zondag 1 december 2019

Pastorale – Stephan Enter


In tegenstelling tot Suzanne van der Schot en consorten (zie mijn vorige blogs) zijn er evenzo de nodige schrijvers die, bijna of helemaal, getraumatiseerd uit een religieuze jeugd komen kruipen. Ook van hen heb ik inmiddels al een heel rijtje besproken: Jan Wolkers, Tara Westover, Franca Treur, Johan Lock, Anouk Markovits, Jan Siebelink, Margriet van der Linden, Ayaan Hirsi Ali, Maarten ’t Hart, Ann De Craemer, Ellen Heijmerix. Ik vind hun verhalen minstens zo verpletterend als die van de ‘believers’. Ik lijk God wel, bedacht ik ter plekke. In Openbaring 3:15 en 16 blijkt Hij hartstochtelijk te houden van degenen die óf ‘koud’ óf ‘warm’ zijn. De ‘lauwen’ vindt Hij niet te pruimen. In “Pastorale” wordt afgerekend met een gereformeerde jeugd en doet Enter de valse beloftes waarmee de Zuid-Molukkers naar Nederland zijn gehaald uit de doeken.

Kan er uit Barneveld iets goeds komen

Barneveld. Je wilt er nog niet dood gevonden worden, na het lezen van “Pastorale”. Stephan Enter (1973) geeft in zijn interviews fluks toe dat zijn gefingeerde dorp aan de Veluwezoom, Brevendal, geënt is op het zwaar gereformeerde Barneveld, waar hij is opgegroeid. Over de bijna op het zwakzinnige af, autochtone bewoners (geen wonder met al die inteelt): “… ‘Maar ze zijn hier knettergek. Ze denken en geloven de raarste dingen, daar heb je toch zeker wel iets van meegekregen?’ ‘Vertel,’ zei hij ironisch. ‘Nou – zoals dat je van lippenstift en make-up kanker krijgt en dat dat Gods straf is voor de ontucht. En dat vrouwen die de pil hebben gebruikt alleen nog maar homoseksuele kinderen kunnen krijgen. Ze laten hun hele gebit trekken omdat dat uiteindelijk voordeliger is dan een leven lang tandartsbezoek – zoiets gebeurt in de stad al lang niet meer, maar hier wel. En niemand denkt dat er een mens op de maan is geweest; het idee alleen al getuigt van ‘hovaardij’ – heeft onze oude dominee letterlijk zo gepreekt.’ ‘O, maar mijn vader-‘ ‘Wacht – deze moet ik je ook vertellen. We hebben een fietsenmaker, Oraanje. Zo heet hij, met twee a’s. Die is van de echte bevindelijken, je weet wel: op elke straathoek wacht de verdoemenis. En hij is tegen sport want sport is voor de lichtzinnigen. Maar ja, er zijn nogal wat fietsmodellen waarbij ergens op het frame het woord ‘sport’ voorkomt. Weet je wat hij doet? Hij maakt er ‘spurt’ van voor hij ze in de etalage zet, door de bovenkant van de o weg te krassen. Ga maar kijken, het is echt waar. Of laten we samen gaan, weet je wat hij zegt als we binnenkomen? Dag jongeman, en dag meisje in jongenskleren. Vanwege mijn spijkerbroek. Heb ik met Oscar meegemaakt. En hij keek erbij of ik de hoer van Babylon was…”. Imbecielen. Allemaal. Behalve als het om geld gaat. Omdat iedereen familie is van iedereen houden de winkeliers en de ‘boerenmaffia’ van de Rabobank elkaar door dik en dun de hand boven het hoofd. Denk maar niet dat iemand uit de grote groep Molukkers die er ook wonen, samengekliekt in een eigen dorpswijk, de kans krijgt in het centrum zijn eigen toko te beginnen. Bovendien fluisteren de xenofobe mannenbroeders, die zelfs in de auto naar stichtelijke preken luisteren, de plaatselijke boekhandelaar in het oor dat hij een seksboekje (die hij onder de toonbank verkoopt) in het RD moet stoppen, dat ze bij hem halen. Blijkbaar hebben ze daar ook geen normale krantenabonnementen. Verder mishandelen de primitieve boeren hun vee. En met mes en vork eten kunnen ze ook al niet.

Is Enter nog leuk?
Ik was benieuwd hoe VPRO-boeken en Nieuwsweekend (Radio 1) het nieuwe boek van Enter benaderen. Tjitske Mussche maakt zich er een beetje ongemakkelijk, en Mieke van der Weij een beetje lacherig, vanaf. Ze vallen Enter in ieder geval niet erg bij en dat snap ik. Want niets makkelijker dan refo’s bashen. Die reageren toch nooit. Is Enter nog leuk? Zelf vindt hij van wel. Ik weet het niet. Luister zelf maar. Naar met name het interview van Mieke van der Weij. Bij Maarten ’t Hart en Jan Wolkers wint de humor het eigenlijk altijd. Bij Ann De Craemer spat ondanks alle narigheid de liefde voor haar ‘zakdoek’ van een dorp van de bladzijden. Tara Westover geeft nooit of te nimmer de kerk de schuld van wat er mis gaat in haar familie. En Franca Treur blijft ten allen tijde respectvol. Evenals Jan Siebelink. Enter serveert het geloof zonder meer af als bull-shit waar je de kinderbescherming op af zou moeten sturen. Ik proef geen greintje pijn. Alleen maar diepe, diepe minachting. Als Tjistke Mussche in VPRO-boeken er op wijst dat de intolerantie van een ongelovige even rottig kan overkomen als van een gelovige, lijkt Enter dat niet te snappen. Hij kaapt het gesprek door verder te gaan over de ‘tale kanaäns’, die je altijd bijblijft als je daarmee bent opgegroeid (zie ook “Een lamp voor mijn voet” van Liesbeth Labeur). Maar volgens mij bedoelde Tjitske Mussche hetzelfde als wat Suzanne van der Schot schrijft in “Moeilijk te geloven”: “… Mensen die overtuigd zijn van hun eigen gelijk, of ze nu beweren dat God absoluut wel of juist absoluut niet bestaat, wantrouw ik…”. En vervolgens haar allerpersoonlijkste mening, die ik allerpersoonlijkst deel: “… Hun stelligheid verraadt onverdraagzaamheid, domheid en meestal persoonlijke frustratie…”. Ik heb net het boek van Sjeng Scheijen over de avant-gardisten in Rusland besproken. De bolsjewieken wilden ook van godsdienst af. Stalin stuurde alle gelovigen in het minst erge geval naar de Goelag. De meesten werden simpel vermoord. Om het over Hitler en de Joden maar niet te hebben. Onderzoeksjournalisten van BBC Panorama en The Gurdian deden van de week een boekje open over de onderdrukking van minderheden in China, voornamelijk moslims, die in heropvoedinskampen compleet gehersenspoeld worden. De horror ten top, als je het mij vraagt. Ik kan me niet voorstellen dat Enter naar zo’n samenleving wil, want hij lijkt me een ontzettend vriendelijke man. En tegelijk een snob. In mijn beleving gaat hij met zijn ideeën een bedenkelijke richting uit. Zie ook de Hannie Schaft Lezing van minister Sigrid Kaag. Niemand wordt groter door op een ander te gaan staan.

Asterix en Obelix

Ik ben het trouwens ook totaal oneens met Arjan Peters in de Volkskrant, die zegt dat de roman over een wereld gaat die op knappen staat, en dus op sterven na dood zou zijn. Hij is vast nooit in Barneveld wezen kijken. Niets is minder waar. Overal lopen de kerken leeg, behalve in het zogeheten ‘kippendorp’. Er staan misschien wel de twee (!) grootste ‘refodoms’ van de hele wereld – en dat in zo’n klein rotplaatsje. Andries Knevel heeft er een tijdje geleden een bijzondere documentaire aan gewijd, omdat hij ook niet snapt wat daar aan de hand is (EO 2017). Zie verder de schitterende aflevering over “De boeren” van “De hokjesman” (VPRO 2013). Voor mij heeft Barneveld onderhand meer iets van het kleine Gallische dorpje uit Asterix en Obelix, dat “… dapper weerstand bleef bieden aan de overheersers en het leven van de Romeinen in de omringende legerplaatsen niet bepaald gemakkelijk maakte…”. Ik ken Barneveld namelijk een heel klein beetje. Ik ben er hemelsbreed niet zo ver vandaan, in Ede, opgegroeid. Ik ging er vroeger bij familie logeren, op het omringende platteland. Ik herinner mij eindeloze dagen spelen met bepaald niet eenkennige buurkinderen. In mijn beleving is het omringd door metershoge maïsvelden. Een grote herdershond zorgde ervoor dat mijn kleine nichtje er niet in zou waggelen en voor altijd verdwijnen. Nog steeds springt mijn hart op als ik films zie waarin maïsvelden een rol spelen (na Ede heb ik altijd in steden gewoond). Echter; ik herinner mij ook nog vaag een zaterdagavond waarop een goddelijk mooie lange dunne blonde schoonheid uit de buurt met een paar vriendinnen op ons moest passen. Mijn oom en tante hadden hun kont nog niet gekeerd, of een regiment razende brommers en ronkende sportauto’s stoof het erf op. Een leger opgefokte knapen met fietskettingen om hun vuisten gewikkeld kwam naar binnen om mee te delen dat ze ‘de Zuid-Molukkers in elkaar gingen slaan’. Bij het zwembad. En wég waren ze weer. Of er inderdaad rellen zijn geweest weet ik niet, maar ik maak mij geen illusies. In Barneveld kom je echt gasten tegen die het neanderthalerstadium nog niet lijken te zijn ontgroeid. Zoals overal, trouwens. Wat ik mij nog wel herinner is dat mijn oom en tante de volgende ochtend aan het ontbijt vertelden dat ze het vriendje van die blonde die nacht onder een lantaarn hadden zien staan janken. Omdat ze de verkering uit had gemaakt. Was ze van de geweldloosheid? Ik hoop het. Dat zou mooi zijn. In ieder geval hadden mijn oom en tante vreselijk met haar vent te doen. En ik van de weeromstuit natuurlijk ook. Wat een drama’s moeten zich hebben afgespeeld terwijl ik de slaap der onschuldigen sliep! Bij mijn weten is het later toch weer wat geworden met dat stel. Gelukkig. Op internet vond ik een artikel waarin verteld wordt dat de derde en inmiddels vierde generatie Molukkers geheel geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving. Oók gelukkig.

Wat is nou die vrijheid
Ondanks mijn bezwaren richting Enter himself, is “Pastorale” een schitterend verhaal over drie plaatselijke pubers, Oscar alias ‘Boktor’, Louise en Jonkie, die je natuurlijk niets kwalijk kunt nemen, want op weg naar volwassenheid denkt iedereen zwart-wit. Oscar is een slome, lamlendige scholier van zestien. Zijn vier jaar oudere zus Louise, een tot het militant atheïsme bekeerd, waanwijs en verwend kreng, die vanwege haar studie, die ze van zins is af te breken, op kamers zit in de grote stad. Ze studeert Engels: “… Ze had toen ze begon, ging ze verder, gedacht dat ze in een walhalla van erudiete en vrije geesten terecht zou komen. Maar het was alleen maar een exameninstituut. Met name de professoren vonden niets vervelender dan een student die met een originele opvatting op de proppen kwam. Vooral als die student een vrouw was. (…) Ze was het gaan doen, zei ze omdat ze zo veel mogelijk wilde lezen en onder mensen wilde zijn die boeken vraten net als zij, maar in twee jaar tijd had ze slechts één keer een docent gewoon horen zeggen dat hij iets mooi vond – een paar regels van Dylan Thomas. (…) En het allerergste was nog dat ze alles smoorden in jargon. Dat begon al bij de basis; je kon niet aankomen met dat de plot goed in elkaar zat of dat metaforen origineel of scherpzinnig waren of iets over de melodie van de zinnen – nee, je moest vragen: welk spel speelt de auteur met de lezer?...”. Op een van de achterste bladzijden: “… Het laatste dat ze daarover had bedacht – maar voor zich hield – was dat ze een heldere overeenkomst zag tussen een literatuurwetenschapper en iemand die je vertelde hoe je de liefde moet bedrijven terwijl hij het zelf nooit had gedaan…”. De hele zomer doet ze weinig anders dan roken, drinken en nadenken. En dan is daar nog Oscars medeleerling Jonkie, een impopulaire Zuid-Molukker met een ontiechelijk grote bek, waar de eerste ineens nauwe betrekkingen mee krijgt, omdat hij hem zijn huiswerk moet brengen, als de laatste vanwege een ongeluk absent is. Al direct wordt het thema ‘vrijheid’ onder de loep genomen, in een prachtige passage over een bromvlieg die zich stukvliegt tegen het raam van een smoorheet klaslokaal: “… Als een ei van lucht groeide een gaap tegen Oscars verhemelte, zijn oogleden werden zwaar. Hij keek naar de vensterbank. Daar lag, in een bad van onoverwinnelijk licht, de bromvlieg op zijn rug. Zijn dunne staaldraadachtige pootjes staken omhoog en bewogen af en toe nog een beetje. Zo ging het dus, of je je nou wel of niet bij je gevangenschap neerlegde. Oscar tuitte zijn lippen en blies zonder zich verder te bewegen, en verplaatste zo de vlieg een paar centimeter. De pootjes verstijfden. Hij blies nog eens…”. Het doet me denken aan de onnavolgbare stijl van Jan Siebelink in “Margje”, waarin de stilte op een van de hitte zinderend boerenerf wordt verbroken door een gaasdeur die knallend dichtklapt, en creperende vliegen razend in de plakkerige stroop van de vliegenvanger boven de tafel gonzen.

Eersteklas dramaqueen
Waar Enter wel een puntje heeft is als hij Louise laat mijmeren over haar woede. Stelt ze, zoals haar ‘minnaar’ heeft gesuggereerd, het oplossen van haar directe problemen uit omdat daarachter een groter en onoplosbaarder probleem schuilgaat? “… Ze liet haar bestaan vergallen door woede of nee, dat was te sterk, ze was niet ongelukkig – maar het nam bezit van haar, steeds opnieuw. Het vrat dag na dag haar leven aan zonder dat ze een uitweg zag. Wrok was niets anders dan keer op keer jezelf een beetje gif toedienen en hopen dat een ander ziek wordt. De wrok nam ruimte in die voor andere dingen bestemd zou moeten zijn. Hoe kon je daarmee omgaan? Loslaten, als je daartoe in staat was – maar mocht dat? Mocht je zoiets loslaten: dat ze je jeugd hadden afgepakt, dat je meer dan tien jaar in een namaakwereld had rondgelopen waarin geluk en angst en toekomstverwachtingen op een gestoorde fantasie gebaseerd bleken te zijn en dus nooit relevant waren geweest en dat je die tijd, die de onbevangen en zonovergoten jaren van je leven hadden moeten zijn, niet kon overdoen? Hoe kon je je woede daarover kwijtraken?...”. Okay, ik vind Louise een eersteklas dramaqueen die stikt in zelfmedelijden. Waar hééft ze het over. Ze wordt groot op een vervallen landgoed. Dat is wel even wat anders dan stadskinderen op benauwde flatjes drie hoog achter in de Bijlmer (let wel: het zijn de tachtiger jaren), met een balkonnetje van twee bij twee als speelterrein. Wie kan er zomaar in een bootje stappen om met haar of zijn vriendje een eindje te gaan roeien? Ze mag gewoon in een hippe spijkerbroek rondlopen; ík zat in mijn stomme rokje tussen mijn klasgenoten mezelf zo’n beetje weg te schamen. Bovendien heeft ze hartstikke aardige ouders. Een schat van een moeder, die meestal in de moestuin te vinden is. En een waarschijnlijk al gepensioneerde, fantastische vader, die zich steeds verder terug trekt tussen een steeds groter wordend boekenbezit en ook nog eens prachtige klassieke stukken speelt op een vleugel. Kom daar maar eens om. Hij doet me denken aan filosofe Helena Klitsie, die jaren door India heeft gezworven, en in “Liefde’s logica” vertelt dat het leven van de traditionele hindoe is opgedeeld in vier periodes: “… De eerste periode is die van de leerling. De tweede die van de familieman- of vrouw, de derde die van de kluizenaar, die zich terugtrekt uit iedere vorm van sociaal leven en zich voorbereidt op de laatste fase, namelijk die van de asceet die zich alleen nog maar richt op het spirituele, op het sterven, op het hiernamaals, op de eenwording met God…”. Ze zegt dat het bij ons wel lijkt of de meeste oude mensen steeds dommer worden, wat ze als weerzinwekkend en mensonterend ervaart: “… De ouderdom brengt niet meer de wijsheid die hem draaglijk zou kunnen maken en een zekere waardigheid zou kunnen verlenen…”. En even verder: “… Vandaar wellicht de steeds groteskere verering van de jeugd…”. Afijn, dus ik vind dat die Louise gewoon niet zo gigantisch moet zeuren.

Female rage
Maar die woede, daar heeft iemand als journalist Liesbeth Goedbloed, de schrijver van het magnifieke “Broeder Ezel”, het in haar interviews en artikelen ook vaak over. Ik ben niet zo van de woede. Ik ben van nature meer à la Paulus gericht op wat voor dan achter mij ligt. Ik heb genoeg moeite om de teugels van vandaag strak in de hand te houden. Mijn credo is leven en laten leven. Wel zo makkelijk. Bovendien weet ik niet waar ik mijn eventuele woede op zou moeten richten. Mijn familie heeft zich namelijk even hard geëmancipeerd als ik. Misschien ga ik over vroeger nadenken als ik wat meer tijd heb om te reflecteren. In ieder geval heb ik geen seconde medelijden met de vreselijke levens - want geknecht door religie - van de orthodoxen op de Veluwe. Integendeel. Moet je zien hoe de boeren erbij zitten daar, in hun kasten van villa’s en bijna ordinaire landhuizen. 'Dallas' is er niets bij. Hun kinderen sjezen rond op skelters die twee keer zo groot zijn als mijn auto (en als je dat eenmaal gewend bent neem je vast geen genoegen meer met een lelijk eendje). Vanaf mega-trampolines springen ze boven de coniferen rond tuinen als voetbalvelden uit, alsof ze alvast een kijkje in de hemel nemen. Ze lijken me bepaald niet zielig. Het is des pubers eigen al die kitserige weelde vanzelf een keertje door te prikken. Zoals dat gaat, zal een deel van hen zich losmaken van de traditie. Een ander deel zal het slijk der aarde niet kunnen weerstaan, en de mammon die er zichtbaar met de godsdienst meekomt, gewillig volgen. Op een dag zullen ze moeten kiezen tussen waar ze zich aan willen conformeren en wat ze laten voor wat het is. Zie daarover de prachtige uiteenzetting van Suzanne van der Schot in mijn vorige blog. Het mensenleven bestaat nu eenmaal uit een conglomeraat van tegenstellingen, en volwassen worden houdt onder andere in daar een enigszins hanteerbare eenheid van te breien. Dat geldt voor iedereen. Voor de heidenen die tegenwoordig de universiteiten bevolken is het anders ook geen makkie zonder enig houvast hun wereld vorm te geven. Kijk maar naar alle depressieve toestanden daar. In de refowereld lijkt geen plaats te zijn voor andersdenkenden (bij Enter ook niet), afvalligen, tokkies, loosers en minkukels. Is de ‘echte’ wereld beter? Hoeveel schijnheiligheid is de veiligheid van de groep waard? In “Wolf”, een boek vol artikelen over de stand van zaken rond hedendaags feminisme, staat een prachtig stuk van Herien Wensink over ‘female rage’. Vrouwenwoede is niet alleen onzichtbaar in de refowereld, maar ‘not done’ in de hele maatschappij. Nee, als ik, arme sloeber, rondrij in de Barneveldse dreven, denk ik alleen maar: ‘Wat heb ik fout gedaan?!’. Ik ben niet kwaad, ik ben jaloers. Stront- en strontjaloers. Het is duidelijk: hier gebiedt de Heer den zegen. Maar ja, ik zou ook weer voor geen goud een gergemmer willen zijn.

Vest op prinsen geen betrouwen
Louise krijgt uitgerekend betrekkingen met Maarten, de zoon van de nieuwe dominee: “… ‘Geloof je nog?’ vroeg ze. Hij lachte, schudde kort zijn hoofd zonder zijn roeibewegingen te onderbreken. ‘Heb ik iets geks gezegd?’ ‘Nou – dat NOG verraadt al alles.’ ‘Zoals?’ ‘Dat jij het normaal vindt om niet te geloven.’ ‘Maar het is natuurlijk ook veel normaler,’ zei ze. ‘Het grootste deel van de wereldbevolking is geen aanhanger van het christelijk geloof.’ ‘Wel van andere geloven.’…”. En dan, gevat: “… En ook die hebben een minderheid. Gek hè, dat na duizenden jaren de mensheid er nog niet uit is welk geloof het beste is. Misschien moet daar eens een oorlog over gevoerd worden…”. Door allerlei omstandigheden komt het zover dat Louise de kindernevendienst gaat leiden, waar ze de kinderen nog net niet tot de satanskerk bekeert, maar wel vertelt dat ze niet in God gelooft en een minnaar heeft in plaats van een vriendje (ik dacht elke keer al: welk meisje heeft het nu over haar 'minnaar'?), met wie ze wel vrijt, maar waar ze niet van plan is mee te trouwen. De kinderen luisteren met open mond. Tot er eentje z’n vinger opsteekt en vraagt wanneer Maarten terug komt: “… ‘Volgende week,’ denk ik. ‘Waarom vraag je dat?’. ‘ Ik vind Maarten veel liever.’…”. Wat een en ander tot gevolg heeft laat zich raden: het huis (van God) is te klein. De titel “Pastorale” is gebaseerd op een literair genre van herdersliederen die het idyllische landleven verheerlijken. Alleen naaien de herders in het boek hun schapen een oor aan. Koningin Wilhelmina wat betreft het gezin van de Molukkers, waar Oscar gaat eten en tot over zijn oren verliefd wordt op de dochter des huizes die hem niet eens ziet staan. En de nieuwe dominee aangaande zijn moeder, die wordt ingeruild voor een stinkend rijke dame die dieper in haar buidel tast bij het verdelen van de goede-werken-baantjes. ‘Vest op prinsen geen betrouwen’. Staat ook in de Bijbel. Een en ander eindigt nog net niet in moord en doodslag. Wel in een pot geld waar niemand iets mee kan. Desondanks vind ik de existentiële spanning in Enters verhaal ver te zoeken, en dat valt me eigenlijk tegen, gezien zijn excellente staat van dienst vanwege eerdere romans. Neem nu de karakterisering van een ouderling: “… een forse man van een jaar of zestig met een gezicht dat uit losse lapjes rood vlees bestond. Hij droeg een bril met zulke massieve glazen dat zijn ogen er enorm door werden uitvergroot en je, waar je ook zat, met uilachtige starheid leken te observeren. Hij kwam altijd in pak, driedelig zwart, en verspreidde een muffe geur die de ruimte vulde. Wanneer het stil was, viel bovendien te horen dat hij een geluid voortbracht – iets dat veel weg had van een continu doorgaand, innig tevreden gezoem. Van tijd tot tijd kantelde hij als een tuimelaar naar voren, strekte een beringde hand naar een glazen schotel Droste-flikken op het lage tafeltje voor hem en bracht er een naar zijn al bij voorbaat smakkende lippen…”. Dat is zo cliché dat het wel overgeschreven lijkt uit bijvoorbeeld “Nacht over Westwoud” (Wanda Reisel). Dan is het korte verhaal "Ouderlingenbezoek" van Maarten ’t Hart duizend keer grappiger. Dat komt volgens mij omdat het een gezonde dosis zelfspot bevat. Enter moet meer om zichzelf leren lachen. Waar hij wel weer heel goed in is zijn de natuurbeschrijvingen. Je zou bijna kunnen spreken van natuurmystiek. Beleefd in de bossen die bij Brevendal beginnen en waarin je door kunt blijven lopen tot diep in het Teutoburgerwald. De Veluwe heeft dan ook haar onwaarschijnlijk mooie kanten.

Uitgave: Van Oorschot – 2019, 288 blz., ISBN 978 902 829 300 7, € 22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten