woensdag 24 juli 2024

De bange mens – Daan Heerma van Voss

 


Subtitel: Mijn zoektocht naar de bron van onze angsten

 

Toen ik vanwege mijn vorige blog op zoek was naar informatie over de schrijver Daan Heerma van Voss zag ik dat hij eerder een boek heeft gepubliceerd over het thema angst. Hij blijkt zélf van jongs af aan geplaagd door angsten. In Nederland zijn inmiddels meer dan een miljoen mensen gediagnosticeerd met een angststoornis. Het katapulteert me direct terug naar professor Walter Schubart, die in zijn fascinerende boek “De komende Europeesche mensch” uit 1938 stelde dat de Prometeïsche, technische, op zichzelf gerichte westerling, beheerst wordt door ‘oerangst’ in plaats van ‘oervertrouwen’. Zie ook “Mijn tijdperk van de angst” van Scott Stossel.

 

Wurgende angst

Na vijf jaar besluiten Daan en zijn vriendin voor onbepaalde tijd uit elkaar te gaan omdat ze óp is. Ze kan er niet meer tegen: zijn angstige zelf. Ze draagt hem op er iets mee te doen. Hij vlucht naar een vriend die hem heeft uitgenodigd naar zijn blokhut in een weiland ergens in Frankrijk te komen. De streek heet ook nog eens ‘La vallée de Misère’. “… Er leeft iets in mij wat me niet met rust laat, realiseer ik me eens te meer…”. Even verder: “… Zolang ik me kan herinneren, ligt een diffuse, algemene angstigheid diep in mij verankerd. Ik ga ermee slapen en sta ermee op…”. Hij heeft zijn cortisolspiegel (stresshormoon) laten meten. Normaal is 2,7 picogram. Bij langdurige problematiek kan dit stijgen naar 15 picogram. Daan tipt, ronduit bizar, tussen de 34 tot 200 pictogram per milligram haar. Zijn paniekaanvallen gaan samen met ademnood. Het woord ‘angst’ stamt af van het Indo-Germaanse woord ‘angh’, dat ‘vernauwen’ of ‘snoeren’ betekent. “… Het Griekse woord ‘anchein’, ‘wurgen’, is hiervan afgeleid. En ook in het Latijnse ‘angor’, dat ‘samentrekking’ of ‘vernauwing’ betekent, kunnen we het oerwoord voor angst herkennen…”. Om zichzelf beter te begrijpen neemt hij stapels boeken over angst mee: “… Maar geen enkel feit dat ik vond stelde me vrij van angst. Wel ben ik erachter gekomen dat ik niet alleen sta…”.

 

Het begin van het verhaal

Wereldwijd heeft naar schatting 7,3 procent van de mensen last van een ‘angststoornis’, die in 1980 werd ‘geboren’ door officieel in de DSM, het standaardhandboek voor psychische aandoeningen, terecht te komen. Deze aandoening ontwikkelt zich op enig moment bij ongeveer één op de vijf Nederlanders. In de VS is dat zelfs bij één op de drie. Ter vergelijking: een angststoornis komt twee keer zoveel voor als een depressie. In navolging van zijn moeder en zijn oma die aan hetzelfde euvel lijden, heeft Daan het over zijn ‘monster’. Zie Robert Louis Stevensons roman “The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde” (1886) over een victoriaanse arts die probeert de goede en kwade krachten in een mens te scheiden. Welk van de wederhelften is de meest geplaagde? Niet het monster, Mr. Hyde, volgens Daan, maar Dr. Jekyll, degene die het monster vreest. Want zijn angst voor de angst is grenzeloos. Waar begint het verhaal over zijn rationeel gezien absurde angst? Misschien bij de oud-Griekse woudgod Pan. Een onooglijk mannetje wiens geschreeuw mens en god angst aanjoeg: de vader van ons woord ‘paniek’. Of bij de god Phobos, vereerd door soldaten, in wiens naam we het woord ‘fobie’ herkennen. Of bij de door Hippocrates beschreven eerste officiële angstlijders in de geschiedenis: Nicanor, die panisch werd bij het horen van een blokfluit, en Democles, die leed aan verlammende hoogtevrees.

 

Weerloosheid

Mensen en dieren met een beschadigde dan wel niet-functionerende amygdala, waaronder vaak psychopaten, ervaren geen angst. In tegenstelling tot dieren is een angststoornis bij mensen een kwaal van de verbeelding. Charles Darwin vertelt hoe hij met het uiteinde van zijn geweer een grote havik van een tak duwt op een klein eilandje in de zuidelijke Grote Oceaan. De vogels kenden er geen angst omdat ze geen natuurlijke vijanden hadden. Angst kan heel nuttig zijn. Angst maakt je scherp. Zie de vlucht-vecht-bevries-reactie. “… Met te weinig angst presteer je niet goed, en met te veel angst klap je dicht…”. Daan: “… Charles Darwin, die zo scherpzinnig schreef over angst als biologisch verschijnsel, leed aan diepe inzinkingen, aan hartkloppingen, aan zeer regelmatige episodes van hyperventileren, hij kon hooguit een uur per dag werken en braakte wel vijf keer per dag…”.  Even verder: “… De angst te sterven wordt al sinds de Romeinse natuurdichter en filosoof Lucretius gezien als de oerangst, waar alle andere angsten van zijn afgeleid…”. Daan duidt een en ander zelf iets nauwkeuriger. Volgens hem betreft onze werkelijke angst onze weerloosheid – tegenover ouderdom, de dood, enzovoorts.

 

Gamelan-geheimen

Hij boekt een vliegticket naar Indonesië om in de voetsporen van zijn overgrootvader Jaap Kunst te treden, die er de Javaanse gamelantraditie onderzocht. De Groninger heeft het in een brief aan zijn moeder over ‘heilige’, ‘eeuwenoude’ en ‘overweldigende’ muziek: “… Hij nam zich meteen voor ‘de gamelan-geheimen te ontsluieren’, hij had iets gevonden dat zijn leven richting gaf, dat zijn innerlijke spanningen dempte…” (zie ook “De tuinen van Buitenzorg” van Jan Brokken). In brieven aan zijn aanstaande schrijft Jaap over zijn ‘oude vijand’, de ‘ellendige onrust’, om niet te zeggen ‘angst, die soms de kop opsteekt’. Elk jaar heeft Jaap zijn ‘episoden’ waarin hij maniakaal hard begint te werken en daarna instort. Dagen achtereen zit hij bewegingloos in zijn stoel, waarna hij verdwijnt om na een paar weken zijn vrouw op te bellen bij welke vrienden hij zit. Zijn depressies worden geweten aan zijn genialiteit. Horen er gewoon bij. Een Europese arts zou waarschijnlijk ‘zenuwzwakte’ hebben geconstateerd, ‘neurasthenie’, ‘The English Malady’ oftewel ‘Amerikanitis’. Een nieuwe ziekte die hoorde bij de geslaagde kapitalisten die alle gekmakende veranderingen niet aankonden: de trein, de telefoon, de verstedelijking, de fotografie. De oorzaak: angst en teveel werk. Waarschijnlijk het equivalent van de tegenwoordige burn-out. Freud claimde de term ‘angstneurose’. In tegenstelling tot depressie anno nu was ‘melancholie’ al sinds Aristoteles algemeen geaccepteerd onder geleerde, creatieve en intellectuele mannen. In 1931 krijgt Jaap een juridisch-administratieve functie toebedeeld die hem zo zwaar valt dat hij in 1934 met zijn gezin terugkeert naar Nederland. Daan over een oud-Javaanse muziekuitvoering: “… het onanalyseerbare ervan, het raadselachtige, je kunt erin verdwalen als luisteraar, je kunt jezelf eventjes kwijtraken…”. Misschien is dat wat Jaap aantrok.

 

Twee gezichten

Daan heeft een diepe band met zijn oma, Jaaps dochter Sjuwke, die berust op hun gedeelde ervaring van angst. Sjuwke (tekenares en beeldhouwster) maakt van het Indische angstverhaal een Nederlands angstverhaal. Over de herinnering van een tante: “… Er bestond iets, iets daarbuiten, dat zich maandenlang verborgen hield en dan ineens toesloeg en hun normaal zo lieve en zorgzame moeder omtoverde tot een angstige, sombere schim, iets dat haar doormidden brak, in twee helften, twee mensen die in niets op elkaar leken. Mijn moeder ervoer het ‘iets’ als een monster. ‘En dan, even plotseling als het opkwam, trok het weer weg,’ zegt ze. ‘Weg waren de angst en de chaos. Haar stem werd weer vaster, haar blik minder radeloos, er kwam weer licht en ruimte. Het ging even plotseling en zonder duidelijke aanleiding als het gekomen was, en dan wilde ze er vooral niet aan herinnerd worden. Mijn moeder heeft altijd twee gezichten gehad…”. Het eerbiedwaardige etiket ‘melancholisch’ was niet voor vrouwen van toepassing, zij waren ‘hysterisch’ (van het Griekse woord ‘hysteron’, ‘baarmoeder’). In de tijd van Sjuwke begon dit stempel zijn gezag te verliezen en kwam er een nieuw etiket op: depressie (van het Latijnse woord ‘deprimere’, ‘neerdrukken’).

 

Angst en overmoed

Daans moeder Christien Brinkgreve, denkt dat de angstige inzinkingen van Sjuwke te maken hebben met haar gefnuikte zelfontplooiing: “… Om zich nooit te hoeven verliezen in de donkere, irrationele binnenwereld van haar moeder klampte ze zich vast aan de wetenschap, aan de ratio…”. Ze wordt assistent bij de charismatische sociologen Joop Goudsblom en Abram de Swaan. Is op vierentwintigjarige leeftijd al een  voorloper op het gebied van het ‘nieuwe scheiden’ omdat ze een huwelijk achter de rug heeft met een dertien jaar oudere architect. Ze gaat in psychoanalyse als zich bij haar ook een patroon van instorten en weer opkrabbelen onstaat. Ze ‘kan niet goed bij de wereld, alsof er glas tussen zit, of een soort voile’. Freud stelde dat bij elk innerlijk conflict angst wordt ingezet. Jaap krijgt het dossier van zijn moeders anamnese te lezen: “… Haar klachten lijken zo op de mijne dat het is alsof ik in een spiegel kijk…”. Wat leerde ze van de twaalfhonderd uur die ze op de sofa doorbracht? “… Het inzicht dat angst en overmoed, de twee polen waartussen ze alsmaar heen en weer werd geslingerd, niet elkaars tegendeel waren. Ze hoorden bij elkaar. Dat besef maakte haar volgens haarzelf ‘een heler iemand’…”. De intake-analyticus schrijft dat Daans moeder ‘bang is voor controleverlies’: “… Ze heeft een grote angst om autonomie kwijt te raken…”. Zie onze grote hedendaagse moeite om 'los te laten'. Zie wederom Walter Schubart die beweerde dat de oerangst die de Europese mens aandrijft hem tegelijk ‘heroïsch’ maakt. Volgens Schubart wil de westerling ten diepste zélf God zijn.

 

Nature of nurture

Niet alleen de genen zijn verantwoordelijk voor het lijden aan een angsstoornis: “… Elke wetenschapper wéét dat nature en nurture niet tegengesteld zijn, ze reageren op elkaar, werken op allerlei complexe manieren met elkaar samen…”. Er is ook niet één bepaald ‘depressief gen’: “… Geestelijke afwijkingen zijn niet het gevolg van een paar abnormale DNA-stukjes, maar van tienduizenden normale DNA-stukjes die, eenmaal gecombineerd, een slechte uitwerking kunnen hebben op onze geestelijke gezondheid. Om het nog ingewikkelder te maken, kunnen precies die ‘slechte’ genencombinatie weer een goede uitwerking hebben op sommige van onze talenten of positieve kanten. Iemand die geneigd is tot angst, is vaak extra gevoelig en zorgzaam…”. Het type opvoeding heeft weinig tot geen invloed op latere angstklachten van kinderen. De vanzelfsprekendheid van warmte is wel cruciaal. In 1928 verkondigde het hoofd van de American Psychological Asssocation, John Watson, dat moederliefde een gevaarlijk instrument was. Kinderen die in een ziekenhuis werden aangeraakt door verpleegsters stierven namelijk sneller. Dat dit werd veroorzaakt door de overdracht van bacteriën kwam niet in hem op. Pas in de jaren veertig/vijftig werd deze visie in de prullenbak gegooid, toen de Britse psychiater John Bowlby met zijn hechtingstheorie op de proppen kwam, waarmee hij het tegendeel bewees. Zie de jeugddelinquenten waarvan de meesten een veilige basis ontberen.

 

Batman

Bruce Wayne, alias Batman, een superheld uit de strip- en filmwereld, hielp Daan door zijn jeugd heen. Batman vormt de perfecte illustratie van het verband tussen angst en lef, tussen passiviteit en agressie, die ook Walter Schubart legt. Bruce wordt de vleermuisachtige wreker Batman, de ‘dark knight’, omdat een misdadiger zijn ouders na een theaterbezoek in een donkere steeg voor zijn ogen doodschoot. Hij gebruikt zijn grootste angst (de vleermuis) om zijn tegenstanders een nog grotere in te boezemen. Via hem komt Daan terecht bij de filosoof Kierkegaard die angst vergelijkt met de duizeligheid die je ervaart als je in een ravijn kijkt. De ravijn staat voor de afstand tussen degene die je bent en degene die je zou kunnen zijn. Wat je moet doen is: springen. Sartre meent dat het ravijn vooral zo beangstigend is omdat je jezelf erin kan laten vallen. De psychoanalyticus Otto Rank heeft het in dezen over ‘levensangst’ en ‘doodsangst’. Volgens hem komt geestelijke gezondheid neer op het in balans brengen van deze twee angsten. Martin Heidegger stelt dat je alleen een authentiek persoon kunt worden als je de confrontatie met je eigen eindigheid aangaat. Bruce merkt dat als hij woedend wordt zijn angsten eventjes verdwijnen. Daan vertelt dat hij op de middelbare school twee mensen is geweest, die zich op een tegengestelde manier tot angst verhielden. In de onderbouw werd hij geplaagd door angstaanvallen, braakneigingen, trillende handen, tranende ogen, haperende adem en black-outs. Iedereen hield er rekening mee dat hij af en toe door het lint kon gaan. In de bovenbouw blufte hij zich baldadig, onhandelbaar, dom en destructief door zijn angsten heen. Hij kwam vaak te laat of helemaal niet opdagen. Hij blowde, dronk en begon te stelen om de angst op te zoeken. Na de middelbare school vluchtte hij naar een universiteitsstadje in  Italië waar hij zichzelf in zijn armen en benen begon te snijden. Weer terug in Nederland ging het niet veel beter. Ondertussen leerde hij dat angst en agressie onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Psychiater Carl Jung noemt de duistere, onbekende kant van onze persoonlijkheid ‘de schaduw’. Angstagressie maakt dat je je machteloosheid even inruilt voor een gevoel van macht. Zie bijvoorbeeld de angst voor omvolking van Anders Breivik: “… Andere angstbeelden die de laatste jaren een heropleving hebben gekend (met name in complottheorieën als QAnon), over de macht van ‘perverse elites’, over Joden die hun tentakels om de wereld geslagen zouden hebben, zijn de laatste jaren deel geworden van het wereldbeeld van grote groepen mensen, die vooralsnog niet zijn overgegaan tot moorddadige terreuracties…” (wel een kromme zin voor een romancier, maar ja, zo staat het er nu eenmaal).

