De bekende Amerikaanse psychiater en bestsellerauteur Irvin D. Yalom (1931) wilde al heel lang een boek over Spinoza (1632-1677) schrijven, en ík wilde al heel lang een boek over Spinoza lézen – dus dat kwam dan mooi uit.
Het zit zo: ik was een twintiger toen ik mijn eerste boek van de erudiete Hattemse predikant en cultuurfilosoof dr. Frank de Graaff (1918-1993) las: “Spinoza en de crisis van de westerse cultuur”. Ik was ‘gegrepen’ - ook al snapte ik er niets van. Daarom heb ik jaren half bewust, half onbewust, gezocht naar een schrijver die Spinoza wat dichterbij me kon brengen. De werken van F. de Graaff worden niet meer herdrukt en ik vraag me af of er überhaupt nog wel iemand met hem bezig is. In ieder geval kan ik wel zeggen dat hij één van de grootste inspirators in mijn leven is geweest. Het grappige is dat Yalom over bovenstaand fenomeen in “Het raadsel van Spinoza” het volgende schrijft: “… Hoe komt het toch dat één enkel boek zulke uiteenlopende reacties losmaakt? Er moet iets in de lezer zelf zijn wat dat boek onmiddellijk omarmt. Zijn leven, zijn psychische opmaak, zijn zelfbeeld. Er moet diep in zijn geest – of, zoals Freud zegt, in het onderbewuste – iets op de loer liggen wat ervoor zorgt dat een bepaalde lezer zich verslingert aan een bepaalde schrijver…”. Tel daar ook nog eens het verhaal van Yalom over Goethe bij op, die een jaar lang de ‘Ethica’ van Spinoza bij zich droeg omdat hij daar ‘rustig’ van werd, en ik voel me helemaal ‘gekend’…
Een behapbare Spinoza
Na “Het raadsel van Spinoza” herlas ik “Spinoza en de crisis van de westerse cultuur” (1977). Beide boeken verduidelijken elkaar. Yalom is en blijft een a-religieuze psychotherapeut die niet gelooft in God of een leven na de dood en schrijft vanuit zijn eigen gelijk. Net als F. de Graaff natuurlijk. Dat is belangrijk als achtergrondinformatie. F. de Graaff was niet alleen een orthodoxe dominee, maar ook nog eens een vakfilosoof met een joodse schoonfamilie, die als geen ander thuis was in het jodendom. Hij draagt zijn studie op aan “de nagedachtenis van mijn schoonvader Abraham Ricardo, geest- en zielsverwant van Spinoza”. Ik denk dat hij daardoor veel dieper in het werk van de joodse lenzenslijper en wijsgeer Spinoza kon doordringen dan Yalom. Vergeleken bij hem blijft Yalom een beetje oppervlakkig. Dat is niet erg; in de eerste plaats schrijft Yalom fictie. Zijn verhaal is een roman. En in de tweede plaats maakt een eenvoudige weergave van wat had kunnen zijn, Spinoza beter behapbaar voor mensen als ik. Yalom blijft dicht bij de feiten. Tegelijk maakt dat het verhaal tot een echte ideeënroman: weinig actie, veel gepraat – daar moet je van houden. Yalom noemt het zelf een ‘teaching novel’: een geromantiseerd leerboek.
F. de Graaff is echter degene die je gevoelig weet te maken voor het ontzaglijke intellect van Spinoza. Spinoza was niet zomaar iemand. Spinoza was een geniale vrijdenker. Niet voor niets waren zijn bewonderaars mensen als Kant, Goethe, Schopenhauer, Hegel, Nietzsche, Albert Einstein en Thomas Mann.
Banvloek
Yalom vlecht twee verhalen door elkaar.
Het eerste start in het 17de eeuwse Amsterdam, waar een failliete en enigszins aangeschoten Rembrandt van Rijn de laatste hand legt aan zijn ‘Jakob zegent de zonen van Jozef’, de 25-jarige Johannes Vermeer werkt aan ‘De koppelaarster’, en zijn leeftijdsgenoot, de van oorsprong Portugese jood Bento de Spinoza, net op het punt staat zijn winkel in koloniale waren te sluiten als er een paar mannen naar hem toe komen voor theologisch advies. In verschillende gesprekken vragen ze Spinoza het hemd van het lijf, brieven zijn ketterse ideeën over aan de rabbijn, die daarop een ‘cherem’, een joodse banvloek over hem afroept, waardoor hij uit de joodse gemeenschap wordt verstoten. Volgens Yalom waren cherems een gebruikelijk verschijnsel: “… Er werd elke paar maanden een cherem uitgevaardigd, en iedere volwassen jood had er vele meegemaakt…”.
F. de Graaff schrijft echter: “… Het is algemeen bekend, dat de banvloek uiterst zelden door de Joden gebruikt werd, dit in tegenstelling tot de Katholieke praktijk van de inquisitie. Het Jodendom is door de eeuwen heen uiterst tolerant geweest ten opzichte van leerverschillen, ja zelfs van de levenspraktijk, die in het Jodendom altijd veel belangrijker dan de dogmatische leerstellingen werd geacht. Zeker was dit zo bij de Portugese Joden, die voor een groot deel zelf en vele van hun voorouders als Marranen (de door de inquisitie gedwongen schijn-Katholieken) hadden geleefd. Hoe is het mogelijk, dat die zeldzaam gebruikte ban juist tegen Spinoza werd uitgesproken? Men geeft hiervoor dikwijls oppervlakkige en daarom onwaarschijnlijke verklaringen, als deze: De Joodse gemeente was klein. Men vreesde, dat zij door assimilatie bedreigd zou worden in haar voortbestaan. Deze redenering houdt geen stand. Zeer vele Spaanse en Portugese Joden hadden zeer nauwe contacten met de intellectuelen van de Republiek. Spinoza was in dit opzicht volstrekt geen uitzondering. Een andere verklaring zocht men in de blijdschap over de vrijheid, die de Joodse gemeente in de Republiek genoot. Eindelijk kon men nu zonder Marraanse huichelarij openlijk Jood zijn. Die gelegenheid mocht men niet verachten. Dit is evenmin een deugdelijke verklaring. Spinoza wilde geenszins tot een andere godsdienst overgaan. Hij heeft zich nooit zelf van de Joodse gemeente losgemaakt. Maar zelfs als iemand tot een andere godsdienst overging werd de banvloek niet over hem uitgesproken. De vraag blijft hiermee staan: waarom heeft de gemeente en daarmee het Jodendom in het geheel deze ontzettende vervloeking over een van de grootste zonen van het Volk uitgesproken?...”. Het raadsel Spinoza.
Nazi-ideoloog
Het tweede verhaal start in Estland - 1910, waar de zestienjarige, eenzelvige Alfred Rosenberg bij een paar leraren op het matje moet komen, die proberen hem zijn vreemde ideeën over raszuiverheid uit het hoofd te praten. Dat lukt niet, want:
“… Over acht jaar reist hij van Reval naar München en wordt hij een productieve antibolsjewistische en antisemitische journalist. Over negen jaar zal hij een opzwepende toespraak horen tijdens een bijeenkomst van de Deutsche Arbeiterpartei, uitgesproken door een nieuw kandidaat-lid, iemand die in de Grote Oorlog heeft gevochten, Adolf Hitler genaamd, en Alfred zal zich kort na Hitler bij de partij aanmelden. Over twintig jaar zal hij zijn pen neerleggen en triomfantelijk grijnzen als hij de laatste bladzijde heeft voltooid van zijn boek ‘Der Mythos des zwanzigsten Jahrhunderts’. Er zullen maar liefst een miljoen exemplaren van het boek worden verkocht; het zal voor een groot deel de ideologische basis vormen van de nazipartij en een rechtvaardiging bieden voor de uitroeiing van de Europese joden. Over dertig jaar zullen zijn manschappen een klein Nederlands museum in Rijnsburg binnendringen en Spinoza’s uit honderdnegenenvijftig boeken bestaande persoonlijke bibliotheek confisqueren. En over zesendertig jaar zullen zijn ogen met de donkere kringen eronder verdwaasd kijken en zal hij zijn hoofd schudden als de Amerikaanse beul in Neurenberg hem vraagt: ‘Heeft u nog iets te zeggen?’…”. Zijn levensverhaal in vogelvlucht. Via een bevriende psychiater, Friedrich Pfister, horen we wat er zich allemaal afspeelt in de verwrongen geest van Alfred Rosenberg en leren hoe therapeutische gesprekken in zijn werk gaan. Voor Rosenberg is het een compleet raadsel hoe het moedige en wijze leven van Spinoza valt te rijmen met het feit dat hij joods was.
Therapie
Zowel Yalom, als F. de Graaff concluderen dat Spinoza’s leer bedoeld is als ‘therapie’. Mensen lopen achter de verkeerde dingen aan om gelukkig te worden: eer, rijkdom, genot. Dat maakt je een slaaf van je hartstochten. Het geluk ligt in jezelf. Het is door middel van het denken bereikbaar. Voor Spinoza is de wereld, zoals die is, volmaakt. Wij moeten er alleen anders naar leren kijken. Wij redeneren vanuit onze verbeelding. Dat komt door ons gebrek aan redelijk inzicht in de volmaaktheid van de Goddelijke ordening. Wat men voor waarheid uitgeeft is door individuele aandoeningen en voorstellingen, door ‘imaginatio’, vertroebeld. Wonderen bestaan niet. Er is geen leven na de dood. De ijzeren wetmatigheid in de wereld maakt verandering onmogelijk. Alleen ons inzicht kan veranderen. Wie alle dingen, ook die volgens de ‘imaginatio’ kwaad zijn, tot God herleidt, is verlost, is gelukkig. God is eeuwig en oneindig en omvat alle stof. Spinoza wil de moderne rede steeds weer tot de oorsprong van het ‘En-Sof’, de verborgen God, terug brengen. De wereld 'volgt' uit God. Spinoza werd blijmoedig getroost door deze ‘amor fati’, de ‘amor Dei intellectualis’. God is de natuur. De natuur is God.
Was Spinoza daarom een atheïst? Of een pantheïst? Dat is veels te kort door de bocht, stelt F. de Graaff: “… In de zestiende en zeventiende eeuw werd onder natuur iets geheel anders verstaan dan in de negentiende en twintigste eeuw. Dit blijkt o.a. duidelijk uit Calvijn’s Institutie. Calvijn zegt: 'Pro sensu naturam posse dici Deum.' 'In vrome zin kan de natuur God genoemd worden.' Niemand zal Calvijn van pantheïsme durven beschuldigen. Het blijkt, dat bij hem onder natuur verstaan wordt God en zijn betrekking tot de wereld. In die betrekking is de wereld verheven tot schepping. Spinoza’s spreken over de natuur staat hier niet ver van af. Ook bij hem gaat het om de betrekking van God en wereld…”. De ‘amor fati’ komt heel dicht bij de leer van de predestinatie of voorbeschikking van de calvinisten. Voor moderne mensen met 'Wij zijn onz brein'-opvattingen is dit helemaal niet zo onvoorstelbaar, allemaal. Alhoewel de wereld volgens het calvinisme verre van volmaakt is ontkent het het toeval. Alles wordt ons toebeschikt door Gods vaderlijke hand: “… Het grote onderscheid ligt in de verschillende relatie met de verborgen God. Spinoza kent de noëtische relatie der ratio, het Calvinisme de persoonlijke vertrouwensrelatie van het geloof…”. De verlossingsleer van Spinoza is ook verwant aan de Islam: “… De mens, die de beschikking van Allah aanvaardt en bewondert, omdat hij ze herkent, is verlost…”. Spinoza’s rede is in wezen liefde tot God: alle dingen zijn verbonden met God.
Baanbreker van de Verlichting?
Spinoza wordt vaak als een baanbreker van de Verlichting gezien, maar Balthasar Bekker, de mondige schrijver van de ‘Betoverde Wereld’, het boek dat de heksenwaan bestreed, had geen enkele waardering voor Spinoza, en zag in hem niets meer dan een gek, die de wereld ongerijmde geschriften heeft nagelaten. Ook Pierre Bayle, de schrijver van de beroemde ‘Dictionaire historique et critique’, de voorloper van de Encyclopaedisten, heeft Spinoza voor een waanzinnige gehouden.
De vier harde feiten van het leven
Volgens Yalom zijn alle psychische aandoeningen, van obsessieve liefde (Rosenberg's reactie op Hitler) tot depressie, een manier om onze aandacht af te leiden van de ‘vier harde feiten van het leven’: dat we doodgaan, fundamenteel eenzaam zijn, verantwoordelijkheid moeten nemen voor ons eigen leven en zelf de zin van ons leven dienen te vinden: “… Het is mijn doel als therapeut om cliënten deze existentiële feiten onder ogen te laten zien, zodat ze er een oplossing voor kunnen vinden…”. Dat een boek over Spinoza daar wel eens een goede handleiding voor zou kunnen zijn is natuurlijk een open deur…
Uitgave: Balans - 2012, 440 blz., ISBN 978 946 003 374 2, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier