannen naar hem toe komen voor theologisch advies. In verschillende gesprekken vragen ze Spinoza het hemd van het lijf, brieven zijn ketterse ideeën over aan de rabbijn, die daarop een ‘cherem’, een joodse banvloek over hem afroept, waardoor hij uit de joodse gemeenschap wordt verstoten. Volgens Yalom waren cherems een gebruikelijk verschijnsel: “… Er werd elke paar maanden een cherem uitgevaardigd, en iedere volwassen jood had er vele meegemaakt…”.
F. de Graaff schrijft echter: “… Het is algemeen bekend, dat de banvloek uiterst zelden door de Joden gebruikt werd, dit in tegenstelling tot de Katholieke praktijk van de inquisitie. Het Jodendom is door de eeuwen heen uiterst tolerant geweest ten opzichte van leerverschillen, ja zelfs van de levenspraktijk, die in het Jodendom altijd veel belangrijker dan de dogmatische leerstellingen werd geacht. Zeker was dit zo bij de Portugese Joden, die voor een groot deel zelf en vele van hun voorouders als Marranen (de door de inquisitie gedwongen schijn-Katholieken) hadden geleefd. Hoe is het mogelijk, dat die zeldzaam gebruikte ban juist tegen Spinoza werd uitgesproken? Men geeft hiervoor dikwijls oppervlakkige en daarom onwaarschijnlijke verklaringen, als deze: De Joodse gemeente was klein. Men vreesde, dat zij door assimilatie bedreigd zou worden in haar voortbestaan. Deze redenering houdt geen stand. Zeer vele Spaanse en Portugese Joden hadden zeer nauwe contacten met de intellectuelen van de Republiek. Spinoza was in dit opzicht volstrekt geen uitzondering. Een andere verklaring zocht men in de blijdschap over de vrijheid, die de Joodse gemeente in de Republiek genoot. Eindelijk kon men nu zonder Marraanse huichelarij openlijk Jood zijn. Die gelegenheid mocht men niet verachten. Dit is evenmin een deugdelijke verklaring. Spinoza wilde geenszins tot een andere godsdienst overgaan. Hij heeft zich nooit zelf van de Joodse gemeente losgemaakt. Maar zelfs als iemand tot een andere godsdienst overging werd de banvloek niet over hem uitgesproken. De vraag blijft hiermee staan: waarom heeft de gemeente en daarmee het Jodendom in het geheel deze ontzettende vervloeking over een van de grootste zonen van het Volk uitgesproken?...”. Het raadsel Spinoza.

Nazi-ideoloog
Het tweede verhaal start in Estland - 1910, waar de zestienjarige, eenzelvige Alfred Rosenberg bij een paar leraren op het matje moet komen, die proberen hem zijn vreemde ideeën over raszuiverheid uit het hoofd te praten. Dat lukt niet, want:
“… Over acht jaar reist hij van Reval naar München en wordt hij een productieve antibolsjewistische en antisemitische journalist. Over negen jaar zal hij een opzwepende toespraak horen tijdens een bijeenkomst van de Deutsche Arbeiterpartei, uitgesproken door een nieuw kandidaat-lid, iemand die in de Grote Oorlog heeft gevochten, Adolf Hitler genaamd, en Alfred zal zich kort na Hitler bij de partij aanmelden. Over twintig jaar zal hij zijn pen neerleggen en triomfantelijk grijnzen als hij de laatste bladzijde heeft voltooid van zijn boek ‘Der Mythos des zwanzigsten Jahrhunderts’. Er zullen maar liefst een miljoen exemplaren van het boek worden verkocht; het zal voor een groot deel de ideologische basis vormen van de nazipartij en een rechtvaardiging bieden voor de uitroeiing van de Europese joden. Over dertig jaar zullen zijn manschappen een klein Nederlands museum in Rijnsburg binnendringen en Spinoza’s uit honderdnegenenvijftig boeken bestaande persoonlijke bibliotheek confisqueren. En over zesendertig jaar zullen zijn ogen met de donkere kringen eronder verdwaasd kijken en zal hij zijn hoofd schudden als de Amerikaanse beul in Neurenberg hem vraagt: ‘Heeft u nog iets te zeggen?’…”. Zijn levensverhaal in vogelvlucht. Via een bevriende psychiater, Friedrich Pfister, horen we wat er zich allemaal afspeelt in de verwrongen geest van Alfred Rosenberg en leren hoe therapeutische gesprekken in zijn werk gaan. Voor Rosenberg is het een compleet raadsel hoe het moedige en wijze leven van Spinoza valt te rijmen met het feit dat hij joods was.

Therapie
Zowel Yalom, als F. de Graaff concluderen dat Spinoza’s leer bedoeld is als ‘therapie’. Mensen lopen achter de verkeerde dingen aan om gelukkig te worden: eer, rijkdom, genot. Dat maakt je een slaaf van je hartstochten. Het geluk ligt in jezelf. Het is door middel van het denken bereikbaar. Voor Spinoza is de wereld, zoals die is, volmaakt. Wij moeten er alleen anders naar leren kijken. Wij redeneren vanuit onze verbeelding. Dat komt door ons gebrek aan redelijk inzicht in de volmaaktheid van de Goddelijke ordening. Wat men voor waarheid uitgeeft is door individuele aandoeningen en voorstellingen, door ‘imaginatio’, vertroebeld. Wonderen bestaan niet. Er is geen leven na de dood. De ijzeren wetmatigheid in de wereld maakt verandering onmogelijk. Alleen ons inzicht kan veranderen. Wie alle dingen, ook die volgens de ‘imaginatio’ kwaad zijn, tot God herleidt, is verlost, is gelukkig. God is eeuwig en oneindig en omvat alle stof. Spinoza wil de moderne rede steeds weer tot de oorsprong van het ‘En-Sof’, de verborgen God, terug brengen. De wereld 'volgt' uit God. Spinoza werd blijmoedig getroost door deze ‘amor fati’, de ‘amor Dei intellectualis’. God is de natuur. De natuur is God.
Was Spinoza daarom een atheïst? Of een pantheïst? Dat is veels te kort door de bocht, stelt F. de Graaff: “… In de zestiende en zeventiende eeuw werd onder natuur iets geheel anders verstaan dan in de negentiende en twintigste eeuw. Dit blijkt o.a. duidelijk uit Calvijn’s Institutie. Calvijn zegt: 'Pro sensu naturam posse dici Deum.' 'In vrome zin kan de natuur God genoemd worden.' Niemand zal Calvijn van pantheïsme durven beschuldigen. Het blijkt, dat bij hem onder natuur verstaan wordt God en zijn betrekking tot de wereld. In die betrekking is de wereld verheven tot schepping. Spinoza’s spreken over de natuur staat hier niet ver van af. Ook bij hem gaat het om de betrekking van God en wereld…”. De ‘amor fati’ komt heel dicht bij de leer van de predestinatie of voorbeschikking van de calvinisten. Voor moderne mensen met 'Wij zijn onz brein'-opvattingen is dit helemaal niet zo onvoorstelbaar, allemaal. Alhoewel de wereld volgens het calvinisme verre van volmaakt is ontkent het het toeval. Alles wordt ons toebeschikt door Gods vaderlijke hand: “… Het grote onderscheid ligt in de verschillende relatie met de verborgen God. Spinoza kent de noëtische relatie der ratio, het Calvinisme de persoonlijke vertrouwensrelatie van het geloof…”. De verlossingsleer van Spinoza is ook verwant aan de Islam: “… De mens, die de beschikking van Allah aanvaardt en bewondert, omdat hij ze herkent, is verlost…”. Spinoza’s rede is in wezen liefde tot God: alle dingen zijn verbonden met God.

Baanbreker van de Verlichting?
Spinoza wordt vaak als een baanbreker van de Verlichting gezien, maar Balthasar Bekker, de mondige schrijver van de ‘Betoverde Wereld’, het boek dat de heksenwaan bestreed, had geen enkele waardering voor Spinoza, en zag in hem niets meer dan een gek, die de wereld ongerijmde geschriften heeft nagelaten. Ook Pierre Bayle, de schrijver van de beroemde ‘Dictionaire historique et critique’, de voorloper van de Encyclopaedisten, heeft Spinoza voor een waanzinnige gehouden.

De vier harde feiten van het leven
Volgens Yalom zijn alle psychische aandoeningen, van obsessieve liefde (Rosenberg's reactie op Hitler) tot depressie, een manier om onze aandacht af te leiden van de ‘vier harde feiten van het leven’: dat we doodgaan, fundamenteel eenzaam zijn, verantwoordelijkheid moeten nemen voor ons eigen leven en zelf de zin van ons leven dienen te vinden: “… Het is mijn doel als therapeut om cliënten deze existentiële feiten onder ogen te laten zien, zodat ze er een oplossing voor kunnen vinden…”. Dat een boek over Spinoza daar wel eens een goede handleiding voor zou kunnen zijn is natuurlijk een open deur…

Uitgave: Balans - 2012, 440 blz., ISBN 978 946 003 374 2, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 22 maart 2013

God op het boekenbal – Evert Jan de Wijer


Subtitel: Bijbel & Bestsellers

Voor iemand die alles aan elkaar leest is een boek over boeken natuurlijk heel leuk. Hier heb ik er weer zo’n eentje. Dominee Evert Jan de Wijer (1964) bespreekt in “God op het boekenbal” een aantal bestsellers aan de hand van de Bijbel. Het gekke is dat ik niet één van zijn besproken titels heb gelezen – ik ben niet zo van de bestsellerslijsten. Je kunt nu eenmaal niet álles lezen, dus volg ik meestal simpel mijn eigen voorkeur. Neemt niet weg dat ik goede stukken over ongelezen boeken hartstikke interessant vind. De Wijer: “… Dit is het verhaal van een onbescheiden dominee die vindt dat hij wat te vertellen heeft (…). Omdat er geen cabaretier, schrijver, filmmaker of politicus is die nog naar zijn mening vraagt, geeft hij die maar ongevraagd…”. Oké.

Over “God is gek” van Kluun
Kluun schreef deze essay, met als uitdagende ondertitel ‘De dictatuur van het atheïsme’, in het kader van de Maand van de Spiritualiteit – 2009. Nederlanders zijn veel ‘geloviger’ dan gedacht. Maar veertien procent blijkt absoluut niet in God of een hogere macht te geloven. Een ‘mindstyle’ magazine als ‘Happinez’ verkoopt veel beter dan het succesvolle glossy magazine ‘Linda’ en bladen als ‘Story’, ‘Voetbal International’ en ‘Playboy’. Spiritualiteit is ‘in’. Toch staat de wereld van de moderne spiritualiteit, die zich voornamelijk buiten de kerken heeft ontwikkeld, haaks op de theologische wereld van de toch best wel ‘moderne’ dominee Evert Jan de Wijer:
“… Predikanten worden academisch opgeleid en ontwikkelen daardoor een kritische houding waarin vooral op een rationele manier over geloof wordt nagedacht…”. Wat chargerend gezegd: “… gelooft de predikant minder, de gemeente meer, en de spirituele mens alles…”. Hij ziet de hang naar het spirituele dan ook vooral als een reactie op de dominante rationele en instrumentele cultuur.
Bij Kluun en in de buitenkerkelijke spiritualiteit lijkt het voornamelijk te gaan om het voortbestaan na de dood, maar God, en met name een persoonlijke God, blijft buiten beeld: “… Ergens schrijft Kluun: ‘over God wordt niet gepraat.’ Op dat gebied reiken atheïsten en Kluun elkaar de hand. God en zijn vertegenwoordigers op aarde, dat is een soort rariteitenkabinet…”. Volgens De Wijer zegt de Bijbel helemaal niet zoveel over het leven na de dood. Hij haalt het verhaal over koning Saul erbij - die de heks van Endor vraagt om de dode priester Samuel op te roepen zodat hij hem advies kan vragen, en de gelijkenis over de arme bedelaar Lazarus - die in het hiernamaals in de schoot van Abraham vertoeft terwijl de rijke man in de hel verkeert, om aan te tonen dat de boodschap van de Bijbel luidt dat wat in het leven ‘unfinished business’ was dat ook in de dood zal blijven: “… In de Bijbel gaat het er meer om dat het niet goed voor een mens is om erg lang in de ‘twilightzone’ te blijven verkeren. De hang naar wie overleden is, helpt of bevrijdt een mens niet. Verzoening of begrip valt niet postuum te regelen. Dat had toch echt bij leven plaats moeten vinden…”.

Over de film “Avatar”
Aan de hand van de meest winstgevende film aller tijden, “Avatar” (2009) van James Cameron (won drie Oscars en twee Golden Globes), denkt De Wijer na over de vraag of God nu wel of niet in de natuur te vinden is en of de natuur misschien zelf God is: “… Nog niet zo lang geleden publiceerde het dagblad Trouw zowaar ‘een kleine catechismus van het groene geloof’, compleet met vraag en antwoord waarmee het groene geloof definitief de status van een nieuwe religie kreeg. Deze catechismus is een collage van uitspraken van diverse ‘charismatische visionairs’ zoals ze in deze krant worden genoemd. Een goed beeld van het gebodene geeft meteen al de eerste ‘zondag’:
‘1. Wat is het ultieme doel in je leven?
Dat is leven uit het besef dat we met hoofd en hart en handen deel zijn van de Aarde. Dat we niet op onszelf staan, maar verbonden zijn met alles om ons heen, met aarde, water, lucht en vuur, en met de generaties die na ons komen.’ (Trouw; 12.01.13).
Het zou zomaar uit ‘Avatar’ kunnen komen…”
.
Als de natuur (inclusief jijzelf) ‘goddelijk’ is; valt er niet meer te praten, zegt De Wijer. Juist als jij en de natuur ‘niet heilig’ zijn, blijft er altijd discussie mogelijk.

Over “Bonita Avenue” van Peter Buwalda
Laaiend enthousiast is De Wijer over deze ‘vallende vaderroman’ ( “… In interviews stelt Buwalda dat hij bewust naar een sterke persoonlijkheid heeft gezocht. Zielenpoten heeft de Nederlandse literatuur al genoeg…”), waarin een familie rechtstreeks op de ondergang afkoerst: “… De familie Sigerius valt in Bonita Avenue niet uit elkaar – de familie explodeert alsof ze op een landmijn is gestapt…”. Buwalda schreef zeven jaar lang, zeven dagen per week, dag en nacht onafgebroken aan dit verhaal, tot zijn vrienden dachten dat hij terminaal ziek was. De Wijer heeft het over de ‘bedwelmende, bijna hypnotiserende manier van schrijven’: “… Alles spettert, vonkt en slaat de lezer rechtstreeks in het gezicht…”. Hij vergelijkt de roman met de moeilijke levens van de aartsvaders. Het verschil is dat een worstelaar als de bijbelse Jakob niet ten onder gaat in tragiek, maar ‘ergens zegen vermoedt’.

Over “Het diner” en “Zomerhuis met zwembad” Van Herman Koch
“… Wij zijn helemaal niet van die ‘gelukkige huisvrouwen’ die we geacht worden te zijn, en er is er tenminste één die dat voor ons opschrijft…”, aldus De Wijer. De hoofdpersonen in Koch’s romans zijn continu woedend, en minachten de mensen om hen heen. Volgens Koch wordt het menselijk gedrag bepaald door erfelijkheid en andere biomedische factoren: ‘Wij zijn ons brein’. Het doet denken aan het donkere calvinisme met zijn ‘dubbele predestinatieleer’: al voor je geboren wordt heeft God bepaald of je al dan niet ‘gered’ gaat worden: “… God is door de genetica afgelost, wat is precies het verschil?...”. Maar dat is niet het verhaal van de Bijbel: “… God heeft van de mens in de Bijbel geen hooggespannen verwachtingen. Eigenlijk weet God al eeuwenlang hoe de mens eraan toe is. Bijvoorbeeld dat hij geneigd is God en zijn naaste te haten…”, maar “… een mens kan anders gaan doen. Daartoe heeft hij de vrijheid…”. Je bent verantwoordelijk voor je gedrag. In de Bijbel is het zo “… dat de mens voor de agressie kiest. Sterker nog, de lijn van Kaïn naar Lamech laat zien dat de agressie toeneemt naarmate de mens meer op eigen benen en los van God komt te staan…”. Lamech “… gaat aan haat en wraakzucht ten onder. Niet eens als een straf van God, maar meer omdat hij zichzelf op die manier verteert…”. De Wijer: “… De mens is vrij en niemands onderdaan, noch van God, noch van het lot…”.

Over “Tonio” van A.F.Th. van der Heijden

Over rouw en verdriet: “… De toekenning van zowel de Libris Literatuur Prijs, de NS Publieksprijs en de P.C. Hooftprijs in 2012, maakt duidelijk dat de thematiek van deze roman diep resoneerde in de kom van de Nederlandse moderne ziel…”. Het verhaal over Van der Heijden’s op 21-jarige leeftijd verongelukte zoon is hartverscheurend: “… Er is geen troost. Er is geen hoop. Er is alleen onpeilbaar verdriet…”. De schrijver en zijn vrouw “… zijn als Rachel, van wie de kreten in heel Rama worden gehoord in haar weigering zich te laten troosten omdat haar kinderen niet meer zijn (Jeremia 31:15)…”.
En toch is er in de Bijbel sprake van protest tegen een wereld die zo verschrikkelijk in elkaar zit: “… Een protest dat zich rechtvaardigt met een beroep op de toekomst van God…”.

Over “Wilders”
In een buiten de toon vallend hoofdstuk heeft De Wijer het naar aanleiding van de Bijbelboeken Ezra en Nehemia ineens over de politiek van Geert Wilders, en wat hij bedoelt met de ‘joods-christelijke traditie’.

Over “Vijftig tinten grijs” van E.L. James
Het meest verrassende artikel vind ik de bespreking van de vrouwelijke porno-trilogie “Vijftig tinten grijs”; omdat ik toch ook wel verbijsterd ben over deze internationale hype die zo ongeveer de hele Nederlandse boekenbranche voor instorten behoedt – want zo goed staat die er niet voor. “… Een nieuw genre heeft volgens enkele recensenten met deze boeken zijn intrede gedaan: de mommy porn…”. De titels die intussen mee proberen te liften op het succes van James zijn niet van de lucht: 'Fifty Shames of Earl Crey' van Fanny Merkin is tot nu toe wel de grappigste. Wat heeft een dominee in vredesnaam over dit soort romans te melden? En wat zegt dat over de tijdgeest?
De Wijer: “… In het dagelijks leven is de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw een onbetwiste norm. De latente onvrede daarover zou zijn uitlaatklep vinden in precies dit soort lectuur (puisant rijke, met een jeugdtrauma behepte, dominante zakenman, krijgt een stormachtige, sadomasochistische verhouding met een onderdanige 22-jarige maagd). Helemaal absurd is die gedachte nou ook weer niet. Als student kon ik mijn verbazing amper verbergen toen een medestudente die geheel naar de aard van die tijd voorop liep in vrouwenstrijd en –studies, mij onder haar bed stapels Bouquetreeksen toonde die zij met groot plezier tot zich nam. U kent dat spul wel: pockets met bloemmotief, waar op de voorkant een smachtende vrouw en breedkakige man met ontbloot torso prijken…”.
En dan preekt De Wijer voor mij het verlossende woord als hij zegt dat alle stomende seks niet kan verhullen dat de Vijftig tinten-trilogie veel gemeen heeft met het Bouquetromannetje, ‘ouderwetse zwijmelromannetjes in een nieuw, latex jasje’, inclusief het voor vrouwen vrijwel onweerstaanbare motief: de vrouw die door weet te dringen in de gekwetste ziel van deze lange, sterke, mooie, intelligente, en diepzinnige minnaar: “… ‘Hoe vrouwen uiteindelijk het hart veroveren van moeilijke en getraumatiseerde mannen en hen gelukkig weten te maken’, klinkt op het eerste gehoor vreselijk banaal maar dit soort thema’s oefenen een niet te onderschatten aantrekkingskracht op vrouwen uit. Meer dan al die expliciet beschreven woeste seks, zou dat wel eens de werkelijke reden voor dit grote verkoopsucces kunnen zijn…”. Hallelujah. Met dit commentaar kan ik tenminste uit de voeten, al is het alleen al omdat de door mij zeer gewaardeerde psycholoog Paul Verhaeghe precies hetzelfde zegt in “Liefde in tijden van eenzaamheid”, waarvan ik een stuk citeer in mijn bespreking over de roman “Bevrijdende liefde” van Francine Rivers (zie mijn blog van 27.05.12).
De Wijer vindt dat Vijftig tinten niet bepaald bijdraagt aan een realistisch beeld van de seksuele praktijk: “… Een bestseller als Fifty Shades opereert precies op het grensgebied van het opgeschroefde westerse ideaal van perfecte seks en de heel wat ingewikkelder praktijk…”, en zegt vooral wat over de hedendaagse 'seksstress'. Het ideaal van een spetterend seksleven wordt hoog opgetuigd. : “… Dat seks een aardig tijdverdrijf kan zijn, ‘niet heilig om er toch mee door te kunnen' (G.H. ter Schegget), ‘leuker dan het buitenzetten van de vuilniszakken’ (Bill Cosby) of ‘zolang ze niets leukers hebben uitgevonden, blijf ik het er gewoon bij doen’ (Kees van Kooten), zijn noodzakelijke, maar te weinig gehoorde relativeringen om de druk wat van deze seksuele ketel af te halen...".
De Wijer: “… Vreemd eigenlijk dat het routineuze liefdesleven uiteindelijk het ideaal van de trilogie van E.L. James blijkt te zijn. De twee geliefden vormen op het laatst een gelukkig gezinnetje met twee blozende kinderen…”. En de seks? “… Af en toe komt er nog een verdwaalde handboei bij kijken maar het is toch in niets te vergelijken met het sm-spel van dominantie en gedomineerd worden van het begin…”. Wijers begrijpt dat vooral “… als een verlangen naar het einde van alle seksuele frustratie en misverstanden, waarbij al die kinky seks niet meer nodig is omdat je rustig en vol vertrouwen in elkaars armen kunt liggen…”. De clou van het verhaal is “… dat hij te vertrouwen is en dat jij je aan hem kunt toevertrouwen en dat hij jou vertrouwt…”, en, voegt De Wijer er dan als dominee graag aan toe: “… dat zoiets kan omdat bovenal God te vertrouwen is…”.

De Wijer doet me vooral denken aan die opa - een inmiddels overleden, verlegen, New Yorkse rabbijn - van Susan Cain in "Stil" (zie mijn blog van 03.02.13). Altijd zat hij met zijn neus in de boeken, en iedere sabbat vertelde hij aan zijn ademloos luisterende publiek in een tot de nok toe gevulde synagoge wat zijn spirituele en intellectuele verkenningen van de afgelopen week weer hadden opgeleverd. Misschien is dat een goed idee voor dominees. Om de kerk weer een beetje aantrekkelijk te maken. Iedere week, net als De Wijer de Bijbel uitleggen aan de hand van een moderne roman. Ik zou in ieder geval geen zondag missen!

Uitgave: Skandalon - 2013, 208 blz., ISBN 978 949 070 868 9, €18,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier


maandag 18 maart 2013

Alles wat er was – Hanna Bervoets


Het derde boek van Hanna Bervoets (1984; schrijver, journalist en columnist voor o.a. de Volkskrant), “Alles wat er was”, is een knappe, verontrustende, post-apocalyps roman. Vier tv-makers zijn op een zondag in een school om een filmopname te maken van een wonderkind (hij is dat wel niet, maar ach, hij lijkt er precies op met z’n warrige haar, kinderbrilletje en heldere blik - niet voor niets is de kern van dit verhaal: “… Het gaat er niet om wat je doet. Het gaat erom wat mensen geloven dat je doet…”). Hij wordt bijgestaan door zijn moeder, zijn meester en de conciërge. Dan klinkt er plotseling een harde knal, hult de buitenwereld zich in dikke mist, en wordt op televisie het advies gegeven ramen en deuren te sluiten, de gordijnen dicht te doen, en vooral niet naar buiten te gaan.

Apocalyps
Het boek deed me denken aan de wat lacherige hype op Facebook, vorig jaar, vanwege het feit dat sommige New Agers voorspelden dat volgens de Mayakalender op 21 december 2012 de wereld zou vergaan. En aan de Haarlemse bisschop Jos Punt die, toen hij na drie weken als kluizenaar in Zuid-Spanje had geleefd hoorde dat de paus terug trad, zei: “Het bevestigt mijn zorgen over onze tijd. We zullen ons moeten voorbereiden op beslissende gebeurtenissen, waarin de Heer kerk en wereld zal zuiveren”. Waarop een journalist opmerkte: “Dat klinkt dreigend”. Punt: “Dat is het ook, er zal veel gebeuren. Wat precies weet ik niet…” (ND 12.03.13).
Apocalyps is het Griekse woord voor Openbaringen, het laatste Bijbelboek in het Nieuwe Testament, waarin het gaat over het laatste oordeel en het einde van de wereld. Een thema dat na de creatie van de atoombom maar al te voorstelbaar is voor de westerse geest. Ik ken genoeg buitenlandse boeken die daar een link mee hebben: “The War of the Worlds” – H.G. Wells, “Blindness” – Jose Saramago, “The Road” – Cormac McCarthy, “The Stand” – Stephen King, “Brave New World” – Aldous Huxley, “The Handmaid’s Tale” – Margaret Atwood, "The Hunger Games" - Suzanne Collins, ik noem maar wat, maar amper Nederlandse (in de game- en filmwereld schijnt het helemaal een hot item te zijn; maar daar heb ik geen verstand van). Zijn wij daar te nuchter voor? Dan vormt Hanna Bervoets in ieder geval een verrassende uitzondering.

Sober

Het verhaal. Merel, één van de televisiemensen, vindt een vrijwel onbeschreven agenda van een leerlingetje, en noteert daarin nuchter, afstandelijk en ingehouden wat de tot elkaar veroordeelde overlevenden meemaken. Haar notities zijn doorspekt met filosofische opmerkingen, intellectuele feiten, en een hoop commentaar op de hedendaagse samenleving: "... De resorts, de pretparken, de zwembaden met trechterglijbanen, de bungalows met open haard: ik weet niet of ze er nog staan. En of het leven ooit weer zal betekenen dat je dertig weken werkt en dan twee weken niet, en dat je in die twee weken een trein of vliegtuig neemt naar een plek waar je niet woont maar waar ze wel handdoeken hebben, om daar een tijdje rond te lopen, iets te kopen, en foto's te maken voor de mensen die er niet bij waren, omdat je wilt dat zij weten wat jij zag toen ze jou niet zagen..." en "... Werk was ook dat ik weekend had: twee dagen waarin ik m'n koffie niet uit een kartonnen beker dronk, maar uit een mok. Dan sprak ik met mensen die ik doordeweeks niet zag, om boven die mok de dagen ervoor door te nemen. Wat ik die dagen gedaan had, zouden die mensen snel weer vergeten. Maar dat gaf niet. Ik zou zelf ook snel vergeten. En de oude situatie, vol telefoons, internet, Facebook en tientallen andere mogelijkheden om dingen te delen, was erop ingericht samen te kunnen vergeten. Dat was beter dan in je eentje vergeten. Zo leek het...". Ik houd er van, evenals van de sobere stijl. Het maakt dat je het boek niet te goed begrijpt. Zo blijft er wat te denken over.
Wat het nog iets ingewikkelder maakt is dat de dagboekbladen door elkaar zijn geraakt. Zo begint het boek met dag 91. Dat is een belangrijke dag, want:
… vandaag is de dag waarop ik ontdekte dat jij eraan komt. En nu ik daarachter ben, wil ik alles nog beter vertellen. Hoe het ging en hoe het gekomen is. Ja, alles vanaf het begin. Ik denk dat het betekent dat ik nu al van je houd. Liefde is gekend willen worden. En ik wil dat je alles van me weet. Het moeilijke is alleen dat ik niet weet of jij straks wel van mij zult houden. Wanneer je alles weet…”.
Ook dat nog: Merel is zwanger.

Privacy
Wat gebeurt er als een handvol mensen het met elkaar moeten doen?
Ze letten constant op elkaar. Sommigen houden het niet vol, lopen tegen de instructies in naar buiten en verdwijnen: “… En dan was er nog iets waar we ons vlak na het vertrek van Kaspar en Natalie op verkeken hebben. We dachten: het wordt rustiger, straks zitten we minder op elkaars lip, minder mensen betekent meer privacy. We hadden het mis. Zet acht mensen in een bankgebouw en de man achter de monitor weet niet waar hij moet kijken. Zet vier mensen in een bankgebouw en de man grijpt in zodra hij iemand een verdachte beweging ziet maken. Minder mensen, minder privacy. En sinds Kaspar en Natalie weg waren, voelde ik precies wanneer Leo de begane grond had verlaten. Dan vroeg ik me af waar hij was. En met wie. En wat ze daar deden, samen…”.
Mensen manipuleren elkaar. Er ontstaan groepjes: “…Natuurlijk voelde ik allang dat er een ‘wij’ en een ‘zij’ is. Dat voelen we allemaal. Maar de oorzaak heb ik misschien niet goed ingeschat. Het is niet omdat Leo, Barry en ik bij de televisie werkten en Kaspar en Natalie niet. En ook niet omdat Barry, Leo en ik elkaar kenden voor we dagenlang samen opgesloten werden. Nee, er is iets dat ons bindt én scheidt. Er zijn slachtoffers: zij. En er zijn daders: wij. Ja, hoe je het ook bekijkt; zij zitten hier vanwege ons…”.
Er wordt honger geleden omdat de voedselvoorraad beperkt is en gerantsoeneerd moet worden tot een paar korrels rijst per dag. Een muis die als delicatesse wordt verorberd: “… Toen ik Kaspars lokaal binnenliep lag de muis al op tafel. Ik zag niet waar het diertje aan gestorven was, maar het was duidelijk dat Kaspar het gedood had. Hij pakte de muis bij zijn staart en hield hem naast zijn gezicht, zoals hobbyvissers hun grootste snoek omhooghouden zodat hun vrouw er een foto van kan maken; soms is bewijsmateriaal van een moord leuk voor later. ‘Het ruikt naar kipnuggets,’ zei Joeri toen we s’ avonds de keuken binnenkwamen. Kasper lachte; ‘Ja, en het smaakt nog veel beter.’ Hij had gelijk. De muis was lekker, vooral dankzij de gembermarinade die hij erbij gemaakt had. We vonden het niet erg dat de minuscule stukjes vlees iets te lang gebakken waren, integendeel. Hoe taaier hoe beter: we kauwen hier graag zo lang mogelijk op ons eten…”.
Ondanks alles worden mensen verliefd op elkaar, hebben seks (je zou denken: geen voedsel – geen energie, maar sommigen blijven ook sporten in de gymzaal), en werken elkaar op de zenuwen.

Een verhaal dat niet waar is
“… Goed opletten nu. Ik ga je iets uitleggen en het is belangrijk, misschien wel het belangrijkste wat je echt moet weten…”. En dan vertelt Merel eerst het ‘oude’ verhaal over de liefde: “… Er was eens: jouw geboorte. Ook wel het startschot voor de queeste; de zoektocht naar de enige echte…". Ironisch: “… Duurt de zoektocht tot na je dertigste, dan is het geoorloofd om foto’s van jezelf op internet te zetten en uren achter elkaar te staan op plekken waar ze bier verkopen aan anderen met dezelfde queeste…”. En als je hem/haar dan gevonden hebt “… ga je samen dingen doen die je in je eentje nooit deed: varen, cocktails drinken op een hoog gebouw, buiten blijven zitten ook al is het eigenlijk te koud. Daarna ga je dingen samen doen die je ooit in je eentje deed: eten, televisie kijken, in bed liggen, slapen…”. De les die ze vervolgens meegeeft: “… Goed. Dit is wat ik wil: lees het verhaal hierboven nog een paar keer over en sla het op, ja, sla het héél goed op zodat je het herkent wanneer je het tegenkomt. En wanneer dat gebeurt, houd dan halt, draai je om, en denk aan wat ik je nu zeg: het verhaal is niet waar…”. En dan vertelt ze het ‘nieuwe’ verhaal: “… Ik beweer niet dat ik begrijp wat liefde dan wel is, maar het lijkt waarschijnlijk op iets als dit: je ziet een ander, en in je brein komen neurotransmitters vrij…”. Ze legt uit dat als je de ander bijzonder leuk en aantrekkelijk en opwindend vindt er allerlei stofjes op gaan spelen. Dat dat andersom ook het geval is en heel fijn voelt en maakt dat de verliefde “…geneigd zal zijn je aan te raken, waardoor jouw brein nog meer neurotransmitters zal aanmaken en jij de ander ook zal aanraken, waardoor zijn brein nog meer neurotransmitters gaat maken tot jullie er allebei aan verslaafd zijn en daarom zo vaak mogelijk samen zijn om elkaar zo vaak mogelijk aan te kunnen raken of, nog beter, regelmatig in elkaar te verdwijnen…”. En dan gaat ze nog even door: “… Ja, dat is wat er ongeveer aan de hand is, maar mensen geloofden het niet want het voelt anders…”.

High
En dan volgt misschien wel de mooiste zin uit de wereldliteratuur: “… De transmitters zijn krachtig, stimuleren door wat niet stimuleert te blokkeren, rechtsboven in je hersenen, de plek waar wiet en wijn ingrijpt, zij het met tijdelijk effect en een afgebakende kater, maar dat wat we liefde noemen is niet afgebakend en verliefdheid is geen zuivere motivatie, de noodzaak bij de echte te zijn slechts een teken van verslaving: het was en is niet echt lief, het is een kop koffie, even alert maar dat blijf je niet, met pillen op mocht je niet rijden, met alcohol moet je voorzichtig zijn, terwijl fenylethylamine, noradrenaline, dopamine, oxytocine, die veroorzaken een veel hogere high, kleuren je halve brein blauw in de hersenscanner, als regenwolken op de buienradar, je ziet niet meer wat eronder zit – welke herinneringen, gedachten, handelingen, plaatsen – en als de wolken eenmaal zijn verdwenen, heb je nog steeds geen heldere hemel, want dan heb je alleen maar leegte, een dip aan de high evenredig, dat is wat het leven was en volgens sommigen nog steeds is: verlangen naar verlangen, zoeken naar de high die altijd eindigt in een dip die we moeten bestrijden en als dat niet lukt, omdat de stofjes simpelweg uitgewerkt zijn, noemen we onszelf ongelukkig omdat we gefaald hebben het verhaal waar te maken, het verhaal waarvan ik probeer uit te leggen dat het niet waar is, ook al denk je van wel, voel je het zelfs, ja, je voelt het verhaal maar dat moet je niet doen, ik weet niet of je me gelooft nu want ik ben echt heel moe, echt heel erg moe, maar misschien kan ik juist daarom niet stoppen nu, stoppen vergt actie, doorgaan niet, dus probeer ik het nog één keer, één laatste waarschuwing: het verhaal dat ze liefde noemen is gevaarlijk…”. Wow. Zo ongeveer de literaire samenvatting van “Liefde, lust en ellende”; zie mijn blog van 31.01.13 . Trouwens; dit is gelukkig een eenmalig experiment – als het hele boek van zulk soort zinnen aan elkaar zou hangen was het natuurlijk onleesbaar.

Steeds gekker
Langzaam wordt de situatie steeds gekker. Het jongetje valt tijdens een wild spelletje met Merel zo ongelukkig dat zijn arm geamputeerd moet worden met alles wat een lemmet heeft uit de keuken –hakmes, aardappelschilmesje, broodmes -, en dat door maar twee mensen (ik kan me niet voorstellen dat je dat zonder verdoving voor elkaar krijgt, maar in een verhaal kan alles…).
Op dag 21 vindt Merel een leeg kokertje Halopax, en weer heel didactisch – maar dat geeft niet, ik lees om te leren: “… Dit is wat ik van Halopax weet: je slikt het niet zomaar. We hebben ooit een item over antidepressiva gemaakt. Prozac, Seroxat, Zoloft; merknamen voor fluoxetine op paroxetine, voorgeschreven bij aanhoudende somberheid. Veel mensen voelen zich beter wanneer ze middelen innemen. We weten dus dat ze werken. Maar nog niet precies hoe. Op zich doet dat er niet toe. Voor veel antidepressiva geldt: baat het niet, dan schaadt het niet. En dat ze geen schade aanrichten – althans: geen aantoonbare, in de rechtbank te verhalen schade – dat weten we zeker, want dáár is jarenlang onderzoek naar gedaan. Voor farmaceutische bedrijven is het belangrijker dat een middel niet schaadt dan dat het baat. Halopax is een ander verhaal. Je slikt het omdat je denkt dat je Jezus bent. Omdat stemmen je vertellen dat je nummerbord een brief van satan is. Omdat het een goed idee lijkt jezelf met messen aan de keukendeur te nagelen. Baat het niet, dan schaadt het, want plotseling stoppen is gevaarlijk…”.
Dus kan er iemand in de groep zomaar psychotisch worden. En dat is precies wat er met Merel, getuige haar dagboek, gebeurt (geloof ik). Maar dat kan natuurlijk evengoed door de honger of de waanzin van de situatie komen. Ze eet maden, haar eigen kots, en vervalt uiteindelijk in kannibalisme. Je hoeft er geen sterke maag voor te hebben. Het wordt totaal niet gruwelijk – eerder heel onderkoelt - opgedist. En bovendien: misschien is wat Merel allemaal schrijft wel niet waar…

Claustrofobisch
“Wat er was” is net zo’n claustrofobisch verhaal als de voorkant doet vermoeden. Tel daar de broeierige, aliënachtige foto van Hanna Bervoets op de achterkant bij op, en je hebt een behoorlijke indruk van de inhoud. Geweldig!

Uitgave: Atlas Contact - 2013, 256 blz., 978 902 544 037 4, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

maandag 11 maart 2013

Na dit leven – Eben Alexander


Subtitel: Een neurochirurg over zijn reis naar het hiernamaals

Maandenlang stond “Na dit leven” op de 1ste plaats van The New York Times bestsellerlijst; en geen wonder. Neuroloog Eben Alexander breekt na een ingrijpende bijna-doodervaring (BDE) in dit boek met alle wetenschappelijke taboes rond leven en dood. De meeste filosofen, psychologen en artsen gaan er van uit dat het brein een ingewikkelde machine is die bewustzijn produceert (zie b.v. mijn blog over “Wij zijn ons brein” van prof. Dick Swaab). Trek de stekker eruit en het is gedaan. Alexander hing deze materialistische visie ook aan, tot hij terugkeerde uit een 7 dagen durend coma na een ernstige bacteriële hersenvliesontsteking, waarvan hij menselijkerwijs gesproken onmogelijk had kunnen herstellen.


Leven na de dood
Al vanaf de oudheid zijn er verslagen bekend van BDE’s. Raymond Moody was een van de eersten die in de jaren zeventig van de vorige eeuw de aandacht op zich vestigde door daar over te publiceren. In 2007 haalde cardioloog Pim van Lommel met “Eindeloos bewustzijn” alle bestsellerslijsten, maar zijn boek werd door het merendeel van de wetenschappelijke elite weggezet als fantastische kletskoek. Alexander: “… Afhankelijk van met wie je spreekt is het bewustzijn of het grootste mysterie dat wetenschappelijk moet worden onderzocht of een compleet non-probleem. Het is verbazingwekkend hoeveel wetenschappers vinden dat het ’t laatste is. Voor vele – misschien wel de meeste – wetenschappers is het bewustzijn niet echt de moeite waard om je druk over te maken, omdat het slechts een bijproduct is van fysieke processen. Veel wetenschappers gaan nog verder door te zeggen dat het bewustzijn niet alleen een secundair fenomeen is, maar dat het bovendien niet eens écht is…”. Door het christelijke subdeel van onze natie - waar ik mij tussen bevind – worden BDE’s voornamelijk afgedaan als New Age onzin. Best wel vreemd eigenlijk, want christenen beweren al 2000 jaar precies hetzelfde als Van Lommel en Alexander: God is liefde en er is leven na de dood.
Het bijzondere van prof. Alexander is dat hij 15 jaar les gaf in neurochirurgie voor hem een BDE overkwam en dus als geen ander in staat is te beoordelen of hij van doen had met een fantasie, hallucinatie, droom, psychose, of wat voor buitengewone bewustzijnstoestand dan ook. Volgens Eben Alexander was het dat allemaal niet. Het was ‘echter dan echt’. Vergeleken met wat hij meemaakte lijkt het gewone leven een droom, zegt hij.

Hersenen die niet werken
Als er een mankement optreedt in je hersenen kun je rare dingen gaan zien. Het punt is dat Eben Alexander’s hersenen niet verkeerd werkten; ze werkten helemaal niét. Om het maar eens plastisch uit te drukken: ze zwommen in de pus en werden opgegeten door bacteriën. En als je hersenen niet werken, kun je niet bij bewustzijn zijn. Onder die omstandigheden ervoer hij zijn BDE: “… Die implicaties tarten alle beschrijvingen. Mijn ervaring maakte me duidelijk dat de dood van lichaam en hersenen niet het einde van het bewustzijn betekent, dat de menselijke ervaring over het graf heen gaat…”. Vandaar zijn conclusie dat de hersenen geen bewustzijn veróórzaken, maar ontvángen, en zelfs als een filter werken. Zeg maar als een soort radio. Deze gedachte is niet nieuw voor mij, trouwens; ik kwam ze eerder tegen bij de christelijke Chinese theoloog Watchman Nee (1903-1972) in zijn “De latente kracht van de ziel”.

Met de helft van het alfabet een roman schrijven
Zijn BDE brengt hem niet bepaald in een fijne omgeving. Hij heeft moeite met de omschrijving, noemt het een plek van trillende, kloppende duisternis: “… Op dat moment had ik het misschien ‘oer’ genoemd…”. Hij heeft het over een modderige baarmoeder, griezelige, reptielachtige, wormachtige wezens, angstaanjagend dof gebrul, een soort ritmisch kloppen dat een werkritme werd van een leger trolachtige, ondergrondse arbeiders dat een woeste monotone taak uitvoerde. Het soort dodenrijk zoals beschreven in de Bijbel: een plek waar het vuur niet uitdooft en ‘de worm niet sterft’. Dat het bij BDE’s uitsluitend om positieve ervaringen gaat, is dus beslist niet waar. Alexander noemt het dan ook ‘het Rijk gezien door de ogen van een Regenworm’. Achtereenvolgens begint de duisternis in splinters uiteen te vallen en reist hij door een poort naar een licht waarin hij een wereld gaat verkennen die zo extatisch en prachtig is dat alle superlatieven tekort schieten. Iets wat alle mensen met BDE-ervaringen melden: “… Als deze mensen, net als ik, op het aardse niveau terugkeren, kunnen ze slechts met woorden hun ervaringen en inzichten beschrijven, terwijl ze niet in woorden uit te drukken zijn. Het is alsof je met de helft van het alfabet een roman probeert te schrijven…”.

Liefde
De kennis die hij woordeloos op doet bestaat uit drie delen, vertelt Alexander: “… Je wordt bemind en gekoesterd, innig en voor altijd. Je hebt niets te vrezen. Je kunt niets verkeerd doen. Als ik deze hele boodschap in één zin zou moeten samenvatten, zou ze als volgt luiden: Er wordt van je gehouden. En als ik het nog verder zou moeten inkorten en slechts één woord kon gebruiken, dan zou het (uiteraard) eenvoudig luiden: Liefde. Liefde is, zonder twijfel, de basis van alles. Niet een of ander abstract, moeilijk te bevatten soort liefde, maar het dagelijkse soort dat iedereen kent; het soort liefde dat we voelen als we naar onze partner en kinderen kijken, of zelfs naar onze huisdieren. In de puurste en krachtigste vorm is liefde niet jaloers of egoïstisch, maar onvoorwaardelijk. Dit is de ultieme realiteit, de onbegrijpelijke, glorieuze opperste waarheid die in de kern van alles wat bestaat of ooit zal bestaan leeft en ademt. We krijgen nooit enig idee van wie en wat we zijn als we geen weet hebben van deze liefde en haar in al onze handelingen uitdrukken…”.

Het kwaad
En hoe zit het dan met ‘het kwaad’? Alexander: “… Het kwaad was nodig, want zonder dat zou een vrije wil onmogelijk zijn en zonder vrije wil zou er geen groei zijn; geen voorwaartse beweging, geen kans voor ons om te worden wat God graag wil dat we worden. Afschuwelijk en zo krachtig als het kwaad soms schijnt te zijn in een wereld als de onze, in het grotere geheel voerde liefde overweldigend de boventoon en zou uiteindelijk zegevieren… Als we ervan uitgaan dat het universum een bedoeling heeft (en daar geloof ik heilig in) en als we ons, terwijl we hier zijn, de enorme schoonheid en pracht herinneren van wat ons te wachten staat, dan kunnen we ten overstaan van het kwaad en onrecht op aarde gemakkelijker en uit vrije wil de juiste beslissingen nemen…”. Wel noemt hij de aarde een plek waar het kwaad steeds meer invloed krijgt.

Les
De reden waarom hij zijn boek schrijft: “… De onvoorwaardelijke liefde en acceptatie die ik tijdens mijn reis heb ervaren, is de enige en belangrijkste les die ik ooit heb gedaan, of ooit zal doen. En hoe moeilijk het ook zal zijn om de andere lessen die ik daar geleerd heb te begrijpen, weet ik ook diep in mijn hart dat het verspreiden van deze fundamentele boodschap – die zo eenvoudig is dat de meeste kinderen haar meteen aannemen – de belangrijkste taak is die ik heb…". Dat deed me denken aan een artikel dat ik in het ND van 08.03.13 las over de Britse experimenteel psycholoog Justin Barrett die denkt dat geloven in God is aangeboren: “… Het is niet zo dat het concept God in onze cognitieve systemen is ingeplant, maar eerder dat het concept God naadloos aansluit bij veel van onze intuïtieve neigingen. Zijn bestaan is, zonder dat ons nog iets is aangeleerd, intuïtief aantrekkelijk…”. Dat is een heel ander verhaal dan dat van de evolutionist Richard Dawkins, die zegt dat een kind als een onbeschreven blad ter wereld komt en al jaren roept dat een religieuze opvoeding kindermishandeling is. Misschien is het wel andersom. Ik krijg steeds vaker het idee, dat als wij maar met z’n allen om het hardst roepen dat God niet bestaat, wij er vanzelf in gaan geloven. Mensen willen bevestigd worden; óók in hun ongeloof.

Wetenschap de helft van het verhaal
Alexander: “… De wetenschap waar ik zo’n groot deel van mijn leven aan heb gewijd – is niet in tegenspraak met wat ik daarboven geleerd heb. Maar heel veel mensen geloven dat dat wel het geval is, omdat bepaalde mensen uit de wetenschappelijke wereld, die plechtig beloofd hebben in het materialistische wereldbeeld te geloven, steeds blijven volhouden dat wetenschap en spiritualiteit niet naast elkaar kunnen bestaan. Ze hebben het bij het verkeerde eind…”.
Als je bedenkt dat het heelal bestaat uit 74% donkere energie, 22% donkere materie, en maar 4% gewone, ‘zichtbare’ materie – dan duizelt het je. Wat ‘weten’ wij eigenlijk. Ondanks alles, bijna niets. Eben Alexander: “… Te stellen dat er nog steeds een scheiding is tussen ons huidige wetenschappelijke begrip van het universum en de waarheid zoals ik die zag, is een behoorlijk understatement. Ik houd nog steeds van de natuurwetenschappen en kosmologie, ik vind het nog steeds heerlijk om het enorme en prachtige universum te bestuderen. Alleen heb ik nu een veel uitgebreider idee over wat ‘enorm’ en ‘prachtig’ werkelijk betekenen. Het tastbare deel van het universum lijkt op een stofje in vergelijking met de onzichtbare en spirituele kant. Vroeger zou ik het woord ‘spiritueel’ in een wetenschappelijk gesprek niet in de mond hebben genomen. Nu geloof ik dat we het woord niet meer kunnen weglaten… Het feit dat de wetenschappelijke methode zich in de afgelopen vierhonderd jaar louter heeft gebaseerd op het fysieke domein stelt ons voor een enorm probleem: we zijn het grote mysterie in de Kern van het bestaan, ons bewustzijn, uit het oog verloren. … Omdat we ons in toenemende mate liever bezighielden met de macht van de moderne wetenschap en technologie, blijven velen van ons relatief verstoken van betekenis en vreugde in het leven, en van kennis over hoe onze levens passen in het grote bestaansplan van de eeuwigheid… Een ieder van ons is vertrouwder met bewustzijn dan met wat dan ook, en toch begrijpen we veel meer over de rest van het universum dan over de werking van het bewustzijn… Het is ons ware thuis en denken dat deze fysieke wereld alles is wat ertoe doet, staat gelijk aan jezelf opsluiten in een kleine kast en je voorstellen dat er verder niets buiten die kast bestaat… Als we die herinnering aan onze grotere verbondenheid niet herstellen, evenals die aan de onvoorwaardelijke liefde van onze Schepper, zullen we ons hier op aarde altijd verloren voelen…”.

Naar de kerk
Na zijn BDE-ervaring gaat Alexander met kerst naar een kerk: “… Mijn herinnering aan de tijd dat ik buiten mijn lichaam was geweest, was nog steeds puur en rauw, en overal waar ik hier keek, op deze plek waar ik vroeger niet koud of warm van werd, zag ik nu kunst en hoorde ik muziek die de herinneringen meteen terugbrachten. In de pulserende bastonen van een psalm echode de diepe ellende van het rijk gezien door de ogen van de Regenworm. De gebrandschilderde ramen met daarop wolken en engelen brachten de goddelijke pracht van de Poort bij me boven. Een schilderij van Jezus die het brood brak voor zijn discipelen riep de verbondenheid in de Kern op. Ik huiverde op het moment dat ik me de vreugde van oneindige, onvoorwaardelijke liefde herinnerde die ik had gekend. Eindelijk begreep ik waar religie echt om draaide. Of waar ze althans om zou moeten draaien…”.

Medisch wonder
Het verhaal van Eben Alexander is niet alleen fascinerend vanwege zijn spirituele component, maar ook vanwege de buitengewone ziektegeschiedenis die nauwkeurig uit de doeken wordt gedaan. E. colimeningitus komt in de Verenigde Staten bij volwassenen (Alexander was 54 jaar) minder dan één keer op de tien miljoen infectiegevallen voor en de kans op overlijden is groter dan negentig procent:
“… Medisch gezien was het domweg onmogelijk dat ik volledig was hersteld, een medisch wonder…”.
Met dit verhaal treedt Alexander volledig buiten de platgelopen paadjes: dat is wel even ‘om stil van te worden’…

Uitgave: A.W. Bruna Uitgevers B.V. (Levkoeken) - 2013, 200 blz., ISBN 978 940 050 190 4, €17,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 7 maart 2013

De kinderjaren van Jezus – J.M. Coetzee


De Volkskrant betitelde J.M. Coetzee (Kaapstad, 1940) onlangs als ‘een van ’s werelds grootste levende schrijvers’, en daar ben ik het volkomen mee eens. Van “In ongenade” – zie mijn blog van 03.10.11 – wist ik dat ik even moest doorzetten voor het verhaal me te pakken kreeg. En ja hoor, ook dit keer gebeurde het wonder: het is alsof Coetzee je betovert…
“De kinderjaren van Jezus” begint als een uitermate bevreemdend verhaal, dat nog het meest doet denken aan het ontregelende “De stad der blinden” van José Saramago. Je denkt echt even: waar gáát dit in vredesnaam over. Het verschil is dat het ‘unheimliche’ zich bij Saramago oplost in weerzinwekkende wreedheid en bij Coetzee in een soort van warme, alles-begrijpende barmhartigheid.


Schoongewassen
En tegelijk is dat ook het probleem. Coetzee voert een vluchteling op, Símon, die per boot is aangekomen in een Spaans-talig land, samen met David, een jongetje van vijf zonder ouders, waarover hij zich heeft ontfermd. Hun herinneringen zijn ‘schoongewassen’; ze zijn klaar ‘om een nieuw leven te beginnen’. Símon krijgt onderdak en een baantje als stuwadoor in de haven. Het werk put hem uit: ‘wat is de zin van al dit zwoegen als een lastdier?’ Zijn collega’s snappen niet dat hij er zo over denkt, zijn loyaal, behulpzaam, hardwerkend, maar tegelijk zo ‘bloedeloos’:
“… Iedereen die ik tegenkom is zo fatsoenlijk, zo vriendelijk, zo vol goede bedoelingen. Niemand vloekt of wordt boos. Niemand wordt dronken. Niemand verheft zijn stem…”. Zonder dat het woord religie er aan te pas komt, doen de mensen rond Símon toch wel heel sterk denken aan christenen die zich net zo braaf gedragen als moet volgens hun geloof (wat in het echt helemaal niet voorkomt – volgens mij – maar dat even terzijde). Kortom: ze zijn vooral saai. Geeft Coetzee hier een beschrijving van wat hij ziet als ‘het nieuwe leven’ dat Jezus geeft? Of is het zijn voorstelling van het hiernamaals?

Metaforen en verwijzingen
Over de kinderjaren van Jezus is altijd veel gespeculeerd omdat er bijna niets over in de Bijbel staat. Er is alleen een verhaal over hoe hij als twaalf-jarige de wetgeleerden in de tempel versteld doet staan vanwege zijn wijsheid en inzicht. Zijn openbare optreden begint pas op zijn dertigste als hij door Johannes de Doper wordt gedoopt in de Jordaan.
Gaat dit boek over Jezus? In letterlijke zin met geen woord. Maar de legio metaforen en verwijzingen naar de Bijbel zijn niet van de lucht. Símon wordt verondersteld de vader van David te zijn, maar is dat net zo min als dat Jozef de biologische vader van Jezus was. Hij gaat op zoek naar een moeder voor het jongetje. Hij denkt dat hij intuïtief zal weten wie dat moet worden, en vindt inderdaad een ongetrouwde ‘maagd’ van dertig, die zich met hart en ziel aan David vastklampt, hem vertroetelt als een baby, en verwent tot in de grond. De jongen zegt dat hij ‘geen vrienden heeft’ en ‘geen steen om zijn hoofd op te leggen’. Er wordt heel vaak brood
- de staf des levens - en soms wijn genuttigd (maar Símon heeft liever een sappige biefstuk). Als er op het werk iemand voor ieders ogen geld en een fiets jat, laten ze hem doen, ‘keren ze hem hun wang toe’.
Seks lijkt totaal onbelangrijk: “… Ik weet niet hoe het met jou is…”, zegt Símon tegen de moeder van een vriendje van zijn pleegzoon, “… maar in mij is het verleden niet dood. De details mogen wazig zijn geworden, hoe het leven vroeger was staat me nog heel levendig bij. Mannen en vrouwen, bijvoorbeeld: jij zegt dat je die manier van denken achter je hebt gelaten; maar ik niet. Voor mijn gevoel ben ik nog altijd een man, en jij nog altijd een vrouw…”. Dat doet mij denken aan Galaten 3:28: ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus’. De vrouw in het verhaal zegt dan: “… Dat ben ik met je eens. Mannen en vrouwen zijn verschillend. Ze hebben verschillende rollen te vervullen…”.

Welwillendheid
Simon: “… ‘Als ik vragen mag, heb je al je gevoelens voor mannen achter je gelaten?’ ‘Ik voel niet niets,’ antwoordt ze langzaam en zorgvuldig. ‘Integendeel, ik voel welwillendheid, veel welwillendheid. Tegenover zowel jou als je zoon. Warmte en welwillendheid.’ ‘Bedoel je met welwillendheid dat je het goed met ons voor hebt? Ik heb moeite het begrip te doorgronden. Ben je ons goedgezind?’ ‘Ja, precies.’ ‘Welwillendheid, moet ik zeggen, is wat we hier voortdurend tegenkomen. Iedereen wenst ons het beste toe, iedereen is bereid aardig tegen ons te zijn. We worden zonder twijfel meegedragen op een wolk van welwillendheid. Maar het blijft een beetje abstract. Kan welwillendheid behoeften bevredigen? Ligt het niet in onze aard om naar iets tastbaarders te smachten?’ ‘Jij wilt misschien meer dan welwillendheid; maar is wat jij wilt beter dan welwillendheid? Dat is de vraag die je jezelf moet stellen.’…”.
Als Símon weer alleen is met zijn pleegzoon zegt hij: “… ‘Jij en Fidel lijken goed met elkaar te kunnen opschieten.’ ‘Hij is mijn beste vriend.’ ‘Dus Fidel voelt welwillendheid tegenover jou?’ ‘Een heleboel welwillendheid.’ ‘En jij? Voel jij ook welwillendheid?’ De jongen knikt heftig. ‘En ook nog iets anders?’ De jongen kijkt hem niet-begrijpend aan. ‘Nee’. Dus nu hoort hij het ook uit de mond van ‘kinderen en zuigelingen’. Van welwillendheid komen vriendschap en geluk, komen gezellige picknicks in het park of gezellige middagwandelingen in het bos. Terwijl van de liefde, althans van de begeerte in haar meest dringende verschijningsvormen, frustratie en twijfel en hartzeer komen. Zo simpel is het. En wat is hij eigenlijk van plan met Elena, een vrouw die hij nauwelijks kent, de moeder van de nieuwe vriend van het kind? Hoopt hij haar te verleiden, omdat in herinneringen die nog niet geheel voor hem vervlogen zijn elkaar verleiden iets is wat mannen en vrouwen doen? Blijft hij vasthouden aan het primaat van het persoonlijke (begeerte, liefde) boven het universele (welwillendheid, goedgunstigheid)? En waarom stelt hij zichzelf voortdurend vragen in plaats van gewoon te leven, zoals iedereen? Hoort dat allemaal bij een veel te trage overgang van het oude en behaaglijke (het persoonlijke) naar het nieuwe en verwarrende (het universele)? Is de cyclus van zelfondervraging alleen maar een fase in de groei van iedere nieuwkomer, een fase die Alvaro en Ana en Elena inmiddels met succes hebben doorlopen, en zo ja, hoe lang zal het dan nog duren voordat hij als een nieuwe, volmaakte man tevoorschijn komt?...”.

Mij ontbreekt niets
Het nieuwe leven is voor Símon veels te gezapig, te arm aan ups en downs, aan drama en spanning: “… Hij herinnert zich dat hij Alvaro eens heeft gevraagd waarom er nooit nieuws op de radio was. ‘Nieuws waarover?’ informeerde Alvaro. ‘Nieuws over wat er gaande is in de wereld,’ antwoordde hij. ‘O’, zei Alvaro, ‘is er iets gaande?’ Net als eerder was hij geneigd hem van ironie te verdenken. Maar nee, die was er niet. Alvaro doet niet aan ironie. Net zomin als Elena. Elena is een intelligente vrouw, maar ziet geen enkele dubbelheid in de wereld, geen enkel verschil tussen hoe de dingen lijken en hoe de dingen zijn. Een intelligente vrouw en een bewonderenswaardige vrouw bovendien, die met de karigste middelen – naaiwerk, muzieklessen, het huishouden – een nieuw leven heeft opgebouwd, een leven waarvan ze beweert – met recht? – dat er niets aan ontbreekt (Psalm 23:1). Hetzelfde geldt voor Alvaro en de stuwadoors: zij hebben voor zover hij kan ontdekken geen heimelijke verlangens, hunkeren niet naar een ander soort leven. Hij is de enige uitzondering, de ontevredene, het buitenbeentje. Wat mankeert hem?...”.
Elena over zijn eeuwige verlangen: “… Vriendschap op zichzelf is niet goed genoeg voor jou. Als die niet gepaard gaat met stormen van hartstocht ontbreekt er op de een of andere manier iets aan. Mij klinkt dat als een ouderwetse manier van denken in de oren. In de ouderwetse manier van denken ontbreekt er altijd iets, hoeveel je ook hebt. De naam die je aan dit ontbrekende “iets meer” hebt gegeven is hartstocht. Toch durf ik te wedden dat als je morgen alle hartstocht kreeg aangeboden die je wilt – emmers vol hartstocht – je prompt iets nieuws zou vinden om te missen, om te ontberen…”.
Wow: ga daar maar eens even over nadenken.

Anders
David is “anders”. Het wordt nog een hele toestand om hem naar school te krijgen. Rechtbanken, psychologen, en van alles komen er aan te pas. David gedraagt zich onaangepast,zegt rare dingen, is ongedurig, gehoorzaamt niet, zet de hele klas op stelten, en moet naar het speciaal onderwijs. Zijn nieuwe moeder ziet dat niet zitten. Uiteindelijk vlucht Símon met haar, David en een grote herdershond in een auto naar wederom ‘een nieuw leven’.

Verlosser
Wat mij betreft het ontroerendste stuk uit het boek (en waar ik mij natuurlijk helemaal in herken) - over een vriend die Símon een filosofieboek komt brengen, als hij in het ziekenhuis terecht komt: “… Het boek gaat, zoals hij al vreesde, over stoelen en tafels (de stoelheid van stoelen). Hij legt het weg. ‘Het spijt me, dit is niet mijn soort filosofie.’ ‘Wat voor soort filosofie zou je dan willen?’ vraagt Eugenio.
‘Het soort dat je door elkaar schudt. Dat je leven verandert.’ Eugenio kijkt hem niet-begrijpend aan. ‘Is er dan iets mis met je leven?’ vraagt hij. ‘Afgezien van je verwondingen?’ ‘Er ontbreekt iets aan, Eugenio. Ik weet dat dat niet zo zou moeten zijn, maar het is wel zo. Het leven dat ik heb is voor mij niet genoeg. Ik zou willen dat iemand, een of andere verlosser, uit de hemel neerdaalde en met een toverstokje zwaaide en zei:
Zie, lees dit boek en al je vragen zullen beantwoord worden. Of: Zie, hier is een heel nieuw leven voor je. Jij begrijpt dit soort praatjes niet, hè?’ ‘Nee, ik kan niet beweren van wel.’ ‘Laat maar. Het is maar een voorbijgaande bui. Morgen ben ik weer de oude.’…”.
Laten die verlosser en dat boek, de Bijbel, zich nu in het christendom presenteren. Ineens wordt het iets duidelijker wat de naam van Jezus in de titel doet…
Christelijker kan een onchristelijke roman toch niet zijn?

Waar het om gaat
Dit is precies het verhaal over waar het in alle religies om gaat, volgens godsdienstwetenschapper Karen Armstrong (zie mijn blog van 06.11.12): de bekering van "egoisme" naar "altruisme". Ons oude reptielenbrein is nog steeds gefocust op de 4V's: vechten, vluchten, voortplanten, voeding ('vreten' hoort het natuurlijk te zijn - maar dat staat zo onbeschoft). In de loop der tijd heeft zich in onze neo-cortex echter een nieuw hersengebied gevormd waardoor wij het vermogen hebben keuzes te maken en compassie te ontwikkelen. Volgens haar stimuleren alle godsdiensten ons dat te doen.
Of dat zijn bedoeling is weet ik niet, maar als geen ander laat Coetzee zien hoe het werkt.

Uitgave: Cossee - 2013, 320 blz., ISBN 978 905 936 388 5, €19,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 5 maart 2013

Nachtzwemmen – Lucy Clarke


Zo, tijd voor wat luchtigers (alhoewel…): een ongecompliceerde debuutroman rond een gecompliceerd familiedrama.
“Nachtzwemmen” gaat over backpacken - schrijfster Lucy Clarke (1980; studeerde Engelse literatuur) reist zelf veel - , over jonge mensen, over liefde, over tragiek en over heel veel dood. Bijna teveel voor een mensenleven, zou je denken, maar gek genoeg blijft het allemaal zo behapbaar dat het boek, inclusief de verslavende cliffhangers aan het eind van elk kort hoofdstuk, nog het meest aan “Goede Tijden, Slechte Tijden” doet denken.


Zussen
Katie en Mia: verschillender zussen kun je je niet voorstellen. Katie, de oudste, de verantwoordelijke, blond, mooi, sociaal, evenwichtig, heeft een goede baan bij een wervingskantoor en staat op het punt van trouwen. Mia, donker, impulsief, driftig, een ego-tripper, een moeilijke prater, heeft elke maand een ander baantje, slijt haar tijd met wandelen door parken alsof ze er van droomt ergens anders te zijn, en vrijt ook nog eens met ongeveer iedereen behalve met haar enige vaste, in stilte hunkerende vriendje, die ze al vanaf haar elfde kent. Als hun moeder rond haar vijftigste overlijdt aan kanker haalt Katie haar zusje over om van de kleine erfenis samen een appartement in Londen te kopen. Het is duidelijk dat Mia doodongelukkig is in de stad. Als ze aankondigt dat ze een wereldreis gaat maken is Katie ergens wel opgelucht.

Vechters springen niet
Tot na een half jaar de politie op de stoep staat met het bericht dat Mia zelfmoord heeft gepleegd door van een klif te springen. Op Bali: waar ze helemaal niet hoort te zijn.
Haar verloofde: “ … legde zijn handen op haar schouders. ‘Je zult je hier doorheen slaan, Katie.’ Maar hoe kon hij dat weten? Ze had hem niets verteld over de vreselijke ruzie die ze met Mia had gehad. Ze had hem niet verteld over de hatelijke, beschamende dingen die ze had gezegd. Ze had hem niets verteld over de woede en de pijn die al maanden tussen hen etterden. Ze had gezwegen omdat er in de relatie tussen twee zussen stromingen zijn die zo duister zijn en zo diep gaan dat mensen die aan het oppervlak zwemmen er maar beter nooit achter kunnen komen wat zich onder hen afspeelt…”. Voilà.
Ze leest van alles op internet over zelfmoord en weet één ding zeker: “… Mia zou nooit gesprongen zijn. Ze kon inderdaad onvoorspelbaar zijn en bruisende, roekeloze pieken abrupt afwisselen met verpletterende neerslachtige dalen, en soms leek ze dingen zo sterk te voelen dat het net was alsof ze een te dunne huid had, maar ze was ook extreem dapper. Ze was een vechter, en vechters springen niet…”.

Niets is wat het lijkt
Tussen de teruggestuurde spullen van Mia vindt Katie een reisdagboek, dat haar zusje nauwgezet en consequent blijkt te hebben bijgehouden. Dan komt bij Katie het plan op om aan de hand van dat dagboek Mia’s route na te reizen, wat haar misschien een beter begrip van Mia en haar omstandigheden zal geven. Ze zegt haar baan op en begint aan een eenzame zoektocht naar wat vooral diep zelfinzicht en harde waarheid op zal gaan leveren. Niets is wat het lijkt; alles brengt haar in verwarring.
Tijdens de reis duikt een gezamenlijke vriend op – waarover ik het volgende stukje wel tekenend vind voor de essentie van het verhaal: “… ‘Finn,’ zei ze langzaam, terwijl ze rechtop ging zitten. ‘Waarom ben je werkelijk hier?’ Hij pakte een steen, draaide die tussen zijn vingers en zei: ‘Het was moeilijk om weer in Cornwall te zijn. Ik had het gevoel dat ik… van alles verwijderd was. Het was alsof ik op Bali moest zijn, om te zijn waar het is gebeurd om het echt te laten lijken.’ Ze knikte. ‘Ik had hetzelfde.’ ‘Echt?’ ‘Het was zo onwerkelijk toen de politie het me vertelde. Ik denk dat ik het niet echt geloofde. Maar het hielp wel toen ik het stoffelijk overschot zag. Ik moest er zeker van zijn.’ ‘Dat moet heel moeilijk zijn geweest.’ Ze knikte. ‘Toen je een paar weken geleden belde en vertelde dat je hier was, besefte ik hoe belangrijk het was dat ik ook naar Bali zou gaan. Waar je mee bezig bent – deze tocht, naar dezelfde plaatsen gaan als Mia – dat begrijp ik heel goed.’ ‘Echt? Soms vraag ik me af of ik het zelf wel begrijp.’ ‘Je zoekt antwoorden. Dat snap ik.’ ‘Is dat zo? Of ben ik gewoon op de vlucht?’ Ze keek naar haar handen. ‘Katie?’ ‘Misschien draaide deze reis nooit om Mia. Misschien heb ik dat gewoon aangegrepen als excuus om mijn eigen bestaan te ontvluchten.’ Ze dacht aan Ed (haar verloofde), haar baan, haar appartement. Die miste ze geen van drieën. Wat zei dat over het leven dat ze achter zich had gelaten? ‘Het is niet erg om hier ook voor jezelf te zijn. Het hoeft niet alleen om Mia te gaan.’…”.

Geen “Baywatch”
Deze psychologische roman wordt in wisselende hoofdstukken vanuit het perspectief van Mia en Katie gepresenteerd, en springt van heden naar verleden, wat de spanning er flink inhoudt.
Ontmoetingen met een in de opvoeding door afwezigheid schitterende vader onthullen langzaam maar zeker steeds wat meer over de familieachtergrond, waardoor de meiden leren begrijpen wie ze zijn.
En verder altijd weer over de liefde: ze rotzooien met elkaars vriendjes, ze zijn jaloers, maar leren uiteindelijk wel door schade en schande wat echt houden-van is. Mia krijgt een emotionele band met een man die eveneens verwikkeld is in een moeilijke gezinsverhouding. Er worden grote offers gebracht. Enzovoort, enzoverder. Meer vertel ik niet – want ik kan moeilijk de clou van het verhaal gaan verraden. Wel wil ik nog even kwijt dat alles zich afspeelt tegen de achtergrond van de zee en de surfwereld. Mia geeft haar geliefde het ontroerende "De oude man en de zee" van Ernest Hemingway (1899-1961), wat voor mij het verhaal natuurlijk helemaal goed maakt.
Kortom, veel uiterst romantisch lief en leed en wat je noemt: ‘ontsnappingsliteratuur’ van de bovenste plank – maar ook weer geen “Baywatch”. Daar is “Nachtzwemmen” toch net iets te serieus voor, met verrassende zinnen als:
* - “… Mia aan iets binden, was zoiets als een lint vastprikken op de wind…”,
* - “… ‘Je past wel goed op haar, hè?’ ‘Dat is net zoiets als aan een goudvis vragen om op een piranha te passen, en dat weet je best.’…”,
* - “… Het was alsof ze Mia’s borst openbrak, de botten en het vlees openklapte en recht in haar hart keek…”,
* - “… ‘Ik ben net zo bereisd als een papieren vliegtuigje…”,
* - En een moeder die informeert naar een kater: “…’Hoe is het met je hoofd?’… ‘Zit er nog op.’…”.


Uitgave: A.W. Bruna Fictie - 2013, 320 blz., ISBN 978 940 050 159 1, €15
Rechtstreeks bestellen: klik hier