 

De Angst- Dwang- en Fobiestichting

Zijn onderzoek brengt Daan bij de Nederlandse Angst- Dwang- en Fobiestichting, opgezet door ene Marina de Wolf-Ferdinandusse. Tussen 1962 en 1970 durfde ze haar huis niet te verlaten vanwege paniekaanvallen die niemand kon plaatsen. Ze raakte gebiologeerd door de eerste fobieclub ter wereld, in 1966 opgericht door de Engelse Alice Neville, en besloot haar voorbeeld te volgen. Marina sprak haar lotgenoten aan met het woord ‘angsthazen’. Het merendeel van de angsthazen bleek vrouw. Het lijkt er op dat het mannelijk hormoon testosteron als een neurologische buffer tegen angst functioneert. De vrouwelijke hormonen oestrogeen en progesteron zouden gewenning aan bedreigende situaties kunnen bemoeilijken. Mogelijk ervaren vrouwen meer druk in het dagelijks leven en/of praten ze gemakkelijker over angstgevoelens. Er is nog niet veel onderzoek naar gedaan, waarschijnlijk vanwege het gevaar in netelige genderdiscussies terecht te komen. Frappant is dat de sociale ‘ziekte’ pleinvrees ontstond toen de strenge uitgaansbeperkingen in de negentiende eeuw voor Europese vrouwen wegvielen. In 1968 telde Nederland nog maar twintig psychotherapeuten. Tien jaar later was angst een legitiem ziektebeeld geworden waarvoor serieuze behandelingen op touw werden gezet. In de jaren zeventig geloofde men vooral in ‘praten’. Hazenmoeder Maria had zo haar bedenkingen: “… Ze was een voorstander van concrete handelingen, zoals het ontspannen van spieren, lezen, telefoneren, handwerken, alles wat de aandacht afleidde van angst…”. Ze geloofde ook niet in de antipsychiatrie die stelde dat de maatschappij ziek was. Ze beschermde haar angsthazen tegen de alternatieve wereld van kwakzalvers, natuurgenezers, magnetiseurs, reïncarnatietherapeuten en andere beunhazen die veel geld kostten en al evenveel frustratie opleverden.

 

Verkeerde opvattingen worden een ziekte

In de jaren tachtig volgde de cognitieve gedragstherapie Marina’s praktijkgerichte benadering. Deze theorie ziet angst als een vorm van verkeerd gedrag en verkeerde opvattingen, die gecorrigeerd kunnen worden. Een zienswijze die al millennia oud is. Oude Romeinse redenaars als Cicero, Epicurus en Seneca pleiten allemaal voor een stoïcijnse ‘kalmte van geest’. Angsten zijn nutteloos. De Griekse slaaf Epictetus meende dat het niet de wereld zelf was die ons ongelukkig maakte, maar onze ideeën over de wereld. De zeventiende-eeuwse filosoof Spinoza concludeert eveneens dat het nooit zinnig is bang te zijn. Als je ergens geen invloed op hebt sta je machteloos, als je ergens wel invloed op hebt kun je het veranderen. Het stoïcijnse advies dat we in het moment moeten leven is nog steeds het actuele motto van allerhande mindfulness-retreats. Psycholoog John Watson bewees dat als angst aan te leren was, deze ook was af te leren. Psychiater Aaron T. Beck confronteerde zijn patiënten stapje voor stapje met dat waar ze bang voor waren, zodat ze er op den duur mee leerden dealen. In de jaren tachtig werd angst geduid als een in de hersenen of genen gelegen stoornis, een echte ‘ziekte’. Met dank aan psychiater Emil Kraepelin (1856 – 1926), die psychische aandoeningen opvatte als een biologisch mankement en daarmee een grondlegger werd van de huidige psychiatrie. Zijn rubricering voor geestesziekten diende als grondslag voor het huidige DSM classificatiesysteem. Na de Tweede Wereldoorlog waren er zoveel getraumatiseerde soldaten dat iedere dokter een hulpmiddel nodig had om zoveel mogelijk militairen te verwerken. Dat werd het ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’.

 

Big farma

Je zou bijna kunnen zeggen dat gaandeweg bij de pil de ziekte werd uitgevonden. De psychofarma ontwikkelde zich tot het fundament waarop DSM III is gebaseerd. In de jaren vijftig ontdekte men bijvoorbeeld dat het middel imipramine paniekaanvallen bij pleinvrees blokkeerden, maar gek genoeg niet werkte bij chronische angst of een fobie. In de jaren zestig en zeventig kwam een niet te stuiten storm aan farmacologisch onderzoek op gang. De farmaceutische bedrijven roken hun kans en lieten hun macht gelden. Daans inzage in hoe de herziening van DSM III in 1974 tot stand kwam, is ronduit ontluisterend. Achter gesloten deuren discussieerden enkele tientallen psychiaters - psychologen en psychoanalytici waren niet welkom -  onder elkaar over warrige, inconsistente en dubbelzinnige ‘ziekten’, terwijl de wijn rijkelijk vloeide. ‘We maakten eigenlijk gewoon drie uur lang ruzie’, herinnert een betrokkene zich. De deelnemers tekenden een contract dat hen verbood in het openbaar over deze bijeenkomsten te praten. Pas enkele jaren geleden kreeg het publiek openheid van zaken toen de archieven werden vrijgegeven: “… Een groot deel van de DSM III-onderzoekers had een contract lopen bij een van de farmaceutische bedrijven die een financieel belang hadden bij welke aandoeningen officieel werden vastgelegd. Een officieel erkende aandoening betekende een gat in de markt, dat weer zou leiden tot miljarden aan winst. Van de onderzoekers die betrokken zouden zijn bij de DSM IV (1994) zou liefst 56 procent een financiële band hebben met de farmaceutische industrie…”.  Dus is het niet verwonderlijk dat er bij elke nieuwe editie van de DSM meer aandoeningen verschijnen. Inmiddels is het een massief en dwingend handboek. Wat niet in de catalogus voorkomt bestaat niet en wordt niet vergoed door de ziektekostenverzekeraars. Naar schatting loopt een kwart van de psychiatrische patiënten inmiddels met een verkeerd of verouderd label rond. Dat zal voorlopig niet veranderen want er is geen alternatief. Volgens Daan zijn er maar weinig artsen die beseffen dat ze worden gegijzeld door een pervers systeem.

 

Apocalyptische angst

Hij vertelt dat de tegenwoordige klimaatangst, ‘eco-anxiety’, in Amerika inmiddels tot een klinische vorm van angst is bestempeld, wat het een legitieme reden tot ziekteverzuim maakt. Hij vindt het een geüpdatete versie van de bomangst uit de tijd van de Koude Oorlog, wat uiteindelijk weer een angst is voor de ondergang van de wereld, waar je volstrekt machteloos tegenover staat. Eigenlijk is het een christelijk getinte apocalyptische angst voor de dag des oordeels. Waar God voor de één een antidotum tegen angst is, vallen anderen juist ten prooi aan Godsvrees. God is dus zowel een angsttemmer als een angstmenner. Zie wederom Walter Schubart. De tegenwoordige toename van angst is volgens de Canadese filosoof Ian Hacking ook een gevolg van het ‘looping effect’. Door alle media-aandacht beelden steeds meer mensen zich, al dan niet terecht, in dat ze aan een angststoornis lijden. Bovendien ga je je gedragen naar het label dat je krijgt. Een diagnose is een echtheidscertificaat, het biedt erkenning. Voor Daan betekende het een opluchting. Maar helpt het om jezelf als een ‘geval’ te beschouwen? Vergroot het je kansen om je beter te voelen en mee te draaien in de samenleving? Waarom zou iemand die zegt te lijden aan ‘sociofobie’ niet gewoon verlegen kunnen zijn? Worden we in sommige gevallen niet gewoon ver-ziekt? Hij is er nog niet uit.  

 

Chemische disbalans

Daan duikt uitgebreid in de angstmedicatie. Voor angst- en paniekstoornissen worden meestal antidepressiva voorgeschreven omdat er geen specifieke middelen voor bestaan. “… Tegenwoordig maken psychiaters het zichzelf vaak gemakkelijk door tegen patiënten te zeggen dat ze last hebben van een ‘chemische disbalans’ in hun hersenen, die zou worden verholpen door een pilletje…”. Maar hoe de perfecte balans eruit ziet: niemand die het weet. Bovendien veranderen de verbindingen in de hersenen voortdurend naar gelang onze activiteiten. ‘Chemische disbalans’ blijkt een containerbegrip die vooral veel tijdswinst oplevert. Hij heeft het over serotonineheropnameremmers (SSRI’s) die ‘happy pills’ worden genoemd. Serotonine heeft een positieve invloed op je geheugen, je emoties, je stemming, je seksuele activiteit en je eetlust, maar wat het precies doet, weet niemand. Het schijnt samen te hangen met gevoelens van zelfwaardering en erkenning. Michel Houellebecq schrijft in zijn gelijknamige roman dat serotonine wordt aangemaakt in de darmen en zelfs bij amoeben wordt waargenomen: “… Wat voor zelfwaardering kunnen amoeben in godsnaam hebben?...”. De wetenschap tast in het duister. Elk lichaam reageert anders op medicatie, dus is het een kwestie van uitproberen. Let wel: de hersenen zijn een uiterst fijngevoelig systeem van zo’n 450.000 kilometer bedrading met zo’n vijf tot tien triljard verbindingen. Ter vergelijking: er zijn 'maar' vijf triljard sterren.

 

Hebzuchtige pillendraaiers

Psychofarma, ooit bedacht voor de echt zware gevallen die niet meer konden functioneren, worden nu massaal geslikt. Ook door mensen die eigenlijk zonder kunnen. Angsten zullen er altijd zijn, dus pillen zijn een onuitputtelijke inkomstenbron. Wanneer patenten verlopen worden de recepten iets veranderd waardoor het desbetreffende medicijn weer als ‘nieuw’ op de markt kan worden gezet. Uit geneesmiddelenstudies blijkt dat farmaceutische bedrijven al decennialang alleen positieve onderzoeksresultaten vrijgeven. Twee positieve uitkomsten zijn in feite al genoeg om een pil vrij te geven. Neem het middel Prozac. Van de 245 proefpersonen reageerden maar 27 positief. De rest van het resultaat werd onder de pet gehouden voor het publiek (zie over hebzuchtige pillendraaiers onder andere de Amerikaanse dramaserie “Dopesick”). Een antidepressium doet de score van iemands gemoedstoestand op een schaal van 50 van gemiddeld 20 dalen naar 12. Een placebo verlaagt deze naar 13 (wat mijns inziens weer overeenkomt met de visie dat angst stoelt op een problematische verbeelding). Eén punt verschil. In 25 procent van de gevallen werken de stoffen wel degelijk, dus tal van mensen hebben zeker baat bij medicatie: “… Laat ik duidelijk zijn: voor ernstige gevallen kunnen antidepressiva van groot belang zijn, de juiste pil op het juiste moment kan het verschil betekenen tussen leven en dood…”. Echter, antidepressiva zijn feitelijk dierenmiddelen. Ze zijn getest op muizen. Ze onderdrukken de dierlijke symptomen, de fysieke verschijnselen, maar ze veranderen niks aan het menselijk bewustzijn.

 

Greed is good

Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat we na de jaren vijftig steeds angstiger zijn geworden. Met een interbellum tussen 1989, de val van de Muur, en 2008, de val van Lehman Brothers die een einde maakte aan onze illusie van eeuwige economische voorspoed. Wij zijn banger geworden omdat we zijn geïndividualiseerd: “… Van solidaire wezens zijn we beetje bij beetje veranderd in solitaire wezens…”. Het is ieder voor zich geworden. Echter: “… Zonder houvast is de wereld een angstaanjagende plek…”. We streven naar een vorm van zelfontplooiing die hand in hand gaat met de vercommercialisering van geluk.”… De Duits-Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse voorzag een wereld die geobsedeerd was door geld en producten, met een bevolking die door reclameboodschappen rijk, onwetend en asociaal gehouden werd, en uiteindelijk elk vermogen tot kritisch denken zou verliezen. Collega-filosoof Theodor Adorno meende dat die door het kapitalisme opgedrongen eendimensionaliteit zou leiden tot grote vervreemding, in alle lagen van de bevolking. Socioloog Émile Durkheim noemde deze staat van toenemende desoriëntatie ‘anomie’. Vervreemding, onverbondenheid, anomie, angstigheid, volgens mij zijn het typeringen van eenzelfde eenzame, losgezongen staat van zijn…”. Het kapitalistische Westen adoreert winstmaximalisatie onder het motto: ‘Don’t back the losers, but pick the winners’. Zie Michael Douglas’ karakter Gordon Gekko in Oliver Stones “Wall Street” (1987): ‘greed is good’ (zie ook "De gezagscrisis" van Ad Verbrugge). De welvaart nam weliswaar toe, maar de inkomensverschillen groeiden spectaculair, en daarmee de ongelijkheid in kansen. Echt angstig werden we pas toen we in de jaren tachtig zélf verantwoordelijk werden gesteld voor onze maximale vrijheid. Helaas was het ons niet allemaal gegeven om aan dit ideaalbeeld te voldoen. Er is een reservoir aan mensen ontstaan zonder financiële zekerheid die geen hypotheek kunnen krijgen, niet weten hoe ze de touwtjes aan elkaar moeten knopen en vrezen voor hun toekomst. “… Nu we de voorheen gangbare oeroorzaken als toeval, chaos, willekeur of goddelijke straffen niet meer accepteerden kwam de schuld van elke tegenslag bij onszelf te liggen…”. Een psychiatrisch label ontslaat ons van deze verantwoordelijkheid: het is niet onze schuld dat we niet mee kunnen komen, het ligt aan onze ziekte. Ondertussen worden we steeds banger en bozer.

 

De narcisme-epidemie

“… Uit vrijwel alle studies blijkt dat veertigers, dertigers en twintigers van nu aanzienlijk narcistischer zijn dan hun ouders en grootouders…”. Zij zijn dan ook groot gebracht met de ‘follow your dreams’-gedachte, maken aanspraak op een speciale behandeling en draaien op veel bevestiging. Generation snowflake. Dat ondermijnt de vaardigheid om te gaan met tegenslag en het bindend vermogen, wat nauw samenhangt met gedeelde normen en waarden. Zie ook de gamecultuur waarin we ons de enige held in een fantasiewereld wanen in vergelijking met de gezelschapsspelen van vroeger. We zijn geobsedeerd door succes. Er ontstaat al gauw kortsluiting tussen onze kolossale verwachtingen en de realiteit. Onze massale smartphoneverslaving versterkt onze narcistische neigingen alleen maar. “… Zonder er erg in te hebben stort iedereen zichzelf dagelijks in tientallen kansloze vergelijkingswedstrijden, tussen de beste versie van de ander en de slechtste versie van jezelf, wedstrijden die nooit echt een winnaar kennen, maar genoeg verliezers…” (zie ook “Generatie angststoornis” van Jonathan Haidt). We zijn verleerd onze angsten collectief, in gemeenschappen of verenigingen, op te vangen, met of zonder hulp van God. De massamedia storten ook nog eens zoveel informatie over ons uit, dat we het overzicht allang kwijt zijn. De boodschap is: u weet niet half hoeveel gevaar u loopt. Terwijl de wereld in de laatste vijftig jaar in werkelijkheid stukken veiliger is geworden.

 

Homo anxious

Een hoofdstuk is gewijd aan de geestelijke instabiliteit van kunstenaars en depressieve schrijvers: Edvard Munch, Mark Rothko, Michael Bernard Loggins, Beethoven, Schiller, Edgar Allan Poe, William Wordsworth, Lord Byron, John Keats, Samuel Taylor Coleridge, Samuel Johnson, Robert Burns, Van Gogh, Virginia Woolf, Joni Mitchell, John Cale, William Styron, Sylvia Plath, SimonVestdijk, Maarten Biesheuvel, Joost  Zwagerman, T.S. Eliot,  MarcelProust. Alsof angst en/of depressiviteit bijna een voorwaarde voor genialiteit is. Volgens Socrates komt gekte dan ook van God. Een ander hoofdstuk beschrijft het stadium voor het vertrek van Daans vriendin waarin ‘beschamende fantasieën over zelfmoord’ op beginnen te spelen: “… Ten onrechte wordt vaak aangenomen dat de zelfmoordenaar zichzelf wil doden. Maar hij wil ‘iets in zichzelf doden’, hij wil ontsnappen aan de druk, dat gevoel van opgesloten zitten…”. Het is bijna niet uit te leggen wat je voelt als je depressief bent. Daarom grijpt de ingewijde naar vergelijkingen en metaforen: “… Het is ‘alsof’ hij zich onder water bevindt, ‘alsof’ hij in een diepe put is gevallen, ‘alsof’ hij geen lucht krijgt, ‘alsof’ hij afdrijft, ‘alsof’ hij verdrinkt, ‘alsof’ hij stokoud is…”. Mensen die depressief zijn gaan steeds meer praten in ‘I language’ omdat ze opgesloten zitten in zichzelf. Dat correspondeert met dat het ik-tijdperk tegelijk een angst-tijdperk is. Daan vindt dat er veel nadelen aan label en stoornissen kleven en pleit voor de term ‘kwetsbaarheid’. Hij ziet ook niets in de voorbeelden van beroemdheden die hun inzinkingen achteraf romantisch verheerlijken. Dan neem je de angsthazen toch niet serieus? De meesten willen hun overmatige angsten maar al te graag kwijtraken. Hoezo ‘stille kracht’!? Daan gelooft niet meer in 'genezing' omdat hij niet meer gelooft in 'ziekte'. Het lezen, het praten, het onderzoeken en het schrijven, heeft hem geholpen. Ondertussen zag ik op de bestseller top-60-lijst van deze week weer twee angstboeken staan: "Mama huilt harder" van Leslie Keijzer en "Goede moed" van Tim Hofman.

 

Uitgave: Atlas Contact – 2021, 336 blz., ISBN 978 904 504 368 5, 17,50

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier


donderdag 18 juli 2024

Geen vaarwel vandaag – Daan Heerma van Voss

 


Na de zomerstop gaan we met de leeskring “Geen vaarwel vandaag” bespreken, waar Daan Heerma van Voss (1986) de BNG Bank Literatuurprijs 2023 mee won. De roman gaat over de ontwikkelingen rond het overlijden van een vader uit een gebroken gezin. Ik vond het boek wel een hoog gehalte aan ‘Much Ado About Nothing’ hebben, maar het is in ieder geval heel mooi opgeschreven ‘Much Ado About Nothing’. Misschien is dit wel de ‘gewonigheid’ waar de bekende psychiater Dirk De Wachter altijd zo hoog van opgeeft. Zie over het schrijversgezin Heerma van Voss de documentaire ‘Privéterrein’ in ‘Het uur van de wolf’ van de VPRO (12 okt. 2014).

 

Kennismaking met een alwetende verteller

Het verhaal begint met een verrassende alleswetende verteller die zich netjes voorstelt: “… Deze kennismaking zal kort zijn. Kort maar noodzakelijk, zoals dat gaat met waarschuwingen. In dit hoofdstuk gaat al iemand dood. En die ultieme verstilling zal meerdere levens in een stroomverstelling brengen. De man over wie het gaat zal over één witregel zijn opwachting maken, nog even geduld. Bij dezen beloof ik dat ik me niet zal opdringen. Hier en daar laat ik me horen. Heb ik dan geen persoonlijke betrokkenheid bij het verhaal? Zeker wel, die is nooit groter geweest dan nu en hier, juist door mijn rol als verteller. Gelukkig voor ons beiden weerhouden goede smaak en afkeer van sentimentaliteit me ervan die betrokkenheid precies te benoemen of uit te venten. Je zult me moeten geloven: dit verhaal doet ertoe…”. Wat een bescheidenheid. Wat een zelfvertrouwen ook.

 

Trauma

En, inderdaad. Oskar J.R. van Bohemen, een oude man die na jaren weer eens in zijn eentje op vakantie gaat, zakt tussen gate D12 en D14 op Schiphol in elkaar en sterft. Zijn leven trekt aan hem voorbij: “… Lang was hij een taaie zelfstandige in de eeuwig jonge filmwereld…”. Er zijn herinneringen aan zijn ex-vrouw Elise. En aan zijn drie inmiddels volwassen kinderen: Tessel, Moor en Cat. Juist de tussen neus en lippen door gestrooide opmerkingen maken een goed verstaander opmerkzaam: “… Wanneer iemand op televisie zegt dat hij of zij ‘getraumatiseerd’ is, heeft hij zin om iets stuk te maken…”. En dat in combinatie met een ‘kerkelijk glas-in-loodraam dat het grijze, magere gezicht van eerwaarde Doomernik kleurt terwijl het steeds dichterbij komt, steeds dichterbij, knipogend, net een cycloop’. Even verder: “… Een zacht, warm gevoel dat hij niet verwachtte trekt door zijn hele lichaam – nooit meer zal iemand hem pijn doen, nooit meer zal hij die pijn op een ander hoeven verhalen…”. Dus dat heeft hij wél gedaan. Een paar keer stelt de verteller de vraag of er een goed of slecht mens bezig is dood te gaan. Wie zijn wij om daar antwoord op te geven? Wat weten we nu helemaal? Al met al is het een práchtig beschreven sterfscène.

 

De kern van hoe we ons leven leiden

Ondertussen wordt verder ingetuned op de rol van de alwetende verteller bij monde van Tessel, de oudste van de drie kinderen, een veertiger die in een Amsterdams bibliotheekzaaltje zichzelf aan het presenteren is als schrijfster, alhoewel ze al zes jaar met een writer’s block kampt. Het vraagstuk van de alwetende verteller is voor haar geen stoffige boekenkwestie, want “… misschien raakt het wel de kern van hoe we ons leven leiden…”. Dat denk ik zeker. Zie “… de innige relatie tussen de alwetende verteller en God, de instantie die niet alleen almachtig maar ook alwetend is. Zonder alwetende God geen religie, zonder God geen alwetende verteller. In de paar alinea’s erna slaat ze de brug naar klassieke literatuur, Homerus en later Dickens, Émilie Zola. Pas in de laatste eeuw is de alwetende verteller in onbruik en zelfs in diskrediet geraakt, het idee wordt archaïsch gevonden, belachelijk…”. Het is een fascinerende gedachte dat God tegelijk met de alwetende verteller uit de literatuur verdween. Jammer dat het zo’n beetje bij deze vaststelling blijft; dat het niet verder wordt uitgediept. Tegenwoordig geloven de meeste mensen in het postmoderne beginsel dat er miljarden afzonderlijke vertellers met een eigen leven en een eigen verhaal bestaan, zonder dat ze daarbij kunnen leunen op iets dat of iemand die de onderlinge samenhang tussen al die levens bewaakt, aldus Tessel. We zijn allemaal individuen. Zie de cultuurfilosoof Walter Schubart uit mijn vorige blog, die al in 1938 schreef dat de Europeaan niet bij machte is de som der delen te aanschouwen en daarom door de bomen het bos niet meer ziet. “… We zijn acteurs zonder regie geworden, aarzelend over onze tekst…”. Het doet me denken aan Mark Rutte die ooit zei dat je ‘voor visie bij de oogarts moet zijn’. “… We zijn ongeïnspireerd geraakt, misschien kijken we zelfs neer op ons eigen leven…”. Tessel heeft twee vragen die ze het publiek zou willen stellen: “… zou het toch kunnen dat er een instantie bestaat, een iets of iemand, die alles van ons weet? En zo ja, zouden we dan willen horen wat die instantie te vertellen heeft?...”. Maar de aanwezigen zitten duidelijk niet op deze discussie te wachten. Dus laat maar.

 

Niks aan de handa

Het daarop volgende hoofdstuk begeeft Tessel zich op hoge hakken door de modderige zone waar het tot camper omgebouwde Volkswagenbusje van haar broer Moor staat. Hij zit in de deuropening een jointje te draaien: “… Het is nooit te laat voor een gelukkige jeugd…”. Moor blijkt nogal een branie, die zich bezighoudt met schimmige zaakjes en bij moet komen van een stukgelopen relatie. Over de zooi om hem heen: “… de chaos is perfect in balans, niks aan de handa. Alles staat zo scheef dat er niks omvalt…”. Met zijn zus in de buurt wordt hij ‘giftig’. Hij heeft ook al niets met zijn vader. Hij herinnert zich de stiltes voor de ruzies, “… als een ingehouden ademteug…”. Even verder: “… ‘Je weet dat ik andere herinneringen heb dan jij,’ laat hij zich ontvallen. Oskars vingers drukkend op Moors slaapbeenderen, terwijl hij het hoofd van zijn zoon onder de kraan hield ‘om af te koelen’. Wat het meest pijn deed van alles: dat Moor er maar niet in slaagde om zijn vader te haten, daarvoor was de zoonsliefde, opgelegd door de biologie, simpelweg te sterk. De ‘afkoelingsmaatregel’ eindigde pas toen Moor veertien was en hij tegenover zijn vader in de woonkamer stond en zei: over een tijdje ben ik sterker dan jij en zul je voor elke klap die je me geeft er twee terugkrijgen. Tot Moors verbazing was zijn vader, die hij Oskar was gaan noemen, zomaar de kamer uit gelopen. Ze hadden er nooit meer over gesproken…”. De verteller: “… Moor ziet niet wat sommige anderen zien: dat hij wel erg hardnekkig vasthoudt aan herinneringen die anderen liever zouden willen vergeten. Hij denkt niet wat sommige anderen denken: dat pijn je soms juist aan de ander bindt, dat het een vorm van hechting kan zijn…”. Een diep gekwetste zoon aan wie het verleden blijft vreten: “… Was het nou te veel gevraagd voor hem om me hier één keer te bezoeken? Eén keer. Sorry, maar zo denk ik erover…”. Tessel blijkt het ook al moeilijk te hebben met haar partner Henk-Maarten. Samen hebben ze een dochter: Clio. HM, Hare Majesteit, noemt Moor zijn zwager spottend. Na een scheidingsperiode is het stel het weer met elkaar aan het proberen. In ieder geval hoeft ze niet meer te doen alsof ze intens gelukkig is, aldus Tessel: “… Zo vermoeiend…”. Moor: “… ‘Denk je…’ begint hij dan, zoekend, ‘… denk jij soms ook dat we met andere ouders minder verneukt zouden zijn geweest?’…”.

 

De maatschappelijke ineenstorting van ‘the nuclear family’

En dan Cat nog. De baby van de familie. Voor haar studie zit ze lekker anoniem in New York. Niemand die ze kent. Geen verplichtingen. Ze houdt van de ‘non-wederkerigheid’. De vrijheid. Het geluid van de stad wekt het ‘oceanische gevoel’ bij haar op waar Freud over schrijft in “Het onbehagen in de cultuur”. Dan “… is ze op haar gelukkigst, al weet ze dat dit gevoel fragiel is, op elk moment kan het omslaan in nietigheid of leegte…”. Leeft ze daarom op oxazepam? Ze heeft wel een trendy vriendje met een sjiek appartement: “… Zolang hij trakteert haperen de creditcards nooit, en hebben de studieschulden geen macht over haar…”. Eén van haar ultieme doelen: “… Iets vinden waar je zo in opgaat dat het aanvoelt alsof je niet meer bestaat…”. Dat wordt een ambitieus eindessay over de ouderwetse Freud  en zijn visie op het uiteenvallen van ‘the nuclear family’. Notabene. Ze is altijd geïnteresseerd geweest in succesvolle gezinnen, in scheidingen, in waarom het ene brak en het andere niet. Het probleem is dat Freud de maatschappelijke ineenstorting van het gestandaardiseerde kerngezin nooit heeft meegemaakt en er daarom ook weinig tot niets over heeft gezegd. Hoe moet ze een standpunt bepalen? “… Dus worstelt Cat zich door talloze Freud-teksten, op zoek naar passages die je zou kunnen interpreteren als vooruitwijzingen naar of voorspellingen over het lot van het kerngezin, ze worstelt en komt vooralsnog niet boven…”.

 

Ironisch

Moor noemt het ‘ironisch’ dat zijn vader een hartaanval op het vliegveld kreeg, tot woede van Tessel. Vanwege een oud familieverhaal. Zijn betovergrootvader, een Brabantse suikerbietenmagnaat die zijn grote zwarte rubenshoed naar verluidt zelfs in bed ophield, zou namelijk het eerste vliegtuig naar Nederland hebben gehaald. Om zijn zeventigste verjaardag te vieren. Binnen een generatie was het familiekapitaal er trouwens doorheen gejaagd. Moor meent dat hij ‘het authentiekst is gebleven’ van allemaal. Zijn zussen dansen naar de pijpen van Oskar. Tegelijk voelt Moor zich een looser en legt de schuld daarvan bij zijn rotvent van een pa. Moor vertelt over de ruzies met zijn ex die vond dat hij een baan moest zoeken. Zijn protest: hij weigert mee te doen aan 's levens ratrace: “… Lao Tse zegt dat je nooit bovenaan moet staan, dan ben je het kwetsbaarst, het minst wendbaar. Je moet als water zijn, water zoekt het laagste punt, en vindt altijd een uitweg.’ ‘Bovenaan terechtkomen lijkt me voor jou niet het grootste gevaar, eerlijk gezegd…”. Ze vond hem lui: “… Maar dat oordeel klopte niet. Hij hield van dagdieverij, dat wel. Hij snoepte tijd, glipte er graag tussenuit, lummelde, wandelde, spoelde bij vrienden aan, en soms dronk hij een biertje teveel…”. Hij wachtte gewoon op het juiste moment. Zij: “… Soms vraag ik me af of we nog geloofwaardig zijn. Als stel…”. Hij: “… Geloofwaardig? We zitten toch niet in de gemeenteraad…”. Een oude vriendin, Debbie, ving hem op in haar woonwagen, op hetzelfde erf waar hij inmiddels zijn eigen stek heeft. “… Hoe vaker zijn vader had gezegd dat Moor was afgedwaald – in telefoongesprekjes, altijd kort en zakelijk – des te zekerder van zijn koers hij is geworden…”.

 

Homer

Tessel belt Schiphol, regelt een vliegticket voor Cat - die trouwens doet of ze het vliegtuig heeft gemist (waarom?) -  en treedt in contact met een notaris, want Oskar blijkt over een testament te beschikken. Iedereen laat alles aan haar over, maar ja, de Big Sister is nu eenmaal de oudste en had bovendien als enige regelmatig contact met hun vader. Wat een gezemel. Na het spetterende begin van het boek, vind ik het verhaal hier inzakken als een pudding. Wel een aardig intermezzo, maar ook weer op het randje van melodramatisch, gaat over Homerus. Tijdens het lezen van de “Odyssee” bedenkt Tessel dat elk leven, ondanks de schijn van alledaagsheid, misschien op te vatten is als een odyssee: “… Een lange, verwarrende tocht vol stormen die je uit je richting slaan, met betoverende Sirenen die je uiteindelijk hoorndol maken, met gevaarlijke Cyclopen die je vervloeken zonder dat je er erg in hebt, met mensen die in beesten veranderen en beesten die in mensen veranderen, met hoofdpersonen die verdwijnen naar de periferie en figuranten die later essentiële rollen gaan vervullen. Er is geen plot, er zijn slechts gebeurtenissen. Er is geen samenhang buiten degene die we zelf bedenken. Er zijn geen keuzes, er zijn hooguit ingrepen met onvoorziene gevolgen. En uiteindelijk, als alles achter je ligt, lonkt daar de thuiskomst, en blijkt je huis veranderd te zijn of niet meer te bestaan, maar jij bent er nog, de enige volwaardige getuige van je leven, die levenslange tocht waarvan de heroïek vaak pas tot je doordringt nu je terugkijkt…”. Steeds vaker bestelt ze letterkundige boeken en obscure studies over de kwestie van de alwetende verteller. In de “Ilias” maakt deze verteller zijn opmars, die trouwens net zo goed een vrouw kan zijn geweest. Mannelijke dichters oreerden in het openbaar, altijd op zoek naar het volgende applaussalvo. Vrouwelijke dichters trokken zich terug in huis. Konden al hun tijd en aandacht in het scheppen van ongeziene meesterwerken investeren. Hetzelfde geldt voor Homerus zelf. In de Griekse mythologie zijn alle muzen vrouwelijk. Was Homerus niet simpel de notulist die de eer opstreek van wat de muze aan informatie in zijn oor fluisterde? Clio, de naam van haar dochter, was de muze van de geschiedschrijving. Maar dat ‘hield Tessel voor zich’: “… Zoals ze wel meer voor zich houdt…” (waarom?). Moor weet dan weer dat de Engelse naam voor Homerus ‘Homer’ is, dezelfde als zijn held (natuurlijk) Homer Simpson, wat me doet denken aan Dallas Willard die zei dat in een absurde wereld als enige wet overblijft: doe grappig of ga dood.

 

De teloorgang van een huwelijk

Het tweede deel van het boek gaat over hoe mama Elise verliefd wordt op papa Oskar. Ze komen elkaar tegen tijdens een saaie lezing waar ze per abuis verzeild raakte. Ik fiets er even doorheen. Elise valt als een blok voor de man in zijn blitse pak die stottert onder druk, gaat met hem samenwonen, en wel in een leegstaande tandartsenpraktijk die ze gaandeweg verbouwen. Als ze zwanger is trouwen ze. Ze verveelt zich niet met hem, omdat ze hem ‘niet helemaal begrijpt’. Elk jaar gaat hij een tijdje voor zijn werk naar Hollywood. Als ze tussen zijn kleren een spiritueel gidsje met in de binnenkant een afdruk van een kus (gestifte lippen) aantreft, voelt ze het wantrouwen opborrelen, maar het fijne ervan vertelt hij niet. Onder het motto: ‘wat ik vertel is niet meer van mij’. Oftewel, ‘mijn geheimen zijn mij heilig, mijn geheimen zijn van mij’. De andere kinderen worden geboren. Hij bouwt een donkere kamer om foto’s te ontwikkelen waar hij zich doorlopend in terugtrekt. Hij wordt met de dag onhebbelijker, zwijgzamer en sacherijniger. Kan niet praten. Reageert zich af op Moor. Als Elise hem dwingt een zogeheten familieopstelling te tekenen trekt hij met een potlood een grote cirkel op het papier: “… Dit ben jij, jij bent de cirkel. Er is geen ruimte meer voor iemand anders. Je wilt altijd maar praten, praten-praten-praten. Ik heb niks meer te zeggen…”. Steeds vaker zoekt Elise haar oude schoolvriend Cas op die wél kan luisteren: “… ‘Ik wist dat hij…’ Ze zocht naar woorden, wist eigenlijk allang op welk woord ze uitkwam, maar hoopte dat een ander woord zich zou aandienen. ‘Ik wist dat hij gewond was.’ ‘Maar je dacht dat die wonden hem kwetsbaar maakten,’ vulde hij in. Ze knikte. ‘In plaats van dat ze hem pantse…’ ‘Ga maar niet te erg psychologiseren. Dat vind ik niet fijn.’…”. De ouderlijke taken worden liefdelozer uitgevoerd. De maaltijden verlopen hoe langer hoe stroever. In bed liggen ze met de rug naar elkaar. Hun hartverscheurende eenzaamheid: “… ‘Zei je wat?’ vroeg ze soms, om hem maar iets te laten zeggen, om zijn stem te horen, ‘Niks,’ zei hij stug…”. Soms loopt Elise wel een halfuur te ijsberen in de voormalige tandartspraktijk: “… In dit huis hebben te veel mensen pijn geleden, dacht ze dan, er is te veel geboord en gebeiteld en gepulkt, er is te veel gehuild en er is te veel gewacht. Het lag aan het huis, aan de grond…” (zie de moeder van de kleine Philip in “Luister” die zijn overgevoeligheid ook al wijdt aan de plek van hun huis: ooit een stierenvechtersarena). Op een dag blijft Elise bij 'Casplant' - zoals Moor hem noemt - slapen: einde huwelijk.

 

Godvergeten

Vaak worden er vragen gesteld in de tekst die ook  goed kunnen functioneren als vragen voor een leeskring. Tessel: “… waarom heb ik je nooit gevraagd waarom je fotograaf bent geworden?...”. Volgens mij omdat Oskar fotografie (en in het verlengde daarvan film) beschouwde als “… een methode om de absolute waarheid te tonen…”. Oftewel: “… dat wat niet ontkend kon worden…”. Even verder: “… Foto’s waren superieur…”, aan journalistiek en kunst, “… feitelijker en eerlijker…”, “… onomstotelijker…”. Erger dan dat de priester uit zijn jeugd zijn gore poten niet thuis had kunnen houden was de ontkenning van zijn ouders, volgens mij. Zijn ouders hadden niet naar hem willen luisteren. Ook al begon hij zaterdagsavonds te beven, en kalmeerde hij weer op maandag. Ook al deed hij tierend en kokhalzend zijn verhaal terwijl hij normaal kalm was. Zijn ouders humden een beetje. Oskar moest dat soort dingen niet zeggen. Er was niets gebeurd. Ze moesten ook aan hun naam denken. Waar zouden ze op terug kunnen vallen als ze zich tegen de kerk keerden? Hij moest een brave jongen zijn. Hij had zichzelf destijds niet kunnen beschermen. Was te jong. Te onnozel. “… Hij committeerde zich. Dit was zijn familie, dit waren zijn mensen…”. Hij moest er maar niet meer aan denken, vonden zijn ouders. Denken bezorgde hem stekende hoofdpijn en trillende handen. Het enige wat hij wist, was dat hij nooit meer een Huis Gods zou betreden. Wat is er in wezen erger dan verraden worden door je eigen ouders? Hij beschermde zijn waarheid door haar niet uit te spreken. Op die manier kon niemand ooit beweren dat hij overdreef of nog erger, dat hij loog. Oskar was niet gewend precies te weten wat hij voelde omdat hij zijn jeugd was doorgekomen door niet goed te luisteren naar wat er allemaal in hem omging, want dan was hij ongetwijfeld gek geworden, aldus de verteller. Als Amsterdamse fotograaf gaat hij echter wel een keer terug naar Oosterhout om stiekem de inmiddels oude obscene priester te fotograferen. De negatieven bewaart hij in een metalen kistje dat hij op een vlooienmarkt heeft gevonden, waarop een gele aap die lachend met cimbalen slaat. Het is een rauw verhaal, maar eerlijk gezegd bijna lauw vergeleken bij de Vlaamse documentatiereeks Godvergeten, wat verbazingwekkend genoeg de opvatting van Oskar over fotografie en film ten volle ondersteunt.

 

Je echte zelf

In zijn testament heeft Oskar de benjamin van de familie, Cat, verkozen als executeur, wat haar broer en zus ergens maar zo-zo  vinden. Cat werd door hun ouders anders behandeld, zachter, met meer respect. “… Cat had de rol gekregen van de afgevaardigde, de parel van de familie, ze was hun ontstegen…”. Ondertussen worstelt Tessel met het thema voor een nieuw verhaal waarin ze voelbaar wil maken dat wij een autoriteit, een figuur die alles weet, zoals die vroeger in romans bestond, missen. Cas lijkt deze rol te vervullen als toeschouwer van het huwelijk van Elise. Iedereen in “Geen vaarwel vandaag” is op zoek naar zijn ware, onverwoestbare en onvergankelijke zelf. Cat neemt er zelfs peyote voor in tijdens een wilde woestijnreis waardoor haar alles wordt geopenbaard, maar de volgende dag “… begreep ze niet meer wat ze had begrepen…”. Freud stelt dat tussen de pool van het lustprincipe en de pool van de doodsdrift, precies in het midden, het ‘eeuwigheidsverlangen’ zich ophoudt, volgens Cat. Je wezenlijke kern. “… Door géén contact te maken met de leefomgeving behield je het eigene, en bleef je onveranderd. De afgewende eenzaat, die een bestaan zonder voetafdrukken leidde, had het eeuwige leven…”. Zie de mystici. Moor houdt zich met allerlei new age goeroes bezig. Je zou kunnen zeggen dat Cat, de lucky fladderaar, de onthechte, de satelliet, de ‘authenticiteit’ leeft waar Moor de mond van vol heeft.  Nog een erg flauw maar heel grappig idee: Moor ziet wel wat in de verkoop van onderbroeken waarop de kop van Freud, de seksprofessor, staat afgebeeld.

 

De eik is geveld

In het laatste deel wordt Oskars verborgen leven uit de doeken gedaan. Hij had wel degelijk een lief in Amerika, met wie hij dagen vol roezen en katers deelde: “… De geroutineerde manier waarop ze lijntjes sneed met een creditcard, het gehak-en-geschuif, deed hem het ergste vermoeden…”. Na een enerverende lsd-ervaring zet hij er definitief een punt achter. En dan weer zo’n vraag: “… Nou, hoe werkt zoiets precies? Levenskeuzes? Zijn het keuzes?...”.  Op slinkse wijze weet Moor het woord te voeren tijdens de rouwdienst. Hij zegt mooie dingen over zijn vader, zeker als je je realiseert dat hij al de feiten waar jij als lezer over beschikt, niet weet: “… er was iets dat hem op de hielen zat. Altijd, overal. Een soort contragewicht. Een ‘maar’. En als hij iets mooi vond, of waardevol, of ontroerend, haalde die ‘maar’ hem ogenblikkelijk in…”. Alsof hij constant in de ‘achteruitspiegel’ keek. Cat vindt een sleuteltje in de envelop met aanwijzingen die ze van de notaris heeft gekregen. Als de kinderen het huis opruimen blijkt het te passen op een kistje waarop een half weggesleten gele aap is geschilderd. Daarin fotonegatieven, krantenberichtjes en een brief waarin papa vertelt dat de kern van zijn leven is te vinden in de dingen die hij niet heeft verteld: “… Ik mocht niemand belasten, dat was een principezaak. Ik was er zeker van dat ik jullie beschermde…”. Hoe het besef tot hem doordrong dat als je de steen in de vijver niet erkent, je de trillingen in het water nooit zult begrijpen. Er komt precies twee keer een bijl langs in het verhaal: wanneer zowel Oskar als Moor hun emoties gecontroleerd afreageren door op een stuk hout in te beuken. Waar gehakt wordt vallen spaanders. Hoe dan ook: de eik is geveld. Daarom het gouden bijltje als enige versiering op de omslag?

 

Uitgave: Atlas Contact – 2023, 384 blz., ISBN  9789025474065, 24, 99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier