In “Kom hier dat ik u kus” van Griet op den Beeck (zie mijn vorige recensie) is ongeveer het enige verstandige wat de autoritaire regisseur Markus uitkraamt: “… Als ge na durft te denken over waarom ge zijt geworden wie ge zijt geworden, kunt ge ’t ook veranderen. Dat moogt ge niet vergeten…”. Hoofdpersoon Mona denkt dan: “…Zou hij het durven? Ik vraag het mij af…”. Margriet van der Linden in ieder geval wél, getuige haar min of meer autobiografische roman “De liefde niet”. Ik wist dat ze journaliste was en ooit hoofdredactrice van Opzij, maar niet dat ze uit een refo-nest kwam. Net als ik. Ik heb me rot gejankt en slap gelachen. Zo ben ik wel als alles zo herkenbaar is en dicht op de huid zit.
Dat kiend
De consequent met M aangeduide ik-persoon vertelt over haar baldadige kindertijd. De logeerpartijen bij oma Griet; bij wie “… dat kiend…” af en toe het bloed onder haar nagels vandaan haalt (zelfs het dialect ken ik – ik kom waarschijnlijk uit dezelfde bossen gerold als oma). Voetballen, crossen op een ouwe brommer, hutten bouwen, spelen in ‘de buizen’, soep maken van water, bladeren en hondendrollen. M is een echt jongensmeisje. Ze heeft stiekem verkering met Ferdinand, een jongen uit de kerk (Ferdinand verklapt dat in de derde aan zijn moeder door met stroop een grote M op zijn pannenkoek te tekenen), met wie ze de avonturen van “De vijf” naspeelt. Want thuis hebben ze geen televisie - en als je geen televisie hebt, ga je lezen. Net als ik. Soms zit M bijna iedere dag in de bibliotheek. De boeken die ze meeneemt, worden door haar vader gecontroleerd op vloeken en ander schunnigs (zo steil waren ze bij ons thuis dan weer niet), dus wat niet kan leest ze in de bieb, en zelfs daar - als het al te gortig is - achter de grote bosatlas. Ze heeft het over de veilige wereld van W.G. van der Hulst en “Snuf de hond”. ‘Verantwoorde’ uitgaven – maar daarom niet minder spannend: ze staan voor eeuwig op mijn netvlies gegrift. Iedere gereformeerde bondsgemeente binnen de Hervormde Kerk heeft zo zijn eigen nuances. M mag wel een lange broek aan, al kan haar vader daar aardig over zeuren, evenals over haar korte haar en nagellak (hoerenpoep) en Abba en de kerstboom. Bij ons waren haren geen probleem, maar lange broeken een taboe. Je moest kenbaar zijn in ‘praat, gelaat en gewaad’. M wordt tegen haar zin naar een middelbare refoschool gestuurd, waar ze alsnog in een rokje dient aan te treden. De opgerolde rok in de regenbroek als het giet. Het gehannes in de bosjes bij school waar de meiden zich verkleden; later wordt dat oogluikend toegestaan in de meisjes-wc (begrijpelijk, want die bosjes moeten toch haast wel rare types hebben aangetrokken). Wat een ellende. Bij mij ging het andersom. Bij ons was er geen geld voor de bus naar een refoschool, dus zat ik als enige, ineengedoken van schaamte, in mijn rokje tussen mijn ‘gewone’ klasgenoten. Ik droeg mijn rok eerder als een kaïnsteken dan als een geloofsvlag. Ik ben er ook geen sikkepitje heiliger van geworden. Integendeel kan ik wel zeggen. Een puber wil maar één ding, en dat is vooral níet opvallen. Maar daar braken ze zich vroeger het hoofd niet over. Ik heb wel de sappige verhalen aangehoord van degenen die in het reformatorische onderwijs terecht kwamen. Ze bevatten zo ongeveer allemaal dezelfde soort openbaringen als die van M. De eeuwige opstand tegen het gezag van de leraren: je had daar natuurlijk wel het een en ander om tegen aan te schoppen. De manier waarop alles wat met seks te maken had in de ban werd gedaan. Terwijl ik met maatschappijleer filmpjes te zien kreeg over het gebruik van voorbehoedsmiddelen werden daar de bladzijden in het biologieboek over voortplanting dan misschien niet dichtgeplakt, maar wel overgeslagen, vertelden ze mij. Ik rilde van zulke kinderachtige bevoogding. Het idee dat je niet eens meer zelfstandig mocht denken. Dat je net zolang gehersenspoeld werd in de principes van je omgeving tot je zo ongeveer niet beter meer wist. Dan toch liever in mijn eentje tussen de heidenen, als alternatief voor zoveel gruwelijke indoctrinatie van mijn tere tienerzieltje, dacht ik bij mezelf. Dan toch liever voor gek lopen, dan mijn ‘ik’ inleveren…
Opeens wist ze het
Ik had het gevoel dat ik nergens echt goed paste: niet in de refowereld en niet in de 'gewone'. Ik had een groot probleem wat betreft identiteit. En daar weet M van mee te praten. Het begint als ze bij oma in de leesportefeuille een schandaalblad vindt waarin een verhaal staat over een beroemde tennisster die geen man heeft maar een vriendin. Hoe weet zo’n klein meisje dat ze iets is tegengekomen wat niet mag en niet kan, wat raakt aan geheimen waar je niet over praat? Ze moffelt het blad gauw terug tussen de overigen, verdringt het gelezene, en gaat weer druk verder met spelen. Maar als op de middelbare school haar vriendin op tennisles gaat, raakt ze totaal geobsedeerd door het spel, koopt een racket en tennisballen, slaat de schilderijen binnenshuis van de muur door urenlang tegen de buitenmuur te oefenen, want tennisles is not done. Haar vader is tegen sportverenigingen: van het een komt het ander, eerst op zaterdag en dan op zondag, het hellende vlak, enzovoorts. Bovendien zijn de kosten niet op te brengen. M duikt de bibliotheek in op zoek naar tennisbladen, en komt dan de blonde tennisster van vroeger weer op het spoor. Ze leest over haar vriendin: een schrijfster. Vervolgens noteert Margriet van der Linden misschien wel het meest aangrijpende en meest eenvoudige en meest kortste zinnetje dat er ooit is geschreven over het onder ogen zien van eigen homoseksualiteit: “… Opeens wist ze het…”. Hoewel M altijd een vriendje bij de hand heeft, leeft ze vanaf dat moment met een vrouw in haar hoofd.
Argumenteren zonder dat de pleuris uitbreekt
M maakt furore in de christelijke wereld door op de Evangelische Hogeschool journalistiek te gaan studeren. Die stond toen nog in Amersfoort en ken ik ook al als mijn broekzak. Ik heb op kamers gewoond met iemand die daar secretaresse was (het lijkt wel alsof ik mijn leven lang doorlopend vanaf de zijlijn naar de refowereld heb gekeken). Het valt niet mee, al die geloven op één kussen – “… de zevendedagsadventisten, de Vergadering van Gelovigen, de baptisten, de christelijk gereformeerden, de vrijgemaakt gereformeerden, de gereformeerden, de Gereformeerde Gemeenten, de leden van de pinksterbeweging, de Nederlands hervormden, de evangelischen, de vol-evangelischen, de doopsgezinden en de luthersen…” – maar M leert er wel opvattingen uit te wisselen en te argumenteren zonder dat de pleuris uitbreekt. Haar vader die spottend zegt dat de vrijgemaakten net zo goed vrijmetselaars kunnen zijn: “… overtuigd van zichzelf en hun ware geloof en alsof ze elkaar bukkend, met rollende ogen en toegeknepen neuzen door de benen aankeken als een teken, je haalde ze er overal tussen uit en zij elkaar net zo goed…”. Jaja. M gaat op kamers en deelt later een flat met twee vriendinnen: Evelien en Camel. Ze roken zich scheel en liggen af en toe onder de tafel van het zuipen, wat ik ook allemaal heb gedaan, maar dat kon toen nog gewoon, en zelfs ver voordat je de volwassenheid had bereikt (wat dat betreft zijn we al aardig naar de totalitaire staat verschoven, zoals de eerbiedwaardige oud-minister Hans Hillen beargumenteert in zijn onlangs uitgegeven boekje: "God vergeten. Gedachten over de mens in een tijdperk van technologie").
De psychonauten zijn geland
Schitterend portretteert Margriet van der Linden de docenten op de EH. Een gastles van de eo-directeur-tv die niet Andries Knevel, maar K. Andriesse heet. Een mentor massacommunicatie Van Bijlen waarin ik direct de zelfbenoemde demonoloog wijlen professor Rob Matzken herkende omdat hij boekjes over de ‘psychonauten’ schrijft die hier nog ergens moeten liggen: "De psychonauten zijn geland" en "De psychonauten verdrijven". Het was de tijd van de opkomst van new age. De evangelischen fulmineerden als bezetenen tegen het oprukkende nieuwe heidendom, de yoga die door de aanhangers werd uitgeoefend, het mediteren, de heksenkringen, tovenarij, de elfen en trollen. M zegt tegen haar vader dat het in haar opleiding vooral gaat over het bestaan van kabouters en de communicatie tussen de mens en toverkollen. En dat was wel een beetje waar. Ik vond het allemaal hartstikke spannend. Ik was compleet van de wereld met "Het domein van de slang" van Willem Ouweneel, een naslagwerk over occulte en esoterische stromingen. Ik had nog nooit van de satanskerk of van Timothy Leary, Rudolf Steiner, Madame Blavatsky of wie dan ook gehoord. Mijn belangstelling was beslist ongezond. M vertelt dat de studenten op het hart wordt gedrukt vooral C.S. Lewis te lezen. En dat is ook waar. Alle christelijke intellectuelen komen vroeger of later met C.S. Lewis aanzetten. Alsof er geen andere auteurs bestaan (ik heb al eerder gezegd: christenen kunnen niet schrijven). En, in zijn kielzog, Tolkien. Wie in die tijd ook ‘in’ was, maar waar je tegenwoordig nooit meer van hoort, is de filosoof Francis Schaeffer, die in Zwitserland een soort christelijke commune stichtte. Sinds kort weet ik waarom. Jart Voortman zegt in “Open geloven” dat zijn zoon een boek heeft geschreven waarin hij vertelt dat zijn vader af en toe werd overvallen door depressies waardoor hij zijn geloof kwijt raakte en helemaal opging in de kunst die hij in zijn boeken juist aan de kaak stelde. Ontroerend beschrijft de zoon hoe hij zijn hoogbejaarde moeder meeneemt naar een hotel waar ze danst op oude jazz uit haar jeugd - de muziek die ze na haar bekering had afgezworen (Frank Schaeffer, Crazy for God, Da Capo Press, 2007). Net ‘gewone’ mensen: zelfs de meest volmaakte christen moet blijkbaar leren leven met zijn schaduw – zoals Jung waarschuwde. Als de rest naar huis is, danst M in de beslotenheid van haar kamer bij MTV, zoals ze ook de Zevende Symfonie van Beethoven dirigeert, maar slingert hevig over de vraag of dat wel of niet mag. Mirjam danste ook voor de ark, maar dat was niet om uit je dak te gaan of in trance te raken en tot meerdere eer en glorie van jezelf. M verslindt de boeken van Potok, over joodse studenten die zich bevrijden uit hun orthodoxe milieu, iets waar refojongeren zich massaal aan spiegelden. En de eveneens Joodse Singer, "De naam van de roos", Thomas Mann, Dostojevski, Márquez, en natuurlijk "Twee vrouwen" van Mulisch, over slecht aflopende lesbische liefde. Ik heb het ook allemaal gelezen. Ik las gewoon alles.
De liefde niet
“De liefde niet” is vooral een boek over lesbisch ontwaken. In een gereformeerd milieu is dat dubbel moeilijk. Het bijna exploderen door het binnenhouden symboliseert Margriet van der Linden op een prachtige manier in scènes waarin M zolang mogelijk haar adem inhoudt tijdens het onderwater zwemmen. De gevoelens van vervreemding, van wezenlijk anders-zijn, het uitputtende overal en altijd aanpassen, de schizofrenie van het leven in twee werelden, de energie die het kost beiden uit elkaar te houden, de pijn van de heftige eenzaamheid onder mensen die geen idee hebben, het constante op de hoede zijn om zichzelf niet te verraden: het is om gek van te worden. Ik heb een paar uitzendingen teruggekeken van “De Mol” waar Margriet van der Linden dit jaar in figureerde: nog steeds zit er die stille alertheid in haar ogen, ze hadden geen betere mol kunnen verzinnen.
Als de mooie en zwierig evangelische Evelien argeloos vertelt dat ze heeft gebeden om een hartsvriendin, waarna M op haar pad is gekomen, bij haar in bed kruipt en ongecompliceerd verkondigt dat ze haar wel zou kunnen kussen omdat ze zoveel van haar houdt, reageert M quasi-grappig: “… Mijn bed uit, smerige pot…”. Evelien neemt eveneens de vrijheid zich ongegeneerd aan en uit te kleden waar iedereen bij is en loopt in haar blootje door de flat. Op de geschokte blik van M reageert ze met: kom op zeg, we zijn meisjes onder elkaar, hoor. Het is de geduldige Camel die de eerste keer na het eten een passage leest van Paulus over de liefde – want het lijkt haar wel goed het Bijbellezen erin te houden: “… Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn. Al verkocht ik al mijn bezittingen omdat ik voedsel aan de armen wilde geven, al gaf ik mijn lichaam prijs en kon ik daar trots op zijn - had ik de liefde niet, het zou mij niet baten…”, enzovoorts (een andere homo zal later tegen M zeggen dat ‘zonder liefde alles waardeloos wordt’), waarna M een geweldige huilbui krijgt. In plaats van dat ze zegt wat er is, geeft ze zich in gebed met Camel over aan Jezus.
Toch valt het hechte vrouwengenootschap binnen no time uiteen. Camel vindt de Evangelische Hogeschool een ‘veredelde zondagsschool’ en besluit te stoppen met haar studie om in een café te gaan werken. En Evelien vindt de vriendschap met M te benauwend, krijgt een vriendje, en wil terug naar huis. M blijft een beetje vaag over hun relatie, maar in ieder geval maakt de verkering van Evelien een hoop stennis, tot en met dreigbrieven toe, en krijgt ze telefoontjes van de vader – dus er zal zeker het een en ander aan de knikker zijn geweest. Ze verhuurt een paar kamers in de flat aan andere meiden, waar ze niet meer zo’n band mee krijgt. Ze trekt zich meer en meer terug. Alleen-zijn kost minder moeite dan het zich onder anderen begeven.
Hold your horses, babe
Dan komt een docent op het idee om de ouderejaars de jonge studenten te laten begeleiden. M krijgt een evangelical toegewezen: Remmelt. Gatverdamme, denkt M. Bij schuldbeladen gereformeerde bonders komen de opgetogen in tongen sprekende, halleluja-roepende, swingende evangelischen nou eenmaal bijna weerzinwekkend over. Maar het valt mee. Zakelijk vertelt Remmelt dat hij op een kostschool in Engeland heeft gezeten vanwege homoseksuele gevoelens. Zijn ouders wilden hem een beetje mannelijkheid bij brengen. Al gauw is het niet M die Remmelt begeleidt, maar Remmelt die M bij het handje neemt. Haar eerste verliefdheid die wordt beantwoord, tijdens een stage bij de Joodse Courant. Een vrouw, stukken ouder en met veel meer ervaring. Remmelt die haar waarschuwt als ze stuiterend van euforie haar verhaal vertelt: ze is je eerste – dat is niet blijvend, hold your horses, babe. En dat is ook zo. M wordt gedumpt. De ontreddering die volgt. Het opkrabbelen. Het langzaam aan die en gene openheid geven over haar geaardheid. De gevolgen die dat heeft. Het aarzelende uitzoeken welke mensen een stootje kunnen hebben: “… Sommige exemplaren konden het wel aan als aan het graniet werd gepulkt, van deze wist ze het niet…”. Een zwangere vriendin die haar totaal overvalt als ze opbiecht verliefd te zijn op M. En uiteindelijk het besluit om het haar ouders te vertellen. Het boek eindigt als ze de trap afloopt om het hoge woord eruit te gooien. De innerlijke en de uiterlijke wereld zijn elkaar dicht genaderd. These-antithese-synthese.
Va mie wè
Toch is het verhaal absoluut niet één groot drama. Margriet van der Linden stuurt er steeds weer een pak humor doorheen; zoals Sylvia Plath dat ook zo goed kon in het door mij onlangs besproken “De glazen stolp”. Wat mij betreft het mooiste stukje - over oma Griet, die het qua geloof blijkbaar allemaal niet zo heel nauw neemt: “… ‘Mag dit wel?’ vroeg M. Het was zondag. Ze hadden uren gefietst en aten een ijsje op het terras van een cafetaria. Oma Griet keek onverstoord voor zich uit. ‘Va mie wè.’ …”.
Humor en nieuwsgierigheid zijn de wapens waarmee je alles wat vreselijk is aan kunt, zei Amos Oz onlangs in het programma Buitenhof (hij had het notabene over IS). Oók fanatieke ideeën over homoseksualiteit, denk ik. Eigenlijk zou iedereen die een beetje christelijk is “De liefde niet” moeten lezen. Zodat niemand meer onbegrepen in de kou hoeft te staan: of hij of zij nu wél of níet uit de kast komt. Want wat voor oordeel je daar ook over hebt, dat is nog altijd aan de persoon zelf.
Wordt vervolgd.
Uitgave: Querido – 2015, 392 blz., ISBN 978 902 145 520 4, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten